Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Reductieregeling 2012 gemeente Cuijk

Geldend van 11-07-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening Reductieregeling 2012 gemeente Cuijk

De raad van de gemeente Cuijk;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders 3 april 2012, met overneming van de daarin vermelde motieven;

gehoord de commissie Burger op 29 mei 2012

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel g, artikel 8 lid 2 onderdeel d en artikel 35 lid 5 van de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T :

Vast te stellen:

de Verordening Reductieregeling 2012 gemeente Cuijk

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

      • a.

        de wet: de Wet werk en bijstand (WWB).

      • b.

        het college: het college van burgemeester en wethouders van Cuijk;

      • c.

        de raad: de gemeenteraad van Cuijk;

      • d.

        sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteit: een maatschappelijke, educatieve, sportieve of culturele activiteit die beoogt een sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken;

      • e.

        maatschappelijke participatie: het meedoen aan maatschappij met als oogmerk het voorkomen c.q. doorbreken van een sociaal isolement;

      • f.

        schoolgaande kinderen: kinderen van 4 tot 18 jaar die voltijd onderwijs of een beroepsopleiding volgen;

      • g.

        studenten: studerenden van 18 jaar en ouder die recht hebben op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering (WSF) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) een tegemoetkoming krijgen;

      • h.

        schoolcarrière: de periode dat een kind deelneemt aan basis- en voortgezet onderwijs en daarmee al dan niet leerplichtig is op grond van artikel 3 van de Leerplichtwet 1969;

      • i.

        peildatum: de eerste dag van de maand waarin de aanvraag voor deelname aan de Reductieregeling is ingediend;

      • j.

        kalenderjaar: het tijdvak van een jaar lopend van 1 januari tot 1 januari van het jaar daaropvolgend.

Artikel 2 Rechthebbenden

  • 1. Recht op een tegemoetkoming bestaat voor de in Nederland woonachtige Nederlander of een daarmee gelijkgestelde vreemdeling als bedoeld in artikel 11, lid 2 en 3 WWB.

  • 2. Geen recht op tegemoetkoming bestaat voor studenten, zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 sub g van deze verordening.

  • 3. Recht op een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4 van deze verordening bestaat voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder of een gezin, met een inkomen dat op de peildatum gelijk is aan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4. Recht op een tegemoetkoming bestaat voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder of een gezin, welke een vermogen heeft dat op de peildatum lager is dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, lid 2 WWB.

     

Hoofdstuk 2 Recht op tegemoetkoming in het kader van de Reductieregeling

Artikel 3 Voorwaarden

  • 1. Uitsluitend een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 2 van deze verordening komt in aanmerking voor tegemoetkoming op grond van deze verordening.

  • 2. Uitsluitend kosten voor sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten in verband met ‘maatschappelijke participatie’ zoals bedoeld in artikel 1 komen in aanmerking voor tegemoetkoming op grond van deze verordening.

Artikel 4 Maximale tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming voor maatschappelijke participatie bedraagt maximaal per gezinslid per kalenderjaar € 120,00

  • 2. In aanvulling op de onder lid 1 vermelde tegemoetkoming, geldt ter bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen, een éénmalige tegemoetkoming voor kinderen € 225,00 per kind per schoolcarrière, als bedoeld onder artikel 1, lid 2, sub h van deze verordening.

  • 3. De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden op hele euro’s naar boven afgerond.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 5 Uitvoering

  • 1. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2. De beleidsregels bevatten in ieder geval bepalingen over de aard van de kosten welke voor een tegemoetkoming in verband met sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten in aanmerking komen.

  • 3. Verstrekking van een tegemoetkoming geschiedt op vertoon van kosten als bedoeld in artikel 3 lid 2 van deze verordening.

  • 4. Aan een persoon die geen recht heeft op een tegemoetkoming, kan het college, gelet op de omstandigheden, in afwijking van deze verordening, in het individuele geval beoordelen of iemand in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, indien zeer dringende redenen hiertoe noodzaken.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na publicatie en geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Reductieregeling 2012 gemeente Cuijk.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering
Van 18 juni 2012
De raad voornoemd.
De griffier, De voorzitter,

Toelichting

Algemene toelichting Verordening Reductieregeling 2012 gemeente Cuijk

In de motie Blanksma-Spekman c.s. vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het stimuleren van gemeenten om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk om financiële redenen niet meedoet terug te dringen. Daartoe voorziet de wet op grond van artikel 8 lid 2 sub d WWB in een verordeningplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35 lid 5 WWB.

Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt.

In artikel 8 van de WWB is de gemeenteraad verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsonderwijs volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Betekenis verordeningplicht en inhoud verordening

Strekking van de verordeningplicht is dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen. Daartoe zijn in de vorige kabinetsperiode extra middelen (zgn. Aboutaleb-middelen) aan het gemeentefonds toegevoegd. Voor gemeenten die al maatregelen hebben genomen om de participatie van kinderen te bevorderen – zoals de gemeente Cuijk - betekent dit dat zij hun beleid rechtstreeks in de verordening kunnen opnemen en daarmee voldaan hebben aan de verordeningplicht.

De verordeningplicht verandert niets aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit punt. Met de verordeningplicht krijgen colleges de opdracht om gerichte –generieke dan wel individuele- participatiebevorderende maatregelen te treffen voor schoolgaande kinderen. Daarmee wordt de door het Rijk gewenste transparantie en verantwoording van beleid bereikt.

De gemeente Cuijk kende al het ‘Declaratiefonds’. Deze regeling regelde zowel de tegemoetkomingen voor volwassenen voor sociale en culturele activiteiten als de tegemoetkomingen voor schoolgaande kinderen. Op grond van de wijzigingen in de WWB per 1 januari 2012 dient de gemeente specifiek beleid ten behoeve van de participatie van schoolgaande kinderen in een verordening op te nemen. Voor de gemeente Cuijk zou de consequentie zijn dat de gemeente naast de twee genoemde regelingen een aparte verordening Maatschappelijke participatie zou hebben.

Artikelsgewijze toelichting Verordening Reductieregeling 2012 gemeente Cuijk

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook deze verordening moet worden gewijzigd.

Ten aanzien van het beleid met betrekking tot de voorzieningen voor maatschappelijke participatie geldt dat deze uitsluitend betrekking mogen hebben op sociaal-culturele, educatieve of sportieve activiteiten. In artikel 1 lid 2 onderdeel d van deze verordening is bepaald dat onder sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteit wordt verstaan: een maatschappelijke, educatieve, sportieve of culturele activiteit die beoogt een sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken.

Er kan worden gedacht aan een lidmaatschap van een sportvereniging of toneelvereniging. Maar ook aan internet-, krant- of tijdschriftenabonnementen voor bijvoorbeeld senioren, waarmee deze op de hoogte blijven van de actualiteiten in- en om hen heen. Het college stelt een limitatieve lijst op met activiteiten waarvoor een tegemoetkoming gegeven kan worden. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 5 van deze verordening.

Artikel 1, lid 2 sub e van deze verordening ziet erop toe dat uitsluitend kosten in verband met maatschappelijke participatie in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van deze verordening. Het doel van maatschappelijke participatie is het tegengaan of voorkomen van een sociaal isolement.

Artikel 2. Rechthebbenden

In dit artikel is de kring van rechthebbenden beschreven. Voor bepaling van het recht op tegemoetkoming zijn de bepalingen uit de Wet werk en bijstand van overeenkomstige toepassing. De belangrijkste daarvan zijn de leefvorm, inkomen, vermogen en rechtmatig verblijf in Nederland. Studenten komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming, omdat ze door hun studie al voldoende meedoen aan de maatschappij.

Ten aanzien van het inkomen, geldt dat er een inkomensgrens is waarboven men van deelname aan de Reductieregeling uitgesloten is. Deze inkomensgrens is voor wat betreft artikel 2 lid 3 van deze verordening gemaximeerd op 110% van de geldende bijstandsnorm, omdat de Reductieregeling gezien wordt als zijnde een vorm van generieke gemeentelijke inkomensondersteuning. Hierdoor wordt deze gelijk gesteld aan categoriale bijzondere bijstand. Daardoor is de Reductieregeling op grond van artikel 35, lid 9 WWB gemaximeerd met een inkomensgrens van 110% van de geldende bijstandsnorm.

Ten aanzien van vermogen, geldt er een vermogensgrens gelijk aan artikel 34 lid 2 WWB. Mensen met een vermogen dat hoger ligt dan de toepasselijke vermogensgrens worden uitgesloten van deelname aan de Reductieregeling.

Artikel 3. Voorwaarden

In artikel 3 zijn de voorwaarden opgenomen om in aanmerking te komen voor de deelname aan de Reductieregeling. Hierbij wordt de doelgroep nader gespecificeerd en aan welke voorwaarden deze moet voldoen. Het betreft:

  • 1.

    de doelgroep van alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden zoals neergelegd in artikel 4 WWB;

  • 2.

    de uitsluiting van de doelgroep studenten;

  • 3.

    het hebben van een in aanmerking te nemen inkomen van respectievelijk ten hoogste 110% van de toepasselijke bijstandsnorm;

  • 4.

    het hebben van een vermogen dat op de peildatum lager ligt dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, lid 2 WWB.

In artikel 3 lid 2 van deze verordening is voorts bepaald dat uitsluitend kosten voor sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten in verband met ‘maatschappelijke participatie’ zoals bedoeld in artikel 1 in aanmerking komen voor tegemoetkoming op grond van deze verordening. Zie in dit verband ook de toelichting bij artikel 1 van deze verordening.

 

Artikel 4. Maximale tegemoetkoming

Om de kosten van de Reductieregeling enigszins te kunnen beheersen is in artikel 4 onder lid 1 van deze verordening de maximale tegemoetkoming per gezinslid per kalenderjaar vastgelegd voor gezinnen, alleenstaande ouders en alleenstaanden.

 

Het belang van buitenschoolse activiteiten, zoals deelname aan een introductiekamp of het hebben van een muziekinstrument wordt onderkend. Daarom wordt in artikel 4 lid 2 van deze verordening een éénmalige, aanvullende tegemoetkoming vastgelegd voor de maatschappelijke participatie van kinderen tijdens hun schoolcarrière.

 

In lid 3 is een indexeringsbepaling opgenomen.

 

Artikel 5. Uitvoering

Omdat de uitvoering van het verstrekken van een tegemoetkoming is opgedragen aan het college worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels gesteld. Deze beleidsregels dienen als handvat voor de uitvoering.

 

In artikel 5 lid 2 van deze verordening is bepaald dat de beleidsregels in ieder geval bepalingen van de te verstrekken kosten bevatten.

 

Hierbij kan worden gedacht aan de kosten van:

  • *

    de contributie van een sportvereniging;

  • *

    de contributie van een zangvereniging;

  • *

    een bibliotheekabonnement;

  • *

    een telefoon- of internetabonnement;

  • *

    een krantenabonnement;

  • *

    een zwemabonnement;

  • *

    muziekonderwijs;

  • *

    schoolactiviteiten zoals schoolreisjes en excursies;

  • *

    sportattributen;

  • *

    sportkleding;

  • *

    vakantiekamp.

 

In artikel 5 lid 3 is neergelegd dat een tegemoetkoming enkel verstrekt wordt op vertoon van bewijs van de kosten. Hierdoor wordt er gericht een tegemoetkoming verstrekt voor daadwerkelijke kosten en wordt het doel van de regeling, het maatschappelijke participeren, ook meetbaar en controleerbaar.

 

Artikel 5 lid 4 betreft een hardheidsclausule, onder verwijzing naar artikel 16 WWB, waarbij het college bevoegd blijft om, in afwijking van deze verordening, indien de situatie daartoe noodzaakt, alsnog een tegemoetkoming te verstrekken op grond van deze verordening. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd voor het college om maatwerk te leveren in situaties die als zeer schrijnende betiteld kunnen worden en er in beginsel eigenlijk geen recht is op een tegemoetkoming. Dit wordt altijd individueel beoordeeld aan de hand van de situatie.

 

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na publicatie en geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012. Hiermee wordt aansluiting gevonden bij het besluit van de gemeenteraad van d.d. 19 december 2011 om de Reductieregeling als regeling op te nemen in het minimabeleid.

 

Artikel 8. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.