Regeling vervallen per 01-01-2018

Reductieregeling 2015

Geldend van 02-04-2015 t/m 31-12-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Reductieregeling 2015

Met inachtneming van het vervallen van de verordeningsplicht op grond van artikel 8 lid 1 sub g WWB en de intrekking van de Verordening Reductieregeling 2012 Cuijk door de gemeenteraad op 16 maart 2015, heeft het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk gemeend de voorziening Reductieregeling te handhaven onder de Participatiewet in de vorm van de onderstaande beleidsregel bijzondere bijstand. Omwille van de naamsbekendheid van de Reductieregeling wordt deze beleidsregel dan ook aangeduid met de naam “Reductieregeling” in plaats van de gebruikelijk benaming, te weten: “Bijzondere bijstand voor kosten van sociaal culturele en educatieve activiteiten”.

Hieronder volgt de nadere uitwerking van de beleidsregel Reductieregeling:

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      regeling: deze beleidsregels inzake de bijzondere bijstand voor kosten van sociaal culturele en educatieve activiteiten;

    • b.

      de wet: de Participatiewet;

    • c.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Cuijk;

    • d.

      de raad: de gemeenteraad van Cuijk;

    • e.

      sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteit: een maatschappelijke, educatieve, sportieve of culturele activiteit die beoogt een sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken;

    • f.

      maatschappelijke participatie: het meedoen aan maatschappij met als oogmerk het voorkomen c.q. doorbreken van een sociaal isolement;

    • g.

      schoolgaande kinderen: kinderen van 4 tot 18 jaar die voltijd onderwijs of een beroepsopleiding volgen;

    • h.

      schoolcarrière: de periode dat een kind deelneemt aan basis- en voortgezet onderwijs en daarmee al dan niet leerplichtig is op grond van artikel 3 van de Leerplichtwet 1969;

    • i.

      peildatum: de eerste dag van de maand waarin de aanvraag voor deelname aan de Reductieregeling is ingediend;

    • j.

      kalenderjaar: het tijdvak van een jaar lopend van 1 januari tot 1 januari van het jaar daaropvolgend.

Artikel 2. Rechthebbenden

  • 1. Recht op een tegemoetkoming bestaat voor de in Nederland woonachtige Nederlander of een daarmee gelijkgestelde vreemdeling als bedoeld in artikel 11, lid 2 en 3 Participatiewet.

  • 2. Recht op een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4 van deze regeling bestaat voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder of een gezin, met een inkomen dat op de peildatum lager of gelijk is aan 115% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3. Recht op een tegemoetkoming bestaat voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder of een gezin, welke een vermogen heeft dat op de peildatum lager is dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, lid 2 Participatiewet.

Hoofdstuk 2 – Recht op tegemoetkoming in het kader van de Reductieregeling

Artikel 3. Voorwaarden

  • 1. Uitsluitend een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 2 van deze regeling komt in aanmerking voor tegemoetkoming op grond van deze regeling.

  • 2. Uitsluitend kosten voor sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten in verband met ‘maatschappelijke participatie’ zoals bedoeld in artikel 1 komen in aanmerking voor tegemoetkoming op grond van deze regeling.

Artikel 4. Maximale tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming voor maatschappelijke participatie bedraagt maximaal per gezinslid per kalenderjaar € 128,00.

  • 2. In aanvulling op de onder lid 1 vermelde tegemoetkoming, geldt ter bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen, een éénmalige tegemoetkoming voor kinderen € 225,00 per kind per schoolcarrière, als bedoeld onder artikel 1, lid 2, sub g van deze regeling.

  • 3. De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden op hele euro’s naar boven afgerond.

Hoofdstuk 3 – Slotbepalingen

Artikel 5. Uitvoering

  • 1. Het college kan nadere uitvoeringsregels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze regeling.

  • 2. De nadere uitvoeringsregels geven duidelijkheid over de exacte aard van de kosten welke voor een tegemoetkoming in verband met sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten in aanmerking komen.

  • 3. Verstrekking van een tegemoetkoming geschiedt op vertoon van kosten als bedoeld in artikel 3 lid 2 van deze regeling.

  • 4. Aan een persoon die geen recht heeft op een tegemoetkoming, kan het college, gelet op de omstandigheden, in afwijking van deze regeling, in het individuele geval beoordelen of iemand in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, indien zeer dringende redenen hiertoe noodzaken.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na publicatie en geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015, tenzij de Verordening Reductieregeling 2012 Cuijk op die datum nog van kracht is.

Artikel 7. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Reductieregeling 2015 Cuijk.

Toelichting

Algemeen

In de motie Blanksma-Spekman c.s. vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het stimuleren van gemeenten om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk om financiële redenen niet meedoet terug te dringen. Daartoe voorzag de wet op grond van artikel 8 lid 2 sub d WWB in een verordeningplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35 lid 5 WWB. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is deze verplichting komen te vervallen. Het college van burgemeester en wethouders meent echter dat de maatschappelijke functie van de regeling als zodanig wel in stand dient te blijven en heeft daarom de Reductieregeling zoals die was opgenomen in de verordening vastgesteld als een beleidsregel onder het regime van bijzondere bijstand. Daarbij is gemeend dat het begrip Reductieregeling niet gewijzigd hoeft te worden, daar de waarde van de naamsbekendheid groot genoeg is om aanspraak op deze bijzondere bijstand niet aan te duiden met bijzondere bijstand voor de kosten van sociaal culturele en educatieve activiteiten. Daarom wordt, omwille van de leesbaarheid, voor de inhoud van deze beleidsregel ook het begrip regeling gebruikt.

Daarnaast heeft het college gemeend dat de maatschappelijke participatie van kinderen van groot belang is met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband blijft het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze regeling. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook deze regeling moet worden gewijzigd.

Ten aanzien van het beleid met betrekking tot de voorzieningen voor maatschappelijke participatie geldt dat deze uitsluitend betrekking mogen hebben op sociaal-culturele, educatieve of sportieve activiteiten. In artikel 1 lid 2 onderdeel d van deze regeling is bepaald dat onder sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteit wordt verstaan: een maatschappelijke, educatieve, sportieve of culturele activiteit die beoogt een sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken.

Er kan worden gedacht aan een lidmaatschap van een sportvereniging of toneelvereniging. Maar ook aan internet-, krant- of tijdschriftenabonnementen voor bijvoorbeeld senioren, waarmee deze op de hoogte blijven van de actualiteiten in- en om hen heen. Het college stelt een limitatieve lijst op met activiteiten waarvoor een tegemoetkoming gegeven kan worden. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 5 van deze regeling.

Artikel 1, lid 2 sub e van deze regeling ziet erop toe dat uitsluitend kosten in verband met maatschappelijke participatie in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van deze regeling. Het doel van maatschappelijke participatie is het tegengaan of voorkomen van een sociaal isolement.

Artikel 2. Rechthebbenden

In dit artikel is de kring van rechthebbenden beschreven. Voor bepaling van het recht op tegemoetkoming zijn de bepalingen uit de Wet werk en bijstand van overeenkomstige toepassing. De belangrijkste daarvan zijn de leefvorm, inkomen, vermogen en rechtmatig verblijf in Nederland.

Ten aanzien van het inkomen, geldt dat er een inkomensgrens is waarboven men van deelname aan de Reductieregeling uitgesloten is. Deze inkomensgrens is voor wat betreft artikel 2 lid 3 van deze regeling gemaximeerd op 115% van de geldende bijstandsnorm, hetzelfde percentage dat geldt voor nagenoeg alle andere vormen van individuele bijzondere bijstand.

Ten aanzien van vermogen, geldt er een vermogensgrens gelijk aan artikel 34 lid 2 Participatiewet. Mensen met een vermogen dat hoger ligt dan de toepasselijke vermogensgrens worden in principe uitgesloten van deelname aan de Reductieregeling.

Artikel 3. Voorwaarden

In artikel 3 zijn de voorwaarden opgenomen om in aanmerking te komen voor de deelname aan de Reductieregeling. Hierbij wordt de doelgroep nader gespecificeerd en aan welke voorwaarden deze moet voldoen. Het betreft:

  • ·

    de doelgroep van alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden zoals neergelegd in artikel 4 Participatiewet;

  • ·

    het hebben van een in aanmerking te nemen inkomen van respectievelijk ten hoogste 115% van de toepasselijke bijstandsnorm;

  • ·

    het hebben van een vermogen dat op de peildatum lager ligt dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, lid 2 Participatiewet.

In artikel 3 lid 2 van deze regeling is voorts bepaald dat uitsluitend kosten voor sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten in verband met ‘maatschappelijke participatie’ zoals bedoeld in artikel 1 in aanmerking komen voor tegemoetkoming op grond van deze regeling. Zie in dit verband ook de toelichting bij artikel 1 van deze regeling.

Artikel 4. Maximale tegemoetkoming

Om de kosten van de Reductieregeling enigszins te kunnen beheersen is in artikel 4 onder lid 1 van deze regeling de maximale tegemoetkoming per gezinslid per kalenderjaar vastgelegd voor gezinnen, alleenstaande ouders en alleenstaanden.

Het belang van buitenschoolse activiteiten, zoals deelname aan een introductiekamp of het hebben van een muziekinstrument wordt onderkend. Daarom wordt in artikel 4 lid 2 van deze regeling een éénmalige, aanvullende tegemoetkoming vastgelegd voor de maatschappelijke participatie van kinderen tijdens hun schoolcarrière.

In lid 3 is een indexeringsbepaling opgenomen.

Artikel 5. Uitvoering

Omdat de uitvoering van het verstrekken van een tegemoetkoming is opgedragen aan het college worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels gesteld. Deze beleidsregels dienen als handvat voor de uitvoering.

In artikel 5 lid 2 van deze regeling is bepaald dat de beleidsregels in ieder geval bepalingen van de te verstrekken kosten bevatten.

Hierbij kan worden gedacht aan de kosten van:

  • ·

    de contributie van een sportvereniging;

  • ·

    de contributie van een zangvereniging;

  • ·

    een bibliotheekabonnement;

  • ·

    een telefoon- of internetabonnement;

  • ·

    een krantenabonnement;

  • ·

    een zwemabonnement;

  • ·

    muziekonderwijs;

  • ·

    schoolactiviteiten zoals schoolreisjes en excursies;

  • ·

    sportattributen;

  • ·

    sportkleding;

  • ·

    vakantiekamp.

In artikel 5 lid 3 is neergelegd dat een tegemoetkoming enkel verstrekt wordt op vertoon van bewijs van de kosten. Hierdoor wordt er gericht een tegemoetkoming verstrekt voor daadwerkelijke kosten en wordt het doel van de regeling, het maatschappelijke participeren, ook meetbaar en controleerbaar.

Artikel 5 lid 4 betreft een hardheidsclausule, onder verwijzing naar artikel 16 Participatiewet, waarbij het college bevoegd blijft om, in afwijking van deze regeling, indien de situatie daartoe noodzaakt, alsnog een tegemoetkoming te verstrekken op grond van deze regeling. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd voor het college om maatwerk te leveren in situaties die als zeer schrijnende betiteld kunnen worden en er in beginsel eigenlijk geen recht is op een tegemoetkoming. Dit wordt altijd individueel beoordeeld aan de hand van de situatie.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na publicatie en geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015, tenzij de Verordening Reductieregeling 2012 nog steeds van kracht is.

Artikel 7. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze regeling.