Regeling vervallen per 17-12-2009

Verordening Wet Inburgering gemeente Capelle aan den IJssel 2007

Geldend van 01-04-2007 t/m 16-12-2009

Intitulé

Verordening Wet Inburgering gemeente Capelle aan den IJssel 2007:

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering, Stbl 2006, 625 en gelet op artikelen 108, tweede lid, 147 van de Gemeentewet, Stbl 1993, 610,

overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringplichtigen, het aanbieden van een inburgeringvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringplichtige voor wie een inburgeringvoorziening is vastgesteld, alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

    • c.

      de aflossingscapaciteit: het door het college vastgestelde percentage van de bijstandsuitkering dat voor verrekening met schulden kan worden aangewend.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringplichtigen

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringvoorzieningen.

  • 2. Het college richt ten behoeve van de informatieverstrekking aan inburgeringplichtigen in ieder geval een gemeentelijk informatiepunt in.

  • 3. Het college zal de (potentieel) inburgeringplichtigen actief benaderen met informatie over de inburgeringplichtigheid.

  • 4. Het college beoordeelt tenminste eens in de twee jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

Hoofdstuk 2. Aanbod en samenstelling van de inburgeringvoorziening

Artikel 3 Aanbod aan de inburgeringplichtige

Het college kan - voorzover haar bij de wet daartoe de mogelijkheden worden geboden – aan de inburgeringplichtige een aanbod doen indien zij van mening is dat de inburgeringplichtige de inburgeringplicht wel kan vervullen, maar het voldoen aan de inburgeringplicht binnen de aanwezige omstandigheden een te zwaar beroep op de eigen verantwoordelijkheid inhoudt. Het college baseert zijn oordeel daarbij in hoge mate op:

  • a.

    de mate van aanwezige taalbeheersing;

  • b.

    de mate van maatschappelijke participatie;

  • c.

    de sociale redzaamheid van de inburgeringplichtige;

  • d.

    de financiële mogelijkheden van de inburgeringplichtige; en

  • e.

    de motivatie om in de Nederlandse samenleving te participeren.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringvoorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringvoorziening zo veel mogelijk af op het startniveau alsmede de talenten, capaciteiten en ambities van de inburgeringplichtige.

  • 2. De inburgeringvoorziening heeft tot doel dat de inburgeringplichtige na het doorlopen van de voorziening:

    • -

      het inburgeringexamen heeft behaald;

    • -

      (zinvolle) sociale contacten heeft, binnen en buiten de eigen etnische groep; alsmede

    • -

      het functioneren van de Nederlandse samenleving respecteert.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in twee gelijke termijnen betaald.

  • 2. Indien de in het eerste lid aangegeven vorm van inning voor de inburgeringplichtige aantoonbaar problemen oplevert, kan het college in afwijking daarvan de inning over meerdere termijnen spreiden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt bij een inburgeringplichtige die algemene bijstand ontvangt het aantal termijnen afgestemd op de binnen zijn uitkering beschikbare aflossingcapaciteit.

  • 4. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de uitkering van de uitkeringgerechtigde, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringplichtige voor wie een inburgeringvoorziening is vastgesteld bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de aangeboden en geaccepteerde inburgeringvoorziening;

  • b.

    het deelnemen aan door het college geïnitieerde (voortgangs-)gesprekken;

  • c.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • d.

    het melden van alle omstandigheden die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de deelname aan de inburgeringvoorziening; alsmede

  • e.

    het tijdig toestemming vragen om op vakantie te gaan.

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringvoorziening

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringvoorziening worden verbonden.

  • 3. De inburgeringplichtige - aan wie een aanbod wordt gedaan - wordt gelijktijdig met het aanbod uitgenodigd voor een gesprek. In dit gesprek dient de inburgeringplichtige aan te geven of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4. Verschijnt de inburgeringplichtige tot tweemaal toe zonder verdere opgaaf van redenen niet op het in het derde lid bedoelde gesprek, dan wordt er vanuit gegaan dat hij het aanbod niet aanvaardt.

  • 5. Indien de inburgeringplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen vier weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot toekenning van een inburgeringvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgeringvoorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringexamen moet zijn behaald;

  • d.

    de mogelijke consequenties indien het inburgeringexamen niet voor de in sub c bedoelde datum is behaald;

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage bedoeld in artikel 23, tweede lid van de wet; en

  • f.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt € 250,00 indien de inburgeringplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt € 500,00 indien de inburgeringplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt € 500,00 indien de inburgeringplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringexamen heeft behaald.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

De bestuurlijke boete bedraagt € 1000,00 indien de inburgeringplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringexamen heeft behaald.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2007

Artikel 12 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering Capelle aan den IJssel.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 26 maart 2007
de griffier, de voorzitter,

Toelichting Verordening Wet Inburgering Capelle aan den IJssel

Algemene toelichting

De Wet Inburgering is op 1 januari 2007 in werking getreden. Zij vervangt de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en de verschillende oudkomerregelingen. De Wet Inburgering regelt de inburgeringplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden (niet Nederlandse, noch EU/EER-onderdanen) van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.

Bij het invulling geven aan de inburgeringverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringplichtige centraal. De inburgeringplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringexamen. Aan de inburgeringverplichting is voldaan wanneer het inburgeringexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Gemeenten krijgen in de Wet Inburgering een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen inburgeringplichtigen een inburgeringvoorziening aan te bieden. Een inburgeringvoorziening leidt inburgeringplichtigen toe naar het inburgeringexamen. Ook moeten gemeenten de inburgeringplicht van inburgeringplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

In verband met deze taken draagt de Wet Inburgering gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • -

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringvoorzieningen (artikel 8 Wet Inburgering).

  • -

    Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringvoorzieningen aan bijzondere groepen inburgeringplichtigen en over de rechten en plichten van de inburgeringplichtige voor wie een inburgeringvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, Wet Inburgering).

  • -

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 Wet Inburgering).

Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringplichtigen

Artikel 8 Wet Inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de Wet Inburgering en informatie over het aanbod van inburgeringvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen. In de voorliggende nota “Inburgeren in Capelle aan den IJssel” is reeds ingegaan op de dominante rol die informatieverstrekking binnen het inburgeringproces in de Capelse optiek dient te gaan spelen.

Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringvoorzieningen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringplichtige. Het is aan hem om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten. Zo krijgen de gemeenten de taak om voor een tweetal groepen inburgeringplichtigen zonder meer een inburgeringvoorziening aan te bieden. Het gaat dan om:

  • -

    asielgerechtigde nieuw- en oudkomers; en

  • -

    nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar.

Daarnaast wordt binnen de wet de mogelijkheid aan gemeenten geboden om ook nog aan twee andere groepen inburgeringplichtigen een aanbod te doen. Het gaat dan om:

  • -

    nieuw- en oudkomers die algemene bijstand of een bij AMvB aangewezen uitkering ontvangen; en

  • -

    oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk, algemene bijstand of uitkering hebben.

Het aanbod behelst een inburgeringvoorziening die toe leidt naar het inburgeringexamen en het eenmaal gratis afleggen van dat examen. Voor asielgerechtigde inburgeringplichtigen bestaat een inburgeringvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.

De Wet Inburgering draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van inburgeringvoorzieningen aan deze vier groepen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

  • -

    De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, Wet Inburgering);

  • -

    De criteria die worden gehanteerd voor het doen van een aanbod, indien het een inburgeringplichtige betreft aan wie de gemeente wel een aanbod kan doen, maar zij daartoe niet wettelijk verplicht is (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, Wet Inburgering);

  • -

    De vaststelling door het college van een passende inburgeringvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van de inburgeringvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, Wet Inburgering);

  • -

    De rechten en plichten van de inburgeringplichtige voor wie een inburgeringvoorziening is vastgesteld. Deze laatste regels hebben in ieder geval ook betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, Wet Inburgering).

Het vaststellen van de bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 Wet Inburgering draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Opgemerkt zij tenslotte dat de verordening op een aantal punten om een nadere uitwerking vraagt. Deze nadere uitwerking zal vorm worden gegeven in nog op te stellen richtlijnen voor de uitvoering.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De eerste twee onderdelen van het eerste lid spreken voor zich. Daarnaast is in artikel 1, eerste lid, sub c het begrip aflossingscapaciteit nader gedefinieerd. Dit begrip is van belang voor de vaststelling van het aantal termijnen waarbinnen de eigen bijdrage in het kader van een door de gemeente aangeboden inburgeringvoorziening kan worden geïnd (zie verder artikel 5 van de verordening). Met deze begripsomschrijving wordt aansluiting gezocht bij het in de bijstand gehanteerde aflossingspercentage.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet Inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet Inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 Wet Inburgering dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringvoorzieningen. Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.

In het eerste lid wordt de opdracht tot informatievoorziening bij het college neergelegd. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking.

In het tweede en derde lid worden daarnaast kaders gesteld met betrekking tot de vorm van de informatievoorziening. Zoals reeds aangegeven in de voorliggende kadernota “Inburgeren in Capelle aan den IJssel” is een herkenbaar informatiepunt essentieel om op een verantwoorde wijze een beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringplichtige. Bij dit informatiepunt kan de inburgeringplichtige het gereedschap vinden om zijn eigen inburgeringproces vorm te geven, indien een gemeentelijk aanbod niet mogelijk is, dan wel door de gemeente of de inburgeringplichtige niet wordt gewenst. Daarnaast is ook reeds in de kadernota aangegeven dat niet de verwachting bestaat dat sec met het op aanvraag verstrekken van informatie de doelgroep ((potentieel) inburgeringplichtigen) in voldoende mate wordt bereikt. De gemeente zal er daarom naar streven ook via organisaties en derden die in contact staan met de (potentieel) inburgeringplichtigen informatie over de uit de Wet Inburgering voortvloeiende verplichtingen te verspreiden.

In het vierde lid is tenslotte gekozen voor een tweejaarlijkse verantwoordingscyclus. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat de effecten van een informatiebeleid in hoge mate eerst meetbaar zullen zijn na de eerste met dit informatiebeleid doorlopen inburgeringprocessen. Gezien de gemiddelde te verwachten looptijd van een inburgeringproces is daarom gekozen voor een cyclus van twee jaar.

Hoofdstuk 2. Aanbod en samenstelling van de inburgeringvoorziening

Artikel 3 Aanbod aan de inburgeringplichtige

Artikel 19, eerste lid Wet Inburgering bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringplichtigen een inburgeringvoorziening kán aanbieden:

  • 1.

    inburgeringplichtigen die algemene bijstand of een uitkering op grond van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangen; en

  • 2.

    oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben.

Het doen van een aanbod is een taak van het college, de raad is echter wettelijk verplicht om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan deze twee groepen inburgeringplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, Wet Inburgering). Daarbij gaat het specifiek om kaderstelling richting college. Aan dit artikel kan de inburgeringplichtige dus geen eventueel recht op een aanbod ontlenen.

Kaderstelling

Zoals reeds in de kadernota “Inburgeren in Capelle aan den IJssel” aangegeven, is ervoor gekozen om – gelijk de Wet Inburgering - de eigen verantwoordelijk van de inburgeringplichtige centraal te stellen. Dit houdt in dat de gemeente in beginsel haar wijze van ondersteuning zal afstemmen op de mogelijkheden van de betrokken inburgeringplichtige om zijn inburgeringplicht verantwoord zelf ter hand te nemen.

Dit laatste heeft tot gevolg dat het college:

  • -

    enerzijds daar waar de inburgeringplichtige in voldoende mate mogelijkheden heeft om zijn inburgeringplicht zelf succesvol vorm te kunnen geven, zich zal beperken tot het verlenen van informatie; terwijl

  • -

    anderzijds daar waar omstandigheden het eigen handig oppakken van die inburgeringplicht bemoeilijken, het college zo mogelijk een aanbod zal doen.

In de verordening zijn een aantal indicatoren nader gedefinieerd op basis waarvan het college beoordeelt of in deze sprake is van een inburgeringplichtige aan wie binnen dit kader een aanbod wenselijk is. De gekozen indicatoren spreken voor het merendeel voor zich. Enige toelichting verdienen de onderdelen d en e.

Onderdeel d: de financiële mogelijkheden van de inburgeringplichtige

De inburgeringplicht houdt voor degene die geen aanbod van de zijde van de gemeente krijgt of die het aanbod van gemeentezijde afslaat in dat hijzelf zijn inburgeringplicht vorm moet geven. Hij kan daartoe zijn eigen inburgeringcursus inkopen en krijgt daarvoor ook de mogelijkheid om een lening aan te gaan bij de IBG. Wordt het examen binnen drie jaar na de start van het inburgeringproces succesvol afgerond dan krijgt de inburgeringplichtige een deel van zijn kosten vergoed. Dit laatste voorkomt echter niet dat de inburgeringplicht voor de inburgeringplichtige zonder aanbod van gemeentezijde, een aanzienlijke kostenpost vertegenwoordigd, zeker als sprake is van bijstandbehoeftigheid of een inkomensniveau dat hiermee vergelijkbaar is. Het risico dreigt bij deze groep dat wordt gekozen voor een invulling met een zo beperkt mogelijk kostenplaatje, waardoor de kwaliteit van de invulling en daarmee ook de kans dat het inburgeringexamen succesvol wordt afgerond wordt beperkt. Om dit te voorkomen is deze indicator specifiek toegevoegd.

Onderdeel e: de motivatie om in de Nederlandse samenleving te participeren

Natuurlijk is het zo dat de aanwezigheid van een hoge mate van motivatie in beginsel een indicatie is dat betrokkene de eigen verantwoordelijk goed ter hand kan nemen en geen gemeentelijk aanbod noodzakelijk is. Dit zou dan wel betekenen dat de gemotiveerde inburgeringplichtige in beginsel niet voor een aanbod in aanmerking komt, terwijl een gebrek aan motivatie dan juist wel tot een aanbod leidt. Om dit te voorkomen is deze laatste indicator opgenomen. De inburgeringplichtige die zich gemotiveerd toont om in de Nederlandse samenleving te participeren moet daarvoor, juist wanneer andere indicatoren (a t/m d) wijzen op moeilijkheden om de inburgeringplicht zelfstandig ter hand te nemen, met een aanbod worden ondersteund. Op deze manier kan worden voorkomen dat deze groep juist door zijn motivatie met extra moeilijkheden (het volledig zelf bekostigen van de inburgering) wordt geconfronteerd.

De inburgeringplichtige waarvoor juist het opnemen van deze laatste indicator van belang is, is de uitkeringsgerechtigde inburgeringplichtige die gemotiveerd bezig is om zijn uitstroom uit de uitkering vorm te geven. Bij hem is voldoende motivatie aanwezig om in de Nederlandse samenleving te participeren, alleen heeft die participatie en daarmee ook de uitstroom uit de uitkering wel tot gevolg dat hem geen aanbod meer kan worden gedaan. Door echter deze vorm van motivatie (motivatie tot arbeidsdeelname, participatie in de samenleving) als indicator op te nemen, kan aan hem, zeker indien ook andere indicatoren spelen, met voorrang een aanbod worden gedaan. Zo wordt voorkomen dat hij door zijn positieve houding binnen de arbeidtoeleiding wordt geconfronteerd met een tegenvaller, in de vorm van een zelf vorm te geven en te financieren inburgering.

Dit laatste houdt trouwens niet in dat inburgering voor arbeidstoeleiding gaat. De uitstroom uit de uitkering heeft prioriteit nummer een en vormt in die zin ook het eerste deel van het aanbod. De scholing inzake taal en kennis van de Nederlandse samenleving kan immers ook na de uitstroom worden ingezet, als het gecombineerde aanbod van uitstroom en inburgering maar is gedaan op het moment dat betrokkene nog uitkeringsgerechtigd was.

Tenslotte zij er op gewezen dat in het artikel specifiek wordt gesproken over de inburgeringplichtige waarvan het college van oordeel is dat hij de inburgeringplicht ook daadwerkelijk kan vervullen. Dit houdt in dat bijvoorbeeld niet gealfabetiseerde inburgeringplichtigen niet voor een aanbod in aanmerking kunnen komen. Aan hen kan eerst buiten het kader van de Wet Inburgering om een alfabetiseringcursus worden aangeboden. Na afronding kan wederom een afweging worden gemaakt op basis van de in dit artikel gegeven criteria of een aanbod van gemeentezijde noodzakelijk is.

Evenzo kan de gemeente op basis van deze voorwaarde het doen van een aanbod uitstellen, indien zij van mening is dat in de nabije toekomst de omstandigheden voor de desbetreffende inburgeringplichtige gunstiger zijn om de inburgeringplicht te vervullen. Daarbij kan worden gedacht aan de inburgeringplichtige met nog niet schoolgaande kinderen, die bij directe inzet van de inburgeringvoorziening kinderopvang voor de lesuren zal moeten organiseren. Inzet van de voorziening op een later moment - wanneer alle kinderen leerplichtig zijn - heeft dan, indien verder arbeid als doelperspectief niet speelt, tot voordeel dat het volgen van de inburgeringvoorziening geen (of slechts in beperkte mate) kosten in verband met kinderopvang met zich meebrengt.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringvoorziening

Het samenstellen van de inburgeringvoorziening ligt als taak bij het college. Het is echter aan de raad om bij verordening kaders te stellen met betrekking tot de samenstelling van de inburgeringvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, Wet Inburgering). Daarbij is voor de samenstelling van de inburgeringvoorziening in hoge mate bepalend welke visie de gemeente kent op integratie, alsmede de rol van inburgering daarbinnen. Capelle heeft daarbij eerder reeds gekozen voor een brede visie (contourennota Visie op integratie van allochtonen). Gestreefd wordt naar een volwaardige participatie. De integratie in Capelle is eerst geslaagd als de allochtone burger participeert aan de samenleving op een niveau dat in overeenstemming is met zijn/haar talenten, capaciteiten en ambities.

Dit laatste wil niet zeggen dat de gemeente een beleid voert dat zich richt op het volledig realiseren van deze situatie. De volle ontplooiing van mensen is immers vooral afhankelijk van hun eigen inspanningen (lees ook: eigen verantwoordelijkheid). Wel voert de gemeente een beleid dat zich richt op het toerusten van mensen om zelf “het stokje over te kunnen nemen” (empowerment). Daarbij zijn binnen de contourennota een viertal “toerust”-elementen geformuleerd, waarover de allochtoon dient te beschikken om tot volwaardige participatie te kunnen komen. Meer specifiek gaat het dan erom dat de allochtoon:

  • a.

    - in overeenstemming met zijn talenten, capaciteiten en ambities – tenminste een startkwalificatie heeft om te gaan werken, een opleiding te gaan volgen, sociaal redzaam te zijn of de opvoeding van zijn of haar kinderen volledig ter hand te kunnen nemen;

  • b.

    (zinvolle) sociale contacten heeft, binnen en buiten de eigen etnische groep;

  • c.

    (de normen en waarden van) het functioneren van de Nederlandse samenleving respecteert; en

  • d.

    tenminste de taal beheerst op het (in de Wet Inburgering) vastgestelde niveau.

Inburgering moet binnen integratie worden beschouwd als een eerste stap binnen het integratieproces. Het gaat om het verwerven van basisvaardigheden die nodig zijn voor de participatie in de Nederlandse samenleving. Dit houdt in relatie tot het bovenstaande in dat de genoemde vier “toerust”-elementen idealiter het einddoel vormen van het inburgeringtraject. Een succesvol doorlopen inburgeringtraject heeft aldus tot gevolg dat de inburgeringplichtige over al het gereedschap beschikt om tijdens het verdere verblijf in Nederland zijn integratie vorm te geven. Dit houdt wederom in dat daar waar een aanbod van gemeentezijde wordt gedaan, de aangeboden voorziening erop is gericht voor de inburgeringplichtige - voorzover zijn capaciteiten dit toestaan - het bovenstaande toerustingniveau te bereiken.

Naast bovenstaande streefdoelen zijn in de wet zelf enkele extra criteria opgenomen waaraan de inburgeringvoorziening dient te voldoen. Ten eerste dient een inburgeringvoorziening in ieder geval te bestaan uit een cursus die toe leidt naar het inburgeringexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid Wet Inburgering). Daarnaast is wettelijk bepaald dat de inburgeringvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op basis van een andere bij AMvB aangewezen wet of regeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid Wet Inburgering). Indien in deze specifieke situatie geen reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringvoorziening aanbieden. Op gelijke wijze is bepaald dat in het verplichte aanbod aan asielzoekers zonder meer een component maatschappelijke begeleiding dient te zijn opgenomen (artikel 19, zesde lid Wet Inburgering). Daar al deze eisen met betrekking tot de samenstelling van de voorziening reeds in de wet zijn opgenomen, zijn zij niet in de verordening herhaald.

Opgemerkt zij tenslotte nog dat de samenstelling van de inburgeringvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, Wet Inburgering). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, Wet Inburgering). Alleen de inburgeringplichtigen die een aanbod van de gemeente hebben geaccepteerd zijn voor deze inburgeringvoorziening een eigen bijdrage schuldig. De overige inburgeringplichtigen dienen hun inburgering volledig zelf te financieren. Zij kunnen hiertoe een lening afsluiten bij de Informatie Beheer Groep (IBG). Wordt het inburgeringexamen binnen drie jaren met succes afgerond, dan volgt een gedeeltelijke vergoeding van de kosten.

Bij de inning van de eigen bijdrage wordt gewerkt met twee termijnen. Het is aan het college om de momenten waarop de beide termijnen worden gesteld te bepalen. Gedacht kan worden aan een inning bij start en bij afronding van het inburgeringtraject. Het gaat dan om momenten dat het college zonder meer contact met de inburgeringplichtige heeft. Deze contactmomenten geven de inburgeringplichtige de gelegenheid aan te tonen dat een eenmalige invordering van € 135,00 (de helft van de totale eigen bijdrage) hem voor financiële problemen plaatst, waarna op basis van het tweede lid alsnog afspraken kunnen worden gemaakt om in afwijking van het eerste lid betaling in meerdere termijnen mogelijk te maken. Daarbij zal veelal aansluiting worden gezocht bij de voor een bijstandsgerechtigde vastgestelde aflossingcapaciteit. Het college zal in de reeds aangehaalde nadere richtlijnen voor de uitvoering de momenten waarop de beide termijnen worden gesteld nader bepalen.

Artikel 24, eerste lid Wet Inburgering maakt het bij inburgeringplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. In het derde lid is daarom in afwijking van bovenstaande richtlijn bepaald dat wanneer verrekening met een WWB uitkering mogelijk is, het aantal termijnen afhankelijk wordt gesteld van de aflossingcapaciteit van de inburgeringplichtige. Voor de bepaling van de aflossingcapaciteit wordt verwezen naar hetgeen hierover is opgenomen in artikel 1 van de verordening.

Opgemerkt zij nog dat indien de inburgeringplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, het college het UWV kan verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, Wet Inburgering). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, Wet Inburgering dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringplichtige voor wie een inburgeringvoorziening is vastgesteld. De raad delegeert in dit artikel de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringplichtigen in het kader van een inburgeringvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringvoorziening deze verplichtingen vast.

Opgemerkt zij dat de genoemde verplichtingen alleen kunnen worden opgelegd aan de inburgeringplichtige die een aanbod van gemeentezijde heeft gehad en dit ook heeft geaccepteerd. Aan inburgeringplichtigen die zonder aanbod van de gemeente hun inburgeringplicht vorm geven, kan het college geen verplichtingen opleggen. Daarnaast kan het college vanuit de Wet Inburgering ook niet de verplichting opleggen om een gemeentelijk aanbod te accepteren. Het is in beginsel de vrije keuze van de inburgeringplichtige. Daar waar sprake is van bijstandgerechtigheid kan het weigeren van het aanbod in het kader van het WWB-verlagingen beleid wel gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering.

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringvoorziening

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze geschiedt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringvoorziening aan de inburgeringplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeringplichtige een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot toekenning van de inburgeringvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vijfde lid). De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit duidelijk kenbaar maakt (het derde lid). In beginsel zal de inburgeringplichtige conform de huidige praktijk worden verzocht het aanbod te ondertekenen zo hij er mee instemt. Het niet ondertekenen houdt dan in principe in dat hij het aanbod weigert. Verschijnt de inburgeringplichtige tot tweemaal toe, zonder opgaaf van redenen, niet op de uitnodiging van het college om het aanbod nader te bespreken dan gaat het college er vanuit dat de inburgeringplichtige het aanbod weigert (vierde lid).

Het kan verder natuurlijk voorkomen dat een inburgeringplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen. Een inburgeringplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringexamen moet hebben behaald. Het college zal in een dergelijke situatie een handhavingbesluit nemen: een besluit op grond van artikel 26 Wet Inburgering waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringplichtige het inburgeringexamen moet hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn). Het college zal deze handelwijze vastleggen in de eerder reeds aangehaalde richtlijnen voor de uitvoering en dit evenzo opnemen in de brief waarin het aanbod wordt gedaan, zodat tevoren voor de betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een inburgeringvoorziening.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het toekennen van een inburgeringvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan.

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringvoorziening (artikel 23, eerste lid, Wet Inburgering). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringplichtige het inburgeringexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, Wet Inburgering). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding te worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel e bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.

Onderdeel f heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 Wet Inburgering). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringplicht van start gaat. Het college zal daarbij - voorzover mogelijk – aansluiting zoeken bij de aanvangsdatum van de inburgeringvoorziening.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 Wet Inburgering draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 Wet Inburgering zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.

De binnen de Wet Inburgering boetewaardig gestelde gedragingen zijn in hoge mate vergelijkbaar met de verlagingwaardige gedragingen binnen de WWB. Er is voor gekozen om het boete beleid in het kader van de Wet Inburgering zo veel mogelijk in de pas te laten lopen met het WWB-verlagingenbeleid. Dit laatste houdt in dat de wettelijk vastgestelde maxima van toepassing worden verklaard, nu deze de hoogte van de maatregel het best benaderen (zie bijgevoegde tabel).

Boetewaardige gedraging Wet Inburgering

Max.

Verlagingwaardige gedraging WWB

Max.

Het niet dan wel in te beperkte mate verlenen van medewerking bij het onderzoek naar de inburgeringplichtigheid

€ 250,00

Het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding

100%

1 maand

Het niet dan wel in te beperkte mate meewerken aan de uitvoering van de inburgeringvoorziening

€ 500,00

Het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering;

100%

1 maand

Het niet behalen van het inburgeringexamen binnen de gestelde termijn

€ 500,00

Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden

100%

1 maand

Het bij herhaling niet behalen van het inburgeringexamen binnen de gestelde termijn

€ 1000,00

Het bij herhaling niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden

100%

2 maanden

De boetebedragen die in de verordening zijn opgenomen, zijn - net zoals in de Afstemmingsverordening - géén gefixeerde sancties. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid Wet Inburgering). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringplichtige. Een boete hoger dan het in de verordening aangegeven bedrag is echter niet mogelijk.

Opgemerkt zij nog dat in het kader van de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringvoorziening het kan voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 Wet Inburgering bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete op grond van de Wet Inburgering kan opleggen.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Als de inburgeringplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 9, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 Wet Inburgering moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringplichtige alsnog het inburgeringexamen moet behalen. Als de inburgeringplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringexamen verwijtbaar niet heeft behaald, is in artikel 10 geregeld dat het college een boete van maximaal € 1000,00 (artikel 34, onderdeel d, Wet Inburgering) vaststelt. Daarmee loopt het boetebeleid van de Wet Inburgering wederom in de pas met het WWB-verlagingenbeleid, waarin ook voor een verdubbeling van de sanctie wordt gekozen zo sprake is van recidive.

In de boetebeschikking zal weer een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringplichtige het inburgeringexamen moet behalen. Als de inburgeringplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringexamen niet heeft behaald, kan een boete van wederom maximaal € 1000,00 worden opgelegd. Een hogere boete is in deze wettelijk niet toegestaan.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 11 Inwerkingtreding

De Wet Inburgering is per 1 januari 2007 in werking getreden. Gemeenten hebben echter – daar er slechts een zeer beperkte periode was tussen publicatie in het Staatsblad en inwerkingtreding van de Wet Inburgering – tot 1 april 2007 de tijd gekregen om aan de in de wet omschreven verplichtingen te voldoen. De gemeente heeft ervoor gekozen om van deze “implementatie”-termijn ten volle gebruik te maken.

Artikel 12 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.