BELEIDSREGELS BBZ 2004 BORGER-ODOORN, COEVORDEN, EMMEN

Geldend van 02-04-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

BELEIDSREGELS BBZ 2004 BORGER-ODOORN, COEVORDEN, EMMEN

BELEIDSREGELS BBZ BOCE-GEMEENTEN

Gebaseerd op:

Beleidsregels IMK

Beleidsregels BZF (Friesland)

Gewijzigde Bbz 2004 per 1-1-2020

Datum: 1 juni 2020

INHOUD

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Artikel 2 - Wettelijke bevoegdheden Bbz 2004

Artikel 3 - Rechtmatigheidsonderzoeken

Artikel 4 - Periodieke toekenning en levensvatbaarheidsonderzoeken

Artikel 5 - Beëindiging bedrijf of zelfstandig beroep

Artikel 6 - Herziening en intrekking toekenningsbesluit

Artikel 7 - Terugvordering (leen)bijstand en leningen bedrijfskapitaal

Artikel 8 - Wijze van invordering

Artikel 9 - Dwanginvordering

Artikel 10 - Ambtshalve kwijtschelding bijstand

Artikel 11 - Ambtshalve kwijtschelding bedrijfskapitaal

Artikel 12 Kwijtschelding (leen)bijstand en/of bedrijfskapitaal in verband met een schuldregeling

Artikel 13 - Afzien van terugvordering of verdere invordering in verband met dringende redenen

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

ARTIKEL 1 - BEGRIPSBEPALINGEN

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht.

  • b.

    Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

  • c.

    De wet: Participatiewet (PW).

  • d.

    Bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de PW.

  • e.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ##.

  • f.

    Inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, van de PW, artikel 38 Bbz 2004.

  • g.

    leenbijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand op grond van de PW en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet.

  • h.

    bijstand: algemene bijstand op grond van de PW, waaronder begrepen de door het college in bijstand om niet omgezette leenbijstand.

  • i.

    Lening ten behoeve van bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening

  • j.

    belanghebbende: degene aan wie bijstand, leenbijstand of een lening ten behoeve van bedrijfskapitaal is of wordt verstrekt

ARTIKEL 2 - WETTELIJKE BEVOEGDHEDEN BBZ 2004

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • 1.

    Het instellen van een onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens zoals beschreven in artikel 53a lid 6 PW.

  • 1.

    Het instellen van een onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep. (Artikel 23 lid 3 Bbz 2004.)

ARTIKEL 3 - RECHTMATIGHEIDSONDERZOEKEN

  • 1.

    Onderzoeken naar de rechtmatigheid van de bijstand worden in beginsel uitgevoerd naar aanleiding van meldingen en signalen.

  • 2.

    Elke 12 maanden wordt beoordeeld of de zelfstandige die bijstand ontvangt op grond van artikel 25 Bbz 2004 voldoet aan de in dit artikel gestelde inkomenseis.

ARTIKEL 4 - PERIODIEKE TOEKENNING EN LEVENSVATBAARHEIDSONDERZOEKEN

  • 1.

    Leenbijstand aan startende en gevestigde ondernemers wordt toegekend voor een periode van 6 maanden. Voor verlenging van de uitkering na 6 maanden moet een nieuwe aanvraag worden ingediend.

  • 2.

    Bij elke aanvraag wordt de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep beoordeeld.

  • 3.

    Leenbijstand die op grond van artikel 18 of 23 Bbz 2004 is toegekend, wordt beëindigd zodra het bedrijf of zelfstandig beroep niet meer levensvatbaar is.

Toelichting:

De startende en gevestigde ondernemer kunnen maximaal 36 respectievelijk 12 maanden algemene bijstand voor levensonderhoud ontvangen. Deze bijstand wordt toegekend in periodes van 6 maanden. Redenen voor toekenning per 6 maanden is dat er op deze wijze meerdere beoordelingsmomenten van de levensvatbaarheid mogelijk zijn en er zicht blijft op de ontwikkeling en /of veranderingen van het bedrijf. Ook wordt op deze wijze de verantwoordelijkheid voor het voortzetten van de bijstand (een lening) bij de ondernemer gelegd. Budgettaire overwegingen, het tijdig stopzetten van bijstand aan een niet levensvatbaar bedrijf, spelen eveneens een rol. Tot slot wordt met deze systematiek aangesloten bij de regionale en landelijke toegepaste werkwijze.

ARTIKEL 5 - BEËINDIGING BEDRIJF OF ZELFSTANDIG BEROEP

In die gevallen zoals genoemd in artikel 43 Bbz 2004, wordt de lening ten behoeve van bedrijfskapitaal renteloos gemaakt.

HOOFDSTUK 2 - TERUGVORDERING

ARTIKEL 6 - HERZIENING EN INTREKKING TOEKENNINGSBESLUIT

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 en 4 PW. Toepassing van deze bevoegdheid beperkt zich niet tot situaties waarin sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

Toelichting:

Bij Toepassing van deze bevoegdheid valt te denken aan een situatie dat het verstrekte bedrijfskapitaal niet volgens toekenningsbesluit is besteed.

ARTIKEL 7 - TERUGVORDERING (LEEN)BIJSTAND EN LENINGEN BEDRIJFSKAPITAAL

  • 1.

    (Leen)bijstand of een lening ten behoeve van bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals vermeld in deze beleidsregels en de artikelen 58 tot en met 60 PW

  • 2.

    Leenbijstand wordt teruggevorderd in het geval zoals genoemd in artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004.

  • 3.

    Leningen ten behoeve van bedrijfskapitaal worden teruggevorderd indien:

    • a.

      De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 Bbz 2004 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4 Bbz 2004.

    • b.

      De situatie zich voordoet zoals beschreven in artikel 41 lid 5 Bbz 2004.

    • c.

      Betrokkene ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

    • d.

      Niet wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen in artikel 39 lid 2 en 3 Bbz 2004 en de toepassing van artikel 43 Bbz 2004.

Toelichting:

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om leenbijstand en leningen ten behoeve van bedrijfskapitaal terug te vorderen. Dit geldt ook voor de situaties waarin sprake is van herziening of intrekking van het toekenningsbesluit (zie artikel 6 van deze beleidsregels).

Toelichting op lid 1:

Indien het eigen vermogen hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens en het inkomen meer is dan de jaarnorm, wordt de renteloze lening niet teruggevorderd. De lening wordt gehandhaafd en met ingang van het jaar daarop wordt hierop een jaarlijkse aflossing van ten minste 10 procent voldaan (artikel 13 Bbz-2004).

HOOFDSTUK 3 - INVORDERING

ARTIKEL 8 - WIJZE VAN INVORDERING

  • 1.

    Uitgangspunt is dat de belanghebbende een vordering ineens dient te voldoen. Hierbij wordt de termijn van artikel 4:87 Awb aangehouden.

  • 2.

    Op verzoek van de belanghebbende kan de vordering in termijnen worden voldaan.

  • 3.

    Indien volledige aflossing binnen de in het eerste of tweede lid genoemde betalingstermijn niet mogelijk is, stelt het college de maandelijkse aflossing vast

    • a.

      Het vastgestelde of afgesproken aflossingsbedrag geldt als een opgelegde betalingsverplichting;

    • b.

      Bij vaststelling van het aflossingsbedrag wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet en de eventuele verhoging hiervan;

    • c.

      Bij de vaststelling van de betalingsverplichting in het inkomen wordt ook rekening gehouden met de bijzondere, financiële en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende

  • 4.

    Het onderzoek naar mogelijk gewijzigde financiële omstandigheden wordt jaarlijks en/of naar aanleiding van meldingen of signalen uitgevoerd.

Toelichting:

Het is een verplichting om het aflossingsbedrag te voldoen. We hebben dan ook te maken met een betalingsverplichting. Het aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of betalingsbesluit, of is afgesproken met de belanghebbende en schriftelijk is bevestigd, geldt als betalingsverplichting.

ARTIKEL 9 - DWANGINVORDERING

  • 1.

    Indien de belanghebbende een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan kan het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd worden door middel van:

    • a.

      verrekening met de maandelijks verleende bijstand op grond van artikel 60lid 3 PW, dan wel verrekening met de maandelijkse uitkering op grond van artikel 28, lid 3 van zowel de IOAW als de IOAZ; of

    • b.

      bij het ontbreken van deze mogelijkheid en nadat een dwangbevel is verzonden: een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; of

    • c.

      beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2.

    In geval van beslaglegging en/of het inschakelen van een deurwaarder zoals vermeld in dit artikel, wordt aangesloten bij de Invorderingswet. Indien bij de beslaglegging inschakeling van een gerechtsdeurwaarder nodig is, komen de kosten, vooronder begrepen de incassokosten, eveneens voor rekening van de belanghebbende.

Toelichting:

De kosten verbonden aan dwanginvordering worden vastgesteld op een percentage van 15% met een maximum van € 375,00 per vordering. Rente en kosten van een aanmaning en een dwangbevel worden geacht in dit percentage te zijn verdisconteerd en worden niet afzonderlijk bij de klant in rekening gebracht.

HOOFDSTUK 4 - KWIJTSCHELDING

ARTIKEL 10 - AMBTSHALVE KWIJTSCHELDING BIJSTAND

  • 1.

    Het college kan besluiten tot ambtshalve kwijtschelding indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende 60 maanden zijn aflossingsverplichting voor de teruggevorderde bijstand onafgebroken en naar draagkracht is nagekomen; bij onderbreking van het terugbetalingsverplichting kan de periode worden verlengd.

    • b.

      gedurende een periode van twee jaar niet of zeer onregelmatig heeft afgelost op de vordering en de nog openstaande bedragen minder bedragen dan € 125,00.

    • c.

      gedurende vijf jaar geen aflossingen aan een niet-verwijtbare vordering heeft gedaan en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment alsnog gaat verrichten.

    • d.

      de in onderdeel c genoemde termijn bedraagt tien jaar indien sprake is van een verwijtbare vordering wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

  • 2.

    Wanneer artikel 13 Bbz 2004 bij de toekenning van de Bbz-uitkering van toepassing was, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van deze uitkering. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

  • 3.

    Het college gaat niet over tot kwijtschelding:

    • a.

      als er sprake is van dwanginvordering;

    • b.

      als er sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

Toelichting:

Als gedurende 5 jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende geen enkele aflossing (meer) heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij valt te denken aan de situatie dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een persoon zich definitief heeft gevestigd in een ander land waardoor inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen.

Voordat tot kwijtschelding kan worden overgegaan moet de afweging worden gemaakt of de belanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost of in de toekomst aanspraken ontstaan op inkomen of uitkering, waarmee het vooruitzicht bestaat dat aan de betalingsverplichting kan worden voldaan.

Tevens moet deze afweging worden gemaakt wanneer in de toekomst verwacht wordt dat er vermogen te gelde kan worden gemaakt.

Indien er sprake is van een verwijtbare vordering kan de gemeente van de periode van 5 jaar afwijken en deze verlengen naar 10 jaar.

(Deze toelichting is tevens van toepassing bij artikel 11 van deze beleidsregels).

ARTIKEL 11 - AMBTSHALVE KWIJTSCHELDING BEDRIJFSKAPITAAL

  • 1.

    Het college kan besluiten tot ambtshalve kwijtschelding in de volgende gevallen:

    • a.

      geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van bedrijfskapitaal is wettelijk mogelijk in die gevallen zoals beschreven in artikel 42, 43 a t/m d Bbz 2004. Indien dit niet mogelijk is, zijn deze beleidsregels van toepassing.

    • b.

      bij toepassing van artikel 43 lid 2 Bbz 2004 kan besloten worden de termijn van 5 jaar aflossen, alvorens tot kwijtschelding overgegaan kan worden, met 5 jaar te verlengen indien er sprake is van verplichtingen aan bijvoorbeeld andere schulden. Na voldoen aan de verplichtingen kan tot kwijtschelding worden overgegaan.

  • 2.

    Indien bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

  • 3.

    Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering:

    • a.

      als er sprake is van dwanginvordering;

    • b.

      als er sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

    • c.

      Als niet alle zekerheden zijn uitgewonnen.

Toelichting zie de toelichting op artikel 10.

ARTIKEL 12 KWIJTSCHELDING (LEEN)BIJSTAND EN/OF BEDRIJFSKAPITAAL IN VERBAND MET EEN SCHULDREGELING

In aanvulling op artikel 42 Bbz 2004 kan het college op verzoek van belanghebbende besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere invordering van bijstand af te zien, indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang; en

  • d.

    dat schuldregeling is opgestart door een instelling genoemd in art. 48 van de Wet op het consumentenkrediet.

ARTIKEL 13 - AFZIEN VAN TERUGVORDERING OF VERDERE INVORDERING IN VERBAND MET DRINGENDE REDENEN

Het college ziet af van gehele of gedeeltelijke terugvordering of verdere invordering (verleent kwijtschelding), als hiervoor een dringende reden aanwezig is als bedoeld in artikel 58 lid 8 PW.

Toelichting:

Artikel 13 van deze beleidsregels verwijst naar een dringende reden als bedoeld in artikel 58 lid 8 PW. Uit jurisprudentie kan worden opgemaakt dat sprake is van dringende redenen als terugvordering te ernstige gevolgen voor de betrokkene of de gezinssituatie heeft. Het moet dan gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks van immateriële aard en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkene(n) tot onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties leidt. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbend(n) moet worden beoordeeld.

Ondertekening