Regeling vervallen per 01-10-2010

Brandbeveiligingsverordening Coevorden 2006

Geldend van 01-10-2010 t/m 30-09-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2010

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening Coevorden 2006

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

No. 2006/344

De raad van de gemeente Coevorden;

Gelezen het voorstel van het van het college van burgemeester en wethouders d.d. 1 juni 2006, no. 344;

Gelet op artikel 12 van de Brandweerwet (Stb. 87);

Besluit:

Vast te stellen de:

BRANDBEVEILIGINGSVERORDENING COEVORDEN 2006

HOOFDSTUK 1 Algemene bepaling

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

1.Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

2.Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.

HOOFSTUK 2 Brandveilig gebruik

Paragraaf 1 Vergunning

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van het college van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin of waarvoor:

    • a.

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig stoffen zullen worden opgeslagen die in de Regeling Bouwbesluit 2003 zijn omschreven als brandbaar, brandbevorderend en bij brand gevaar opleverend;

    • c.

      aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • d.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of verstandelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de gebruiksvergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • 3.

    Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kan het college aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.

  • 4.

    In afwijking op het gestelde in lid 1 is geen gebruiksvergunning vereist en kan

    worden volstaan met een melding:

    • a.

      voor zover het in lid 1 onder a. evenementen betreft waarbij niet meer dan 250 personen gelijktijdig aanwezig zullen zijn en een evenementenvergunning op grond van de “Algemeen Plaatselijke Verordening Coevorden 2003” is verleend. Uit oogpunt van brandveiligheid dient het evenement te voldoen aan de algemene brandveiligheidseisen uit de bijlagen 3, 4 en 6 van de “Bouwverordening gemeente Coevorden 2005” zoals deze laatstelijk is gewijzigd;

    • b.

      voor zover het in lid 1 onder c. en d. evenementen betreft waarbij niet meer dan 30 personen gelijktijdig aanwezig zullen zijn en een evenementenvergunning op grond van de “Algemeen Plaatselijke Verordening Coevorden 2005” is verleend. Uit oogpunt van brandveiligheid dient het evenement te voldoen aan de algemene brandveiligheidseisen uit de bijlagen 3 en 4 van de “Bouwverordening gemeente Coevorden 2005” zoals deze laatstelijk is gewijzigd;

    • c.

      voor een terugkerend evenement waarvoor in een voorgaand jaar een gebruiksvergunning is verleend, mag gebruik worden gemaakt van deze gebruiksvergunning indien deze niet ouder is dan drie jaren.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

1.Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning

1.Het college kan een vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens heeft verleend;

  • b.

    blijkt, dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;

  • c.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

  • d.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden

1.In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn, en deze moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

  • 2.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlagen 3, 4 en 6 bij de “Bouwverordening gemeente Coevorden 2005”, zoals deze laatstelijk is gewijzigd.

  • 3.

    Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de “Bouwverordening gemeente Coevorden 2005”, zoals deze laatstelijk is gewijzigd.

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1.

    Het is verboden de stoffen die in de Regeling Bouwbesluit 2003 zijn omschreven als brandbaar, brandbevorderend en bij brand gevaar opleverend, aanwezig te hebben in, op of nabij een inrichting.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben van huishoudelijke en al het andere niet- bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien deze de in bijlage 5 van de “Bouwverordening gemeente Coevorden 2005, zoals deze laatstelijk is gewijzigd, aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijden;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

    • c.

      de brandstof die niet in grotere hoeveelheden en niet op andere wijze is opgeslagen dan in bijlage 6, artikel 3.4 van de “Bouwverordening gemeente Coevorden 2005, zoals deze laatstelijk is gewijzigd,is aangegeven;

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelend toestel.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden volledig meegerekend de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid.

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

1.Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003 moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de “Bouwverordening de gemeente Coevorden 2005”, zoals deze laatstelijk is gewijzigd, aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

1.De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

  • 1.

    Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.4 Verrichten van werkzaamheden

1.Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerk-zaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de de Regeling Bouwbesluit 2003, of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.5 Verbod open vuur en roken

  • 1.

    Het is verboden te roken of vuur te hebben:

  • a.

    in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer der stoffen genoemd in de Regeling bouwbesluit 2003;

  • b.

    bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en/of gassen kunnen veroorzaken;

  • c.

    bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2.

    Niemand mag roken of vuur bij zich hebben op plaatsen waar een zodanig verbod, ter voldoening aan hetgeen bij of krachtens wettelijk voorschrift is gesteld, op een voor een ieder kenbare wijze is aangegeven.

  • 3.

    Van het verbod gesteld in het eerste lid kan het college ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.6 Verboden handelingen met stoffen

  • 1.

    Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsels uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2.

    Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3.

    Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed-, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met

    bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als

    luchtvaart-terreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).

  • 4.

    Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

  • 5.

    Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

Artikel 2.3.7 Melden van brand en broei

1.leder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.8 Bossen, heidevelden, venen

  • 1.

    De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht - na een van het college ontvangen aangetekende brief - de voorschriften op te volgen, die het college in die brief geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

  • 2.

    Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 3. 1 Toezicht op de naleving

1.Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepaling

1.Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 3. 3 Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de “Brandbeveiligingsverordening Coevorden 1998”.

Artikel 3. 4 Overgangsbepalingen (aanvragen om) gebruiksvergunning

  • 1.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze brandbeveiligingsverordening een aanvraag om vergunning op grond van een verordening als bedoeld in artikel 3.3. lid 2 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 2.

    Een gebruiksvergunning verleend op grond van een verordening als bedoeld in artikel 3.3. lid 2 blijft, voorzover zij niet eerder is vervallen of ingetrokken, nog gedurende drie jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

Artikel 3.4 Citeertitel

1. Deze verordening kan worden aangehaald als: “Brandbeveiligingsverordening

Coevorden 2006.”

Aldus besloten in de openbare

raadsvergadering van 15 juni 2006.

, voorzitter

, griffier

TOELICHTING BRANDBEVEILIGINGSVERORDENING

Algemeen

De brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen.De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven:

De brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet.

Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat regeling van het brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet verplicht in de bouwverordening is opgenomen. De brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen.

Rest derhalve thans die "voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen", die geen bouwwerk zijn (zie ook de toelichting op artikel l).

De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd in artikel 2.1.1 wordt voldaan.

De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning.

Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1992, 315).

De artikelen 4:1 tot en met 4:6 van de Awb zijn op de vergunningsaanvraag van toepassing. De voorschriften hebben onder andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden ingediend, welke gegevens tenminste op de aanvraag moeten staan en wanneer de aanvraag in behandeling kan worden genomen.

De artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb geven aan binnen welke termijn een aanvraag om een vergunning moet worden afgewikkeld. De Awb geeft geen vaste termijn in weken, maar geeft aan dat de aanvraag binnen een redelijke termijn tot een beschikking moet leiden. Die redelijke termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst nemen van de aanvraag een beslissing is genomen of aan de aanvrager is medegedeeld binnen welke redelijke termijn hij een beslissing op zijn aanvraag krijgt.

Door het hanteren van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag aangegeven worden binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld.

Derhalve is in de verordening geen artikel opgenomen dat een vaste termijn voor een vergunningsaanvraag voorschrijft.

Bij de eerste vergunningaanvraag op basis van de verordening zal aangegeven moeten worden dat bij de afwikkeling van de vergunningaanvraag de artikelen 4:1 tot en met 4:6 en 4:13 tot en met 4:15 van de Awb gebruikt worden. Op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur is het college vervolgens gehouden de daarop volgende aanvragen eveneens met toepassing van de Awb artikelen te behandelen.

In een bij deze toelichting behorende bijlage is de tekst van de bovenbedoelde artikelen opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Werkingssfeer

De in artikel 1.1 bedoelde "voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen" is een ruime omschrijving. Bouwwerken als bedoeld in de bouwverordening gemeente Coevorden vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de bouwverordening.

Onder een bouwwerk moet, ingevolge de bouwverordening, worden verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Tenten vallen gezien deze definitie niet onder de werkingssfeer van deze verordening.

Er bestaat een in dit kader relefante uitspraak van de Rechtbank ’S-Hertogenbosch d.d. 16 april 2004, LJN: AO8345, Awb 03 / 930 GEMWT.

In dit verband ware te denken aan alle "bouwwerken" die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Deze zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de bouwverordening.

Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van het Hof Arnhem d.d.6 juni 1972, NJ 73, 209.

Daarin werd uitgemaakt "dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip 'gebouw' en evenmin onder de definitie in de gemeentelijke bouwverordening 1998 (2e wijziging), omdat het niet in de geest van die verordening met de grond verbonden is noch steun vindt in of op de grond".

Er was hier sprake van het aanmeren middels twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen, teneinde afdrijven te voorkomen.

Het valt te verwachten dat bij een "minder losse verbinding" de bouwsels onder de werking van de Woningwet zullen vallen.

Ook allerlei terreinen vallen onder het begrip inrichting.

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk

Lid 2: Het college kan aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot: Stoffering en versiering;

Uitgangen en vluchtwegen;

Installaties;

Standbouw, podia, kramen e.d.;

Verbrandingsmotoren;

Verbod voor open vuur en vuurwerk;

Bewaking en controle;

Ventilatie en werkzaamheden;

Brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

Opstellingsplannen;

Afval;

Doorlopend toezicht;

Brandveiligheidsinstruktie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;

Het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in een inrichting met het oog op de brandveiligheid.

Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.

Lid 4: In afwijking op het gestelde in lid 1 is geen gebruiksvergunning vereist en kan worden volstaan met een kennisgeving:

  • a.

    Bij kleinere evenementen waarbij niet meer dan 250 personen gelijktijdig aanwezig zijn. Het betreft hier in het algemeen tenten voor buurt-, school- en -evenementen van verenigingen, waarvoor een vergunning wordt verleend op grond van de APV. Deze evenementen krijgen de algemene brandveiligheidsvoorschriften op grond van deze verordening gevoegd bij de evenementenvergunning. De controle op de inrichting vindt plaats voor de ingebruikneming en steekproefsgewijs tijdens een evenement.

  • b.

    Het verschaffen van overnachting aan meer dan 10 personen is gebruiksvergunningsplichtig. Jaarlijks worden activiteiten georganiseerd waarbij sprake is van overnachting van b.v. één nacht. Voorbeelden hiervan zijn een school/spelweek, de scouting en jeugdbrandweer. Ook hiervoor geldt dat de algemene brandveiligheidsvoorschriften uit deze verordening gevoegd worden bij de evenementenvergunning op grond van de APV.

  • c.

    Voor een (soms zelfs jaarlijks) terugkerend mag gebruik worden gemaakt van een eerder verleende gebruiksvergunning. Op grond van de APV wordt hiervoor een aanvraag ingediend en kan worden verwezen naar een eerder verleende gebruiksvergunning, mits hier sprake is van een herhaling van een vorig evenement. Hier wordt bedoeld een buurtfeest, markten, schuurfeesten, etc. Ook hiervoor geldt dat de controle op de inrichting plaats vindt voor de ingebruikneming en steekproefsgewijs tijdens een evenement.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet expliciet genoemd. Toetsingsgrond voor een vergunning kunnen zijn:

  • a.

    voor de constructies - het Bouwbesluit en de bouwverordening;

  • b.

    voor het gebruik - de bijlagen van bouwverordening en van de toelichting op de bouwverordening.

De situaties a. en b. betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.

Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (hotelboten, kampeerterreinen e.d.) niet mogelijk.

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen inrichtingen

Alleen de in artikel 2.1.1 lid 1. onder a. tot en met d. genoemde inrichtingen zijn vergunningsplichtig. Voor de in artikel 2.2.1. lid 4. onder a. en b. genoemde inrichtingen kan worden volstaan met een kennisgeving. In artikel 2.2.1 vindt de brandveiligheid van niet vergunningsplichtige inrichtingen regeling.

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het college wijst in verband met de bij de gemeentelijke organisatie verordening (ex artikel 1 van de Brandweerwet 1985) opgedragen taken in ieder geval de brandweer aan als de gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening.

In de toelichting op de bouwverordening vermelden wij dat de brandweer de deskundige dienst is om te adviseren over brandpreventie-voorschriften.

Tevens kunnen ook andere personen met de naleving ervan worden belast, zoals bijvoorbeeld van het bouw- en woningtoezicht. Het verdient in ieder geval aanbeveling bij de uitvoering van deze verordening en van andere verordeningen een coördinatie tot stand te brengen.

Voor de opsporing van (onder meer) de in de brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten zijn door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uitsluitend aangewezen de commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van adjunct-hoofdbrandmeester of hoger. Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986, nr. EB 85/V4828 (Stb. 1986, 84) en van 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 (Stb. 1986, 247).

Artikel 3. 2 Strafbepaling

Op grond van het facultatieve karakter van de in artikel 23 van de Brandweerwet 1985 genoemde strafbepaling is het ook mogelijk dat op overtreding van de regels van de brandbeveiligingsverordening een lagere hechtenis of geldboete van de eerste of tweede categorie in de verordening gesteld worden.

Tekst van enkele artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4:1

1.Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

Artikel 4:2

  • 1.

    De aanvraag wordt ondertekend en bevat tenminste:

  • a.

    de naam en het adres van de aanvrager;

  • b.

    de dagtekening;

  • c.

    een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

  • 2.

    De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 4: 3

  • 1.

    De aanvrager kan weigeren gegevens en bescheiden te verschaffen voor zover het belang daarvan voor de beslissing van het bestuursorgaan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer met inbegrip van de bescherming van medische en psychologische onderzoeksresultaten, of tegen het belang van de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op bij wettelijk voorschrift aangewezen gegevens en bescheiden waarvan is bepaald dat deze dienen te worden overgelegd.

Artikel 4:4

1.Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.

Artikel 4:5

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien:

    • a.

      de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

    • b.

      de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of

    • c.

      de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen eenddor het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

  • 2.

    Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.

  • 3.

    Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaanbesluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.

  • 4.

    Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 4: 6

  • 1.

    Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

  • 2.

    Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Artikel 4:13

  • 1.

    Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voor- schrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na Ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 heeft gedaan.

Artikel 4:14

1.Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 4:15

1.De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.