Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels uitvoering Wet maatschappelijke ondersteuning en Protocol Indicatiestelling Hulp bij huishouden

Geldend van 12-12-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels uitvoering Wet maatschappelijke ondersteuning en Protocol Indicatiestelling Hulp bij huishouden

Inleiding

Mede naar aanleiding van het Kantelingproces is in december 2011 door de Gemeenteraad een nieuwe Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vastgesteld. Als gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 18 januari 2012 betreffende het (verbod op het) hanteren van inkomensgrenzen in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is deze Verordening in juni 2012 gewijzigd en opnieuw vastgesteld met inachtneming van de uitspraak van de CRvB.

In de Verordening zijn algemene beleidskaders vastgesteld voor de gemeentelijke uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De nadere uitvoeringsregels zijn opgenomen in het door het college van B&W vastgestelde Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

In de nieuwe Wmo verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten en op het zogenaamde “gesprek”. Dit is een open gesprek waarin samen met de burger, die compensatie behoeft, een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om een resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn.

Omdat het leveren van maatwerk uitgangspunt van de Wmo is, betekent dit dat de nadruk ook moet liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. De onderbouwing en motivering van de resultaten van dat onderzoek zijn eveneens van groot belang.

In een richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008[1] heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten tot nu toe te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of te weinig rekening mee houden.

 

De vaststelling van de nieuwe Verordening en het nieuwe Besluit maatschappelijke ondersteuning brengt met zich mee dat de in 2008 vastgestelde beleidsregels herzien en geactualiseerd moeten worden. Deze beleidsregels (inclusief het Protocol Indicatiestelling Hulp bij het huishouden) komen in de plaats van de oude beleidsregels uit 2008 en moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue.

[1] Zie LJN BG6612.

Eigen Verantwoordelijkheid

Uitgangspunt van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het bieden van compensatie als iemand zelf niet in staat is om het probleem op te lossen. De compensatieplicht is beschreven in artikel 4 van de Wmo. Dit artikel luidt als volgt:

 

  • 1.

    Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

    • a.

      een huishouden te voeren;

    • b.

      zich te verplaatsen in en om de woning;

    • c.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • d.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

 

  • 2.

    Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

 

De Wmo is dus bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn als deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn om iemand daarvoor in te huren. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden.

 

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen maken al bijna hun hele leven gebruik van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten.

 

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 jaar oud is en zijn badkamer gaat renoveren mag men veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt.

Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d.

Beoordeling van de te bereiken resultaten

In de Verordening worden de resultaten opgesomd, waarvoor het college van B&W op grond van de Wmo een resultaatverplichting heeft. Door algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Deze resultaten zijn:

  • 1.

    een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    wonen in een geschikt huis;

  • 3.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • 4.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • 6.

    zich verplaatsen in om en nabij de woning;

  • 7.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • 8.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

 

Hieronder wordt nader ingegaan op deze resultaten en de daarbij te maken afwegingen.

 

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Het gaat daarbij om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

 

Afwegingskader

* Ÿ Het gaat om alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin, maar inclusi ef balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

*Ÿ Allereerst wordt nagegaan of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

*Ÿ Vervolgens wordt beoordeeld of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Denk aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand hiervoor inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

* Daarna dient nagegaan te worden of er sprake is van gebruikelijke zorg.

* Als het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, kan er gecompenseerd worden. Hiervoor wordt als norm aangehouden de systematiek bestaande uit normen uitgedrukt in uren. Deze systematiek is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.

* De hulp kan worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij een persoonsgebonden budget wordt een bedrag toegekend als tegenwaarde van de hulp in natura. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

* Ÿ Bij huishoudelijke hulp in natura wordt de hulp toegekend in uren.

 Ten behoeve van de beoordeling of er sprake is van een plicht tot compensatie voor wat betreft het in staat zijn om een huishouden te voeren (hulp bij het huishouden) is tot nu toe gebruik gemaakt van het (door het CIZ opgestelde) Protocol gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden. Gelet op de inhoud van de nieuwe Verordening, waarin de Kantelinggedachte en de eigen kracht van burgers centraal staat, is geconcludeerd dat het “oude” protocol aan herziening toe is. Om die reden is er nu een geactualiseerd Protocol Hulp bij het huishouden gemeente Cuijk 2012 opgesteld, dat geheel in de lijn van het nieuwe gemeentelijke Wmo beleid is. Dit Protocol is als Bijlage 1 bij dit document gevoegd.

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten v.w.b. een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Wel is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf hiervoor te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden.

 

Afwegingskader

* Uitgangspunt is dat iedereen zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon) boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

* Als eerste wordt beoordeeld of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Dit noemt wel het primaat van verhuizen.

Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (i.v.m. de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing t.a.v. de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten dient aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

* Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning wordt eveneens uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

* Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt zal tevens bezien worden of de aanbouw kan worden hergebruikt, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom wordt bij eigen woningen, zoveel mogelijk, gekozen voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.

* Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal allereerst beoordeeld worden wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen.

* Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal allereerst die situatie beoordeeld worden, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

* Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning wordt altijd met een programma van eisen gewerkt, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

*Ÿ Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

*Ÿ Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

*Ÿ Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding wordt rekening gehouden met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals witgoed.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

 

Afwegingskader

*Ÿ Allereerst wordt beoordeeld of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.

*Ÿ Vervolgens wordt beoordeeld of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

*Ÿ Daarna wordt nagegaan of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Zie hiervoor Bijlage 1: Protocol Indicatiestelling Hulp bij het Huishouden

*Ÿ Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal er gecompenseerd worden met een individuele voorziening.

*Ÿ Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt alleen gemaakt als dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

*Ÿ De normtijden hiervoor zijn de normen zoals voorheen onder de AWBZ gehanteerd, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt. Deze normen worden uitgedrukt in uren.

*Ÿ Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

 

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan. De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. Hierbij gaat het uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

 

Afwegingskader

*Ÿ Allereerst wordt beoordeeld of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat in de lijn ligt.

* Vervolgens wordt beoordeeld of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.

* Ÿ Daarna wordt beoordeeld of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Zie hiervoor Bijlage 1 Protocol Indicatiestelling Hulp bij het Huishouden

* Ÿ Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem wordt er gecompenseerd met een individuele voorziening.

 

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

 

Afwegingskader

* Allereerst wordt beoordeeld of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders, ouderschapsverlof, enz.

* Als het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem kan er gecompenseerd worden met een individuele voorziening.

* Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.

* Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

* Ten aanzien van mantelzorgers zal rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik (feitelijk de meest verstrekte rolstoel), had eigenlijk geen plaats.

 

Onder de Wmo geldt een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

 

Afwegingskader

* Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dit zijn verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

* Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool.

* De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

* Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch advies een programma van eisen worden opgesteld.

* Een rolstoel kan verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

* Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

* Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.

* Ten aanzien van mantelzorgers zal rekening worden gehouden met hun belangen.

Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem heeft prioriteit, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget (Pgb) beperkt kan worden, mits rekening wordt gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Men dient voor het vervoer een (verlaagd) tarief te betalen.

 

 Afwegingskader

* Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen wordt eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven zijn beoordeeld.

* Als er gecompenseerd moet worden zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

* Aan de hand van deze vervoersbehoefte wordt beoordeeld of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

* Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd.

* Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

* Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter wordt beoordeeld of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

* Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, moet beoordeeld worden of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

* Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura (taxipas, rolstoeltaxipas) of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer worden verstrekt.

* Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, wordt beoordeeld of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

* Voorzieningen kunnen verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb).

* Bij een Pgb is de voorziening die betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

* Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

 

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is heel algemeen. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

 

Afwegingskader

*Ÿ Allereerst wordt beoordeeld of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

* Ÿ Als het gaat om een vervoerprobleem zal eerst beoordeeld worden of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

 

Verstrekking in natura; persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming.

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

 

De Wmo kent dus diverse vormen van verstrekking van voorzieningen om het beoogde resultaat te bereiken.

  • 1.

    De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt en waarmee het probleem voldoende gecompenseerd wordt.

  • 2.

    De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb).

  • 3.

    De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Dit blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:

“Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing”.

 

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning.

Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan in sommige situaties dus geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager. Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxi kostenvergoeding.

 

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt.

De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.

 

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. In artikel 7 lid 2 Wmo wordt gesproken over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend kunnen zijn.

 

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding.

 

Afwegingskader

 

1. Een persoonsgebonden budget.

* Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen.

* In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op de keuzevrijheid, zoals vermeld in artikel 6 van de Wmo, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. In het door het college vastgestelde Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning zijn deze uitzonderingen opgenomen.

* De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie.

* Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet.

* Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

* Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

* Het als Pgb te verstrekken bedrag moet voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus voldoende te compenseren. De kosten van de voorziening als die in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. De kosten van onderhoud en reparaties van de voorziening kunnen daarbij worden opgeteld. Indien er sprake is van kortingen worden deze doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt.

* Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar dit bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

* Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet hieraan voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

* Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

* Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.

Dat kan in één keer (bijv. bij een aan te schaffen voorziening), maar kan ook in termi bijv. bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Betaling pervoorschot, of aan het begin van de periode, ligt dan voor de hand.

*De controle van het Pgb vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient relevante stukken te bewaren, zoals bijv. de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overeenkomst met de hulp c.q. een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Is het Pgb anders besteed dan bedoeld, dan kan het college dit geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid.

*De verordening regelt wanneer bij een Pgb een eigen bijdrage verschuldigd is. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. Dit betekent dat er door het CAK soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het Landelijke Besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een Pgb (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een Pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

 

2. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel.

Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

 

Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Hierbij kan dus een eigen aandeel worden gevraagd. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding hiervan.

Ook zal bij een financiële tegemoetkoming verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat.

 

3. De voorziening in natura.

Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook hiervoor geldt dat de berekening en inning van een door het college opgelegde eigen bijdrage plaatsvindt door het CAK.

 

Bijlage 1:

Protocol Indicatiestelling Hulp bij het Huishouden

Ten behoeve van de beoordeling of er sprake is van een plicht tot compensatie voor wat betreft het in staat zijn om een huishouden te voeren (hulp bij het huishouden) is tot nu toe gebruik gemaakt van het (door het CIZ opgestelde) Protocol gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden. Gelet op de inhoud van de nieuwe Verordening, waarin de Kantelinggedachte en de eigen kracht van burgers centraal staat, is geconcludeerd dat het “oude” protocol aan herziening toe is. Om die reden is er nu een geactualiseerd Protocol Hulp bij het huishouden gemeente Cuijk 2012 opgesteld, geheel in de lijn van het nieuwe gemeentelijke Wmo beleid.

De compensatieplicht van de Wmo ziet op het zo mogelijk compenseren van beperkingen ten aanzien van het voeren van een huishouding. Volgens de huidige maatschappelijke opvattingen (zoals o.a. Kantelinggedachte) wordt steeds meer een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid en het zelfoplossend vermogen van de burgers. De oplossing van een probleem kan bijvoorbeeld zijn het gebruik maken van voorliggende voorzieningen, zoals de maaltijdservice of het bestellen van boodschappen via internet. Daarnaast kan er een beroep worden gedaan op familieleden, buren of vrienden voor het verlenen van ondersteuning.

Hoofdstuk 1: Kaders Hulp bij het huishouden

1.1 Doelstelling van Hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden (Hbh) is binnen de Wmo een voorziening, waarmee een bijdrage geleverd kan worden aan het zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen van mensen met beperkingen. Hulp bij het huishouden wordt in de Wmo (als huishoudelijke verzorging) in artikel 1 lid 1 onder h als volgt omschreven:

“Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel de leefeenheid waartoe een persoon behoort”.

 

Hulp bij het huishouden is dus gericht op het ondersteunen bij of het overnemen van huishoudelijke verrichtingen. Ook kunnen de activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden tot doel hebben (dreigend) disfunctioneren van het huishouden te voorkomen.

 

1.2 Leefeenheid en gezamenlijke huishouding

Hulp bij het huishouden is een voorziening, die kan worden ingezet, als de belanghebbende, die een beroep doet op de Wmo, in het huishouden belemmeringen ondervindt die zijn gerelateerd aan beperkingen ten aanzien van de sociale redzaamheid en/of mobiliteit. De leefeenheid draagt echter primair zelf de verantwoordelijkheid voor het bevorderen en in stand houden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Voor de invulling van het begrip leefeenheid wordt uitgegaan van de definitie van gezamenlijke huishouding, zoals opgenomen in artikel 1 lid 4 en artikel 1 lid 5 van de Wmo.

 

Artikel 1.4 Wmo:

“Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

 

Artikel 1.5 Wmo:

“Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien

Betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

  • a.

    zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld

  • b.

    uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van de een door de ander

  • c.

    zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract

  • d.

    zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomen met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid”

 

1.3 Gebruikelijke Zorg en Mantelzorg

In relatie tot mogelijke ondersteuning vanuit de Wmo is het van belang om de termen gebruikelijke zorg en mantelzorg goed te onderscheiden.

 

Gebruikelijke Zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

 

Bij het vaststellen van de zorgbehoefte wordt rekening gehouden met wat van de huisgenoten kan worden verwacht in het kader van de gebruikelijke zorg. Voor dat deel is er in principe geen aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo.

 

Indien de belanghebbende deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meer persoonshuishouden) dan dient door de Wmo-consulent beoordeeld te worden of, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval sprake is van gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar.

In geval de belanghebbende een één persoonshuishouden voert is er geen sprake van gebruikelijke zorg.

 

Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt aangeboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtsreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid is en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren. In geval er voor de belanghebbende mantelzorg vrijwillig beschikbaar is behoeft voor dat deel van de zorgaanspraak geen hulp bij het huishouden vanuit de Wmo worden ingezet. Het meewegen van de mantelzorg betekent overigens ook dat de nagegaan moet worden of er in voldoende mate mantelzorg beschikbaar is. Indien er geen mantelzorg beschikbaar is of deze (geheel of gedeeltelijk) wegvalt kan dus ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd zijn.

1.4 Voorliggende voorzieningen

De wetgever beschouwt een aantal voorzieningen, die een adequate oplossing bieden voor de hulpvraag, als voorliggend aan hulp bij het huishouden in het kader van de Wmo.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen wettelijke en algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen. Wettelijk geregelde, voorliggende voorzieningen, die in beginsel de verstrekking van Hbh in de weg staan, zijn bijvoorbeeld hulp bij de persoonlijke verzorging (in geval van Zorg Zwaarte Pakket – ZZP) geregeld op basis van de AWBZ en het opnemen van zorgverlof op basis van de Wet Arbeid en Zorg voor opvang van de kinderen.

Niet wettelijk geregelde, maar wel algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen, kunnen, indien aanwezig, bijvoorbeeld zijn:

  • *

    aanschaf technische hulpmiddelen, zoals bv. een stofzuiger; wasmachine; vaatwasser e.d.)

  • *

    kinderopvang (bv. plaatsing op noodopvang, crèche en overblijfmogelijkheden op school)

  • *

    voor- en naschoolse opvang

  • *

    oppascentrale

  • *

    maaltijddienst

  • *

    hondenuitlaatservice

  • *

    boodschappendienst.

 

Hoewel vrijwillige hulpverlening geen voorliggende voorziening is, wordt bij een zorgvraag de mogelijkheid van het inschakelen van vrijwilligers wel onderzocht.

 

Als er wettelijk verankerde of feitelijke voorliggende voorzieningen aanwezig zijn, leidt dit tot een afwijzing van de hulpvraag. Van belanghebbenden die bij de aanvraag om hulp al gebruik maken van dergelijke voorzieningen wordt verwacht dat zij dit blijven doen. Compensatie in het kader van de Wmo is immers aanvullend op de eigen mogelijkheden.

Bij belanghebbenden die (nog) geen gebruik maken van voorliggende voorzieningen wordt bekeken in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan gebruik te maken.

De gemeente verwacht van iemand dat hij/zij zoveel als mogelijk alles in het werk stelt om zo snel mogelijk gebruik te maken van adequate voorzieningen.

 

In crisissituaties kan voor een termijn tot maximaal drie maanden een indicatie worden afgegeven om de eigen oplossing te regelen.

 

Als er sprake is van opvang/verzorging van kinderen wordt het opnemen van zorgverlof en het tijdelijk inzetten van bijvoorbeeld mantelzorgers, buren, vrienden, familie, een gastgezin of oppas aan huis als voorliggende voorziening beschouwd. Ook gebruik maken van een noodplaats in crèches en kinderopvang is een voorliggende oplossing.

 

1.5 Het onderzoek

In het kader van een (eerste) melding van een belanghebbende met een bepaalde hulpvraag zal de Wmo consulent van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Cuijk Grave Mill (dan wel een andere door het college daartoe aangewezen professional) met de belanghebbende een gesprek voeren. In dat gesprek komen de door de belanghebbende aangegeven belemmeringen aan de orde. Hierbij zal tevens worden ingegaan op de vraag of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden voor het probleem. Voorts komen de aspecten van gebruikelijke zorg binnen de leefeenheid en de mogelijkheden van mantelzorgers nadrukkelijk in het gesprek aan de orde.

 

Naast de relevante aspecten van de belanghebbende zelf zal er ook onderzoek gedaan worden naar mogelijk aanwezige gezondheidsproblemen en beperkingen bij de overige leden van de leefeenheid. Deze kunnen aanleiding vormen tot het (gedeeltelijk) vrijgesteld worden van het leveren van gebruikelijke zorg.

 

Er zal verder aandacht worden besteed aan mogelijke (dreigende) overbelasting van leden van de leefeenheid. Overbelasting kan ontstaan door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding, het beoefenen van vrijetijdsbesteding en het voeren van het huishouden. Het hebben van een (volledige) werkkring of het volgen van een opleiding vormt echter op zich geen reden om van het uitgangspunt van gebruikelijke zorg af te zien. Er wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden of lange werkweken.

Wel kan er een tijdelijke indicatie voor hulp afgegeven worden, zodat de leefeenheid de gelegenheid krijgt om zich aan te passen aan de ontstane situatie en om tot een herverdeling van taken te komen. De belanghebbende zal voor de (dreigende) overbelasting ter onderbouwing altijd medische gegevens aan moeten leveren. Om tot een geobjectiveerd oordeel van deze gegevens te kunnen komen kan de Wmo consulent een onafhankelijk medisch onderzoek noodzakelijk achten. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding is op zich geen reden om af te wijken van het uitgangspunt van gebruikelijke zorg.

Wanneer de overbelasting van leden van de leefeenheid wordt veroorzaakt door een combinatie van hulp bieden bij de persoonlijke verzorging en het doen van huishoudelijk werk, wordt verwacht, dat men gebruik gaat maken van voorliggende voorzieningen in het kader van de AWBZ. Wanneer een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen kan ook een indicatie voor korte duur afgegeven worden om de leefeenheid de gelegenheid te geven zich door onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

Hoofdstuk 2: Richtlijnen voor vaststellen recht op Hulp bij het huishouden

 

2.1 Als disfunctioneren dreigt

Hulp bij het huishouden komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten, waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van Hbh kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, zo ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

 

2.2 Onderdelen van Hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden kan veelomvattend zijn. Het kan betrekking hebben op de gehele of

gedeeltelijke uitvoering van huishoudelijke taken tot de overname van de organisatie van het

huishouden. Het kan met name gericht zijn op:

  • *

    de veiligheid van en de regie over het huishouden;

  • *

    het verzorgen van huishoudelijke werkzaamheden ten behoeve van de aanwezige hulpbehoevende personen (volwassenen en kinderen);

  • *

    het verzorgen van jonge kinderen (incidenteel).

 

2.3 De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk

Zoals eerder is aangegeven, is de leefeenheid van de belanghebbende, die een beroep doet op ondersteuning vanuit de Wmo, altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. Deze primaire verantwoordelijkheid voor de leefeenheid omvat o.a. het bevorderen en in standhouden van de gezondheidssituatie, de levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. De zorgondersteuning vanuit de Wmo wordt gezien als een aanvulling op de eigen mogelijkheden. Mogelijke uitzonderingen hierop kunnen zijn kamerverhuur en samen wonen in een woonvorm.

 

2.4 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel uitstelbare als de niet uitstelbare taken. Het verzorgen van (gezonde) kinderen valt ook onder de functie Hulp bij het huishouden.

 

Niet uitstelbare taken zijn:

Maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen,

 

Wel uitstelbare taken zijn:

Boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk, stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen

 

Taken van een 18-23 jarige

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een één-persoons huishouden zijn:

  • *

    schoonhouden van sanitaire ruimte

  • *

    keuken en een kamer

  • *

    de was doen

  • *

    boodschappen doen

  • *.

    maaltijd verzorgen

  • *

    afwassen en opruimen

Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

 

Bijdrage van kinderen aan het huishouden

Indien de leefeenheid van de belanghebbende die een beroep doet op de Wmo mede bestaat uit kinderen, dan wordt ervan uitgegaan dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • *

    Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding

  • *

    Kinderen tussen 5-12 jaar worden, naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijk werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien

  • *

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

 

2.5 Particuliere huishoudelijkehulp

De Wmo-consulent doet onderzoek naar al aanwezige formele en informele zorg. De aanwezige particuliere hulp wordt meegenomen in de beoordeling. Wanneer de belanghebbende niet in staat is of de hulp niet wil continueren op eigen kosten, kan er sprake zijn van een compensatieplicht. Particuliere zorg op zich is geen voorliggende voorziening.

 

2.6 Revalideren

Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de indicatiearts nog behandelmogelijkheden biedt, wordt in de regel geen Hulp bij het huishouden geïndiceerd. Dit kan in zo’n situatie immers antirevaliderend werken.

Wel kan Hbh naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd.

Hierover is afstemming met de behandelaar nodig.

 

De indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

 

2.7 Onderscheid Hulp bij het huishouden I (HH1) en Hulp bij het huishouden II (HH2)

In de toelichting op artikel 9 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2012 wordt omschreven welke activiteiten onder HH1 respectievelijk onder HH2 begrepen dienen te worden.

 

Hulp bij het huishouden 1 (HH1):

De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie bestaan o.a. uit de volgende onderdelen:

  • -

    Licht poetswerk in huis, kamers opruimen;

  • -

    Huishoudelijke werkzaamheden stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken;

  • -

    Boodschappen voor het dagelijkse leven doen;

  • -

    Maaltijdverzorging, bereiding broodmaaltijd / warme maaltijd;

  • -

    Verzorging kleding / linnengoed/ de was doen;

 

Hierbij is dus sprake van een gehele of gedeeltelijke overname van de uitvoering van huishoudelijke taken, waarbij de belanghebbende wel in staat is zelfstandig structuur (de planning) in de huishoudelijke taken te brengen.

 

Hulp bij het huishouden 2 (HH2):

De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie bestaan naast de in HH1 genoemde werkzaamheden, uit de volgende onderdelen:

  • -

    Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging);

  • -

    Anderen helpen bij het bereiden van de maaltijden;

  • -

    Dagelijkse organisatie van het huishouden.

 

HH2 kan om verschillende redenen geïndiceerd worden.

  • *

    Wanneer er sprake is van knelpunten bij het brengen van structuur binnen het huishouden, bijvoorbeeld ten gevolge van verlies van regie- en organisatievermogen.

  • *

    Wanneer het noodzakelijk is om leden binnen de leefeenheid, anders dan de belanghebbende, hulp te bieden bij het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Dit kan zowel het organiseren van werkzaamheden als het daadwerkelijk leren uitvoeren van handelingen inhouden. Ook het gebruik maken van huishoudelijke hulpmiddelen kan hier onderdeel van uitmaken.

  • *

    Wanneer er sprake is van verzorging van jonge kinderen.

 

2.8 Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor Hulp bij het huishouden als de problemen van de belanghebbende afdoende kunnen worden opgelost met de inzet van technische hulpmiddelen.

 

Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of een stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor de hulp aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van andere aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een vaatwasser.

Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is het aanschaffen van deze hulpmiddelen voorliggend aan het inzetten van hulp. Aanschaf van deze hulpmiddelen kan mogelijk gefinancierd worden uit een andere regeling, gericht op of aangepast aan de handicap van belanghebbende (bijvoorbeeld de AWBZ, de Zorgverzekeringswet of de Wet Werk en Bijstand).

 

Zo nodig kan de belanghebbende gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De belanghebbende kan, ter overbrugging van de tijd tot de hulpmiddelen daadwerkelijk aanwezig zijn, in aanmerking komen voor compensatie in de vorm van hulp bij het huishouden voor de duur van maximaal 6 maanden.

 

Hoofdstuk 3. Specifieke situaties

 

3.1 Afbouw van Hulp bij het huishouden

Wanneer sprake is van een her indicatie van de Hulp bij het huishouden, kan de geïndiceerde hulp gelijk blijven of wijzigen. Deze wijziging kan een vermindering of een toename van het aantal uren inhouden. Wanneer de omvang van de geïndiceerde hulp hoger is dan voorheen, kan dit op korte termijn worden gerealiseerd. Het (deels) afbouwen van de hulp leidt tot een nieuwe situatie. De cliënt kan de gelegenheid geboden worden om aan deze nieuwe situatie te wennen. Om dit mogelijk te kunnen maken kan de oude indicatie afgebouwd worden, afhankelijk van de individuele situatie, binnen periode van maximaal 6 maanden.

 

3.2 Maaltijdverzorging en boodschappen doen

In principe wordt geen tijd geïndiceerd voor het doen van boodschappen en/of het verzorgen van de maaltijden. Belanghebbende moeten hiervoor in eerste instantie een beroep doen op de eventueel aanwezige huisgenoten (gebruikelijke zorg) en/of voorliggende voorzieningen. Ook een beroep doen op mantelzorgers of vrijwilligers kan voorkomen, dat inzet van hulp in het kader van de Wmo nodig is. Onder voorliggende voorzieningen kunnen onder andere verstaan worden:

  • *

    kant-en-klaar maaltijden;

  • *

    maaltijdvoorziening;

  • *

    boodschappendiensten;

  • *

    bezorging aan huis.

Wanneer de belanghebbende geen beroep kan doen op een bovenvermelde oplossing en/of wanneer deze niet tot een adequate situatie leidt, kan er sprake zijn van compensatieplicht.

 

Maaltijdverzorging

In het kader van de compensatieplicht moet, wat de maaltijden betreft, een onderscheid gemaakt worden tussen de broodmaaltijd bereiden, het opwarmen en het bereiden van warme maaltijden.

Maaltijdbereiding wordt in beginsel alleen geïndiceerd bij:

  • *

    specifieke, door arts voorgeschreven, diëten (anders dan suikervrij en zoutloos)

  • *

    een leefeenheid met jonge kinderen (< 7 jaar). In deze wordt de leeftijdsgrens van jonger dan 7 jaar aangehouden, omdat voor kinderen boven deze leeftijd gezonde kant en klaar maaltijden (voorzien van voldoende vitaminen en mineralen) in de reguliere handel verkrijgbaar zijn.

 

Maaltijdbereiding wordt maximaal 3x per week geïndiceerd. Een combinatie met maaltijden opwarmen is mogelijk. Voor het bereiden van de broodmaaltijd wordt slechts 1x per dag tijd geïndiceerd. In deze tijd kunnen alle broodmaaltijden voor de hele dag klaar gemaakt worden. Mogelijke uitzondering: een gezin met jonge kinderen.

 

Boodschappen doen

Voor het doen van de boodschappen kunnen de volgende deeltaken onderscheiden worden:

  • *

    Het samenstellen van de boodschappenlijst

  • *

    Het inkopen van de boodschappen

  • *

    Het inruimen van de boodschappen

 

Het samenstellen van de boodschappen wordt in beginsel niet als deeltaak geïndiceerd, wanneer sprake is van HH2.

Voor het inkopen van boodschappen kan overwogen worden om extra tijd te indiceren tot een maximum van 30 minuten per week, wanneer er sprake is van een groot gezin.

Mogelijk kan het bezitten van een vervoersvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een scootmobiel van invloed zijn op het verstrekken van een indicatie voor boodschappen doen.

 

3.3 Kinderverzorging en -opvang uitval van (één van de) ouder(s)

Als één van de ouders in een gezin uitvalt, is er sprake van gebruikelijke zorg door de andere ouder. Van de ouders wordt verwacht, dat maximaal gezocht wordt naar mogelijkheden de opvang zelf te regelen door bijvoorbeeld door gebruik te maken van kinderopvang, noodopvang, overblijfmogelijkheid op school en het van en naar school laten brengen door derden (zoals buren, andere ouders, familie en kennissen).

Voor de activiteiten, die ouders zelf niet op kunnen oplossen, kan er recht bestaan op Hulp bij het huishouden voor de kindverzorging.

 

Van een ouder in een éénoudergezin wordt in beginsel ook verwacht, dat hij/zij oplossingen zoekt buiten de Wmo, wanneer hij/zij uitvalt, gehandicapt is of raakt en er op basis van de beperkingen een noodzaak tot kinderverzorging en –opvang ontstaat. Voor de activiteiten, die de ouder niet zelf op kan lossen, kan er ook een recht bestaan op Hulp bij het Huishouden voor kindverzorging.

 

Een chronisch ziek of gehandicapt gezinslid kan een grote belasting betekenen voor een gezin. Ook bij twee ouders is het risico op overbelasting van de gezonde, verzorgende ouder groot. Dit kan leiden tot een indicatie voor Hbh ter ontlasting. De dreiging van overbelasting dient altijd onderzocht te worden.

 

3.4 Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt echter niet.

Bij uitval van de verzorgende ouder wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder. De voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten kunnen in dit onderzoek betrokken worden.

 

Voor de tijd, die kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder doorbrengen, kan een kortdurende indicatie voor opvang afgegeven worden. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.

 

3.5 Verzorging kleding en linnengoed

Huisgenoten worden geacht de was te doen (gebruikelijke zorg). Indien er geen huisgenoten aanwezig zijn, wordt onderzocht of in redelijkheid voor overname van de wasverzorging geen beroep gedaan kan worden op anderen, bijvoorbeeld op de mantelzorger.

Is er geen andere oplossing mogelijk, dan kan er recht op een indicatie bestaan.

 

3.6 Hulp bij het huishouden in terminale situaties

Wanneer voor één van de leden van de leefeenheid de laatste levensfase is ingegaan, kan er recht bestaan op (een uitbreiding van de reeds verstrekte) hulp bij het huishouden.

 

3.7 (Her)indicaties naar aanleiding van overlijden partner

Wanneer binnen een leefeenheid de partner overlijdt wordt er middels een aanvraag een (nieuw) onderzoek gestart naar de noodzaak van de voorziening voor de overgebleven partner. In voorkomende situaties is de termijn van het voorlopig doorleveren van de Hbh vastgesteld op 2 weken.

 

3.8 Hulp bij het huishouden bij personen ouder dan 75 jaar

Als binnen een leefeenheid degene, die de huishouding voert, uitvalt en de andere partner weliswaar gezond maar ouder dan 75 jaar en niet meer leerbaar is, kan afgeweken worden van het protocol en kan hulp bij het huishouden worden geïndiceerd.

 

3.9 Hulp bij het huishouden bij huisstofmijtallergie

Wanneer er sprake is van een aanvraag voor hulp bij het huishouden bij allergie voor huisstofmijt dan zal er voor het vaststellen van de noodzaak voor het extra schoonhouden van de woning advies gevraagd worden bij de daarin gespecialiseerde instanties. Hierbij kan gedacht worden aan de CARA/COPD-verpleegkundige. Verder zal de allergie recent vastgesteld moeten zijn. De hulp bij het huishouden zal pas verstrekt worden, wanneer sanering van de woning heeft plaatsgevonden.

 

3.10 Hulp bij het huishouden bij chemokuur

Wanneer één van de leden van de leefeenheid een chemokuur ondergaat, zal bij het indiceren van de Hulp bij het huishouden rekening gehouden met het Cytostatica Protocol, dat de thuiszorgmedewerkers moeten volgen. In die situaties moet de huishoudelijke hulp extra (beschermings-) maatregelen voor zichzelf en de overige leden van de leefeenheid treffen. Er is een zeer goede hygiëne noodzakelijk. Voor de duur van de chemokuur kan dan eventueel HH2 geïndiceerd worden.

 

Hoofdstuk 4. Normering huishoudelijke taken

 

4.1  Algemene Opmerkingen

Bij het vaststellen van een indicatie wordt gebruik gemaakt van normtijden voor de uitvoering van de diverse huishoudelijke taken. Indien de belanghebbende (meer) hulp wenst, dan het indicatiebesluit, gebaseerd op de normtijden, aangeeft, is dit geen reden voor uitbreiding van de omvang van de hulp boven de normtijden. De indicatiestelling blijft echter een proces van maatwerk, waarbij de individuele omstandigheden van de belanghebbende meegewogen zullen moeten worden. Zodoende behoort het maken van uitzonderingen op deze normtijden (mits goed gemotiveerd) tot de mogelijkheden.

 

4.2  Beschrijving en normering in uren huishoudelijke zorg

 

Boodschappen voor het dagelijkse leven

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

Boodschappenlijst samenstellen

Boodschappen inkopen

Boodschappen inruimen

60

Wegingsfactoren

Aanwezigheid hulp derden

Aanwezigheid scootermobiel of andere vervoersvoorziening

Bij grote gezinnen kan overwogen worden om extra tijd te indiceren tot maximaal 30 minuten per week

 

Dagelijkse Organisatie van het huishouden

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

Administratieve werkzaamheden tbv klant

Organisatie huishoudelijke activiteiten

Plannen en beheren van middelen

30

Wegingsfactoren

Aanwezigheid hulp derden

Aanwezigheid huisgenoten

(psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden

 

 

Maaltijdvoorziening

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

Broodmaaltijd bereiden

Warme maaltijd opwarmen

Warme maaltijd bereiden

105

70

90

Wegingsfactoren

Mogelijkheid tot gebruikmaking voorliggende voorziening (bijvoorbeeld persoonlijke verzorging) / mantelzorg doordeweeks en/of in het weekend.

Opmerkingen

 

Warme maaltijdbereiding wordt alleen geïndiceerd bij speciale diëten, anders dan zoutloos en suikervrij.

Warme maaltijdbereiding wordt alleen geïndiceerd voor kinderen onder de 7 jaar.

De indicering van maaltijdbereiding tot maximaal 3 x per week is gebaseerd op het feit dat er vanuit wordt gegaan dat er per keer meerdere maaltijden tegelijkertijd voorbereid kunnen worden.

Combinaties maaltijdbereiding en opwarmen zijn mogelijk. Bij de aanwezigheid van kinderen vanaf 7 jaar wordt er vanuit gegaan dat er kant-en-klaar-maaltijden gekocht kunnen worden die voldoende vitaminen, mineralen enz. bevatten.

 

 

 

Lichte huishoudelijke werkzaamheden

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

Afwassen

Opruimen

Afstoffen tussen schouder- en heuphoogte

60

Wegingsfactoren

Aanwezigheid van een meerpersoonshuishouden

Maximaal 30 minuten extra per week

Aanwezigheid van kinderen onder de 5 jaar

Maximaal 30 minuten extra per week

Opmerkingen

 

Bij de aanwezigheid van kinderen vanaf 5 jaar wordt verwacht dat deze een bijdrage in het huishouden kunnen leveren in de vorm van bijvoorbeeld het opruimen van de eigen kamer en speelgoed.

 

 

 

Zware huishoudelijke werkzaamheden

Basis: éénpersoons huishouden met 1 slaapkamer

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

Bovenhandse activiteiten (hoog)

Activiteiten op ooghoogte (midden

)Onderhandse activiteiten (laag)

90

Wegingsfactoren

 

Bij aanwezigheid van een extra slaapkamer die dagelijks wordt gebruikt:

Maximaal 30 minuten extra per week per slaapkamer tot maximaal 180 minuten totaal.

Bij aanwezigheid van een meerpersoonshuishouden:

Maximaal 30 minuten extra per week per slaapkamer tot maximaal 180 minuten totaal.

Bij aanwezigheid van kinderen jonger dan 5 jaar: 30 minuten extra per week Bij huisstofmijtallergie maximaal 30 minuten per week. Aanwezigheid van huisdieren (behoudens een hulphond):

tijdelijk (maximaal 6 weken) maximaal 30 minuten per week extra.

aanwezigheid van een rolstoelgebruiker:

Maximaal 30 minuten extra per week voor het dweilen / reinigen van de vloeren.

 

Opmerkingen

 

bij de aanwezigheid van huisdieren behoudens een hulphond kan tijdelijk tot maximaal 6 weken extra tijd geïndiceerd worden gedurende deze periode wordt van de klant verwacht dat hij een oplossing zoekt.

 

WASverzorging

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

Wassen en drogen (droger of ophangen)

Strijken en vouwen

60

Wegingsfactoren

Aanwezigheid van een meerpersoonshuishouden

Maximaal 30 minuten extra per week

Aanwezigheid van kinderen onder de 5 jaar

Maximaal 30 minuten extra per week

Opmerkingen

 

Bij de aanwezigheid van kinderen vanaf 5 jaar wordt er in principe vanuit gegaan dat deze zindelijk zijn.

 

 

 

 

Kindverzorging

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

 

Indien er een noodzaak aanwezig is tot kindverzorging dan is dit dusdanig afhankelijk van de situatie en de mogelijkheden dat er per definitie sprake is van puur maatwerk.

Mede ook gelet op de grote diversiteit van voorkomende taken op dit onderdeel is het niet wenselijk om hiervoor normen aan te leggen.