Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning 2015

Geldend van 30-12-2014 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning 2015

Inhoud:

Inleiding

Begrippen

Procedure aanvraag

Algemeen afwegingskader

Maatwerkvoorzieningen

Maatwerkvoorzieningen in natura

Maatwerkvoorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget

Inleiding

Vanaf 1 januari 2015 treedt de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in werking. De wet beoogt dat inwoners die in verband met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen zelf, dan wel samen met personen uit hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op door de overheid georganiseerde maatschappelijke ondersteuning.

Maatschappelijke ondersteuning bestaat uit:

  • 1.

    Het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de college, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.

  • 2.

    Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking, of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.

  • 3.

    Bieden van beschermd wonen en opvang.

Daar waar mogelijk zal de maatschappelijke ondersteuning ‘ontwikkelingsgericht’ worden ingezet: mensen met beperkingen kunnen zich met daartoe afgestemde ondersteuning positief ontwikkelen in hun mate van zelfredzaamheid in de samenleving.

De wet gaat er van uit dat inwoners zoveel mogelijk een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Er wordt meer gewezen op het benutten van de eigen kracht en van inwoners mag worden verwacht dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan.

Tot eigen verantwoordelijkheid van de inwoner behoort volgens de wetgever ook dat de ingezetene een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociale netwerk – alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. De regering heeft met de Wmo 2015 beoogd om de gegroeide vanzelfsprekendheid, dat ingezetenen zich voor elke hulpvraag tot de overheid wenden, te doorbreken. In de omslag die met de Wmo 2015 in gang wordt gezet, is het niet zonder meer dat de overheid bij iedere hulpvraag bijspringt.

Dit document bevat de beleidsregels Wmo van het college van de Coevorden. Deze beleidsregels bieden een afwegingskader ten aanzien van elke Wmo hulpvraag.

Uitgangspunt van deze beleidsregels is dat iedere inwoner eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen. Van belang is dat hiermee niet uit het oog wordt verloren dat iedereen een beroep mag doen op de college. Geen enkele cliënt wordt op voorhand, bijvoorbeeld op grond van inkomen of leeftijd, uitgezonderd van de toegang tot ondersteuning. Een ieder kan zich melden bij de college met een hulpvraag.

Algemene- en maatwerkvoorzieningen

De wet gaat uit van het meer ontwikkelen en inzetten van algemene voorzieningen en het leveren van maatwerk waar nodig. In tegenstelling tot de Wmo 2007 bevat de wet dan ook een definitie van het begrip algemene voorziening. Het betreft een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

Zelfredzaamheid-matrix

De Wmo 2015 ziet op een brede(re) doelgroep, met als gevolg dat hulpvragen gebaseerd zijn op andere (meervoudige) problematiek, vergeleken met de Wmo 2007. Voor de nieuwe Wmo taken biedt de -Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) een praktisch en werkbaar instrument, zie bijlage 1. De ZRM is een instrument waarmee behandelaars, beleidsmakers en onderzoekers in de (openbare) gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en gerelateerde werkvelden, de mate van zelfredzaamheid van hun cliënten eenvoudig en volledig kunnen beoordelen. Zowel de Wmo consulent en andere deskundigen die betrokken zijn bij het bieden van maatschappelijke ondersteuning zullen deze ZRM hanteren.

De Wmo 2015 spreekt over het bieden van maatschappelijke ondersteuning aan personen die onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, waaronder ook het bieden van beschermd wonen en opvang. Bij elke hulpvraag dient de vraag gesteld te worden welk doel wordt beoogd. Is dat zelfredzaamheid of participatie? Daarnaast luidt de vraag op welk vlak de cliënt beperkingen ervaart waardoor hij of zij niet zelfredzaam is of in staat is tot participatie

Sociale teams

Vanuit de gedachte ‘één gezin, één plan, één regisseur gaan we, om de zelfredzaamheid en participatie van inwoners te vergroten, werken in 8 sociale teams. De sociale teams bestaan uit verschillende disciplines. Dit zijn in ieder geval:

  • -

    de Wmo consulent;

  • -

    de consulent jeugd;

  • -

    de schuldhulpverlener;

  • -

    de klantmanager (focus participatie);

  • -

    een maatschappelijk werker;

  • -

    een opbouwwerker.

Er wordt integraal gekeken naar de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Samen met betrokken hulpverleners wordt er een plan opgesteld.

Het sociaal team is geen organisatie die vanuit vaste vestiging in het gebied werkt. De basis van de leden van het sociale team is de moederorganisatie. Wel kunnen leden in het gebied inloggen op het gemeentelijke systeem (bijvoorbeeld in de bibliotheek of in het dorpshuis) en zijn ze telefonisch bereikbaar. Ook kunnen de teamleden op voornoemde locaties spreekuur houden of afspraken plannen. De teamleden weten elkaar te vinden en overleggen indien nodig, maar bureaucratische overlegstructuren worden voorkomen.

Taken van het sociale team zijn:

  • -

    het ondersteunen en verbinden van de nulde en de eerste lijn;

  • -

    casemanagement;

  • -

    het bieden van lichte vormen van ondersteuning;

  • -

    beschikken en het houden van een brede basisintake.

Iedere sociaal team heeft een Functioneel coördinator. De Functioneel coördinator, zorgt dat de werkzaamheden van het sociale team in goede banen wordt geleid. Deze persoon is sparringpartner voor leden van het sociaalteam, en handelt onder andere klachten af.

Leeswijzer

Eerst worden de belangrijkste begrippen geschetst. Daarna wordt de procedure vanaf de melding tot aan de aanvraag beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een algemeen afwegingskader, waaraan alle meldingen worden getoetst. Hoofdstuk 4 gaat in op maatwerkvoorzieningen in natura en in de vorm van een pgb. In de bijlage is de Zelfredzaamheidsmatrix opgenomen.

Hoofdstuk 1. Begrippen

Algemene voorziening

Aanbod van diensten of activiteiten, dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en is gericht op Maatschappelijke Ondersteuning.

Beschermd Wonen

Wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van Zelfredzaamheid en Participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Dit wordt vanuit de centrumgemeente Emmen gecontracteerd.

Cliëntondersteuning

Onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de Zelfredzaamheid en Participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van Maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

Crisisopvang

Onder Crisisopvang wordt verstaan “niet uitstelbare hulp bij ondersteuning” ten gevolge van onverwachte huisuitzetting, feitelijke dakloosheid, acute psychiatrische aanleiding dan wel acute beëindiging van opname in een zorginstelling, psychiatrische kliniek of maatschappelijke Opvang, de uitval van informele hulp vanuit sociale verbanden, welke ertoe leiden dat de persoon in kwestie c.q. de van zijn wooneenheid deel uitmakende personen, fysiek en/of mentaal niet in staat is te achten op afdoende wijze te voorzien in activiteiten in het huishouden, het behouden van een stabiele thuissituatie of Participatie in de samenleving en dat derhalve op zo kort mogelijke termijn – uiterlijk binnen 24 uur- moet worden voorzien in adequate Opvang.

Dagbesteding

Overkoepelende term waaronder bijvoorbeeld dagactiviteiten, dagopvang, arbeidsmatige Dagbesteding en creatieve Dagbesteding vallen.

Gebruikelijke hulp

Hulp die naar algemeen aanvaardbare normen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten, zoals vastgelegd in de gemeentelijke Wmo verordening 2015.

Lokale (sociale) infrastructuur

Het geheel van beschikbare organisaties, (vervoers)diensten, voorzieningen (gebouwen) en betrekkingen binnen de Gemeenten waarbij die Partijen kunnen samenwerken/kunnen bijdragen om Cliënten te ondersteunen in hun Zelfredzaamheid, in staat kunnen stellen tot Participatie of handhaving in de samenleving.

Maatwerkvoorziening

Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • 1.

    ten behoeve van Zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • 2.

    ten behoeve van Participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijk vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

  • 3.

    ten behoeve van Beschermd Wonen en Opvang (beschermd wonen en opvang voert de gemeente Emmen, als centrumgemeente uit).

Mantelzorg

Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie welke niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep tevens niet zijnde gebruikelijke hulp.

Ondersteuningsplan

De verwoording van het afgesproken arrangement aan ondersteuning voor de cliënt (individu of gezin) bestaande uit de inzet van oplossingen in de eigen kracht van cliënt, mantelzorg, algemene voorzieningen, informele zorg en maatwerkvoorzieningen. Daarnaast worden in het ondersteuningsplan ook de te behalen resultaten, de looptijd (geldigheidsduur) en specifieke functies van de algemene voorzieningen en de maatwerkvoorzieningen benoemd. Het ondersteuningsplan wordt in overleg tussen Gemeente, Cliënt en/of zorgaanbieder opgesteld. Het uitvoeringsplan bevat tevens de werkafspraken tussen cliënt (individu of gezin) en aanbieder.

Participatie

Deelname aan het maatschappelijk verkeer.

Trekkingsrecht

Het college stort het persoonsgebonden budget op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank. De budgethouder geeft het te betalen bedrag aan de SVB. Vervolgens verzorgt de SVB, na diverse checks, de betalingen aan de zorgverlener of zorginstelling. Na afloop van ieder kalenderjaar of het einde van de budgetperiode verstrekt de SVB een totaaloverzicht van de bestedingen. Niet bestede bedragen stort de SVB terug aan het college.

Zelfredzaamheid

In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Hoofdstuk 2. Procedure aanvraag

In dit hoofdstuk wordt de procedure van melding tot aan het daadwerkelijk indienen van de aanvraag beschreven. Dit proces is anders dan het aanmeldproces in de Wmo 2007.

2.1 De melding

Een ieder met behoefte aan ondersteuning kan een melding doen bij het college. Deze melding kan telefonisch, per e-mail, per post of via het formulier op de website worden gedaan. Het ontvangst van de melding wordt schriftelijk bevestigd.

De cliënt kan ook via de aanbieder bij het college terecht komen. Ook dan wordt de ontvangst bevestigd aan de inwoner.

Bij de melding wordt de inwoner gewezen op de mogelijkheid gratis gebruik te maken van cliëntondersteuning. Een cliëntondersteuner kan de hulpvrager in het gesprek helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. Het is voor een goede besluitvorming van essentieel belang dat de hulpvrager voldoende in staat is zijn situatie te onderkennen en in kaart te brengen met het oog op de mogelijkheden van maatschappelijke ondersteuning.

Uiteraard mag de hulpvrager ook zelf zijn ondersteuning organiseren (zoals het bij zijn aanvraag betrekken van naasten of wettelijke vertegenwoordigers).

Bij de melding wordt tevens gevraagd om een kopie van een geldig identiteitsbewijs.

2.2 Spoedeisende gevallen

Wanneer er sprake is van een spoedeisend geval, wordt er direct een tijdelijke maatwerkvoorziening ingezet. Pas daarna wordt het onderzoek gestart. Van een spoedeisend geval is onder andere sprake als er direct opvang nodig is, al dan niet in verband met risico’s voor veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

2.3 Plan van ondersteuning door de hulpvrager

Voordat wordt gestart met het onderzoek wordt de hulpvrager de mogelijkheid geboden zelf een plan voor ondersteuning in te dienen. Dit plan moet zeven dagen na de melding schriftelijk bij het college zijn ingeleverd.

In dit plan moet de hulpvrager de omstandigheden, zoals genoemd in artikel 2.3.2. lid 4 van de wet, beschrijven en aangeven welke ondersteuning in zijn persoonlijke situatie de beste oplossing is. Het persoonlijke plan moet uit de volgende punten bestaan:

  • a.

    de behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken van de hulpvrager;

  • b.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • c.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • d.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de hulpvrager;

  • e.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • f.

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • g.

    welke bijdragen in de kosten de hulpvrager met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn

2.4 Onderzoek

Naar aanleiding van de melding wordt onderzoek gedaan. Als een inwoner alleen vraagt of een algemene voorziening beschikbaar is of aangeeft gebruikt te willen maken van een algemene voorziening, is het niet nodig om een onderzoek te doen. De cliënt kan dan, na een lichte toegangstoets, worden doorverwezen naar een algemene voorziening.

Binnen zes weken na de aanvraag moet het onderzoek zijn uitgevoerd. Het onderzoek moet de ondersteuningsbehoefte van de hulpvrager in beeld brengen.

Het onderzoek wordt bij voorkeur thuis bij de hulpvrager uitgevoerd en bestaat uit:

a.de behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken van de hulpvrager;

Bij het bepalen van de behoeften van de cliënt gaat het college na wat diens beperkingen en problemen zijn en wat de hulpvraag precies is. Daarbij wordt ook naar de wensen van de cliënt gekeken en in hoeverre daaraan binnen de grenzen van de Wmo en de verordening tegemoet gekomen kan worden. Om de persoonskenmerken van de cliënt in het onderzoek te betrekken, kijkt het college naar het totaalbeeld van de persoon.

b.de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

Noch de wet noch de overige parlementaire stukken geven aan wat er precies onder het begrip 'eigen kracht' verstaan wordt. Wel blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 dat het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de burger eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het is volgens de regering heel normaal dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft het college de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat burgers en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen raken op maatschappelijke ondersteuning.

c.de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

Tot het sociale netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Mantelzorg is de hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de cliënt regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de cliënt hoeven niet per se in één huis te wonen.

Het verlenen van mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken. Het gaat om hulp die verder gaat dan gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de hulpvrager;

e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen waar iedere inwoner van de gemeente Coevorden gebruik van kan maken. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • -

    de boodschappenservice;

  • -

    cliëntondersteuning;

  • -

    maaltijdservice;

  • -

    anonieme hulp op afstand.

  • -

    Sommige algemene voorzieningen kennen een lichte toegangstoets:

    • o

      Algemene schoonmaakhulp.

f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

De taken en verantwoordelijkheden van gemeenten zijn niet alleen te vinden in de Wmo 2015 zelf, maar ook in andere wetten. Immers, wat elders wordt geregeld behoeft niet ook nog eens krachtens de Wmo 2015 te worden uitgevoerd. Het is daarom van belang ook te kijken in de beschrijving van de groepen van personen die een beroep kunnen doen op het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (Wlz), de Jeugdwet en de (nieuwe) aanspraak thuisverpleging in de Zorgverzekeringswet (Zvw).

g.Welke bijdragen in de kosten de hulpvrager met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.

Zie het hoofdstuk eigen bijdrage

Onderdeel g is van belang, zodat de hulpvrager zelf een goede afweging kan maken of hij ook daadwerkelijk een aanvraag in wil dienen.

In het geval de hulpvrager een persoonlijk plan (zoals bedoeld in paragraaf 2.3) heeft overhandigd, wordt dat plan ook bij het onderzoek betrokken.

In het gesprek dat met de hulpvrager wordt gevoerd komen, naast de verplichte punten bij het onderzoek, ook de mogelijkheden die bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget en de gevolgen van de keuze daarvoor aan bod.

2.5 Advies en informatie

In bepaalde situaties is het noodzakelijk om onafhankelijk vast te laten stellen of er sprake is van een medische noodzaak voor de gevraagde ondersteuning. Daarvoor kan een onafhankelijke deskundige wordt ingeschakeld. Vaak gaat het om een medisch onderzoek.

De persoon met hulpvraag dient mee te werken aan dit medisch onderzoek, zodat het college tot een juiste beoordeling kan komen. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent, de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Het college beoordeelt het medisch advies en beschouwt het als leidend voor het door haar te nemen besluit.

2.6 Het verslag

Alle punten uit het onderzoek komen in het verslag dat naar aanleiding van het onderzoek wordt opgesteld. Dit verslag wordt 10 dagen na het huisbezoek of het gesprek schriftelijk aan de hulpvrager en/of zijn vertegenwoordiger verstuurd.

Het verslag bestaat uit vaste onderdelen. Dit zijn de onderdelen die in het onderzoek aan de orde zijn geweest. Voor het verslag is een vast format beschikbaar.

De hulpvrager krijgt 5 werkdagen de tijd om schriftelijk opmerkingen en aanvullingen te doen. Deze worden aan het verslag toegevoegd. Let op! Het verslag hoeft dus niet te worden aangepast, de opmerkingen worden bij het verslag gevoegd. De hulpvrager wordt verzocht het verslag te tekenen.

Het is mogelijk de verstrekking van het verslag achterwege te laten als de cliënt aangeeft daar geen behoefte aan te hebben. Dat kan zich o.a. voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de cliënt wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen of door gebruik te maken van algemene voorzieningen zijn problemen op te lossen en bekend heeft gemaakt geen aanvraag te zullen doen.  In het kader van de zorgvuldigheid dient het college hier niet te snel vanuit te gaan. De cliënt zal ondubbelzinnig en schriftelijk moeten verklaren geen prijs te stellen op het ontvangen van de genoemde bescheiden.

2.7 Aanvraag

De daadwerkelijke aanvraag kan worden ingediend in doormiddel van het opsturen van het verslag, met handtekening van de hulpvrager.

Daarnaast kan een aanvraag worden ingediend via een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Er moet wel eerst een melding zijn gedaan.

Het college verstrekt de goedkoopst adequate voorziening, zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2015.

Na verzending van de beschikking, draagt het college bij toekenning van een maatwerkvoorziening in natura, zorg voor inzet van de juiste ondersteuning via de zorgaanbieder(s). Indien het de toekenning van een pgb betreft, draagt het college zorg voor overheveling van het budget aan de SVB en verzending van de beschikking aan de SVB.

3. Algemeen afwegingskader

Per hulpvraag geldt een algemeen afwegingskader. Dit betekent dat het college eerst beoordeelt in hoeverre andere wetgeving, eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, het sociale netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen leiden tot het verminderen of het wegnemen van de beperkingen. (Zie artikel 1.2.1 sub a Wmo) Dit betekent dat elke hulpvraag vanuit dezelfde invalshoek wordt benaderd en meldingen op identieke wijze worden onderzocht. Van belang is echter dat persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de cliënt altijd een nadrukkelijke rol spelen binnen dit onderzoek (Zie artikel 2.3.2 lid 4 Wmo.) Ogenschijnlijk dezelfde situaties, kunnen bij nader onderzoek naar de omstandigheden waarin de cliënt verkeert leiden tot verschillende oplossingen. Hieronder volgt verdere uitwerking van dit algemene afwegingskader.

3.1 Andere wetgeving

Het college beoordeelt allereerst in hoeverre andere wetgeving voorziet in een oplossing voor de hulpvraag.

Indien andere wetgeving, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Jeugdwet, de Participatiewet of de Wet op de kinderopvang, voorziet in een oplossing ten aanzien van de ondervonden beperkingen, zal het college van de cliënt verlangen om zich tot de met uitvoering van die wet belaste instelling/organisatie te wenden. Elke wet beoogt een ander doel en het is logischerwijs niet de bedoeling dat de met uitvoering van wetgeving belaste organisaties dit door elkaar laten lopen.

Cliënten met een Wlz indicatie

2015 is een overgangsjaar voor wat betreft de verstrekking van hulpmiddelen, rolstoelen, woningaanpassingen én huishoudelijke hulp aan thuiswonende cliënten met een Wlz indicatie. Dat betekent dat de gemeente in 2015 deze zaken nog moet blijven verstrekken, zoals dat tot nu toe zo was.  Vanaf 2016 is de verwachting dat cliënten met een Wlz indicatie al hun voorzieningen uit de Wlz krijgen.

Cliënten met een Wlz indicatie kunnen ook een beroep blijven doen op algemene voorzieningen van de gemeente.

Met betrekking tot de HH geldt, dat als de cliënt met een Wlz indicatie heeft gekozen voor een volledig pakket thuis of een pgb de vergoeding voor de HH daarin is meegenomen. De gemeente is in deze situaties niet verantwoordelijk voor de HH. Heeft de cliënt een modulair pakket thuis (MPT) (voorheen: omzetting indicatie in functies en klassen) dan zit de HH daar niet in. Dan kan de gemeente besluiten om de HH als maatwerkvoorziening of als algemene voorziening aan te bieden.

Een bijzondere situatie doet zich voor bij aanbieders van geclusterde woonvormen. Hier is sprake van scheiding van wonen en zorg. De cliënt betaalt huur en krijgt zorg op grond van de Wlz. De zorgaanbieder regelt gewoonlijk zelf de schoonmaak van de appartementen. In die situatie is het niet vanzelfsprekend dat de gemeente de kosten van de HH betaalt voor de bewoners. De zorgaanbieder zal hierover met de gemeente moeten treden. Deze voorwaarde wordt nu ook in de regeling opgenomen.  De gemeente beoordeelt zelf of de bewoners op grond van de gemeentelijke verordening in aanmerking komen voor HH. Deze kan verstrekt worden als maatwerkvoorziening of als algemene voorziening.

Voorbeeld:

Een cliënt vraagt op grond van de Wmo in aanmerking te komen voor een rolstoel, met als doel deze rolstoel voor incidentele uitstapjes te gebruiken. De cliënt dient hiervoor een beroep op de Zvw te doen.

De cliënt die een beroep doet op de Wmo ten aanzien van het kunnen zorgen voor de kinderen, wordt allereerst verwezen naar de mogelijkheden op grond van de Wet op de kinderopvang.

Indien er in uitzonderlijke gevallen onduidelijkheid bestaat over de vraag of een andere wettelijke regeling voorziet in het bieden van een oplossing voor de hulpvraag én het betreft een spoedeisende situatie, kan het college besluiten om op grond van de Wmo maatschappelijke ondersteuning voor tijdelijke duur in te zetten. (Memorie van toelichting Wmo 2015, pagina 29)

3.2 Eigen kracht

Het college beoordeelt in hoeverre de cliënt op eigen kracht in staat is om zijn beperkingen te verminderen of weg te nemen. Hiermee wordt bedoeld: het organiseren en realiseren van eigen oplossingen.

Voorbeeld:

De cliënt is wegens zijn of haar beperkingen niet langer in staat om staand af te wassen. Indien zittend afwassen het uitvoeren hiervan wel mogelijk maakt, mag van de cliënt worden verwacht dat hij of zij de werkzaamheden hierop aanpast. Indien gevraagd wordt om in aanmerking te komen voor een woningaanpassing, maar een herindeling van het meubilair maakt het kunnen wonen in een geschikt huis nog mogelijk, dan geldt ook dat dit prevaleert boven ondersteuning op grond van de Wmo.

Een cliënt die een beroep doet op begeleiding omdat er beperkingen zijn ten aanzien van het bijhouden en het nakomen van zijn of haar gemaakte afspraken, wordt allereerst verwezen naar een agenda beheersysteem op de eventueel aanwezige computer/laptop of naar een agenda app zoals te downloaden via de eventueel in het bezit zijnde smartphone of tablet.

3.3 Gebruikelijke hulp

Het college beoordeelt bij elke hulpvraag of er sprake is van gebruikelijke hulp.

Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor gebruikelijke hulp wordt als regel geen maatschappelijke ondersteuning verleend.

In onze samenleving wordt het normaal geacht dat een inwonende partner, ouders, kinderen of andere huisgenoten waar nodig en waar mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld.

Bij het beoordelen of er sprake is van gebruikelijke hulp is het van belang om toeval en willekeur te voorkomen. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden, Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen elkaar in een bepaalde situatie zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.

Per situatie zal beoordeeld moeten worden in hoeverre de persoon waarmee de persoon met beperking een huishouden voert, daadwerkelijk in staat is tot het verlenen van gebruikelijke hulp. Als er sprake is van een zeer korte levensverwachting, zal dit een reden kunnen zijn om geen gebruikelijke hulp van toepassing te achten.

Echtgenoten/ouders/huisgenoten:

Van echtgenoten, ouders en huisgenoten mag in beginsel worden verwacht dat zij naast bezigheden zoals een fulltime baan of fulltime studie, in staat zijn tot het verrichten van gebruikelijke hulp. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, maar ook om het bieden van begeleidingshandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse begeleiding van ouders aan een kind.

Als er sprake is van fysieke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen of nachten per week en de huisgenoot is op die momenten dus niet in staat om gebruikelijke hulp te verlenen, kan het college ondersteuning inzetten voor de niet uitstelbare taken. Bij het overnemen van huishoudelijke taken betekent dit dat schoonmaakwerkzaamheden die niet kunnen blijven liggen overgenomen kunnen worden. Van de huisgenoot wordt vervolgens verwacht om de uitstelbare taken te verrichten zodra hij niet langer afwezig is.

Kinderen:

Wanneer het gebruikelijke hulp door een inwonend kind betreft, is het van belang dat acht wordt geslagen op het vermogen van het desbetreffende kind wat betreft het verrichten van licht huishoudelijk werk. Er is een zorgvuldige afweging vereist, waarbij rekening wordt gehouden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind verwacht mag worden, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van het desbetreffende kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties. Tot 18 jaar mag in algemene zin van kinderen worden verwacht dat zij hun bijdrage leveren door bijvoorbeeld hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas.

Begeleiding:

Bij begeleiding is het noodzakelijk onderscheid te maken tussen kortdurende en langdurige situaties.

Hoofdregels:

  • 1.

    Als er sprake is van een kortdurende situatie, wordt van de echtgenoot, ouder of inwonende huisgenoot verwacht gebruikelijke hulp te verlenen voor die periode. Het gaat hierbij om een periode van maximaal 3 maanden.

  • 2.

    Als er sprake is van een chronische situatie, wordt van de echtgenoot, ouder of inwonende huisgenoot verwacht gebruikelijke hulp te verlenen voor zover dit geschiedt op basis van algemeen aanvaarde maatstaven.

Het gaat hierbij om:

  • -

    het bieden van begeleiding op het gebied van maatschappelijke participatie;

  • -

    het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts enzovoort;

  • -

    het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Van de persoon zonder beperkingen mag worden verwacht deze taken over te nemen indien de cliënt hiertoe wegens zijn beperkingen niet langer in staat is.

Ook het leren omgaan door derden, zoals familie en vrienden, met de persoon met beperkingen (waarmee ook wordt bedoeld kinderen met beperkingen) valt onder gebruikelijke hulp.

Ouders-kinderen:

Betreft het gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen, dan dient het college te beoordelen in hoeverre de hulp in vergelijking tot gezonde kinderen van dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. De gebruikelijke hulp van een ouder aan de begeleiding van een kind wordt gesteld op de omvang van de begeleiding die voor een kind van die leeftijd noodzakelijk is binnen de bandbreedte van het normale ontwikkelingsprofiel.

Ouderlijk toezicht ten aanzien van kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders naarmate een kind zich ontwikkelt. Boven gebruikelijke begeleiding komt bij kinderen tot 3 jaar zelden voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan er sprake zijn van boven gebruikelijk toezicht. Boven gebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is wegens de aandoeningen, stoornissen, of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het ziet bijvoorbeeld op toezicht en aansturen op gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.

Er dient altijd gekeken te worden naar welke tijdsbesteding aan een activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de hulp die ieder kind nodig heeft (hulp bij het wassen, eten en dergelijke). Het kan soms ook gaan om hulp die niet standaard aan kinderen wordt geboden, zoals het geven van medicijnen of het injecteren.

Voorbeeld:

Indien een cliënt als gevolg van zijn of haar beperkingen niet langer in staat is tot het uitvoeren van de huishoudelijke werkzaamheden, wordt van de leefeenheid - de persoon met wie de persoon met beperkingen een huishouden deelt - verwacht om de huishoudelijke werkzaamheden voor haar rekening te nemen. Het niet gewend zijn om bepaalde taken uit te voeren, doet hier niet aan af. Als de cliënt begeleiding vraagt bij het beheren van de administratie, of het wassen van kleding, wordt eerst beoordeeld in hoeverre de huisgenoten hiertoe in staat zijn.

3.4 Mantelzorg

Het college beoordeelt bij elke hulpvraag of er sprake is van mantelzorg.

Bij het verlenen van mantelzorg gaat het om iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de normale gang van zaken overstijgt. Het dient te gaan om hulp die verder gaat dan de hulp die mensen elkaar geacht worden te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat gebruikelijke hulp is. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om hulp die wordt verleend in de uitoefening van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke hulp. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.

Het is van belang om mantelzorg te onderscheiden van vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk wordt doorgaans gedefinieerd als werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.

Voorbeeld:

Er is sprake van mantelzorg indien de cliënt niet langer in staat is huishoudelijke taken uit te voeren en dit door de buurvrouw/buurman structureel wordt overgenomen. Mantelzorg betreft ook de situatie waarbij een familielid begeleiding biedt aan de cliënt ten aanzien van bijvoorbeeld het zich verplaatsen per vervoermiddel of het kunnen opvoeden van de kinderen.

3.5 Sociale netwerk

Het college beoordeelt bij elke hulpvraag in hoeverre er hulp wordt geboden of kan worden geboden vanuit het sociale netwerk.

De wet omschrijft het sociale netwerk als personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Onder huiselijke kring dient volgens de wet te worden verstaan: een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger. Andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt betreffen personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren of medeleden van een vereniging. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn aan wie de cliënt hulp zou kunnen en mogen vragen wordt volgens de wetgever als redelijk beschouwd.

Van belang is dat vraagverlegenheid van de cliënt en handelingsverlegenheid bij personen uit het sociale netwerk dienen te worden doorbroken. Daarom is het goed om hier nadrukkelijk bij stil te staan tijdens het onderzoek. (zie hoofdstuk 2).

Er dient bij de afweging ook gekeken te worden naar eventuele zorg die ingezet wordt door bijvoorbeeld vrijwilligers, maatjes en het buurthuis.

Voorbeeld:

Indien de cliënt wegens zijn beperkingen niet in staat is tot het doen van de boodschappen, of niet in staat is tot het zelfstandig bezoeken van instanties, zal het college onderzoeken of een beroep op de buren of vrienden tot de opties behoort. Ook als de cliënt tijdelijk niet in staat is zich per vervoermiddel te verplaatsen binnen de eigen leefomgeving, mag van de cliënt verwacht worden om binnen het sociale netwerk om hulp te vragen.

3.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Het college beoordeelt bij elke hulpvraag of de cliënt gebruik kan maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en die niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten. Het college dient ten aanzien van algemeen gebruikelijke voorzieningen wel te onderzoeken in hoeverre de cliënt hier gebruik van kan maken. Indien de cliënt wegens een gebrek aan financiële middelen geen gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke voorziening, kan het onredelijk zijn om gebruikmaking hiervan van de cliënt te verwachten.

Als iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperkingen of problemen niet meer afdoende zijn, kan er mogelijk wel aanleiding zijn om een voorziening te treffen.

Voorbeeld:

De cliënt meldt zich met een verzoek om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening in de vorm van centrale verwarming. Centrale verwarming in een woning wordt echter beschouwd als een algemeen gebruikelijke voorziening. Dit geldt in beginsel ook voor de fiets met trapondersteuning en de kinderopvang op basis van de Wet op de kinderopvang.

3.7 Algemene voorzieningen en maatschappelijk nuttige activiteiten

Het college beoordeelt of er algemene voorzieningen zijn waarvan de cliënt gebruik kan maken.

Algemene voorzieningen worden door de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten, of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is, en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Maatschappelijk nuttige activiteiten zijn activiteiten die bijdragen aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt en daarnaast iets bijdragen aan de samenleving.

Voorbeeld:

Het kan gaan om een algemene wasvoorziening, een rolstoelpool of een algemene voorziening in de vorm van een vrijwilligersdienst bij welke de cliënt om ondersteuning kan verzoeken.

Het verrichten van een maatschappelijk nuttige activiteit is bijvoorbeeld het vervullen van een rol in een buurthuis, of in de kantine van een sportvereniging. Indien uit het onderzoek blijkt dat iemand eenzaam is en uit zijn sociaal isolement zou kunnen komen door een actieve rol te vervullen in een buurthuis, zou het verrichten van die activiteit in zijn behoefte, het verminderen van de eenzaamheid, kunnen voorzien.

3.8 Maatwerk

Als de onder 3.1 t/m 3.7 aangedragen oplossingen niet leiden tot het verminderen of wegnemen van de beperkingen, zal het college beoordelen of de cliënt in aanmerking dient te komen voor een maatwerkvoorziening.

4. Maatwerkvoorzieningen

Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter ondersteuning van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt. Voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

We kennen maatwerkvoorzieningen in natura en maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb.

Voor een maatwerkvoorziening wordt een beschikking afgegeven. In deze beschikking wordt in ieder geval aangegeven:

  • -

    of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

  • -

    wat de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarbij is;

  • -

    wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;

  • -

    hoe de voorziening wordt verstrekt;

  • -

    indien van toepassing: welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • -

    de eventuele eigen bijdrage.

Wanneer er sprake is van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking daarnaast in ieder geval vastgelegd:

  • -

    voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

  • -

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • -

    wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

  • -

    wat de duur is van de verstrekking en waarvoor het pgb is bedoeld;

  • -

    de wijze van verantwoording van besteding van de pgb.

4.1 Maatwerkvoorzieningen in natura

Verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura wil zeggen dat de cliënt direct de voorziening krijgt geleverd waarop hij aanspraak maakt. Deze voorziening bestaat uit op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel  van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.

Met de voorziening die de cliënt in natura krijgt, wordt hij of zij in staat gesteld zelfredzaam te zijn of te kunnen participeren. Een maatwerkvoorziening kan ook een passende bijdrage leveren ten aanzien van de behoefte aan beschermd wonen en opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de persoon met hulpvraag in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

4.1.1. Maatwerkvoorziening nieuwe ondersteuning

Met zorgaanbieders die ‘nieuwe’ ondersteuning leveren zijn afspraken gemaakt over resultaten op de gebieden van zelfredzaamheid en participatie. Hierbij gaat het ook om de transformatie. Het gaat hierbij niet alleen om een veranderend gedachtegoed bij het college, aanbieder en inwoner, maar ook om het creëren en opzetten van innovatieve en vernieuwende werkwijzen.

Bij de afweging voor het inzetten van een maatwerkvoorziening op gebied van ‘nieuwe’ ondersteuning wordt aan de hand van de Zelfredzaamheidsmatrix bepaald welke ondersteuning de hulpvrager ontvangt.

De zelfredzaamheidmatrix bestaat uit de leefdomeinen:

  • -

    financiën;

  • -

    dagbesteding;

  • -

    huisvesting Huiselijke relaties;

  • -

    geestelijke Gezondheid;

  • -

    lichamelijke Gezondheid;

  • -

    verslaving;

  • -

    activiteiten Dagelijks Leven;

  • -

    sociaal netwerk;

  • -

    maatschappelijke participatie;

  • -

    justitie.

De mate en de vorm van ondersteuning wordt bepaald door:

  • -

    acute problematiek;

  • -

    niet zelfredzaam;

  • -

    beperkt zelfredzaam;

  • -

    voldoende zelfredzaam;

  • -

    volledig zelfredzaam.

In de bijlage is de zelfredzaamheidsmatrix opgenomen.

Participatie of zelfredzaamheid ‘zwaar’ betekent dat er sprake is van acute problematiek of het niet zelfredzaam zijn (kolom 1 en soms 2 van de zelfredzaamheidsmatrix).

Zelfredzaamheid

Onder de bouwsteen zelfredzaamheid wordt verstaan:

Het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

De ondersteuning van de bouwsteen zelfredzaamheid heeft betrekking op zelfredzaamheid op het gebied van:

  • -

    Het verrichten van algemeen dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

  • -

    Het kunnen aangaan en onderhouden van sociale relaties: binnen de huiselijke relatie maar ook binnen een sociaal netwerk.

Binnen deze bouwsteen gaat het er eenvoudig gezegd om dat een inwoner in staat is om zijn leven op orde te houden en om goede sociale relaties te hebben binnen en buiten het eigen huishouden. De ondersteuning heeft dan ook tot doel om dit te realiseren.

Het kan hierbij gaan om praktische en mentale ondersteuning en het aanleren en oefenen van (gedrags)vaardigheden. Bijvoorbeeld:

  • -

    het oefenen en monitoren van geleerde handelingen en vaardigheden;

  • -

    het oefenen van sociale vaardigheden;

  • -

    regie houden over het huishouden;

  • -

    ondersteuning bij het zelfstandig nemen van besluiten;

  • -

    het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine.

De ondersteuning op gebied van zelfredzaamheid is te onderscheiden in:

  • -

    Maatwerkvoorziening zelfredzaamheid regulier; en

  • -

    maatwerkvoorziening zelfredzaamheid zwaar.

Participatie

Onder de bouwsteen participatie wordt verstaan dat een inwoner met een beperking kan participeren en daarmee een goede en zinvolle invulling van de dag heeft. Bij inwoners die nog bij hun ouder(s)/verzorger(s) wonen is er daarnaast nog het doel dat de mantelzorg wordt ontlast. Participatie aan de maatschappij kan door middel van (vrijwilligers)werk of dagbesteding, maar ook door deelname aan een club of vereniging of georganiseerde activiteiten.

Daar waar mogelijk is het de bedoeling dat inwoners met een beperking zoveel mogelijk participeren zoals inwoners dat zonder een beperking ook doen en dus hun werk/dagbesteding hebben bij (lokale) bedrijven en organisaties en aansluiting zoeken bij lokaal georganiseerde activiteiten.

Denk bij de maatwerkvoorziening Participatie bijvoorbeeld aan:

  • -

    vrijwilligerswerk of dagbesteding;

  • -

    deelname aan door een club of vereniging georganiseerde activiteiten.

De ondersteuning op gebied van participatie is te onderscheiden in:

  • -

    Maatwerkvoorziening Participatie regulier; en

  • -

    Maatwerkvoorziening Participatie zwaar.

Wanneer er een maatwerkvoorziening op gebied van zelfredzaamheid of participatie nodig blijkt te zijn, wordt er een beschikking afgegeven. In de inleiding zijn de eisen waaraan een beschikking moet voldoen genoemd. Voor de bouwstenen zelfredzaamheid en participatie wordt daaraan toegevoegd:

  • -

    welke bouwsteen of bouwstenen worden toegekend;

  • -

    de aanbieder die door de cliënt of door de consulent is gekozen.

De cliënt mag zelf aangeven van welke aanbieder hij de ondersteuning wil ontvangen. Nadat er een beschikking is gestuurd, stelt de aanbieder met de cliënt een ondersteuningsplan op. De consulent moet het ondersteuningsplan goedkeuren.

Ook de maatwerkvoorzieningen die al onder de Wmo 2007 bestonden kunnen worden onderverdeeld in zelfredzaamheid en participatie. Deze worden in de volgende paragrafen weergegeven.

4.1.2. Maatwerkvoorziening zelfredzaamheid

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan dat de inwoner in staat is tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

a.Algemene schoonmaakhulp en hulp bij het huishouden

Sinds 2013 kent de gemeente Coevorden de voorziening algemene schoonmaakhulp. Deze voorziening is voor inwoners die zelf de regie kunnen voeren over hun huishouden. Wanneer klanten in aanmerking komen schoonmaakhulp kijkt de zorgaanbieder hoeveel uur nodig is om een schoon en leefbaar huis op te leveren. Er wordt door het college geen uren meer geïndiceerd, alleen een ondersteuningsbehoefte. De indicatie wordt dus bepaald door het college, de zorgaanbieder stelt de benodigde uren vast.

Inwoners die zijn aangewezen op een voorziening als schoonmaakhulp en niet over de middelen beschikken om deze voorziening te betalen (minder inkomsten hebben dan 120 procent van het voor hen geldende bijstandsnorm), hoeven geen eigen bijdrage voor de voorziening te betalen. Inwoners die boven de 120 procent van het sociaal minimum zitten, betalen voor de voorziening een vaste eigen bijdrage per uur (in 2015 bedraagt deze bijdrage 5 euro per uur.).

Aan  de indicatie  algemene schoonmaakhulp wordt geen einddatum gesteld. Periodiek worden heronderzoeken uitgevoerd, om te kijken of inwoners de voorziening algemene schoonmaakhulp nog nodig hebben. Een einddatum is niet nodig, omdat het niet uitmaakt of iemand een uur meer of minder hulp krijgt, we betalen de aanbieder een vast bedrag. Er wordt periodiek gekeken of iemand nog  ondersteuning bij het schoonmaken nodig heeft of in verband met de eigen bijdrage, gestegen is in inkomen.

‘Hulp bij het huishouden’ is het oude ‘hulp bij het huishouden 2’. Inwoners die niet meer de regie kunnen voeren in hun huishouden komen hiervoor in aanmerking, dit zijn bijvoorbeeld dementerende ouderen. Deze vorm van hulp bij het huishouden wordt per uur geïndiceerd. Het is een individuele voorziening waarvoor een inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt gevraagd via het CAK.

Afwegingskader

Het gaat bij algemene schoonmaak hulp en hulp bij het huishouden om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

  • -

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

  • -

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

  • -

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die -ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake van inwonendheid is wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

  • -

    Beperkte ondersteuning die geleverd wordt door directe familieleden, die niet een gezamenlijke huishouding behoren, wordt ook aangemerkt als gebruikelijke (mantel)zorg.

  • -

    Ondersteuning in de vorm van algemene schoonmaakhulp of hulp bij het huishouden wordt in principe in natura toegekend.

  • -

    Het college kent de ondersteuning hulp bij het huishouden toe in uren.

  • -

    De afweging bij het aantal uren dat wordt ingezet, is gebaseerd op het niveau sociale woningbouw. Dit zijn ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken af te wijken van dit niveau.

  • -

    Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Soms komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden.

b. het kunnen wonen in een geschikt huis

Onvoldoende zelfredzaam zijn kan ook te maken hebben met het ervaren van belemmeringen in de woning. Als er geen woning is, is het in beginsel niet de taak van het college om voor een woning te zorgen. Het college kan wel een bemiddelende rol vervullen als blijkt dat er, wegens toepassing van het primaat van verhuizen, gezocht dient te worden naar een geschikte woning. Hierbij is het college in staat om namens de cliënt contacten te leggen met de woningcorporatie(s).

Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. En bij de keuze voor een eigen woning dient uiteraard rekening gehouden te worden met de eigen situatie. Dat betekent dat ook met bestaande of te verwachten beperkingen rekening dient te worden gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is (dus alle eigen inspanningen en te nemen verantwoordelijkheden zijn benut), kan het college ondersteuning bieden in de vorm van een maatwerkvoorziening.

Afwegingskader

  • -

    Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij situaties waarin sprake is van een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

  • -

    Het college beoordeelt allereerst of het resultaat ‘het kunnen wonen in een geschikt huis’ ook te bereiken is via een verhuizing (het primaat van verhuizen). Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

  • -

    Ten aanzien van mantelzorgwoning(en) geldt ook dat uitgegaan wordt van de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het kunnen beschikken over een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is het uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. Het college kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

  • -

    Als het voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.

  • -

    Als een inpandige aanpassing of herverdeling mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • -

    Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen zoals bijvoorbeeld trapliften te plaatsen.

  • -

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarbij zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

  • -

    Indien het gaat om het aanpassen van doelgroepengebouwen geldt het uitgangspunt dat een doelgroepengebouw dient te beschikken over de voor de beoogde doelgroep vereiste voorzieningen.

  • -

    Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt door het college voornamelijk in natura verstrekt. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar. Indien de woningaanpassing wordt verstrekt ten behoeve van een woning die niet in eigendom is van de aanvrager/belanghebbende, stelt het college de eigenaar op voorhand in de gelegenheid zich te doen horen. Dit voorkomt dat het college een onjuiste beslissing neemt wegens het ontbreken van informatie over een eventuele sloop van de woning, of al door de woningeigenaar geplande bouwwerkzaamheden ten aanzien van het gehuurde.

  • -

    Bij grote aanpassingen, waarbij een significante waardestijging van de woning ontstaat, kan het wenselijk zijn om een extra zekerheid te stellen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het vestigen van een tweede hypotheek. Dit zal in overleg met de klant plaatsvinden.

  • -

    Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van huisgenoten/mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door huisgenoten/mantelzorgers bediend moeten worden.

4.2.1. Maatwerkvoorzieningen gericht op participatie

Onder participatie verstaat de wet: het kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Indien de cliënt hiertoe niet zelfstandig in staat is, kan deelname aan het maatschappelijk verkeer worden bevorderd als de cliënt zich met een rolstoel, of andere hulpmiddelen, gemakkelijk kan bewegen in de woonomgeving en toegang heeft tot alle openbare faciliteiten.

a.Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning

Verplaatsing in en om de woning betreft het zich verplaatsen met een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Hiertoe behoort niet de rolstoel voor incidenteel gebruik, omdat deze voornamelijk bedoeld is om gebruikt te worden tijdens uitstapjes.

Afwegingskader

  • -

    Het dient te gaan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om cliënten die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op de rolstoel.

  • -

    Rolstoelen voor het zogenaamde incidentele gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat. Deze rolstoelen zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool of een voorziening in de vorm van een leenrolstoel via de Zorgverzekeringswet. Hiervan kan de cliënt gebruik maken zolang er nog geen sprake is van een medische eindsituatie.

  • -

    Er wordt geen rolstoel op grond van de Wmo verstrekt indien belanghebbende in aanmerking komt voor verblijf en behandeling geleverd door dezelfde instelling. De rolstoel wordt dan op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) aan belanghebbende verstrekt.

  • -

    Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en/of ergotherapeutisch advies een programma van eisen worden opgesteld.

  • -

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

  • -

    De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

  • -

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een elektrische- of motorische duwondersteuning verstrekt kan worden.

b. Het zich kunnen verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving

Het zich kunnen verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over het verplaatsen in de eigen woon- en leefomgeving, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. Het collectief vervoersysteem heeft hierbij de prioriteit waardoor de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits rekening wordt gehouden met de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt dat men voor het vervoer een bijdrage dient te betalen, al dan niet in de vorm van een tariefsbijdrage.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft bijvoorbeeld al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn om ondersteuning op grond van de Wmo te bieden, omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen sprake is van meerkosten wegens het zich lokaal moeten verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

  • -

    Om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen, beoordeelt het college eerst of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke, fietsen die algemeen gebruikelijk zijn.

  • -

    Als het college op grond van de Wmo ondersteuning biedt, zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van belanghebbende uit bestaat.

  • -

    Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een loopbeperking ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

  • -

    Alleen wanneer de belanghebbende vanuit medische overwegingen niet in staat is om zonder begeleiding gebruik te maken van het collectief vervoer kan een indicatie voor (kosteloze) begeleiding worden afgegeven. Het college beoordeelt of er tijdens de rit daadwerkelijke sprake kan zijn van uit te voeren medische handelingen. Alleen op deze grond kan een indicatie voor medische begeleiding tijdens het collectief vervoer verstrekt worden. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een ondersteuningsbehoefte tijdens het vervoer zelf en niet op de plaats van bestemming. Wanneer betrokkene een indicatie voor begeleiding heeft dient er ook altijd een begeleider mee te reizen.

  • -

    Met een systeem van collectief vervoer of met een andere maatwerkvoorziening dient tenminste een afstand van 2750 kilometer per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening, zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

  • -

    Bij personen met een zeer geringe loopafstand (+/- 100 meter), zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

  • -

    Alleen indien collectief vervoer geen geschikte oplossing biedt voor de betrokkene, zal het college beoordelen of een andere maatwerkvoorziening kan leiden tot participatie.

  • -

    Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen indien de cliënt aantoonbare meerkosten ondervindt als gevolg van de beperkingen zal het college overwegen om de cliënt in aanmerking te brengen voor een maatwerkvoorziening. Of en in hoeverre er sprake is van meerkosten, zal beoordeeld worden aan de hand van de situatie waarin de cliënt verkeert, de beschikbare financiële middelen en het door de beperkingen extra per vervoermiddel te maken verplaatsingen.

  • -

    Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.

  • -

    Bij het bepalen van de vervoersvoorziening kan rekening worden gehouden met de positie van mantelzorgers.

c. Sport

Participatie kan ook zijn het uitoefenen van sportieve activiteiten. Als een cliënt hier vanwege zijn beperkingen niet toe in staat is en alternatieven leiden niet tot een oplossing, zal het college overwegen om op grond van de Wmo een sportvoorziening te verstrekken.

Afwegingskader

  • -

    Bij een aanvraag voor een sportvoorziening moet er sprake zijn van een voorziening voor deelname aan sportieve activiteiten in het maatschappelijk leven. De sportvoorziening moet gezien worden als een noodzakelijke wijze om participatie van personen met beperkingen mogelijk te maken. Het college zal zich bij elke vraag voor een sportvoorziening een oordeel moeten vormen of de gevraagde sportvoorziening hieraan daadwerkelijk een bijdrage kan leveren. De cliënt dient in staat te zijn de sport te beoefenen.

  • -

    Het college zal tevens onderzoeken of het mogelijk is de financiën uit eigen middelen, fondsenwerving of door middel van sponsoring bijeen te brengen.

  • -

    Het college heeft op grond van de Wmo geen ondersteuningsplicht voor topsportvoorzieningen. Belanghebbenden die speciale sportvoorzieningen nodig hebben om sport op topniveau te bedrijven, dienen uit eigen middelen, fondsenwerving of door middel van sponsoring de financiën bijeen te brengen. Dit laat onverlet dat een topsporter eventueel wel in aanmerking kan komen voor een "normale" sportvoorziening, die voldoende geschikt is om sport te kunnen beoefenen op een lager niveau.

  • -

    Het college kan overwegen om de topsporter in aanmerking te brengen voor een persoonsgebonden budget voor een normale sportvoorziening, en de topsporter daarbij tegelijk in de gelegenheid te stellen het meerdere, dat benodigd is voor de aanschaf van een topsportvoorziening, zelf bij te leggen.

4.2.3 Overige maatwerkvoorzieningen in natura

De volgende maatwerkvoorzieningen zijn regionaal of landelijk belegd:

  • -

    beschermd wonen;

  • -

    doventolk;

  • -

    24-uurs hulp op afstand;

  • -

    AMHK;

  • -

    begeleiding zintuigelijke handicap.

Beschermd wonen

De taak beschermd wonen wordt voor Coevorden en Borger-Odoorn uitgevoerd door centrum gemeente Emmen. Emmen heeft er voor gekozen dat de zorgaanbieder de ingang is voor ondersteuning.

Dat betekent dat de zorgaanbieder een intakegesprek doet en vervolgens een aanvraag indient bij de gemeente Emmen. De gemeente Emmen legt deze aanvraag ter beoordeling aan een deskundige voor.

Indien de consulent in Coevorden tot de conclusie komen dat er mogelijk sprake kan zijn van een behoefte aan beschermd wonen, dan neemt hij of zij contact op met de aanbieder die de cliënt kiest (voor aanbieders van beschermd wonen is een lijst aanwezig). De aanbieder doet dan verder onderzoek.

Inwoners die al gebruik maken van beschermd wonen, worden altijd terugverwezen naar de instelling voor een nieuwe indicatie.

4.2. Maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb

Het college moet een persoonsgebonden budget verstrekken, indien:

  • -

    de cliënt in staat is om de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen zelf in te kopen; Het is voldoende dat de cliënt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen kan inkopen met behulp van zijn sociale netwerk. Dit kunnen bijvoorbeeld de ouders van een minderjarige zijn, een buurman, een voogd etc. Ook de vertegenwoordiger van de cliënt (curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde) die wellicht (nog) niet tot het sociale netwerk van de cliënt behoort, kan de cliënt ondersteunen bij het verantwoordelijk inkopen van de diensten hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen. De cliënt hoeft hier dus niet alleen toe in staat te zijn. 

  • -

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij een persoonsgebonden budget wenst; Met deze eis wordt duidelijk dat het de beslissing is van de cliënt om een persoonsgebonden budget aan te vragen.

  • -

    de dienst, hulpmiddel, woningaanpassing en/of andere maatregel veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Het college moet bij het verzoek van de cliënt om een persoonsgebonden budget beoordelen of de derde die de ondersteuning zal bieden, dat veilig, doeltreffend en cliëntgericht doet. De kwaliteitseisen die aan een maatwerkvoorziening in natura worden gesteld kunnen niet één-op-één bij het persoonsgebonden budget worden opgelegd.

Afwegingskader en weigeringsgronden

  • -

    Het college beoordeelt in het kader van bovenstaande of er bezwaren bestaan tegen verstrekking van een pgb. Indien dit het geval is, wordt geen pgb verstrekt. Voorkomen dient te worden dat een pgb wordt verstrekt aan personen die daarmee niet om kunnen gaan, bijvoorbeeld wegens gebleken frauduleusheid van de cliënt, of ernstige schuldenproblematiek en het ontbreken van een wettelijke vertegenwoordiger kan het gaan om bezwaren van algemene aard.

  • -

    Het college beoordeelt daarnaast in hoeverre de kosten van het pgb hoger zijn dan de door het college te kunnen verstrekken voorziening in natura. Het college zal het pgb weigeren voor zover dit de kosten van de voorziening in natura te boven gaat.

  • -

    Het college zal ook geen pgb verstrekken indien er de afgelopen drie jaren voorafgaande aan het onderzoek toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10 eerste lid onder a., d. en e. van de wet. Het artikel vermeldt het volgende:

    • 1.

      a. De cliënt heeft onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens zou tot een andere beslissing hebben geleid.

    • 2.

      d. De cliënt voldoet niet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden.

    • 3.

      e. De cliënt gebruikt het persoonsgebonden budget voor een ander doel.

  • -

    Op grond van de verordening kan een pgb tevens geweigerd worden indien de keuze voor een pgb negatieve gevolgen heeft voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende maatwerkvoorziening in natura. Dit geldt bijvoorbeeld bij het collectief vervoer. Hierbij wordt op voorhand niet de mogelijkheid geboden om de voorziening in de vorm van een pgb te verstrekken.

  • -

    Er wordt tevens geen pgb verstrekt voor zover dit is bedoeld voor ondersteunings- of administratiekosten. Het pgb ziet niet op het financieren van de kosten van een vertegenwoordiger, zoals een bemiddelingsbureau.

  • -

    Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een pgb. Dit zal per situatie beoordeeld dienen te worden. Er dient immers steeds sprake te zijn van een langdurige noodzaak tot ondersteuning.

  • -

    Naar het oordeel van het college dient gewaarborgd te zijn dat diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Het college weegt ook af in hoeverre de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • -

    De cliënt (budgethouder) krijgt zelf de regie over de geleverde maatschappelijke ondersteuning en tevens krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de geleverde ondersteuning. Het college kan periodiek in gesprek gaan met de cliënt (budgethouder) over de behaalde resultaten met het persoonsgebonden budget.

4.3 Hoogte pgb

De hoogte van het persoonsgebonden budget is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Coevorden 2015.

4.4 Pgb voor sociaal netwerk

Op grond van artikel 2.3.6. lid 2 van de wet en artikel 11 lid 6 van de Wmo verordening 2015 kan een Pgb ook worden verstrekt voor het betrekken van ondersteuning van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Uitgangspunt bij uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning door het sociale netwerk is dat er toegewerkt wordt naar een niveau waarin de persoon met hulpvraag voldoende zelfredzaam is en voldoende kan participeren. Dat wil zeggen dat de persoon mee kan doen aan de samenleving. Indien het sociale netwerk hiertoe tijdelijk kan ondersteunen, kan het college overwegen hiervoor een pgb te verstrekken.

Wanneer er een pgb wordt verstrekt aan een inwoner die het sociaal netwerk inzet voor ondersteuning. Dient er sprake te zijn van gebruikelijke hulp. De zorg die de persoon uit het sociale netwerk verricht valt niet onder de gebruikelijke hulp die van de persoon verwacht wordt.

Afwegingskader

  • -

    Een argument kan bijvoorbeeld zijn dat de mantelzorger minder gaat werken om de benodigde hulp te kunnen bieden. De wetgever is van mening geweest dat inzet van het sociaal netwerk waardevol is, en zij acht het wenselijk dat beloning daarvan met een persoonsgebonden budget beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • -

    Zo kan ondersteuning voor een kind in een gezinssituatie door ouders vaak beter georganiseerd worden via een pgb dan via bijvoorbeeld professionele zorg vanuit een zorgorganisatie. De ouders hebben vaak meer grip op en regie over de zorgmomenten en zo kan de ondersteuning beter worden afgestemd op de dagelijkse gang van zaken in het gezin. Het dient hierbij wel te gaan om boven gebruikelijke vormen van ondersteuning. Het college verstrekt geen pgb voor ondersteuning welke echtgenoten, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten elkaar naar algemeen aanvaarde opvattingen in alle redelijkheid geven.

  • -

    Het college is echter, zoals hierboven aangegeven, van mening, dat ondersteuning door het sociale netwerk zoveel mogelijk gericht dient te zijn op een verbetering van de situatie. Als de inzet van andere ondersteuningsvormen, dat wil zeggen gebruikmaking van algemeen gebruikelijke- of algemene voorzieningen, dit eerst mogelijk maken, dan wordt van de persoon met beperkingen verwacht hiervan gebruik te maken.

  • -

    De inzet van ondersteuning door een persoon/personen uit het sociale netwerk dient te leiden tot betere en effectievere ondersteuning dan de inzet van ondersteuning door een professional.

  • -

    Indien de beperkingen door middel van gebruikmaking van andere ondersteuningsvormen, bijvoorbeeld algemeen gebruikelijke- of algemene voorzieningen doen verminderen of wegnemen en hiermee dus een gewenst niveau van zelfredzaamheid of participatie bereikt kan worden, wordt van de persoon met beperkingen verwacht hiervan gebruik te maken. Dit betekent dat het college geen Pgb zal verstrekken voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk.

  • -

    Het kan voorkomen dat een persoon met beperkingen reeds lange tijd gewend is om ondersteund te worden door personen uit zijn sociale netwerk. Dit doet echter niet af aan bovenstaande. Vanuit de Wmo wordt maatschappelijke ondersteuning geboden, indien voorliggende oplossingen niet passend gebleken zijn. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat voorliggende oplossingen die door de cliënt als niet wenselijk beschouwd worden, niet per definitie betekenen dat deze niet tot een gewenst resultaat leiden. Hier dient een objectieve beoordeling aan ten grondslag te liggen

4.4. Uitbetaling pgb

Anders dan onder de Wmo 2007 het geval was, wordt een pgb niet langer uitbetaald op rekening van de cliënt. Het pgb vindt plaats onder trekkingsrecht. Dit betekent dat het college het pgb op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) stort, zodat de SVB, na diverse checks, de betalingen vervolgens aan de zorgverlener of zorginstelling verricht. Zowel de cliënt (budgethouder) als het college krijgt inzicht in de besteding van het pgb en zij ontvangen overzichten, waarin duidelijk wordt hoeveel van het pgb waaraan is besteed en wat er nog van over is. Na afloop van ieder kalenderjaar verstrekt de SVB een totaaloverzicht van de bestedingen. Niet bestede bedragen worden teruggestort aan het college.

4.5.Eigen bijdrage

Bij gebruikmaking van een maatwerkvoorziening, met uitzondering van de rolstoel en de ritbijdrage bij gebruikmaking van het collectief vervoer, is de cliënt een bijdrage verschuldigd op grond van artikel 2.1.4 lid 1 sub b van de wet en artikel 12 lid 1 sub b Wmo verordening gemeente Coevorden 2015. Nadere regels omtrent de te betalen bijdrage zijn opgenomen in het Besluit Wmo gemeente Coevorden 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 16 december 2014.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden,
de secretaris, de burgemeester,
M.N.J. Boers B.J. Bouwmeester

zelfredzaamheidsmatrix