Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsregels buitenplanse afwijkingen gemeente Cromstrijen 2017

Geldend van 04-03-2017 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleidsregels buitenplanse afwijkingen gemeente Cromstrijen 2017

Kader artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2º juncto artikel 4 van bijlage II Bor

Kader planologische afwijkingsmogelijkheden

Op grond van artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo is een omgevingsvergunning verplicht indien het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd is met o.a. een bestemmingsplan of een beheersverordening.

In artikel 2.12 lid 1 sub a Wabo staat een drietal gevallen waarin een omgevingsvergunning kan worden verleend, indien de activiteit strijdig is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

  • ·

    met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking (= binnenplanse ontheffing);

  • ·

    in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (= de planologische afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in artikel 4 van bijlage II Bor);

  • ·

    in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

In geval een aanvraag om een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan en geen medewerking mogelijk is met behulp van een binnenplanse afwijking, dan bestaat de mogelijkheid om medewerking te verenen in de bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen gevallen. De genoemde AMvB is het Besluit Omgevingsrecht (Bor), die in artikel 4 van bijlage II de categorieën van gevallen noemt waarin toch omgevingsvergunning kan worden verleend op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2º van de Wabo. De voorliggende beleidsregels hebben betrekking op planologische afwijkingsmogelijkheden voor deze categorieën van gevallen.

WETTELIJK KADER

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf;

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 150 m²;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 4.

    een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard;

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

  • 8.

    het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers;

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

    • c.

      de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

    • d.

      de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

  • 11.

    ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar

Deze beleidsnota behandelt de "Planologische afwijkingsmogelijkheden "als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2º Wabo.

Zorgvuldigheidsbeginsel

Beslissingen op verzoeken om omgevingsvergunning ex artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo voor gevallen als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2º Wabo juncto artikel 4 van bijlage II Bor, moeten op zorgvuldige wijze tot stand komen. Dit zorgvuldigheidsbeginsel volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). Hierbij hoort tevens een gedegen belangenafweging en een goede motivering van het besluit.

Bevoegdheid

De mogelijkheid om een omgevingsvergunning ex artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo voor gevallen als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2º Wabo juncto artikel 4 van bijlage II Bor te verlenen, is geen verplichting, maar een bevoegdheid met een afweging per individueel geval. Beleidsregels zijn hierbij een hulpmiddel. In beginsel handelt het college van burgemeester en wethouders conform dit beleid, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn, in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Een omgevingsvergunning als hier bedoeld, dient dan ook niet als een recht beschouwd te worden.

Reguliere voorbereidingsprocedure

De Wabo onderscheidt twee voorbereidingsprocedures: de reguliere en de uitgebreide. Bij het bepalen van de te volgen procedure geldt dat de reguliere voorbereidingsprocedure wordt gevolgd, tenzij anders is bepaald. In artikel 3.10 Wabo staat expliciet aangegeven wanneer de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet gevolgd worden. Omdat artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2º Wabo niet in artikel 3.10 Wabo wordt genoemd, betekent dit dat deze planologische afwijkingsmogelijkheid onder de reguliere voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.2 Wabo valt. Dat wil zeggen een beslistermijn van 8 weken, met de mogelijkheid deze eenmaal met 6 weken te verlengen en dat sprake is van een fatale termijn.

Belangenafweging

Het bevoegd gezag beschikt over een ruime mate van beleidsvrijheid bij een beslissing om al dan niet gebruik te maken van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Aan het verlenen van medewerking aan activiteiten die vallen onder de in het Bor aangegeven planologische afwijkingsmogelijkheden, moet een afweging van alle rechtstreeks bij het besluit betrokken relevante (ruimtelijke) belangen voorafgaan. Deze beleidsregels geven de kaders aan waarbinnen het uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, in de regel wenselijk wordt geacht medewerking te verlenen. In individuele gevallen kan het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid evenwel een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken betekenen en zal planologische medewerking worden geweigerd.

Bovendien moeten bouwaanvragen waarbij medewerking op grond van artikel 2.12, lid 1 onder a sub 2 Wabo nodig is, ook voldoen aan bouwtechnische eisen en aan eventueel relevante regelgeving ten aanzien van milieu, verkeer en parkeren. Het is mogelijk dat een bouwaanvraag niet aan deze regelgeving voldoet en ook niet kan voldoen. In die gevallen kan de omgevingsvergunning niet worden verleend.

Beleidsregels

Artikel 1 Begripsbepalingen

a an- en uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een woning dat door haar indeling en inrichting bestemd is hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van de woning;

aan-huis-gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is; a ansluitend terrein: het terrein dat op grond van het bestemmingsplan in aanmerking komt voor bebouwing (bijvoorbeeld een begrensd bouwvlak of bouwperceel waarop zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten);

achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

a chtergevel:het meest achterwaarts gelegen deel van een gebouw;

antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

b ebouwde kom: voor dit begrip wordt aansluiting gezocht bij het begrip ‘bebouwde kom’ in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;

bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

b ebouwingsvlak:een op de plankaart aangegeven vlak, waarbinnen ingevolge het plan de gebouwen moeten worden geplaatst;

bed & breakfast:

het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies al dan niet met ontbijt,

binnen oorspronkelijk voor een andere functie gebouwd (deel van een) hoofdgebouw, aanbouw en

bijgebouw;

b edrijfsmatig gebruik van een woning:het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid in tegenstelling tot een aan-huis-gebonden beroep gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de functie in een woning en daarbij behorende aan- of bijgebouw met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

b eroepsmatig gebruik van een woning:het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- of bijgebouw met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

bijgebouw:

een aangebouwd of op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het

op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en bouwkundig opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

bouwhoogte :hoogte tussen het peil en het hoogste punt van het bouwwerk met uitzondering van antennes, schoorstenen, liftopbouwen, lichtkoepels en vergelijkbare andere ondergeschikte bouwdelen;

b ouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

daknok:

hoogste punt van een schuin dak;

d akvoethoogte:de hoogte tussen het peil en de snijlijn tussen bovenkant dakbeschot en buitenkant gevel, waaronder hellende dakvlakken met de daarbij behorende topgevels, dakkapellen en liftopbouwen niet worden begrepen;

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

d ienstverlening: het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen zoals reisbureaus, kapsalons, wasserettes, autorijschool en videotheek;

erf:al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

e rker:een bijzondere aan- of uitbouw, geplaatst op het onbebouwbaar erf (tuin), die ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, hier een functioneel onderdeel van uitmaakt en overwegend is uitgevoerd in glas;

g oothoogte:vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning door de bewoner op beroepsmatige wijze uitoefenen van activiteiten anders dan een aan-huis-gebonden beroep en/of het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht of het Activiteitenbesluit geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft;

mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

open constructie :

een constructie welke voor minimaal 40% op een gelijkmatige wijze is opengewerkt;

overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, zonder dan wel met ten hoogste één wand;

p eil:a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;

b.voor woningen die langs de dijk zijn gebouwd: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse

van de hoofdtoegang van de bijbehorende woningen;

c.in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het

aansluitende afgewerkte maaiveld;

d.voor stacaravans: de bovenzijde beganegrondvloer;

p ermanente bewoning:bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

portaal:

uitgebouwde afgesloten ruimte (hal) die fungeert als hoofdingang van de woning;

recreatiewoning:

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt;

s amenhangend straat- en bebouwingsbeeld:

  • 1.

    een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;

  • 2.

    een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;

  • 3.

    een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op

elkaar georiënteerd is;

4.de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;

tijdelijke woonunit/stacaravan :

een tijdelijke (prefab) verplaatsbare unit met een woonfunctie;

voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

voorgevelrooilijn:

voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;

v oorgevel van een hoofdgebouw: het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;

w aarborgzone: een zone van 40 meter vanuit de as van een weg aan weerszijden van de weg opgenomen op de plankaart van het vigerend bestemmingsplan. Binnen deze afstand geldt een bouwverbod;

woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

Voor zover in deze beleidsregels niet is voorzien in een omschrijving van een bepaald begrip, gelden de begripsbepalingen van het desbetreffende bestemmingsplan.

Artikel 2 Uitwerking Artikel 4 Bijlage II Bor

1.Bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan

Voor onderstaande specifieke gevallen gelden de volgende beleidsregels:

* BINNEN DE BEBOUWDE KOM

I. Een uit- of aanbouw ofeen bijgebouw, een erker, een portaal, onderkeldering, een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf waarbij het aantal woningen gelijk blijft

1. meewerken aan de realisatie van een uit-of aanbouw of een bijgebouw, mits wordt voldaan aan de volgende kenmerken:

  • ·

    na realisering van het bouwplan is het bij het woongebouw behorende perceel voor niet meer dan 50% bebouwd, met een maximum van:

    • -

      bij percelen tot 500 m2 : 100 m2;

    • -

      bij percelen vanaf 500 m2 : 150 m2 en;

  • ·

    de goot- en bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw bedraagt maximaal 3,5 meter;

  • ·

    de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt maximaal 3 meter;

  • ·

    de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt maximaal 5 meter;

  • ·

    de uitbreiding of het bijgebouw ligt achter de voorgevel van de woning;

  • ·

    de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt minimaal 1 meter achter de voorgevel;

  • ·

    indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd, bedraagt de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter;

  • ·

    in afwijking van de maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 meter mag de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw ten behoeve van een opbouw worden vergroot tot de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 2 meter. Aan een dergelijk plan wordt enkel medewerking verleend wanneer het plan stedenbouwkundig akkoord is bevonden. De kosten voor het verkrijgen van een stedenbouwkundig akkoord worden in rekening gebracht bij de aanvrager.

2. meewerken aan de realisatie van een erker, een portaal of combinatie van beidenvoor de voorgevelrooilijn van een woning, mits het profiel van de straat respectievelijk het straatbeeld dit toelaat en wordt voldaan aan de volgende kenmerken:

  • ·

    het bouwwerk mag een breedte hebben van maximaal 60% van de gevel met een maximum breedte van 4 meter;

  • ·

    de diepte mag maximaal 1,5 meter bedragen;

  • ·

    het bouwwerk mag maximaal 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning of het woongebouw uitkomen en de maximale bouwhoogte is 3,25 meter, gemeten vanaf het aansluitende terrein;

  • ·

    het bouwwerk dient uit de hoek van de woning geplaatst te worden, zodat de hoek afleesbaar blijft;

  • ·

    er dient minimaal 1,5 meter onbebouwd te blijven tot aan de erfgrens;

  • ·

    al bestaande erkers en portalen tellen mee bij de in sub a. aangegeven maatvoering. De bouw van een erker mag niet tot gevolg hebben dat het bouwperceel voor meer dan 50% is bebouwd.

3. meewerken aan de realisatie van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende kenmerken:

  • ·

    het bouwwerk valt onder veiligheidsklasse 1 als bedoeld in NEN 6702;

  • ·

    het bouwwerk wordt gebouwd op gronden met en ten dienste van een agrarische bestemming;

  • ·

    het bruto oppervlak bedraagt niet meer dan 100 m2.

    • 4.

      meewerken aan de realisatie van onderkeldering bij woningen, mits deze niet is gelegen binnen de zonering van een waterkering en wordt voldaan aan de volgende kenmerken:

    • ·

      de onderkeldering is gesitueerd onder bestaande bovengrondse bebouwing (zowel hoofd- als bijgebouwen) dan wel te realiseren bovengrondse bebouwing en mag maximaal één laag omvatten en mag gebouwd worden tussen onderkant laagste begane grondvloer en 4m beneden dit punt.

    • ·

      onderkeldering buiten de contouren van bestaande bovengrondse bebouwing is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

      • o

        het deel buiten de contouren van bestaande bovengrondse bebouwing dient toegankelijk te zijn vanuit het deel onder de contouren van de bestaande bovengrondse bebouwing;

      • o

        de kelders mogen maximaal één laag omvatten met een maximale diepte van 4 meter beneden aansluitend maaiveld. De aanlegdiepte van de kelders is tenminste 0,1m onder de onderkant van de laagste begane grondvloer én minimaal 0,1m onder het aansluitend maaiveld. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens welke grenst aan openbaar gebied bedraagt ten minste 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;

      • o

        kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;

      • o

        de maximale oppervlakte van de onderkeldering waarboven zich geen bovengrondse bebouwing bevindt mag niet meer bedragen dan 50 m2 per woning.

    • ·

      Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat voor buitendijkse gebieden (beheergebied Rijkswaterstaat) naast een omgevingsvergunning in een aantal gevallen ook een Watervergunning noodzakelijk is. De Watervergunning zal onder andere getoetst worden aan de Beleidsregels grote rivieren. Hiervoor is Rijkswaterstaat bevoegd gezag.

    II.Deze specifieke beleidsregels gelden (in principe) voor gronden die voor bebouwing in aanmerking komen;

    I II. Het beoogde gebruik van het bijbehorend bouwwerk mag niet afwijken van het bestaand gebruik van het hoofdgebouw; tenzij toepassing kan worden gegeven aan artikel 9.

    * BUITEN DE BEBOUWDE KOM

    I. Een uit- of aanbouw of een bijgebouw, een erker, een portaal, onderkelderingeen kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijfwaarbij het aantal woningen gelijk blijft

    1. meewerken aan de realisatie van een uit-of aanbouw of een bijgebouw, mits wordt voldaan aan bovenstaande kenmerken die gelden BINNEN DE BEBOUWDE KOM en:

    • ·

      de oppervlakte van het bouwwerk bedraagt niet meer dan 150 m2;

    • ·

      het bouwen heeft niet tot gevolg dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd, dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

    • ·

      de goot- en bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw bedraagt maximaal 3,5 meter;

    • ·

      de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt maximaal 5 meter;

    • ·

      de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt minimaal 3 meter achter de voorgevel;

    • ·

      de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot een zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1 meter, tenzij in de perceelsgrens wordt gebouwd;

    • ·

      in afwijking van de maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 meter mag de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw ten behoeve van een opbouw worden vergroot tot de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 2 meter. Aan een dergelijk plan wordt enkel medewerking verleend wanneer het plan stedenbouwkundig akkoord is bevonden. De kosten voor het verkrijgen van een stedenbouwkundig akkoord worden in rekening gebracht bij de aanvrager.

    2. meewerken aan de realisatie van een erker, een portaal of combinatie van beiden voor de voorgevelrooilijn van een woning, mits het profiel van de straat respectievelijk het straatbeeld dit toelaat en wordt voldaan aan bovenstaande kenmerken die gelden BINNEN DE BEBOUWDE KOM.

    3. meewerken aan de realisatie van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf, mits wordt voldaan aan bovenstaande kenmerken die gelden BINNEN DE BEBOUWDE KOM.

    4. meewerken aan realisatie van onderkeldering bij woningen, mits wordt voldaan aan bovenstaande kenmerken die gelden BINNEN DE BEBOUWDE KOM.

    II. Deze specifieke beleidsregels gelden (in principe) voor gronden die voor bebouwing in aanmerking komen;

    I II . Het beoogde gebruik van het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding daarvan mag niet afwijken van het bestaand gebruik van het hoofdgebouw.

    2.Gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen

    Het wettelijk kader (artikel 4, tweede lid van Bijlage II Bor) luidt als volgt:

    Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

    Per geval zal een afweging conform artikel 3 gemaakt worden of afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig worden onderbouwd.

    3.Bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk

    Het wettelijk kader (artikel 4, derde lid van Bijlage II Bor) luidt als volgt:

    Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

    Meewerken aan de realisatie van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende kenmerken:

    • ·

      het bouwwerk bestaat uit 1 bouwlaag;

    • ·

      de bouwhoogte van bouwwerken die worden opgericht op een perceelsgedeelte dat grenst aan de weg of het openbaar groen bedraagt maximaal 3 meter;

    • ·

      de afstand van het bouwwerk tot de voorgevel van het gebouw en het verlengde daarvan bedraagt minimaal 1 meter achter de voorgevel.

    Voor onderstaande specifieke gevallen gelden de volgende beleidsregels:

    • 1.

      Voor een erfafscheiding kan van het bestemmingsplan worden afgeweken als voldaan is aan de criteria voor erfafscheidingen, en aan de redelijke eisen van welstand . Voorts moet worden voldaan aan de volgende kenmerken:

    • ·

      een erfafscheiding mag maximaal 2 meter hoog zijn;

    • ·

      een erfafscheiding aan de voorzijde van de woning mag maximaal 1 meter hoog zijn;

    • ·

      een erfafscheiding in een hoeksituatie mag maximaal 2 meter hoog zijn, mits deze vanaf 1 meter een open constructie heeft en de verkeersveiligheid gewaarborgd wordt (bijvoorbeeld een erfafscheiding voorzien van een gaashekwerk);

    • ·

      een erfafscheiding ten behoeve van maatschappelijke doeleinden mag maximaal 2 meter hoog zijn;

    • 2.

      Voor een overkapping kan van het bestemmingsplan worden afgeweken als voldaan is aan de criteria voor overkappingen, en aan de redelijke eisen van welstand. Voorts moet worden voldaan aan de volgende kenmerken:

    • ·

      de goot- en bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3,25 meter;

    • ·

      de afstand van een overkapping tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt minimaal 1 meter achter de voorgevel;

    • ·

      de afstand van een overkapping tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 1 meter, tenzij in de perceelsgrens wordt gebouwd;

    • ·

      de oppervlakte van een overkapping wordt meegerekend met het gezamenlijke oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

    • 3.

      Voor een pergola kan van het bestemmingsplan worden afgeweken als bij oprichting voor de voorgevel of een naar de weg (niet zijnde brandgang) gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt. In overige gevallen mag de bouwhoogte eveneens maximaal 2 meter bedragen.

    • 4.

      Voor een reclamezuilkan van het bestemmingsplan worden afgeweken afgeweken als voldaan is aan de redelijke eisen van welstand. Bij plaatsing voor de voorgevel is een reclamezuil toegestaan tot een hoogte van 25% van de hoogte van het gebouw waarbij deze geplaatst wordt, met een breedte van de zuil van maximaal 1,50 meter.

    • 5.

      Voor solitaire reclame-uiting op bedrijventerreinen kan van het bestemmingsplan worden afgeweken als voldaan is aan de redelijke eisen van welstand. Voorts moet worden voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      er is maximaal één vrijstaande reclame-uiting per bedrijf toegestaan, en;

    • b.

      deze is maximaal 6 meter hoog, én niet hoger dan de bouwhoogte van het op het betreffende perceel gesitueerde hoofdgebouw van het bedrijf waarop de reclame-uiting betrekking heeft, en;

    • c.

      deze heeft een oppervlakte van maximaal 3 m2, en;

    • d.

      deze is maximaal 7 meter uit de gevel van eerder genoemd hoofdgebouw/bedrijf gesitueerd, en;

    • e.

      deze veroorzaakt geen belemmering voor de verkeerssituatie ter plaatse.

    • 4.

      Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard

    Het wettelijk kader (artikel 4, vierde lid van Bijlage II Bor) luidt als volgt:

    Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard.

    Aan deze mogelijkheid wordt toepassing gegeven op voorwaarde dat het bouwplan voldoet aan de criteria zoals opgenomen in de op dat moment geldende welstandsnota van de gemeente Cromstrijen. Bovendien gelden de volgende eisen:

    • ·

      een dakkapel wordt in het dakvlak geplaatst, waarbij een ruimte van minimaal 0,5 meter tot de daknok, dakvoet en zijkant van het dakvlak overblijft en de inwendige dakkapel een minimale stahoogte heeft van 2,10 meter. Boven elkaar geplaatste dakkapellen zijn niet toegestaan;

    • ·

      dakopbouwen zijn alleen toegestaan op hellende dakvlakken aan de achterzijde van het gebouw;

    • ·

      geveloptrekkingen zijn niet toegestaan;

    • ·

      in afwijking van de maatvoering onder het eerste punt kan medewerking worden verleend aan de bouw van een dakkapel wanneer het bouwplan voldoet aan de eisen van welstand;

    • ·

      in afwijking van punt 2 en 3 kunnen dakopbouwen en geveloptrekkingen worden toegestaan, mits deze al rechtmatig in de directe omgeving tot stand zijn gekomen.

    • 5.

      Antenne-installatie

    Het wettelijk kader (artikel 4, vijfde lid van Bijlage II Bor) luidt als volgt:

    Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 meter.

    Afwijking van het bestemmingsplan voor een antenne-installatie is mogelijk, indien voldaan is aan de criteria voor antennes zoals opgenomen in de op dat moment geldende welstandsnota van de gemeente Cromstrijen en voorts onder de volgende voorwaarden:

    • -

      bij plaatsing van een antenne-installatie dienen de verschillende operators gebruik te maken van elkaars opstelpunten (sitesharing), tenzij uit een technische onderbouwing blijkt dat dit niet mogelijk is;

    • -

      zendmasten dienen bij voorkeur te worden geplaatst op bestaande hoge bouwwerken, of op bedrijventerreinen of sportterreinen;

    • -

      per concrete aanvraag om af te wijken van het bestemmingsplan moet een goede afweging gemaakt worden waar exact de mast, met het oog op landschappelijke inpassing, het beste geplaatst kan worden en welke hoogte van de mast hierbij passend is (mede afhankelijk van de hoogte van bouwwerken in de directe omgeving);

    • -

      reclames en felle kleuren zijn niet toegestaan, omdat de antenne-installaties een zo onopvallend mogelijk uiterlijk moeten hebben.

    • -

      antennemasten mogen niet worden geplaatst in beschermde stads- of dorpsgezichten of op/bij monumenten;

    • -

      bij plaatsing van een mast, dient de afstand tot de dichtstbijzijnde woning tenminste 50 meter te zijn;

    • -

      het verzoek moet passen binnen het Nationaal antennebeleid.

    • 6.

      Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling

    Het wettelijk kader (artikel 4, zesde lid van Bijlage II Bor) luidt als volgt:

    Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Electriciteitswet 1998.

    Per geval zal een afweging conform artikel 3 gemaakt worden of afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig worden onderbouwd.

    7.Installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren

    Het wettelijk kader (artikel 4, zevende lid van Bijlage II Bor) luidt als volgt:

    Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

    Per geval zal een afweging conform artikel 3 gemaakt worden of afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig worden onderbouwd.

    8.Het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied

    Het wettelijk kader (artikel 4, achtste lid van Bijlage II Bor) luidt als volgt:

    Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied.

    Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied zoals bijvoorbeeld:

    • -

      toevoegen van een gering aantal parkeerplaatsen in een groenstrook;

    • -

      het verleggen van trottoirs;

    • -

      het aanbrengen van groenvoorzieningen.

    Een afweging, conform artikel 3, zal moeten worden gemaakt wat de te verwachten gevolgen zijn van de herinrichting voor omwonenden en gebruikers van het desbetreffende gebied.

    9.Wijzigen gebruik bouwwerken eventueel in samenhang met bouwactiviteiten

    Het wettelijk kader (artikel 4, negende lid van Bijlage II Bor) luidt als volgt:

    Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers;

    Ruime toepassing van de mogelijkheid die het Bor biedt zonder verdere beperkingen qua gebruik kan tot planologische ongewenste situaties leiden. Vandaar dat het wenselijk is specifieke regels op te stellen. Bij het wijzigen van het gebruik van bouwwerken kan het gaan om een veelheid aan functies. Het kan bijvoorbeeld wenselijk zijn een kantoorpand ten behoeve van een maatschappelijke functie te gebruiken. Het centrale uitgangspunt is dat de activiteit niet mag leiden tot onevenredige hinder voor de omgeving. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat geen hinder en parkeeroverlast optreedt door wijziging van de functies. Voor deze situaties zal per geval een afweging, conform artikel 3, worden gemaakt en de overwegingen zorgvuldig worden onderbouwd.

    Wijzigen van het gebruik kan in ieder geval wanneer het bedrijvigheid betreft die valt onder de voorwaarden voor aan-huis-gebonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, Bed & Breakfast en mantelzorg, mits wordt voldaan aan de voorwaarden hieronder benoemd.

    1. Wijzigen voor aan-huis-gebonden beroep of voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

    Wijzigen van het gebruik van hoofdgebouwen en/of aangebouwde bijgebouwen voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, is mogelijk onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 35% van de woning met een maximum van 50 m2;

    • b.

      er wordt geen afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;

    • c.

      in de omgeving treedt geen onevenredige toename van verkeersbelasting op;

    • d.

      er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;

    • e.

      de beroeps-/bedrijfsmatige activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;

    • f.

      er vinden, behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de beroeps-/bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandelsactiviteiten plaats;

    • g.

      er vinden geen vergunningplichtige activiteiten op grond van de Wet milieubeheer plaats.

    2. Wijzigen v oor Bed & Breakfast

    Wijzigen van het gebruik voor de uitoefening van een Bed & Breakfast is mogelijk onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de woonfunctie blijft gehandhaafd;

    • b.

      ten hoogste 4 kamers zijn toegestaan tot een oppervlakte van in totaal 100 m2, waar maximaal 10 gasten mogen verblijven;

    • c.

      de voorzieningen ten behoeve van de Bed & Breakfast worden binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd;

    • d.

      er ontstaan geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;

    • e.

      er is geen sprake van permanente bewoning.

    3. Wijzigen voor mantelzorg

    Wijzigen van het gebruik voor de uitoefening van mantelzorg is mogelijk onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de noodzaak van mantelzorg dient te worden aangetoond met een verklaring van een medisch specialist;

    • b.

      de oppervlakte aan extra gebouwen is maximaal 75 m², mits het perceel dat tot de woning behoort voor 50% onbebouwd blijft en de bouwhoogte maximaal 3,5 meter is;

    • c.

      er vindt geen onevenredige aantasting plaats van aanwezige functies en waarden in de omgeving, alsmede van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende erven.

    • 10.

      Gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

    Het wettelijk kader (artikel 4, tiende lid van Bijlage II Bor) luidt als volgt:

    Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de recreatiewoning moet voldoen aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      de bewoning mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

    • c.

      de bewoner moet op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik hebben gehad en deze sedertdien onafgebroken hebben bewoond, en

    • d.

      de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

    In de Beleidsregels Verblijfsrecreatie, zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 26 mei 2015, is opgenomen dat het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning niet wordt toegestaan.

    11.Ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste 10 jaar.

    Het wettelijk kader (artikel 4, elfde lid van Bijlage II Bor) luidt als volgt:

    Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

    Per geval zal een afweging, conform artikel 3, gemaakt worden of afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd.

    Voor onderstaande specifieke gevallen gelden tevens de volgende beleidsregels:

    Voor zover het ander gebruik de huisvesting van arbeidsmigranten betreft, moet tenminste zijn voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de te realiseren huisvesting is alleen bestemd voor tijdelijke arbeidskrachten, die hier op grond van een EU-paspoort of een tewerkstellingsvergunning legaal werkzaam zijn;

    • b.

      huisvesting vindt plaats in logiesgebouwen. Een logiesgebouw is een (semi) permanent gebouw waarin een tijdelijke verblijfsplek voor arbeidsmigranten wordt aangeboden;

    • c.

      huisvesting in losse units (zoals een zeecontainer), tenten of (sta)caravans is niet toegestaan;

    • d.

      de huisvesting is van tijdelijke aard;

    • e.

      de huisvesting is gecertificeerd volgens Stichting Keurmerk Internationale Arbeidsbemiddeling (SKIA) of daaraan gelijk te stellen;

    • f.

      de initiatiefnemer van de huisvesting draagt in elk geval zorg voor een adequaat beheer van het terrein. Hieronder wordt in ieder geval het volgende verstaan:

    • ·

      er is een aanspreekpunt en 24 uur bereikbaarheid;

    • ·

      er vindt (nacht)registratie plaats van alle bewoners en bezoekers aan de locatie;

    • ·

      er zijn huis- en leefregels, die op een adequate manier aan de bewoners worden duidelijk gemaakt;

    • ·

      er is een communicatieprotocol en er vindt klachtenregistratie plaats;

    • ·

      er is sprake van adequaat parkeerbeheer;

    • g.

      op de locatie is voldoende gelegenheid om te kunnen eten of eten te kunnen bereiden;

    • h.

      er zijn een gemeenschappelijke recreatieruimte en voldoende sport- en spelmogelijkheden zowel binnen als buiten aanwezig;

    • i.

      er vindt geen opslag van goederen plaats in de open lucht;

    • j.

      de huisvesting belemmert de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig;

    • k.

      de initiatiefnemer van de huisvesting overlegt ter beoordeling een verkeersonderzoek dat inzicht geeft in:

    • ·

      de toename van verkeer, de ontsluiting en verkeersafwikkeling;

    • ·

      het aantal parkeervoorzieningen, waarbij bij toetsing wordt uitgegaan van een parkeernorm van minimaal 1,5 parkeerplaats per twee te huisvesten arbeidsmigranten;

    • ·

      de verkeersveiligheid binnen en buiten het terrein en welke extra maatregelen eventueel moeten worden genomen om deze te borgen/verbeteren.

    Voor zover het ander gebruik anti-kraak betreft, moet tenminste zijn voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      in het pand is minimaal aanwezig:

    • a.

      stromend water;

    • b.

      elektriciteit;

    • c.

      riolering;

    • d.

      wasgelegenheid (bad of douche);

    • e.

      toileteenheid;

    • b.

      de bezettingsgraad is zo laag mogelijk. Dit betekent dat bij bewoning alleen op strategische plaatsen binnen het bouwwerk ruimtes mogen zijn gelegen waar wordt geslapen. Strategische plaatsen zijn bijvoorbeeld de hoeken van een bouwwerk of nabij een trappenhuis. Doel van de bewoning is om te voorkomen dat het bouwwerk daadwerkelijk gekraakt zal worden en dat vandalisme (brandstichting) wordt tegengegaan;

    • c.

      omliggende bedrijven worden niet in hun bedrijfsactiviteiten belemmerd;

    • d.

      de anti-kraakbewoning vindt plaats gedurende maximaal 5 jaar;

    • e.

      de huisvesting is beoogd in een bedrijfswoning, maatschappelijk gebouw, winkel of kantoor. Bij woningen is veelal geen strijd met het bestemmingsplan en agrarische gebouwen zijn ongeschikt voor tijdelijke bewoning;

    • f.

      vanuit iedere verblijfsruimte kan naar twee kanten, onafhankelijk van elkaar, worden gevlucht. Ruimtes waar dat niet kan dienen te worden afgesloten. Zogenaamde doodlopende einden zijn daarom NIET toegestaan. Deuren in vluchtroutes dienen zonder gebruikmaking van losse voorwerpen van binnenuit te kunnen worden geopend en deze vluchtroutes dienen vrij van obstakels te blijven;

    • g.

      alle verblijfsruimtes die voor bewoning gebruikt worden, zijn voorzien van rookmelders;

    • h.

      het brandcompartiment waarin bewoning plaatsvindt is maximaal 1.000 m2 groot;

    • i.

      in het pand zijn minimale voorzieningen aanwezig teneinde een beginnende brand te kunnen blussen. Indien het bouwwerk is uitgerust met brandslanghaspels dienen deze gekeurd te zijn. Indien het bouwwerk niet is voorzien van brandslanghaspels dient per etage minimaal één poederblusser van 6 kg Abcpoeder aanwezig te zijn;

    • j.

      per gebouw is een sleutelbeheerder en vervanger aangewezen. Deze is verantwoordelijk voor de genoemde voorzieningen en aanspreekpunt voor brandweer en gemeente;

    • k.

      bij het verzoek om ander gebruik wordt een plattegrondtekening met verblijfplaats van bewoners en brandveiligheidsvoorzieningen ingediend.

    Artikel 3 Algemeen afwegingskader

    Bij de toepassing van de beleidsregels geldt dat een verzoek om afwijking alleen wordt toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende kwalitatieve criteria:

    • 1.

      er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu;

    • 2.

      er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersveiligheid;

    • 3.

      de sociale veiligheid komt niet in het geding als gevolg van de verbouwing (dit kan het geval zijn als een ruimtelijke situatie onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet controleerbaar is);

    • 4.

      de (ruimtelijke) structuur of samenhang van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

    • 5.

      het straat- en bebouwingsbeeld wordt niet in negatieve zin beïnvloed (bij twijfel kan het plan voorgelegd worden aan de welstandscommissie, dan is het advies van deze commissie de afweging);

    • 6.

      de uitbreiding beperkt niet de bestaande rechten van omliggende percelen.

    Artikel 4 Specifiek afwegingskader

    Indien een aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op een geval dat NIET vermeld wordt in of voldoet aan de in artikel 2 genoemde specifieke beleidsregels dan kunnen burgemeester en wethouders in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen nadat getoetst is aan de volgende criteria:

    1. Bestaand ruimtelijk beleid

    De aanvraag om omgevingsvergunning wordt getoetst aan het van toepassing zijnde vastgestelde beleid. Bij strijdigheid met vastgesteld beleid zal in principe géén medewerking worden verleend. Zijn er specifieke omstandigheden aanwezig die de afwijking rechtvaardigen, dan geldt bij de besluitvorming een zwaardere motiveringseis. Tenzij verwezen kan worden naar in ontwikkeling zijnde beleid dat al op schrift is gesteld en waarvan aannemelijk is dat het ook vastgesteld gaat worden.

    2. Anticiperen nieuw bestemmingsplan

    Bij ieder verzoek dat in strijd is met het geldende bestemmingsplan en valt onder de in artikel 4 bijlage II Bor opgenomen gevallen, wordt onderzocht of een herziening wordt voorbereid en in welk stadium dit plan zich bevindt. In de afweging wordt meegenomen of het verzoek zal passen binnen het nieuwe bestemmingsplan en geanticipeerd kan worden op de nieuwe situatie. Op het moment dat het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan ter inzage is gelegd, kan in de motivering van de ontheffing daarnaar worden verwezen.

    3. Waarborging ruimtelijke kwaliteit

    In alle gevallen zal er bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid sprake moeten zijn van een verantwoord stedenbouwkundige nieuwe situatie. Hiervan is onder andere sprake indien:

    • a.

      medewerking aan het verzoek niet tot gevolg heeft dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld wordt aangetast,

    • b.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast,

    • c.

      er geen sprake is van onevenredige toename van de verkeersbelasting en parkeerdruk ten opzichte van het bestaande gebruik,

    • d.

      er geen sprake is van toename van de milieubelasting in de omgeving, en

    • e.

      de verschillende functies in de omgeving geen significante hinder van elkaar zullen ondervinden en/of bestaande toegestane functies niet belemmerd zullen worden in hun doelmatig gebruik.

    Hiertoe kan iedere aanvraag om omgevingsvergunning met ruimtelijke consequenties ter goedkeuring aan een stedenbouwkundige, de Welstandscommissie en/of de Commissie Cultureel Erfgoed worden voorgelegd.

    Bij strijdigheid met een van deze elementen kan in principe géén medewerking worden verleend aan het verzoek, tenzij strikte randvoorwaarden worden verbonden aan de afwijking van het bestemmingsplan en omgevingsvergunning ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit.

    4. Afweging individueel en algemeen belang

    Bij ieder verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan wordt onderzocht hoe het individuele belang van de aanvrager zich verhoudt tot het door de gemeente te bewaken algemene belang. Hierbij spelen onder andere aspecten als openbare orde, veiligheid (waaronder brandveiligheid, sociale veiligheid, verkeersveiligheid), landschapsschoon en natuur een rol.

    5. Rechtszekerheid en rechtsgelijkheid

    Bij de beoordeling van ieder verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Juist omdat het bij dergelijke verzoeken gaat om een individuele concrete situatie in tegenstelling tot de integrale ruimtelijke benadering bij een herziening van een bestemmingsplan wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de consequenties van het verzoek voor de omgeving en omwonenden. Indien het college van burgemeester en wethouders het wenselijk acht, dienen de effecten voor de aangrenzende percelen voor zover mogelijk door de aanvrager in beeld te worden gebracht.

    6. Planschadeovereenkomst

    Indien er sprake is van een groot financieel risico kan het college van burgemeester en wethouders besluiten dat voorafgaand aan het verlenen van medewerking een planschadeovereenkomst dient te worden afgesloten met de initiatiefnemer, waarbij afspraken worden gemaakt over eventuele planschade.

    Artikel 5 Citeertitel

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels buitenplanse afwijkingen gemeente Cromstrijen 2017”.

    Artikel 6 Inwerkingtreding

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie.

    Artikel 7 Intrekking

    De "Beleidsregels buitenplanse afwijkingen Cromstrijen”, als vastgesteld door ons college bij besluit van 9 juni 2015 worden ingetrokken met ingang van de in artikel 6 genoemde datum.

    Numansdorp, 21 februari 2017

    BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN CROMSTRIJEN

    De secretaris, De burgemeester,