Regeling vervallen per 01-01-2011

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2010

Geldend van 11-02-2010 t/m 31-12-2010 met terugwerkende kracht vanaf 02-02-2010

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2010

Nr. 2010/694

De raad van de gemeente Coevorden:

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 januari 2010, bijlagenr. 694;

gelet op artikelen 4 en 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is het treffen van voorzieningen ten behoeve van personen met beperkingen bij verordening te regelen;

besluit:

in te trekken de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2009

en vast te stellen de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden;

  • c.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • d.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • e.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten.

  • f.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden; bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • g.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

  • h.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • i.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • j.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van een persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt aan een persoon met beperkingen;

  • k.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de wet, waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het besluit te stellen regels van toepassing zijn;

  • l.

    Budgetperiode: periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;

  • m.

    Budgethouder: een persoon met beperkingen aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is verleend en die aan het college desgevraagd verantwoording is verschuldigd over de besteding van het budget;

  • n.

    Inkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, 450);

  • o.

    Eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, 450) van toepassing zijn;

  • p.

    Eigen aandeel: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, 450) van toepassing zijn;

  • q.

    Hoofdverblijf: de woonruimte waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien het een persoon met beperkingen met een briefadres is.

  • r.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • s.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • t.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • u.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • v.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven de voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • w.

    Besluit: het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden dat bestaat uit door het college op grond van deze verordening vast te stellen nadere regelgeving;

  • x.

    Beleidsregels: de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden die bestaan uit door het college op grond van artikel 1:3 lid 4 Algemene wet bestuursrecht vast te stellen beleidsregels.

Artikel 1.2 Begrenzingen bij het treffen van voorzieningen

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend indien:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Een voorziening wordt niet toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Coevorden;

    • c.

      voorzover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • g.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande verordening is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget.

  • 2. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit neergelegde criteria.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst van de gemeente Coevorden van toepassing.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 en 6a van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura;

    • c.

      het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een bedrag voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Besluit;

    • d.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college bepaald in het Besluit;

    • e.

      op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Coevorden van toepassing.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de budgethouder.

  • 5. Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 6. Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden kan het college besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 2.5 Eigen bijdrage

  • 1. De persoon met beperkingen die in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is een eigen bijdrage verschuldigd, tenzij anders is bepaald in deze verordening.

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, 450), waarbij de maximale grenzen worden gehanteerd.

  • 3. Indien de voorziening in natura bestaat uit het verschaffen van een roerende zaak in bruikleen kan gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht.

  • 4. Het bedrag dat in zijn totaal aan eigen bijdrage wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten voor de voorziening.

  • 5. Indien de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verleend wordt de eigen bijdrage opgelegd nadat de voorziening is verleend.

Artikel 2.6 Eigen aandeel

  • 1. De persoon met beperkingen die in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd, tenzij anders is bepaald in deze verordening.

  • 2. De hoogte van het eigen aandeel wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, 450), waarbij de maximale grenzen worden gehanteerd.

  • 3. Indien de voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming bestaat uit het verschaffen van een bouwkundige of woontechnische aanpassing aan de woning die niet het eigendom is van de aanvrager, kan gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen aandeel in rekening worden gebracht.

  • 4. Indien de voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming bestaat uit het verschaffen van een vergoeding voor verhuizing en inrichting kan gedurende maximaal 13 perioden van vier weken een eigen aandeel in rekening worden gebracht.

  • 5. Het bedrag dat in totaal aan eigen aandeel wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten voor de voorziening.

  • 6. Het eigen aandeel wordt pas opgelegd nadat de voorziening is verleend.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 3.2 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 3.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking komen, indien het voor deze persoon onmogelijk is om zelf een of meer huishoudelijke taken uit te voeren en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen, aangezien deze persoon:

    • a.

      aantoonbare beperkingen heeft op grond van ziekte of gebrek; of

    • b.

      problemen ondervindt bij de uitvoeren van mantelzorg.;

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 3.1 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking komen indien:

    • a.

      de in artikel 3.1, onder a. genoemde voorziening onvoldoende tot een oplossing leidt; of

    • b.

      de in artikel 3.1, onder a. genoemde voorziening niet beschikbaar is.

Artikel 3.3 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden indien deze persoon deel uitmaakt van een leefeenheid waarin een of meer huisgenoten wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten.

Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de voorziening huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar hele decimalen per week.

Artikel 3.5 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per uur in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden door het college vastgesteld in het Besluit.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 4.2 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 4.1, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 4.1, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

  • 3. De in lid 1 en 2 genoemde beperkingen moeten in een direct oorzakelijk verband staan met de bouwkundige en woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 4.3 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 4.1 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte.

Artikel 4.4 Primaat van de verhuizing en de uitraaskamer

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 4.5 Primaat van de losse woonunit

  • 1. Indien een geïndiceerde aanpassing van bouwtechnische of woontechnische aard in of aan de woning bestaat uit een aanbouw of een aanzienlijke verbouwing, verleent het college deze voorziening, in afwijking van artikel 4.3, in de vorm van een losse woonunit.

  • 2. Het in lid 1 bepaalde geldt niet indien de woningeigenaar bereid is de woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen met beperkingen en voorzover daartegen geen overwegende bezwaren bestaan.

  • 3. Met de in lid 1 genoemde aanzienlijke verbouwing wordt bedoeld een verbouwing die meer kost dan het bedrag zoals genoemd in het door het college vast te stellen Besluit.

Artikel 4.6 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur;

  • b.

    het treffen van voorzieningen in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 4.7 Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 3. In afwijking van artikel 1.2 lid 2 sub b van de verordening wordt de aanvraag voor het bezoekbaar maken ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit vast te leggen maximumbedrag.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 4.8 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

In aanvulling op artikel 1.2 lid 1 van deze verordening verleent het college slechts een natura-voorziening, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming als:

  • a.

    niet reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden, waarop de voorziening betrekking heeft, zonder hun toestemming;

  • b.

    door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, die betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 4.9 Gereedmelding

  • 1. Nadat de werkzaamheden verricht zijn dient er door de aanvrager een gereedmelding plaats te vinden.

  • 2. Het college stelt in het Besluit nadere regels omtrent de gereedmelding.

Artikel 4.10 Financiering van niet door subsidie gedekte deel van de kosten

Het college verleent voor een bedrag hoger dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming als in de financiering van het niet voor het persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in aanmerking komende deel wordt voorzien.

Artikel 4.11 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van een voorziening betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorziening nodig zou zijn, kan het college een persoonsgebonden budget verlenen voor extra te verwerven grond, die ten hoogste overeenkomt met het persoonsgebonden budget voor het aantal vierkante meters per vertrek zoals vermeld in het Besluit. De hoogte van het persoonsgebonden budget is daarbij mede afhankelijk van de prijs van extra te verwerven grond.

Artikel 4.12 Beperkte gebruiksduur van aanpassingen

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2 van de verordening bedragen de maximale aanpassingskosten van een woonwagen of een woonschip niet meer als het bedrag genoemd in het Besluit indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is; of

    • b.

      de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; of

    • c.

      het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen.

  • 2. Indien het gaat om een woonwagen dan dient deze ten tijde van het indienen van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats te staan.

Artikel 4.13 Kosten in verband met huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan het bedrag als genoemd in het Besluit is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op de werkelijke kosten per maand, doch maximaal op het bedrag van de maximale subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

  • 3. Er wordt voor de voorziening als bedoeld in het eerste lid geen eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd.

Artikel 4.14 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de aanvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte door het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting als de aanvrager redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

  • 4. Het college verleent maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Het college verleent uitsluitend een financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid als deze kosten gemaakt worden in verband met het:

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of;

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 6. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt de werkelijke kosten van huur van de aanvrager voor de door hem bewoonde woonruimte (minus de huurtoeslag), doch maximaal het bedrag van de maximale huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 4.15 Begrenzingen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft;

  • f.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • g.

    de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • h.

    er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • i.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 4.16 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2. Het college kan besluiten dat de meerwaarde van de woning, die het gevolg is van de getroffen woonvoorziening, dient te worden terugbetaald volgens het in het Besluit vastgelegde afschrijvingsschema.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

Artikel 5.2 Het recht op een algemene voorziening of de financiële tegemoetkoming

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het onmogelijk maken om:

    • a.

      gebruik te maken van het openbaar vervoer of

    • b.

      het openbaar vervoer te kunnen bereiken.

  • 2. Voor de voorziening als bedoeld in artikel 5.1 onder a wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd.

  • 3. Een begeleider van een aanvrager mag gratis mee met het collectief vervoer, voor zover de begeleiding van de aanvrager tijdens het gebruik van het collectief vervoer op medische gronden noodzakelijk is.

  • 4. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de vervoerskosten kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager en de mate waarin een collectief vervoersysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien.

  • 5. Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend, voor zover er voor beide echtgenoten sprake is van een individuele vervoersvergoeding.

Artikel 5.3 Het primaat van het collectief vervoer

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking komen indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1, onder a., onmogelijk maken dan wel

    • b.

      een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1, onder a., niet aanwezig is.

Artikel 5.4 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijke inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan de in het Besluit voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag;

  • 2. In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- en leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact, alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met ten minste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 6.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 6.2, lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 7.1 Opdracht tot uitvoering

Indien de gemeente zelf niet de advisering en dienstverlening, voortvloeiend uit deze verordening en de daarop berustende nadere regels, doet, wordt dit opgedragen aan de partij genoemd in het Besluit.

Artikel 7.2 Aanvraagprocedure

De wijze waarop de persoon met beperkingen een aanvraag kan indienen wordt geregeld in door het college vast te stellen nadere regels.

Artikel 7.3 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem vragen te stellen;

    • b.

      op een door het college te betalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan een advies inwinnen bij een nader aan te wijzen deskundige.

  • 3. Bij de advisering zoals bedoeld in dit artikel wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 4. de beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 7.4 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 7.5 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.6 Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat:

    • a.

      de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden; of

    • b.

      de persoon aan wie de voorziening is toegekend de voorziening binnen de budgetperiode niet meer gebruikt.

Artikel 7.7 Terugvordering

  • 1. Ingeval het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget door het college worden teruggevorderd.

  • 2. De terugvordering vindt plaats omdat er sprake is van een onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 BW of een ongerechtvaardigde verrijking in de zin van artikel 6:212 BW.

  • 3. Indien het gaat om een voorziening die in eigendom is verstrekt wordt de waarde van de voorziening geacht gelijk te zijn aan de hoogte van het verstrekte budget, waarbij er sprake is van een evenredige afschrijving gedurende de budgetperiode.

  • 4. De vordering kan altijd voldaan worden door het eigendomsrecht van de voorziening over te dragen aan de gemeente.

  • 5. Terugvordering blijft achterwege wanneer de voorziening voor een periode korter dan 2 jaar, aan het einde van de budgetperiode, niet meer wordt gebruikt of de restwaarde van de voorziening lager is dan een in het Besluit vast te stellen bedrag.

  • 6. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening door het college tevens worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Gevallen waarin niet is voorzien

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Nadere regels

Het college is bevoegd ter zake van de uitvoering van deze verordening en de daarop berustende besluiten nadere regels te stellen.

Artikel 8.4 Indexering

Het college indexeert jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit en Beleidsregels geldende bedragen.

Artikel 8.5 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van

    1 januari 2010.

  • 2. Op de datum van inwerkingtreding vervalt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009.

Artikel 8.6 Overgangsbepaling

Besluiten genomen op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 blijven van kracht.

Artikel 8.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Coevorden op 2 februari 2010.

, voorzitter.

, griffier.