Regeling vervallen per 01-07-2014

Gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard 2010, gewijzigd per1 juli 2014

Geldend van 01-07-2014 t/m 30-06-2014

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard 2010, gewijzigd per1 juli 2014

Overwegingen en besluit

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen, ieder voor zoveel hun bevoegdheden betreft en na verkregen toestemming van de raden van die gemeenten als bedoeld in artikel 1, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

Overwegende

dat het noodzakelijk / wenselijk is gebleken om de kredietwaardigheid van de Gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard te vergroten;

dat het wenselijk is om, in overeenstemming met de in voorbereiding zijnde wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen de positie van de raden te verbeteren daar waar het gaat om de afstemming tussen de gemeentebegroting en de begroting van de gemeenschappelijke regeling;

gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet

BESLUITEN;

de gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard 2010 zoals vastgesteld op 20 april 2010, gedeeltelijk te wijzigen en, onder verwijzing naar de bij dit besluit behorende memorie van toelichting, de onderstaande tekst vast te stellen:

HOOFDSTUK 1 - BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

  • b.

    samenwerkingsorgaan: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2 van de regeling;

  • c.

    een deelnemende gemeente: een via het orgaan van de betreffende gemeente aan de regeling deelnemende gemeente;

  • d.

    Gedeputeerde staten: Gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

  • e.

    de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • f.

    Portefeuillehouder: een lid van het college van burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein binnen het eigen college;

  • g.

    Raadsledenoverleg: het overlegplatform van raadsleden, bedoeld in artikel 26;

  • h.

    Portefeuillehoudersoverleg: vaste commissie van advies als bedoeld in artikel 24;

  • i.

    Regionaal portefeuillehouder: portefeuillehouder belast met de verantwoordelijkheid voor een bepaald beleidsterrein, programma of project binnen een van de portefeuillehoudersoverleggen;

  • j.

    Domein: een door deze regeling aan te duiden beleidsgebied.

  • k.

    Beleidsterrein: (nader aan te wijzen) onderdeel van een domein

HOOFDSTUK 2 - HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 2 Openbaar lichaam

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam genaamd “Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard”.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is rechtspersoon als bedoeld in artikel 8, lid 1 van de wet en is gevestigd te Strijen.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 kan het algemeen bestuur besluiten van vestigingsplaats te veranderen.

Artikel 3 Samenstelling

Het bestuur van de regeling bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

HOOFDSTUK 3 - TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 4 Belangenbehartiging

  • 1.

    Het samenwerkingsorgaan heeft tot taak, het behartigen van gemeenschappelijke belangen van de gemeenten op de volgende domeinen: ruimte, landschap, economie, samenleving en integrale veiligheid.

  • 2.

    De colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten spannen zich in te komen tot de vaststelling van gezamenlijk gedragen beleid voor de in het eerste lid genoemde domeinen.

  • 3.

    De behartiging van de in lid 1 van dit artikel bedoelde belangen omvat de volgende werkzaamheden:

    • a.

      het bevorderen van de coördinatie tussen de deelnemende gemeenten;

    • b.

      het bevorderen van overleg tussen de deelnemende gemeenten en van gemeenschappelijke standpuntbepalingen;

    • c.

      de bevordering van bundeling en integratie van gemeenschappelijke regelingen;

    • d.

      het adviseren van de deelnemende gemeenten;

    • e.

      de voorbereiding van gemeenschappelijke standpunten inzake rijks- en provinciale nota’s en plannen.

    • f.

      het voeren van overleg met en het bepleiten van de belangen van de deelnemende gemeenten bij andere overheden;

    • g.

      het doen van subsidieaanvragen bij andere overheden ter behartiging van de in lid 1 van dit artikel genoemde belangen, dan wel het coördineren van dergelijke subsidieaanvragen,

    • h.

      het verrichten van onderzoek;

    • i.

      het verlenen van diensten als bedoeld in lid 4;

    • j.

      het geven van voorlichting;

    • k.

      beheren van het regiofonds als bedoeld in artikel 27;

    • l.

      het voeren van de bedrijfsvoering over de organisatie van het samenwerkingsorgaan;

    • m.

      de uitvoering van opdrachten als bedoeld in lid 5.

  • 4.

    Het samenwerkingsorgaan kan diensten verlenen aan één of meer deelnemende gemeenten, indien deze gemeenten daarom verzoeken. Diensten kunnen ook aan andere gemeenten of organisaties worden verleend. Het samenwerkingsorgaan kan diensten afnemen van een deelnemende gemeente, dit tegen nader overeen te komen voorwaarden. Het dagelijks bestuur regelt met de desbetreffende gemeente(n)/organisatie(s) de inhoud van de dienstverlening en de verrekening van de kosten. Voornoemde activiteiten worden niet aangevangen dan na verkregen instemming van de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 5.

    Het samenwerkingsorgaan kan, indien de raden en de colleges van burgemeester en wethouders of alleen de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten daartoe besluiten, opdrachten uitvoeren ter realisatie van gezamenlijk beleid voor zover dit de met of krachtens deze regeling overgedragen bevoegdheden betreft. Dit kan ook indien de raden en/of de colleges van burgemeester en wethouders of alleen de colleges van burgemeester en wethouders van niet alle deelnemende gemeenten daartoe besluiten. Over de wijze waarop de uitvoering wordt geregeld, de kosten over de deelnemende gemeenten worden verdeeld en de financiering plaatsvindt, wordt op dat moment nader besloten. Indien de colleges van burgemeester en wethouders een besluit nemen als hiervoor bedoeld wordt met de uitvoering niet begonnen dan na verkregen instemming van de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 5 Meerjarenprogramma en “agenda van samenwerking“

  • 1.

    Het samenwerkingsorgaan neemt telkenmale na de gemeenteraadsverkiezingen het initiatief voor het opstellen of bijstellen van een/het meerjarenprogramma voor de intergemeentelijke samenwerking.

  • 2.

    Op basis van het meerjarenprogramma bereidt het samenwerkingsorgaan jaarlijks een ontwerp van een “agenda van samenwerking” voor.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur coördineert de in de leden 1 en 2 genoemde processen en biedt – nadat de portefeuillehoudersoverleggen hierover advies hebben uitgebracht – het (bijgestelde) ontwerpmeerjarenprogramma resp. het ontwerp van de “agenda van samenwerking” aan de colleges van burgemeester en wethouders aan voor besluitvorming in de raden.

Artikel 6 Overige taken

  • 1.

    Onder “overige taken” in dit artikel worden verstaan de taken die worden uitgevoerd ter behartiging van de in artikel 4, lid 1, omschreven belangen en die niet vallen onder artikel 5;

  • 2.

    Nadat in het portefeuillehoudersoverleg overeenstemming is bereikt over een voorstel dat valt onder de werking van dit artikel plegen de leden van het portefeuillehoudersoverleg overleg met het college van burgemeester en wethouders en/of de betrokken raadscommissie en/of de raad van de eigen gemeente om te onderzoeken of er bestuurlijk draagvlak voor dat voorstel bestaat.

  • 3.

    Het overleg met de met de daarvoor in aanmerking komende besturen, instellingen, diensten en personen wordt gevoerd door de regionaal portefeuillehouder of bij het ontbreken van een regionaal portefeuillehouder door de voorzitter van het portefeuillehoudersoverleg.

  • 4.

    Over het gevoerde overleg bedoeld in de leden 2 en 3 wordt door degenen die dat overleg hebben gevoerd schriftelijk gerapporteerd aan het portefeuillehoudersoverleg.

  • 5.

    Het portefeuillehoudersoverleg bepaalt naar aanleiding van de uitkomsten van het overleg of sprake moet zijn van aanpassing van het voorstel. Het portefefeuillehoudersoverleg kan besluiten de schriftelijke rapportages bedoeld in lid 2 van dit artikel bij het voorstel te voegen. Rapportages als bedoeld in lid 3 worden altijd bij het voorstel gevoegd.

  • 6.

    De voorzitter van het portefeuillehoudersoverleg zendt het al dan niet aangepaste voorstel vergezeld van de bijlage(n), bedoeld in lid 5 van dit artikel, toe aan het dagelijks bestuur dat dit voorstel na toetsing op integraliteit en onderlinge samenhang aanbiedt aan de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten voor besluitvorming in de colleges en/of in de raden.

Artikel 7 Afstemming tussen domeinen

  • 1.

    Wanneer sprake is van een voorstel dat betrekking heeft op twee of meer domeinen dan draagt de regionaal portefeuilehouder of, bij het ontbreken van een regionaal portefeuillehouder, de voorzitter van het portefeuillehoudersoverleg, er zorg voor dat dit voorstel tevens in het/de overige daarbij betrokken portefeuillehoudersoverleg(gen) wordt/worden behandeld.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur ziet er op toe dat dit geschiedt.

Artikel 8 Toegekende bevoegdheden

  • 1.

    De bestuursorganen van de regeling komen alle bevoegdheden toe die het openbaar lichaam van rechtswege bezit om als rechtspersoon aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen.

  • 2.

    De regeling kan deelnemen aan gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in de artikelen 93 en 96 van de wet. Alvorens daartoe een ontwerp-besluit aan het algemeen bestuur voor te leggen, consulteert het dagelijks bestuur de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 9 Overdracht van bevoegdheden

  • 1.

    De colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten kunnen ter behartiging van de belangen, als bedoeld in artikel 4 lid 1, besluiten hun toekomende bevoegdheden over te dragen aan door hen aan te wijzen bestuursorganen van de regeling.

  • 2.

    De over te dragen bevoegdheden, als bedoeld in lid 1, kunnen betrekking hebben op bevoegdheden, die de colleges van burgemeester en wethouders zijn toegekend door de Gemeentewet of door bijzondere wetgeving, evenals de daarvan afgeleide bevoegdheden, zulks met inachtneming van artikel 30 van de wet.

  • 3.

    Het samenwerkingsorgaan oefent de overgedragen bevoegdheden eerst uit voor zover het algemeen bestuur daarmee instemt.

  • 4.

    Het samenwerkingsorgaan zal de overgedragen bevoegdheden nadat het algemeen bestuur met de overdracht heeft ingestemd op basis van het besluit als in het derde lid bedoeld voldoende concreet omschreven in de regeling doen opnemen, door dit op te nemen in een daartoe te hanteren en aan de regeling te hechten addendum, opdat voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 10 leden 1 en 2 van de wet in samenhang bezien met artikel 26 lid 4 van de wet.

  • 5.

    Een besluit als bedoeld in lid 1 treedt in werking na het moment dat het besluit als bedoeld in het derde lid, tot opneming in het in het vierde lid bedoelde addendum bekend is gemaakt op de wijze zoals bedoeld in artikel 26 van de wet en regelt de bijdrage per gemeenten in de kosten in verband met de uitoefening van de betreffende taken en bevoegdheden.

  • 6.

    Het algemeen bestuur kan een besluit als bedoeld in lid 3 ook nemen, indien niet alle deelnemende gemeenten een besluit als bedoeld in lid 1 nemen. Het algemeen bestuur regelt in dat geval, op voorstel van het dagelijks bestuur, de stemverhoudingen en de financiële verdeelsleutels tussen de deelnemende en de niet deelnemende gemeenten. Voor de effectuering van een besluit als bedoeld in dit lid is de instemming van de raden van alle deelnemende gemeenten vereist Het bepaalde in het vierde en vijfde lid is van toepassing.

  • 7.

    Besluiten als bedoeld in de leden 1 en 3 worden onverminderd het vierde en vijfde lid medegedeeld aan de deelnemende gemeenten en toegezonden aan gedeputeerde staten, alsmede ter inzage gelegd ten kantore van het samenwerkingsorgaan en de deelnemende gemeenten, alsmede opgenomen in de registers als bedoeld in artikel 27 van de wet.

  • 8.

    Bij herroeping van een besluit als bedoeld in lid 1 regelt het algemeen bestuur de gevolgen ervan, waaronder begrepen de financiële gevolgen, met overeenkomstige toepassing van artikel 39.

HOOFDSTUK 4 - HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 10 Samenstelling, plaatsvervanging en stemrecht

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit elf leden te weten: de voorzitter, afkomstig uit de grootste gemeente qua inwoneraantal, en een tiental overeenkomstig lid 2 aangewezen leden.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders van iedere deelnemende gemeente wijst twee collegeleden aan als leden van het algemeen bestuur.

  • 3.

    Voor de overeenkomstig lid 2 aangewezen leden van het algemeen bestuur wijzen het college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten uit hun midden plaatsvervangende leden aan. Een plaatsvervangend lid treedt op bij verhindering of afwezigheid van een lid van het algemeen bestuur.

  • 4.

    De bepalingen van deze regeling met betrekking tot de leden van het algemeen bestuur zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.

  • 5.

    Bij de besluitvorming beschikt elke deelnemende gemeente over één stem per gemeente.

Artikel 11 Lidmaatschap

  • 1.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt met ingang van de dag waarop de bestuursperiode van het college van burgemeester en wethouders afloopt.

  • 2.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt ook, zodra men ophoudt lid te zijn van het college van burgemeester en wethouders uit wiens midden men is aangewezen.

  • 3.

    De colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten benoemen in de eerste vergadering van de nieuwe bestuursperiode de door hen aan te wijzen leden van het algemeen bestuur en hun plaatsvervangers. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

  • 4.

    Indien het college van burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente niet kan voldoen aan het bepaalde in lid 3, blijven de door hem aangewezen leden van het algemeen bestuur, die hadden moeten aftreden, als zodanig fungeren, totdat dat college nieuwe leden heeft aangewezen. Een uitzondering hierop is de situatie dat de betreffende leden geen deel meer uitmaken van het college van burgemeester en wethouders. In dat geval ontstaat een vacature die tijdelijk niet door de betreffende gemeente wordt opgevuld.

  • 5.

    Indien tussentijds een plaats van een lid van het algemeen bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het betreffende college van burgemeester en wethouders, in haar eerstvolgende vergadering of, indien dit niet mogelijk is, ten spoedigste een nieuw lid aan.

  • 6.

    Van elke aanwijzing tot lid van het algemeen bestuur geven burgemeester en wethouders van de gemeenten binnen twee weken hiervan kennis aan de voorzitter.

  • 7.

    Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Het ontslag wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur en aan het college van burgemeester en wethouders dat het lid heeft aangewezen.

  • 8.

    Een lid van het algemeen bestuur dat ontslag heeft genomen blijft zijn functie waarnemen totdat zijn/haar opvolger is aangewezen en deze de aanwijzing heeft aanvaard.

  • 9.

    Indien een gemeente overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 tot de gemeenschappelijke regeling is toegetreden, benoemt het college van burgemeester en wethouders van die gemeente in de eerste vergadering, volgend op de inwerkingtreding van de toetreding, de uit dat college af te vaardigen leden van het algemeen bestuur.

Artikel 12 Vergadering algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal.

  • 2.

    De artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 3.

    Besluiten van het algemeen bestuur worden genomen bij meerderheid van stemmen.

  • 4.

    De openbare kennisgeving als bedoeld in artikel 19 van de Gemeentewet geschiedt op verzoek van de voorzitter door de burgemeesters van de deelnemende gemeenten op de aldaar gebruikelijke wijze.

  • 5.

    De agenda en de daarbij behorende vergaderstukken worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, tenminste twee weken voor het houden van de vergadering, aan de leden van het algemeen bestuur verzonden.

Artikel 13 Openbaarheid

  • 1.

    Ten aanzien van de openbaarheid van vergaderingen van het algemeen bestuur en het opleggen van een geheimhoudingsplicht zijn de artikelen 22 en 23 van de wet van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

    • a.

      het vaststellen dan wel wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de rekening;

    • c.

      het wijzigen dan wel opheffen van de regeling.

Artikel 14 Informatie- en verantwoordingsplicht

  • 1.

    Het algemeen bestuur geeft zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen drie maanden aan de colleges van burgemeester en wethouders en aan de raden van de deelnemende gemeenten de door één of meer leden van die raden schriftelijk gevraagde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 2.

    Het algemeen bestuur geeft aan de colleges van burgemeester en wethouders en aan de raden van de deelnemende gemeenten ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

  • 3.

    Het algemeen bestuur is verantwoording verschuldigd aan de colleges van burgemeester en wethouders en aan de raden van de deelnemende gemeenten voor het in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 4.

    Afzonderlijke leden van het algemeen bestuur geven aan het college respectievelijk de raad van de eigen deelnemende gemeente de door één of meer leden van dat college respectievelijk die raad schriftelijk gevraagde inlichtingen, voor zover zulks naar het oordeel van het algemeen bestuur niet strijdig is met het openbaar belang. Het verstrekken van die inlichtingen geschiedt volgens de door de betrokken deelnemende gemeente geregelde wijze.

  • 5.

    Afzonderlijke leden van het algemeen bestuur zijn aan het college van de eigen deelnemende gemeente verantwoording verschuldigd voor het door hen in het bestuur gevoerde beleid. Het afleggen van verantwoording geschiedt volgens de door de betrokken deelnemende gemeente geregelde wijze.

Artikel 15 Vergoedingen

Het algemeen bestuur kan een tegemoetkoming in de kosten en/of een vergoeding voor de werkzaamheden van leden van het algemeen bestuur vaststellen. Artikel 21 van de wet is hierop van toepassing.

HOOFDSTUK 5 - HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 16 Samenstelling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit zes leden, te weten de voorzitter van het algemeen bestuur en vijf leden. Deze vijf leden worden door en uit het algemeen bestuur aangewezen en dienen voort te komen uit de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten, met dien verstande dat uit elk college van burgemeester en wethouders één lid van het dagelijks bestuur wordt aangewezen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden in de eerste vergadering van elke bestuursperiode de leden van het dagelijks bestuur aan.

  • 3.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn tevens ofwel voorzitter ofwel lid van een portefeuillehouderoverleg echter met in achtneming van het gestelde in lid 2.

  • 4.

    De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 5.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan, in geval van tijdelijke afwezigheid, worden vervangen door een ander lid van het dagelijks bestuur of, indien dit niet mogelijk is, door een door het algemeen bestuur uit zijn midden aan te wijzen lid, onverminderd het gestelde in artikel 17, lid 2. Deze tijdelijke vervanging kan ook plaatshebben indien een lid van het dagelijks bestuur het voorzitterschap waarneemt.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur kan toestaan dat, in geval van tijdelijke afwezigheid van een lid van het dagelijks bestuur, de voorzitter of een lid van het portefeuillehoudersoverleg waarin dat dagelijks bestuurslid zitting heeft deelneemt aan de beraadslagingen van het dagelijks bestuur voor wat betreft de aangelegenheden van dat portefeuillehoudersoverleg.

  • 7.

    De leden van het dagelijks bestuur treden als lid van dat bestuur af met ingang van de dag, waarop de bestuursperiode van het algemeen bestuur afloopt. Zij blijven hun functie evenwel waarnemen tot het tijdstip waarop het algemeen bestuur een nieuw dagelijks bestuur heeft aangewezen. Dit echter geldt niet in de situatie dat leden geen deel meer uitmaken van het college van burgemeester en wethouders.

  • 8.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen.

  • 9.

    Degene die tussentijds ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 10.

    Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant komt, wijst het algemeen bestuur een nieuw lid aan.

  • 11.

    Indien een lid van het dagelijks bestuur het vertrouwen van het dagelijks bestuur niet meer bezit zijn de artikelen 49 en artikel 50 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17 Vergadering dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of tenminste twee leden dit nodig achten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur beslist bij meerderheid van stemmen. In de vergadering van het dagelijks bestuur heeft elk lid één stem.

  • 3.

    De voorzitter heeft in de vergadering van het dagelijks bestuur geen stem. Dit laatste geldt niet voor het lid van het dagelijks bestuur dat de voorzitter vervangt, tenzij in overeenstemming met artikel 16 lid 5, tweede zin, vervanging plaatsvindt van het lid van het dagelijks bestuur dat de voorzitter waarneemt;

  • 4.

    Op de vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 52 en 54 tot en met 59, lid 1, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    De agenda en de daarbij behorende vergaderstukken worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, tenminste twee weken voor het houden van de vergadering, aan de leden van het dagelijks bestuur toegezonden.

  • 6.

    Van de vergaderingen van het dagelijks bestuur wordt een verslag of besluitenlijst opgesteld. Het verslag of de besluitenlijst zijn openbaar, een en ander voor zover zulks naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 7.

    In de eerste vergadering van elke bestuursperiode en de eerste vergadering na een wijziging in de samenstelling van het dagelijks bestuur, maken de leden van het dagelijks bestuur afspraken over de onderlinge plaatsvervanging en desgewenst over de onderlinge taakverdeling. Deze afspraken worden medegedeeld aan het algemeen bestuur en aan de colleges van burgemeester en wethouders en de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 18 Bevoegdheden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse leiding van het samenwerkingsorgaan. Hiertoe behoort in elk geval:

    • a.

      het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd;

    • b.

      het uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      het beheer van de gelden van de regeling;

    • d.

      de zorg, voor zover deze niet aan anderen toekomt, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

    • e.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit, voor zover het de belangen en bevoegdheden betreft die aan de regeling zijn toegekend dan wel overgedragen;

    • f.

      het houden van toezicht op alles wat de regeling aangaat;

    • g.

      de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering over de organisatie van het samenwerkingsorgaan.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur oefent, indien en voor zover het algemeen bestuur daartoe besluit en naar de door deze te stellen regels, de aan het algemeen bestuur toekomende bevoegdheden uit, met uitzondering van:

    • a.

      het vaststellen van het reglement van orde van het algemeen bestuur en van de vaste commissies van advies bedoeld in artikel 24;

    • b.

      het vaststellen, dan wel wijziging van de begroting;

    • c.

      het vaststellen van de rekening;

    • d.

      het vaststellen van regels met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden;

    • e.

      het vaststellen van regels met betrekking tot de controle op de administratie en het beheer van vermogenswaarden;

    • f.

      het vaststellen van een verordening voor het regiofonds als bedoeld in artikel 27, lid 5;

    • g.

      het vaststellen van een organisatieverordening als bedoeld in artikel 28, lid 7;

    • h.

      het vaststellen van regels voor het periodiek verrichten van onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur;

    • i.

      benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris.

Artikel 19 Informatie- en verantwoordingsplicht

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur geven, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde beleid nodig is. Zij geven tezamen, dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of leden daarvan hierom verzoeken, binnen acht weken alle gevraagde inlichtingen, een en ander voor zover zulks niet in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 20 Vergoedingen

Het algemeen bestuur kan een tegemoetkoming in de kosten en/of een vergoeding voor de werkzaamheden van leden van het dagelijks bestuur vaststellen. Artikel 21 van de wet is hierop van toepassing.

HOOFDSTUK 6 - DE VOORZITTER

Artikel 21 Algemene bepalingen

  • 1.

    De voorzitter van het algemeen bestuur is afkomstig uit de grootste gemeente qua inwoneraantal.

  • 2.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervanger aan. De aanwijzing vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in de nieuwe samenstelling.

Artikel 22 Taken en bevoegdheden

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur, dit laatste overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, lid 3.

  • 2.

    De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan. Artikel 75, tweede lid van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt het samenwerkingsorgaan in en buiten rechte. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een deelnemende gemeente die partij is in een geding waarbij het samenwerkingsorgaan betrokken is, oefent een ander door en uit het dagelijks bestuur aan te wijzen lid deze bevoegdheid uit. Degene die bevoegd is de regeling in en buiten rechte te vertegenwoordigen, kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem/haar aan te wijzen ge(vol)machtigde.

HOOFDSTUK 7 - COMMISSIES

Artikel 23 Bestuurscommissies

Het algemeen bestuur kan, na verkregen toestemming van de raden van de deelnemende gemeenten, met het oog op de behartiging van bepaalde belangen van het samenwerkingsorgaan bestuurscommissies instellen. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en de samenstelling. Artikel 25 van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24 Vaste commissies van advies

  • 1

    Het algemeen bestuur stelt op voorstel van de voorzitter in zijn eerste vergadering na inwerkingtreding van deze regeling vaste commissies van advies in, portefeuillehoudersoverleggen genoemd, voor de domeinen: ruimte, landschap, economie, samenleving en integrale veiligheid.

  • 2.

    Het algemeen bestuur werkt, op voorstel van het dagelijks bestuur, de in lid 1 bedoelde domeinen nader uit.

  • 3.

    De commissies wijzen in de eerste vergadering van elke bestuursperiode of na vacant worden van de positie van voorzitter uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aan. De voorzitterschappen worden zodanig over de gemeenten verdeeld dat sprake is van één voorzitterschap per gemeente.

  • 4.

    De overige leden en hun plaatsvervangers worden aangewezen door en uit het college van burgemeester en wethouders van elk van de deelnemende gemeenten. Een college van burgemeester en wethouders kan meerdere plaatsvervangende leden benoemen tot een maximum van twee. Een plaatsvervangend lid kan wanneer dat in verband met een aan de orde zijnde agendapunt van pas komt deelnemen aan de beraadslagingen.

  • 5.

    Elke commissie kan uit zijn midden een of meer regionaal portefeuillehouders aanwijzen.

  • 6.

    De commissie kan besluiten dat anderen dan leden van de commissie deelnemen aan de vergaderingen van de commissie.

  • 7.

    De vergaderingen zijn niet openbaar, tenzij de commissie besluit hierop een uitzondering te maken.

  • 8.

    Van de vergaderingen van de commissie wordt een verslag of conclusielijst opgesteld. Het verslag of de conclusie lijst zijn openbaar , een en ander voor zover zulks naar het oordeel van de commissie niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 9.

    Het algemeen bestuur stelt de werkwijze van de commissies nader vast.

Artikel 25 Andere commissies van advies

  • 1.

    Andere commissies van advies, die aan het dagelijks bestuur advies uitbrengen, worden door het dagelijks bestuur ingesteld.

  • 2.

    De leden van commissies van advies die geen burgemeester, wethouder, gemeentesecretaris of lid van een gemeenteraad zijn kunnen een vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie een vergoeding ontvangen. De artikelen 96 tot en met 99 van de Gemeentewet, alsmede de op grond daarvan gestelde nadere regelen, zijn alsdan van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 8 - RAADSLEDENOVERLEG

Artikel 26

  • 1.

    Naast het samenwerkingsorgaan, maar als onderdeel van het samenwerkingsmodel Hoeksche Waard, fungeert het Raadsledenoverleg Hoeksche Waard.

  • 2.

    Het raadsledenoverleg kan variëren van klankbord tot het geven van informeel advies aan het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en aan de gemeenteraden.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur consulteert – op verzoek van het portfeuillehoudersoverleg – het raadsledenoverleg over onderwerpen die bij de gemeenteraden in besluitvorming worden gebracht.

  • 4.

    Het raadsledenoverleg stelt een reglement van orde vast waarin de samenstelling, de werkwijze en de openbaarheid van vergaderingen worden geregeld.

HOOFDSTUK 9 - REGIOFONDS

Artikel 27

  • 1.

    Er is een regiofonds Hoeksche Waard.

  • 2.

    Het fonds is bestemd voor (mede-)investeringen in projecten van regionaal belang.

  • 3.

    Het regiofonds vormt een aparte post op de begroting van de regeling.

  • 4.

    Het regiofonds wordt door de het samenwerkingsorgaan beheerd. Het dagelijks beheer is opgedragen aan het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt bij verordening regels vast voor het fonds.

  • 6.

    Voor het tot stand komen van besluiten over de vaststelling van of wijzigingen in de verordening bedoeld in lid 5, alsmede tot doen van extra uitgaven of onttrekkingen dan wel het aanbrengen van verschuivingen is steeds de instemming van de raden van alle deelnemende gemeenten vereist. Verzoeken om instemming als hiervoor bedoeld worden zoveel mogelijk tegelijk met het (bijgestelde) ontwerpmeerjarenprogramma resp. het ontwerp van de “agenda van samenwerking” aan de raden ter besluitvorming aangeboden.

HOOFDSTUK 10 - HET AMBT ELIJK APPARAAT

Artikel 28 Ambtelijke organisatie

  • 1.

    Het samenwerkingsorgaan heeft een ambtelijke organisatie met aan het hoofd een secretaris.

  • 2.

    Het algemeen bestuur beslist over de benoeming, de schorsing en het ontslag van de secretaris.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt voor de secretaris een instructie vast.

  • 4.

    De secretaris is secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de door het samenwerkingsorgaan ingestelde commissies terzijde bij de uitoefening van hun taken. Alle stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden door de secretaris mede ondertekend.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering over de organisatie van het samenwerkingsorgaan en beslist over benoeming, schorsing en ontslag van het overige personeel.

  • 6.

    Het algemeen bestuur regelt de bezoldiging van de secretaris en het overige personeel van het samenwerkingsorgaan en stelt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 125 en 134 van de Ambtenarenwet 1929 de rechtspositie vast van de secretaris en van het overige personeel van het samenwerkingsorgaan.

  • 7.

    Het algemeen bestuur stelt een verordening vast over de ambtelijke organisatie in het samenwerkingsorgaan.

Artikel 29 Regionaal managementteam Hoeksche Waard

  • 1.

    Door het algemeen bestuur wordt een regionaal managementteam Hoeksche Waard ingesteld, bestaande uit de secretaris van het samenwerkingsorgaan en de gemeentesecretarissen van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Het regionaal managementteam brengt de verbinding tot stand tussen het samenwerkingsorgaan en de ambtelijke organisaties van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    In de organisatieverordening van het samenwerkingsorgaan worden de positie, de taken en de onderlinge verhoudingen van resp. binnen het regionaal managementteam nader uitgewerkt.

HOOFDSTUK 11 - FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 30 Algemeen

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het kasbeheer van de regeling.

  • 2.

    Ten aanzien van de controle op het geldelijke beheer en de boekhouding zijn de artikelen 212 tot en met 215 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur verricht periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur. Het algemeen bestuur stelt hierover regels vast.

  • 4.

    Het algemeen bestuur is bevoegd tot het heffen van rechten als bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet.

§ 1 De begroting en meerjarenramingen

Artikel 31. Kaders begroting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur maakt in het voorjaar van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders (waaronder een indicatie van de gemeentelijke bijdrage aan het SOHW, de beleidsvoornemens voor het volgende begrotingsjaar en de prijscompensatie).

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de algemene financiële en beleidsmatige kaders voor 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 32 Maken ontwerp-begroting en meerjarenraming

  • 1.

    Het dagelijks bestuur maakt, mede op basis van de “agenda van samenwerking”, jaarlijks een ontwerp-begroting op voor het eerstvolgende begrotingsjaar, voorzien van een financiële en beleidsmatige toelichting. Tevens stelt het dagelijks bestuur, mede op basis van het meerjarenprogramma, een meerjarenraming op.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp-begroting en de meerjarenraming tenminste acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur worden aangeboden, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    De ontwerp-begroting en de meerjarenraming worden door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten, voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190, tweede en derde lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen over de ontwerp-begroting en de meerjarenramingen bij het dagelijks bestuur hun zienswijzen naar voren brengen. Door het dagelijks bestuur worden de commentaren, waarin deze zienswijzen zijn vervat, gevoegd bij de ontwerp-begroting en de meerjarenraming, zoals deze aan het algemeen bestuur worden aangeboden.

  • 5.

    Nadat het algemeen bestuur de ontwerp-begroting en de meerjarenraming heeft vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijzen naar voren kunnen brengen.

Artikel 33 Bijdrage deelnemende gemeenten

  • 1.

    In de begroting wordt aangegeven de naar raming door elke deelnemende gemeente voor dat jaar, waarop de begroting betrekking heeft, verschuldigde bijdrage in de kosten, voortvloeiende uit de regeling. Deze bijdrage wordt voor alle deelnemende gemeenten bepaald naar het aantal inwoners of naar andere verdeelsleutels.

  • 2.

    Voor de berekening van de in het vorige lid bedoelde bijdrage naar inwonersaantal wordt uitgegaan van het inwonersaantal op 1 januari van het jaar voorafgaande aan dat, waarvoor de bijdrage verschuldigd is. Voor de vaststelling van het inwonersaantal wordt aangehouden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek per 1 januari van het lopende jaar openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

  • 3.

    De deelnemende gemeenten nemen de in de begroting geraamde bijdragen voor hun gemeente op in de gemeentebegroting.

  • 4.

    De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat het openbaar lichaam te allen tijden over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 5.

    Indien aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op een begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

  • 6.

    De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks vóór 16 januari en vóór 16 juli de helft van de in het eerste lid bedoelde bijdrage.

Artikel 34 Vaststelling begroting

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

Artikel 35 Begrotingswijziging

  • 1.

    Met betrekking tot wijzigingen van de begroting is het bepaalde in de artikelen 32, tweede tot en met het vijfde lid, 33, eerste tot en met het zesde lid, en 34, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Van het bepaalde in lid 1 kan worden afgeweken ten aanzien van de begrotingswijzigingen die de gemeentelijke bijdragen niet aantasten, alsmede geen wijziging inhouden van het algemeen en financieel beleid.

§ 2 De rekening

Artikel 36

1 Het dagelijks bestuur biedt de rekening, na toevoeging van een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de overeenkomstig artikel 213 van de Gemeentewet aangewezen deskundige en van hetgeen het dagelijks bestuur te zijner verantwoording dienstig acht, met alle bijbehorende bescheiden ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan.

2.Het dagelijks bestuur zendt de voorlopige jaarrekening vóór 15 april van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 37 Vaststelling jaarrekening

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

  • 3.

    De vaststelling strekt het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden.

Artikel 38

  • 1.

    In de rekening worden de door elk der deelnemende gemeenten over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedragen opgenomen.

  • 2.

    De kosten worden, rekening houdende met andere inkomsten, over de deelnemende gemeenten verdeeld naar het inwonersaantal op 1 januari van het jaar, waarop de rekening betrekking heeft of naar andere verdeelsleutels.

  • 3.

    Voor de vaststelling van het inwonersaantal wordt aangehouden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek laatstelijk openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

  • 4.

    Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 33 betaalde en het werkelijk verschuldigde vindt plaats na de in het artikel 37, eerste lid bedoelde vaststelling van de rekening.

HOOFDSTUK 12 - TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING, OPHEFFING

Artikel 39 Toetreding

  • 1.

    Toetreding tot deze regeling kan geschieden bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van die gemeente, doch slechts wanneer de colleges van burgemeesters en wethouders van alle deelnemende gemeenten hiertoe besluiten, zulks na verkregen toestemming van de gemeenteraden;

  • 2.

    Aan een besluit bedoeld in lid 1, eerste zin, van dit artikel gaat de volgende procedure vooraf:

    • a.

      het verzoek tot toetreding wordt ingediend bij het algemeen bestuur, dat zo spoedig mogelijk dit verzoek behandelt in een vergadering;

    • b.

      in deze vergadering stelt het algemeen bestuur een advies op, gericht aan de colleges van burgemeesters en wethouders en de raden der deelnemende gemeenten, betreffende de gevraagde toetreding;

    • c.

      het verzoek om toetreding wordt, vergezeld van het onder b. bedoelde advies, doorgezonden aan de colleges van burgemeesters en wethouders en de raden der deelnemende gemeenten, die beslissen respectievelijk verzocht worden te beslissen over de in het eerste lid bedoelde toestemming;

    • d.

      het dagelijks bestuur stelt de verzoekende gemeente in kennis van de genomen besluiten, als bedoeld onder c.

  • 3.

    De toetreding treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die, waarin het gemeentebestuur dat daartoe bij deze regeling is aangewezen de wijziging van de regeling aan gedeputeerde staten heeft toegezonden, tenzij het besluit een latere datum van ingang heeft en overigens de toetreding op de gebruikelijke wijze is bekend gemaakt.

  • 4.

    De toetredende gemeente is de in artikel 33 bedoelde bijdrage voor het eerst verschuldigd met ingang van 1 januari van het jaar, waarin het besluit tot toetreding is toegezonden aan Gedeputeerde staten, tenzij het algemeen bestuur anders bepaalt.

Artikel 40 Uittreding

  • 1.

    Een deelnemende gemeente kan uittreden door een besluit van het college van burgemeester en wethouders van die gemeente, zulks na verkregen toestemming van de raad van die gemeente.

  • 2.

    De uittreding kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van het jaar, volgende op dat waarin het uittredingsbesluit is genomen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding.

  • 4.

    De uittredende gemeente dient een door het algemeen bestuur vast te stellen uittredingssom te betalen.

  • 5.

    De uittreding treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die, waarin het gemeentebestuur dat daartoe bij deze regeling is aangewezen de wijziging van de regeling aan gedeputeerde staten heeft toegezonden, tenzij het besluit een latere datum van ingang heeft en overigens de uittreding op de gebruikelijke wijze is bekend gemaakt.

Artikel 41 Wijziging

  • 1.

    Zowel het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan als het college van burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente kunnen bij het algemeen bestuur voorstellen indienen inzake wijziging van de regeling.

  • 2.

    Indien het algemeen bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het dagelijks bestuur het door het algemeen bestuur vastgestelde voorstel toekomen de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Een wijziging van deze regeling vindt slechts plaats wanneer de colleges van burgemeesters en wethouders van alle deelnemende gemeenten hiertoe besluiten, zulks na verkregen toestemming van de gemeenteraden;

  • 4.

    De wijziging gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de wijziging openbaar is bekendgemaakt op de wijze zoals bedoeld in artikel 26 van de wet, tenzij het besluit tot wijziging een latere datum van ingang heeft. Het gemeentebestuur dat daartoe bij deze regeling is aangewezen zend de wijziging van de regeling aan gedeputeerde staten toe.

Artikel 42 Opheffing

  • 1.

    De regeling wordt opgeheven wanneer de colleges van burgemeester en wethouders van alle deelnemende gemeenten daartoe besluiten, zulks na verkregen toestemming van gemeenteraden.

  • 2.

    De opheffing gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de opheffing openbaar is bekendgemaakt, tenzij het besluit tot opheffing een latere datum van ingang heeft.

  • 3.

    In geval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en het stelt daarvoor regels vast. Hierbij kan van de bepalingen in de regeling worden afgeweken. Alle rechten en plichten van de regeling zijn in het liquidatieplan verdeeld over de deelnemers.

  • 4.

    Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, nadat de raden van de deelnemende gemeenten gehoord zijn, vastgesteld.

  • 5.

    Het liquidatieplan voorziet in de financiële gevolgen van de opheffing. Op de liquidatierekening is het bepaalde ten aanzien van de jaarlijkse rekening zoveel mogelijk van toepassing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die opheffing heeft voor het personeel.

  • 6.

    De bestuursorganen van de regeling blijven zo nodig ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is beëindigd.

HOOFDSTUK 13 - ARCHIEF

Artikel 43 Bewaring en het beheer van de archiefbescheiden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met de zorg op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de regeling en zijn bestuursorganen overeenkomstig een door het algemeen bestuur met inachtneming van artikel 41, tweede lid van de Archiefwet 1995 vast te stellen regeling.

  • 2.

    De secretaris is belast met de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden, bedoeld in het vorige lid, overeenkomstig de door het dagelijks bestuur vast te stellen nadere regels.

  • 3.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats aan en sluit een overeenkomst waar onder andere de financiële consequenties worden vastgelegd.

HOOFDSTUK 14 - GESCHILLEN

Artikel 44

Geschillen omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van deze regeling tussen besturen van de deelnemende gemeenten of tussen besturen van een of meer gemeenten en het bestuur van het openbaar lichaam worden door gedeputeerde staten beslist, zulks met inachtneming van artikel 28 van de wet.

HOOFDSTUK 15 - EXTERN KLACHTRECHT

Artikel 45

De externe beoordeling van verzoekschriften als bedoeld in titel 9:2 van de Algemene wet bestuursrecht is opgedragen aan de Ombudscommissie Hoeksche Waard. De werkwijze zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling Ombudscommissie Hoeksche Waard is op de behandeling van deze verzoekschriften van toepassing.

HOOFDSTUK 16 - OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 46 Termijn eerste aanwijzing leden algemeen bestuur

De eerste aanwijzing van leden van het algemeen bestuur vindt plaats zes weken nadat de regeling in werking is getreden.

Artikel 47

  • 1.

    De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die van opname in de registers als bedoeld in artikel 27 lid 1, van de wet en de regeling op de gebruikelijke wijze als bedoeld in artikel 26 van de wet is bekend gemaakt .

  • 2.

    De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 3.

    Het algemeen bestuur zendt om de drie jaren na de inwerkingtreding van deze regeling aan de gemeenteraden een evaluatieverslag over de wijze waarop zij toepassing vindt. Hierbij geeft het algemeen bestuur aan of en zo ja in hoeverre de regeling aanpassing behoeft.

  • 4.

    De besluiten welke binnen het verband van de gemeenschappelijke regeling Regio Zuid-Holland Zuid zijn genomen door de Commissie Hoeksche Waard worden geacht ter uitvoering van deze regeling te zijn genomen. Alle rechten en verplichtingen die rusten op de Commissie Hoeksche Waard gaan over naar deze nieuwe regeling.

Artikel 48

  • 1.

    Burgemeester en wethouders van Binnenmaas zenden de regeling aan gedeputeerde staten.

  • 2.

    De besturen van de deelnemende gemeenten dragen op de gebruikelijke wijze zorg voor de bekendmaking van de regeling.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten dragen binnen twee weken na de in het tweede lid bedoelde mededeling zorg voor opname van de regeling in het register als bedoeld in artikel 27, lid 1, van de wet en delen dat het dagelijks bestuur mee.

  • 4.

    Het bepaalde in de leden 1 en 2 van dit artikel is mede van toepassing op besluiten tot wijziging of opheffing van de regeling, de overdracht van bevoegdheden en besluiten tot toetreding en uittreding.

Artikel 49 Citeertitel

De regeling kan worden aangehaald als " Gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard 2010, gewijzigd per 1 juli 2014”.

Memorie van toelichting op wijziging Gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard 2010 per 1 juli 2014

1.Algemeen

Het is noodzakelijk / wenselijk gebleken om de huidige gemeenschappelijke regeling SOHW op enkele onderdelen te wijzigen.. Het betreft wijzigingen verband houdend met:

  • a.

    een noodzakelijke vergroting van de kredietwaardigheid van de GR

  • b.

    een anticiperen op een wijziging van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen die tot doel heeft o.a. om de positie van de raden te verbeteren daar waar het gaat om de afstemming tussen de gemeentebegroting en begroting van de gemeenschappelijke regeling.

2. Wijziging in verband met vergroten kredietwaardigheid GR SOHW

Artikel 33 (voorheen artikel 32) en artikel 42 (voorheen artikel 41) Overeenkomstig een circulaire van het ministerie van Binnenlandse zaken zijn de onderstaande nieuwe bepalingen in de gemeenschappelijke regeling verwerkt.

  • 1.

    De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat het openbaar lichaam te allen tijden over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen (artikel 33 lid 4)

  • 2.

    Indien aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op een begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet (artikel 33 lid 5)

  • 3.

    De deelnemers verbinden zich in geval van opheffing van het openbaar lichaam de rechten en verplichtingen van het lichaam over de deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze (artikel 42 lid 3)

3. Aanpassing conform wetsvoorstel wijziging gemeenschappelijke regeling

Een tweede wijziging houdt verband met een wetsvoorstel dat in schriftelijke behandeling is genomen door de Tweede Kamer.

Als de wet wordt aangenomen, verandert de wet op twee punten:

  • 1.

    de GR krijgt de verplichting om vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders (waaronder een indicatie van de gemeentelijke bijdrage aan het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan, de beleidsvoornemens voor het volgende begrotingsjaar en de prijscompensatie) en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten te versturen (nieuw art 34 lid 2 GR).

  • 2.

    de termijn die raden krijgen om de ontwerpbegroting te behandelen alvorens deze door het algemeen bestuur wordt vastgesteld wordt opgerekt naar 8 weken (was 6, wijziging art 34 lid 2 GR) dit door de termijn voor de indiening van de begroting bij de provincie te verlengen naar 1 augustus (was 15 juli, wijziging art 35 lid 1 GR).

De beoogde datum van inwerkingtreding is nog onbekend, maar de VNG heeft al positief ingestemd met de voorgestelde wijzigingen, onder meer omdat deze de deelnemende raden beter bij een GR betrekt.

De wetswijziging als hiervoor bedoeld onder punt 1 komt tegemoet aan de wens van veel raden en hun griffiers om op een vroeger moment over de financiële en beleidsmatige kaders te kunnen beschikken. Dit maakt het ook mogelijk dat er een betere afstemming plaatsvindt met de voorbereiding van de jaarstukken van de deelnemende gemeenten.

De wijziging genoemd onder 2 houdt verband met een tweede wens van veel raden en griffiers nl. de verlenging van de termijn waarbinnen door de raad een zienswijze kan worden ingediend op de begroting van het volgende jaar (acht weken in plaats van zes weken). In de GR SOHW is overigens al opgenomen dat het dagelijks bestuur de ontwerp begroting tenminste acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden aan de raden van de deelnemende gemeenten moet toesturen. Daarmee wordt de raden gelegenheid geboden de ontwerp begroting te behandelen en hierop eventueel te reageren. In de praktijk bleek dit nog krap voor een aantal gemeenten. Door de termijn van indiening van de begroting bij de provincie te verlengen tot 1 augustus kan er wel meer ruimte worden geboden voor de behandeling van de ontwerp begroting bij de gemeenten door de datum van vaststelling van de begroting door het algemeen bestuur door te schuiven naar een later tijdstip.

Voor zolang de wijziging van de wet gemeenschappelijke regeling niet in werking is getreden geldt formeel nog 15 juli als uiterste datum van indiening van de begroting bij gedeputeerde staten. Om praktische redenen is in de wijziging van de GR SOHW al de nieuwe datum van 1 augustus opgenomen waarbij in de praktijk zo lang dat nodig is, 15 juli wordt aangehouden.

3.1. Nieuwe tekst gemeenschappelijke regeling

Artikel 31 en artikel 34

De artikelen 31 en 34 (voorheen art. 33) komen na wijziging te luiden als volgt:

Artikel 31. Kaders begroting

  • 3.

    Het dagelijks bestuur maakt in het voorjaar van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders (waaronder een indicatie van de gemeentelijke bijdrage aan het SOHW, de beleidsvoornemens voor het volgende begrotingsjaar en de prijscompensatie).

  • 4.

    Het dagelijks bestuur zendt de algemene financiële en beleidsmatige kaders voor 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten”

“ Artikel 34 Vaststelling begroting

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

“Artikel 36 (paragraaf “de rekening”)

  • 1.

    Het dagelijks bestuur biedt de rekening, na toevoeging van een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de overeenkomstig artikel 213 van de Gemeentewet aangewezen deskundige en van hetgeen het dagelijks bestuur te zijner verantwoording dienstig acht, met alle bijbehorende bescheiden ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan.

  • 2.

    (Nieuw) Het dagelijks bestuur zendt de voorlopige jaarrekening vóór 15 april van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan de raden van de deelnemende gemeenten”

Artikel 37 lid 2 Het tweede lid van artikel 37 wordt gewijzigd als volgt: “15 juli “ wordt “1 augustus”

4. Redactionele aanpassingenAls gevolg van het invoegen van een nieuw artikel 31 en de hiervoor omschreven toevoegingen in de artikelen is een aantal aanpassingen doorgevoerd van redactionele aard.