Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Coevorden 2013

Geldend van 11-07-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Coevorden 2013

No. 2013/1020

De raad van de gemeente Coevorden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nummer: 1020;

gelet op artikel 8 eerste lid onder b van de Wet werk en bijstand;

b e s l u i t :

vast te stellen de “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Coevorden 2013”.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsomschrijving.

In deze verordening wordt verstaan onder:

de wet: de Wet werk en bijstand (Wwb);

algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18 van de wet;

plan van aanpak: het plan zoals bedoeld in artikel 44a van de wet;

het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden

Bbz 2004: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel.

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de uit artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag.

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft; of

    • c.

      aan de zelfstandige die bijstand voor het levensonderhoud krachtens de Bbz 2004 ontvangt, of heeft ontvangen, bijzondere bijstand wordt verleend voor woonkosten of de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel.

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel.

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of:

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak.

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, kan voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz 2004 hebben ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 7. Samenloop van gedragingen.

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 8. Indeling in categorieën.

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichtingen gericht op de arbeidsinschakeling zoals genoemd in § 2.1 van de wet niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, artikel 9a, lid 8 en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering;

    • c.

      het door een persoon jonger dan 27 jaar niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak;

    • d.

      het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a van de wet een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend;

    • e.

      het onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid WWB of artikel 55 WWB voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 WWB.

  • 4.

    Vierde categorie:

het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      10 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      50 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Hoofdstuk 3. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 10. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede en vierde lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een periode van 3 maanden of korter: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een periode van 3 tot 6 maanden: 10% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    • c.

      bij een periode van 6 maanden en langer: 10% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de maatregel vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand indien door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt, indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening.

Artikel 11. Tegenprestatie

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond door het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een door het college opgelegde tegenprestatie, kan het college een maatregel opleggen.

  • 2. De hoogte van de maatregel is 20% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm en duurt niet langer dan een maand.

Artikel 12. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van maximaal 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 13. De inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2013.

  • 2. De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Coevorden, vastgesteld bij raadsbesluit op 27 januari 2012 wordt met ingang van de in lid 1 genoemde datum ingetrokken.

  • 3. Op gedragingen die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van deze verordening blijven de bepalingen van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Coevorden vastgesteld op 27 januari 2012van toepassing.

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Coevorden 2013”.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 9 april 2013.

De raad voornoemd,

, voorzitter.

, griffier.

TOELICHTING

Artikelsgewijs toelichting

Artikelsgewijze toelichting