Regeling vervallen per 01-07-2015

Toeslagenverordening WWB 2012

Geldend van 02-01-2013 t/m 30-06-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening WWB 2012

De Raad van de gemeente Cuijk

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 30 oktober 2012,

gezien het advies van de Commissie Burger van.27 november 2012;

 

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de bepalingen van de algemene wet bestuursrecht,

 

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand,

 

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

BESLUIT:

vast te stellen:

 Toeslagenverordening WWB 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    • Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algeme e wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    • In deze verordening wordt verstaan onder:

      • a.

        de wet: de Wet werk en bijstand;

      • b.

        college: College van burgemeester en wethouders;

      • c.

        gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB;

      • d.

        woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB;

      • e.

        woonkosten:

        • 1.

          indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

        • 2.

          indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening zijn uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1.

    • De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    • De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 3.

    • De toeslag wordt eveneens bepaald op 20% van de gehuwdennorm als belanghebbende als inwonende een commerciële prijs is verschuldigd.

  • 4.

    • Van een commerciële prijs als bedoeld in het vorige lid is sprake indien de belanghebbende als inwonende een reële prijs voor woonkosten is verschuldigd, zijnde tenminste een bedrag dat overeenkomt met 15% van de gehuwdennorm. Voor kostgangers worden de woonkosten bepaald door een aftrek op het verschuldigde kostgeld toe te passen ter hoogte van de voedingskosten volgens de normen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud).

  • 5.

    • Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    thuisinwonende kinderen van 18 jaar en ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging norm gehuwden

  • 1.

    • De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor belanghebbenden die met één of meer anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het vorige lid blijft achterwege als belanghebbenden als inwonenden een commerciële prijs zijn verschuldigd

  • 3. Het vierde en vijfde lid van artikel 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 27 van wet bedraagt 20 procent van de gezinsnorm indien geen woning wordt bewoond of indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 6 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 5 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt:

  • a.

    50 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    70 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    80 procent van de gehuwdennorm voor een gezin

Artikel 7 Citeertitel

De verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB 2012.

Artikel 8 Inwerkingtreding

  • 1.

    • Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.

  • 2.

    • Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB.

  • 3. De Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand, vastgesteld in de vergadering van 17 februari 2012, is tot uiterlijk 1 januari 2013 uitsluitend van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB. Per 1 januari 2013 vervalt de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011.

  • 4.

    • Bij de inwerkingtreding van deze verordening komt de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren, vastgesteld in de vergadering van 10 december 2009, te vervallen.

Ondertekening

Aldus besloten door de Raad van de gemeente Cuijk in zijn openbare vergadering van 17 december 2012.
De Raad voornoemd,
de Griffier, de Voorzitter,
R.M. van der Weegen Mr. W.A.G. Hillenaar.

Toelichting

Aanleiding

Aanleiding voor het vaststellen van een nieuwe verordening is de inwerkingtreding van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets van 12 juli 2012, gepubliceerd in Staatsblad 322 van 17 juli 2012. Deze wet is de uitwerking van de afspraak in het Begrotingsakkoord 2013 dat de huishoudinkomenstoets, die per 1 januari 2012 in de WWB was ingevoerd, weer wordt afgeschaft. In de WWB werd toen de toets op het inkomen van de partner vervangen door een toets op gezinsniveau (huishoudinkomen).

Gelet op het Begrotingsakkoord werken de wijzigingen in de wet als gevolg van de afschaffing van de huishoudinkomenstoets terug tot en met 1 januari 2012.

Als gevolg hiervan moest de Toeslagenverordening, die voorlag voor besluitvorming voor de raad van juni 2012, weer worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen betreffen het wijzigen van “gezin”in “gehuwden”en “gezinsnorm”in “gehuwdennorm”. Daarmee geldt dan feitelijk weer hetzelfde regime als voor de invoering van de huishoudinkomenstoets.

Bij het wijzigen van de verordening moet rekening worden gehouden met mensen die vallen onder artikel 78w WWB. Zij vallen nog tot uiterlijk 1 januari 2013 onder het oude regime. In de verordening is daarom een bepaling opgenomen die regelt dat de oude verordening nog tot uiterlijk 1 januari 2013 van toepassing blijft op deze groep.

Algemene toelichting

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 3 2 in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3.2 in toeslagen en verlagingen. Dit is geregeld in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Voor bijstandsgerechtigden ouder dan 21 jaar doch jonger dan 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1.

    Gehuwden 100% van het netto wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    Alleenstaande ouders 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    Alleenstaanden 50% van de gehuwdennorm

 

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de  gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • *

    Alleenstaande ouders 90% van de gehuwdennorm

  • *

    Alleenstaanden 70% van de gehuwdennorm

 

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

 

De verlagingen zijn geregeld in de artikelen 4 en 5 van de verordening. De verlaging wordt toegepast in de volgende situaties:

  • *

    Verlaging bij gehuwden in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met een ander.

  • *

    Verlaging in verband met de woonsituatie

 

In deze verordening is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de WWB biedt om:

  • 1.

    De norm lager vast te stellen in geval van recentelijk beëindigen van studie (artikel 28 WWB).

  • 2.

    De toeslag lager vast te stellen voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar (artikel 29 WWB).

 

Ad A.

Door aanscherping van de eisen voor jongeren in de WWB zal de instroom beperkt zijn. Indien in voorkomende gevallen toch een beroep op de bijstand moet worden gedaan dan valt niet in te zien dat de (alleenstaande) schoolverlater gedurende de eerste 6 maanden van de uitkeringsduur lagere kosten heeft dan een andere uitkeringsgerechtigde.

 

Ad B.

De wet biedt de mogelijkheid de toeslag van 21- en 22-jarige alleenstaanden te verlagen indien de hoogte van de toeslag een belemmering vormt voor de aanvaarding van arbeid. Voor de alleenstaande jongere van 21 en 22 jaar ligt het nettominimumloon boven de bijstandsnorm met maximale toeslag. Een financiële prikkel om te gaan werken blijft dus aanwezig en geeft derhalve geen aanleiding een verlaging op de toeslag toe te passen.

 

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel c: gehuwdennorm

Voor het begrip gehuwdennorm wordt verwezen naar de norm voor gehuwden waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn, zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB.

Lid 2 onderdeel d: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is bepaald dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Lid 2 onderdeel e: woonkosten

Het begrip woonkosten is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening(verlaging woonsituatie).

Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering(tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is. Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijk lasten”kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon. Met bovenstaande afbakening wordt duidelijk dat onder het begrip woonkosten dus niet vallen de kosten voor gas, licht, water, telefoon, kabel, internet en overige abonnementen.

Artikel 2 Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1.

    Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening. De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden).

  • 2.

    Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor 10 procent van de gehuwdennorm. Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% de gehuwdennorm. Het aantal personen die kosten kunnen delen is niet van invloed op de hoogte van de toeslag.

  • 3.

    Een toeslag van 20% is eveneens mogelijk voor onderhuurders, kamerbewoners en kostgangers indien een commerciële prijs is verschuldigd. Boven een bepaalde grens aan woonkosten wordt verondersteld dat men niet of nauwelijks kosten kan delen. Als men al kosten kan delen dan wordt er van uitgegaan dat die dermate laag zijn dat een toeslag van 20% gerechtvaardigd is. Kostgangers betalen zowel voor kost als inwoning. Veelal is er sprake van een all-in prijs. Om een zuiver beeld te verkrijgen van de woonkosten wordt een correctie toegepast. Die bestaat uit een aftrek op het verschuldigde kostgeld ter hoogte van de voedingskosten volgens de normen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Voor woonkosten hanteert het Nibud eveneens normenbedragen. Die komen op maandbasis overeen met 15% van de gehuwdennorm. Om die reden wordt bij de bepaling van de commerciële prijs daarbij aangesloten.

  • 4.

    Zie 3.

  • 5.

    Voor de toepassing van dit artikel worden niet alle personen aangemerkt als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. In het kader van deze verordening gaat het daarbij om inwonende studerende kinderen (a), inwonende kinderen met een inkomen boven een bepaalde grens (b):

    Als inkomensgrens wordt daarbij genomen het normbedrag voor levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. Komt het inkomen daarboven dan wordt het kind geacht kosten te kunnen delen. Het gestelde in artikel 3 lid 2 van deze verordening is dan van toepassing.

 

Artikel 4 Verlaging gehuwdennorm

 

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

 

Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning naast de gehuwden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).

 

 

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

 

In artikel 5 eerste lid is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond of indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn: bij het niet aanhouden van een woning. bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

Indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten van de woning betaalt. Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt wordt het verkregen voordeel doorvertaald door de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003,28 870, nr. 3, p. 54-55).

Artikel 6 Anti-cumulatiebepaling

 

De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt.

Zonder een anti-cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college de bijstand op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

 

Artikel 7 Citeertitel

 

Citeertitel spreekt voor zich.

 

Artikel 8 Inwerkingtreding

 

Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen(Wet afschaffing huishoudinkomenstoets)”

 

Voor een beperkte groep bijstandsontvangers blijft de oude Toeslagenverordening nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Dat is geregeld in lid 2 en 3 van dit artikel. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w WWB blijven de oude gezinsbegrippen nog op het van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013.