Regeling vervallen per 24-01-2024

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Capelle aan den IJssel

Geldend van 10-03-2011 t/m 23-01-2024

Intitulé

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Capelle aan den IJssel

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

b e s l u i t

1. In te trekken de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Capelle aan den IJssel.

2. Vast te stellen de volgende Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Capelle aan den IJssel 2011-02-25

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening worden de begripsbepalingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gehanteerd.

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van peuterspeelzaal

  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen tien weken na het tijdstip van de melding.

  • 2. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 9, tweede lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 4 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 10, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en deze verordening wordt voldaan.

Artikel 5 Register

  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid zijn verstrekt nadat is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en deze verordening.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het register is op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage.

Artikel 6 Wijzigingen van gegevens

  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

Artikel 7 Groepsspeelruimte

  • 1. In een peuterspeelzaal is voor ieder kind minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan groepsspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Elke ruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 8 Buitenspeelruimte

  • 1. De peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende buitenspeelruimte.

  • 2. De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;

    • b.

      een oppervlakte van minimaal 3 m2 bruto-oppervlakte speelruimte per aanwezig kind;

    • c.

      ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 9 Aanwijzing toezichthouders

  • 1. Burgemeester en wethouders zien toe op de naleving van de krachtens de wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de in deze verordening gestelde regels.

  • 2. Burgemeester en wethouders wijzen de directeur van de GGD aan als toezichthouder.

Artikel 10 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of de instandhouding redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder eenmaal per twee jaar of de exploitatie van een peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving van de bij deze verordening gestelde voorschriften.

  • 4. Voor het vastleggen van de resultaten van onderzoek naar de bij of krachtens artikel 7 en 8 gegeven voorschriften gelden de bepalingen in artikel 2.21 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen artikel 2 en 3 buiten toepassing laten of daarvan

afwijken, voorzover toepassing gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 12 Inwerkingtreding, citeertitel en vervallenverklaring

  • 1.

    De verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking en wordt aangehaald als: Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Capelle aan den IJssel.

  • 2.

    De artikelen 2, 3, 4, 5, 6 en 10 lid 1 t/m 3 vervallen van rechtswege met ingang van de dag van inwerkingtreding van artikelen 2.2. tot en met 2.4a en artikel 20 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 7 februari 2011,

de griffier, de voorzitter,

Algemene toelichting

Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen inwerking getreden. Het doel van deze wet is om jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilige en stimulerende omgeving te bieden.

Eén van de onderliggende doelstellingen van de nieuwe wet is de regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren met de kinderdagopvang. Hierdoor ontstaat een landelijk kwaliteitskader voor zowel de peuterspeelzalen als de kinderdagopvang met minimum kwaliteitseisen. In deze wet zijn dan ook een aantal minimale eisen voor de peuterspeelzalen vastgelegd en is tevens aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de bevoegdheid gegeven aanvullende regelgeving voor de kwaliteit in een Algemene maatregel van Bestuur vast te leggen (AmvB). Van deze bevoegdheid is tot op heden geen gebruik gemaakt omdat de partijen een convenant hebben afgesloten waarin de kwaliteitseisen voor de houders van peuterspeelzalen nader zijn uitgewerkt . De eisen in het convenant hebben als uitgangpunt gediend voor de Beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen van de minister van OCW. Echter, in deze beleidsregels zijn geen eisen opgenomen ten aanzien van ruimte en inrichting van de peuterspeelzalen. De Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen voorziet daarin wel.

Toelichting belangrijkste artikelen

Artikel 7: Groepsspeelruimte

In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5 m2 bruto oppervlak speelruimte aanwezig moet zijn. Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte gebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Het gaat om het totale aantal vierkante meters die beschikbaar zijn in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen.

Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie 'bijeenkomstfunctie voor kinderopvang'. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.

Artikel 8: Buitenspeelruimte

Dit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik maken van de peuterspeelzaal aangrenzend aan de peuterspeelzaal dient te zijn gesitueerd. Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De speelruimte bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3 m2 bruto oppervlakte (vergelijkbaar met de ruimte die in de kinderopvang aanwezig moet zijn). Met aanwezig kind wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen, niet noodzakelijkerwijs buitenspelend.

Artikel 9 betreft de aanwijziging van toezichthouders. Dit artikel houdt burgemeester en wethouders (hierna B&W) verantwoordelijk voor de naleving van deze verordening. B&W wijzen de directeur van de GGD aan als toezichthouder. Dit is in overeenstemming met het systeem van de wet. De directeur van de GGD oefent aldus het toezicht uit onder het gezag van de burgemeester en wethouders. Afdeling 5,2, van de Algemene wet bestuursrecht bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 10 worden drie soorten van onderzoek onderscheiden, In de eerste plaats onderzoekt de toezichthouder naar aanleiding van een aanvraag voor de exploitatie van een peuterspeelzaal of aan de voorschriften uit deze verordening zal worden voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijks onderzoek uit bij bestaande peuterspeelzalen. Voorts beschikt de toezichthouder op grond van het derde lid over de mogelijkheid om incidenteel onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften uit deze verordening.

Het vierde lid stelt dat de toezichthouder over de resultaten van het onderzoek naar de groeps- en buitenspeelruimte krachtens het gestelde in de Wet Kinderopvang en kwaliteiseisen peuterspeelzalen dient te rapporteren. Dit artikel wordt gehandhaafd omdat artikel 2,20 van de Wet Kinderopvang en kwaliteiseisen peuterspeelzalen nog niet van kracht is.

Aangezien peuterspeelzaalwerk in Capelle aan den IJssel wordt ingekocht en er dus geen sprake is van gesubsidieerde peuterspeelzalen, zijn de strafbepalingen in afdeling 4 van de Wet van toepassing. In artikel 11 is een hardheidsclausule opgenomen. Deze opent de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, de artikelen 7 en 8 buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van burgemeester en wethouders moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.