Regeling vervallen per 18-01-2022

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Cuijk 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 17-01-2022

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Cuijk 2019

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, kenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 3.

    Bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet.

  • 4.

    Client: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wet.

  • 5.

    Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wet.

  • 6.

    Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet.

  • 7.

    Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet.

  • 8.

    Onderzoek: het onderzoek zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening.

  • 9.

    Persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de Wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning er naar zijn mening het meest is aangewezen.

  • 10.

    Persoonsgebonden budget (Pgb): een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet.

  • 11.

    Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

  • 12.

    Voorliggende voorziening: al hetgeen tegemoetkomt aan de hulpvraag, al dan niet wettelijk, en voorgaat op een verstrekking van een maatwerkvoorziening.

  • 13.

    Verordening: Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Cuijk 2018.

  • 14.

    Ingezetene: cliënt die woonachtig is in de gemeente Cuijk.

  • 15.

    Uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 16.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2 Melding

  • 1.

    Een melding zoals bedoeld in artikel 2 van de Verordening is een verzoek waarin wordt gevraagd om maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de Wet.

  • 2.

    Na ontvangst van de melding wordt uiterlijk binnen 10 werkdagen een afspraak voor een gesprek gemaakt.

Artikel 3 Spoedprocedure

  • 1.

    Als er een melding wordt gemaakt van een situatie waarin direct maatschappelijke ondersteuning nodig is, wordt een tijdelijke maatwerkvoorziening verstrekt.

  • 2.

    Gedurende deze periode wordt, indien er langer ondersteuning wordt gevraagd, het onderzoek uitgevoerd om zodoende te komen tot een definitief besluit over het al dan niet verstrekken van een maatwerkvoorziening.

Artikel 4 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Als cliëntondersteuning reeds heeft plaatsgevonden zoals in bedoeld in artikel 3 van de Verordening worden de resultaten hiervan meegenomen in het onderzoek als bedoeld in artikel 7 van de Verordening.

  • 2.

    Voor het onderzoek zoals bedoeld in de Verordening, kan cliëntondersteuning ingezet worden om de vraag helder te krijgen en mogelijke oplossingen te inventariseren.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorziening

Artikel 5 Bijdragen in de kosten maatwerkvoorziening (ZIN en Pgb)

De cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd zolang hij gebruik maakt van de maatwerkvoorziening, met inachtneming van het gestelde in artikel 2.1.4 lid 3 van de Wet.

Artikel 6 Sportvoorziening als maatwerk

Het college biedt mogelijkheden voor de verstrekking van sporthulpmiddelen of andere sportvoorzieningen als maatwerkvoorziening, mits een inwoner wegens aantoonbare beperkingen onvoldoende kan participeren in de maatschappij.

Artikel 7 Persoonsgeboden budget (Pgb)

Aan het verstrekken van een Persoonsgebonden budget (Pgb) zijn, naast de verplichtingen zoals vermeld in artikel 2.3.6 van de Wet en artikel 11 van de Verordening de volgende aanvullende voorwaarden verbonden:

  • 1.

    De cliënt dient een gemotiveerd verzoek in om voor een Persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

  • 2.

    De cliënt dient schriftelijke afspraken met de aanbieder te maken, waaruit in ieder geval blijkt dat het Persoonsgebonden budget veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt besteed.

  • 3.

    De afspraken dienen in een zorgovereenkomst te worden opgenomen.

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding of een sportvoorziening wordt enkel verstrekt in de vorm van een Persoonsgebonden budget.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een Persoonsgebonden budget voor inzet van hulp vanuit het sociaal netwerk moet tijdens het onderzoek door de cliënt worden aangetoond dat:

    • a.

      Het aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan een maatwerkvoorziening in natura en;

    • b.

      er sprake is van overstijging van de gebruikelijke hulp en;

    • c.

      er sprake is van langdurige, omvangrijke en frequente ondersteuningsvraag.

Artikel 8 Uitsluitingsgronden Persoonsgebonden budget (Pgb)

Naast de algemene uitsluitingsgronden voor een maatwerkvoorziening en de verplichtingen en voorwaarden zoals vermeld in artikel 11 lid 3 van de Verordening, gelden ten aanzien van het Persoonsgebonden budget de volgende specifieke uitsluitingsgronden:

  • 1.

    Indien het vermoeden bestaat dat de cliënt niet in staat is om zelf de besteding van het Persoonsgebonden budget of de verantwoording hiervoor te verzorgen.

  • 2.

    Indien de cliënt bij een eerder toegekend Persoonsgebonden budget zich niet aan de geldende regels en verantwoordelijkheden heeft gehouden en als dit verwijtbaar is.

  • 3.

    Er sprake is van een maatwerkvoorziening die naar verwachting binnen een kort tijdsbestek vervangen moet worden door een andere maatwerkvoorziening.

  • 4.

    Een Persoonsgebonden budget voor inzet van hulp vanuit het sociaal netwerk niet tot aantoonbaar betere, effectievere en doelmatiger ondersteuning leidt, dan ondersteuning geleverd door een organisatie/instelling of een ZZP-er.

  • 5.

    De cliënt verzuimt schriftelijke afspraken te overleggen zoals bedoeld in artikel 11, lid 3 sub a van de Verordening.

Artikel 9 De hoogte van het Persoonsgebonden budget

Naast de in artikel 11 lid 1 van de Verordening opgenomen bepalingen ten aanzien van de hoogte van het Persoonsgebonden budget gelden de volgende aanvullende bepalingen:

  • 1.

    in alle gevallen geldt dat het Persoonsgebonden budget toereikend moet zijn om de benodigde ondersteuning in te kunnen kopen.

  • 2.

    Het college hanteert bij het vaststellen van de hoogte van het Persoonsgebonden budget maximaal het tarief dat bij aanbesteding en gunning aan de zorgaanbieders tot stand is gekomen voor de desbetreffende geïndiceerde categorie.

  • 3.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het Persoonsgebonden budget wordt uitgegaan van een gedifferentieerde tariefstelling voor inkoop via een Pgb bij erkende zorginstellingen, een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) of eenmansbedrijf en niet-professionals. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

    • I.

      Een budgethouder die een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met een voor de sector toepasselijk cao, kan het maximum (100%) van het vastgestelde ZIN-tarief ontvangen.

    • II.

      Inschakeling van een zzp’er of zorgorganisatie die arbeidsvoorwaarden met lagere loonschalen hanteert, leidt als gevolg van aannemelijke minderkosten, tot een verlaging van het maximum Pgb-tarief met 15%.

    • III.

      Wordt de ondersteuning geleverd door een persoon uit het netwerk van de cliënt én/of een niet-professionele hulpverlener dan bedraagt het Pgb- een maximum van € 20,- per uur.

    • IV.

      Het genoemde kortingspercentage geldt als uitgangspunt. Indien de Pgb budgethouder kan aantonen dat in zijn situatie het Pgb-tarief niet toereikend is om passende ondersteuning in te kopen, kan in uitzonderlijke gevallen aanpassing plaatsvinden.

  • 4.

    Het tarief voor het Persoonsgebonden budget voor Hulp bij het Huishouden is afgestemd op het werkelijk aantal geïndiceerde uren en minuten en wordt vastgesteld op basis van 125% van de gemiddelde salarisschaal van een thuiszorghulpverlener, conform de cao voor de Verpleeg- Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT).

  • 5.

    Om de hoogte van het Persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een sportvoorziening te kunnen bepalen, overlegt de cliënt tenminste 2 offertes.

  • 6.

    Voor verhuiskosten wordt een forfaitair bedrag gehanteerd van € 6000,-.

  • 7.

    De hoogte van het Persoonsgebonden budget is een bruto budget.

Artikel 10 Uitbetaling van het Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De Sociale Verzekeringsbank (SVB) voert namens het college de betalingen ten laste van het verstrekte Persoonsgebonden budget, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.

  • 2.

    De uitbetaling vindt alleen plaats aan aanbieders dan wel hulpverleners waar de cliënt een contract mee heeft afgesloten.

Artikel 11 Kwaliteitseisen Persoonsgebonden budget (Pgb)

Ter borging van de geleverde maatwerkvoorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget, gelden de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De cliënt maakt met de zorgaanbieder of hulpverlener van welke hij de maatwerkvoorziening inkoopt, schriftelijke afspraken over de kwaliteit en legt deze vast in de zorgovereenkomst.

  • 2.

    Ten aanzien van de kwaliteit geldt dat een Persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening:

    • a.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt gerealiseerd;

    • b.

      is afgestemd op de persoonlijke situatie en behoeften van de cliënt en zijn omgeving;

    • c.

      is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg, waaronder informele zorg;

    • d.

      wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;

    • e.

      voldoet aan alle eisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

  • 3.

    Ten aanzien van de maatwerkvoorziening geldt dat:

    • a.

      een bewindvoerder niet als vertegenwoordiger kan worden aangemerkt indien hij uitsluitend zorgt voor de financiële regievoering van een cliënt;

    • b.

      het een cliënt niet is toegestaan de regie voor het Persoonsgebonden budget uit te besteden aan dezelfde organisatie die de maatwerkvoorziening levert.

  • 4.

    Indien een maatwerkvoorziening, niet zijnde een hulpmiddel of woningaanpassing, wordt uitgevoerd door een andere zorgaanbieder dan een persoon uit het sociaal netwerk, gelden naast de eisen op grond van het tweede en derde lid de volgende specifieke eisen:

    • a.

      de cliënt en de zorgaanbieder maken gebruik van een zorgovereenkomst waarin doelen, afspraken en evaluatiemomenten worden vastgelegd. Dit plan is afgestemd op door het college gestelde doelen en evaluatiemomenten. Uit het plan blijkt de betrokkenheid van de cliënt en het sociaal netwerk;

    • b.

      de zorgaanbieder werkt aantoonbaar aan kwaliteitsverbetering en doet op verzoek verslag aan het college van de voortgang van de ondersteuning;

    • c.

      er wordt gebruik gemaakt van een meldcode waarin wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden;

    • d.

      de zorgaanbieder meldt iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van de voorziening direct aan de toezichthoudend ambtenaar van de GGD Hart van Brabant;

    • e.

      de medewerkers en niet-incidentele vrijwilligers die ingezet worden bij de maatwerkvoorziening beschikken over een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze persoon voor de organisatie of ondernemer ging werken;

    • f.

      de zorgaanbieder houdt een klachtensysteem bij en neemt indien nodig aantoonbaar maatregelen.

  • 5.

    Indien de maatwerkvoorziening, niet zijnde een hulpmiddel of woningaanpassing, wordt uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk, gelden naast de eisen op grond van het tweede en derde lid de volgende specifieke eisen:

    • a.

      de cliënt en de persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert, maken gebruik van een zorgovereenkomst waarin doelen, afspraken en evaluatiemomenten worden vastgelegd. Dit plan is afgestemd op door het college gestelde doelen en evaluatiemomenten. Uit het plan blijkt de betrokkenheid van de cliënt en het sociaal netwerk;

    • b.

      De persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert doet op verzoek verslag aan het college van de voortgang van de ondersteuning;

    • c.

      De persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert meldt iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van een voorziening direct aan de toezichthoudend ambtenaar van de GGD Hart van Brabant;

    • d.

      Indien het college dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de te leveren maatwerkvoorziening, kan het college bepalen dat de persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert beschikt over een VOG voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze persoon is gestart met het uitvoeren van de maatwerkvoorziening.

  • 6.

    Het college kan periodiek onderzoek doen naar de voortgang van de resultaten en kwaliteit van de maatwerkvoorziening.

  • 7.

    Bij een Persoonsgebonden budget hoger dan € 25.000,- , of een lager budget wanneer dat wenselijk geacht wordt, kan het college een aanvullend advies eisen van een inhoudelijk deskundige over de zorgovereenkomst en/of de uitvoering daarvan.

  • 8.

    De kwaliteitseisen worden in de beschikking vastgelegd.

Artikel 12 Verantwoording van het Persoonsgebonden budget (Pgb)

  • 1.

    De verantwoording van het Persoonsgebonden budget wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op lid 1, een aanvullende controle uitvoeren op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van het Persoonsgebonden budget.

  • 3.

    In de beschikking wordt opgenomen aan welke verantwoordingseisen er voldaan moet worden.

Hoofdstuk 4 Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 13 Tegemoetkoming meerkosten voor personen met een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen

Het college verstrekt geen tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen zoals bedoeld in artikel 2.1.7 van de Wet.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit, inspraak en slotbepalingen

Artikel 14 Reële kostprijs bij diensten van derden

Bij een inschrijving met een derde, zoals bedoeld in artikel 19 lid 1 sub b van de Verordening, wordt aan deze derde de eis gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid van artikel 19 van de Verordening.

Artikel 15 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Met inachtneming van artikel 20 van de Verordening kunnen naast de aanbieders ook anderen een calamiteit en/of geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van een voorziening, melden aan de toezichthoudend ambtenaar.

Artikel 16 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Bij Verordening zijn regels gesteld in de Verordening “Adviesraad Sociaal Domein Cuijk 2016” over het betrekken van ingezetenen bij het beleid, zoals bedoeld in artikel 23 van de Verordening.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze “Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning” treden in werking met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 18 Intrekking oude Nadere Regels en besluit

De Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2015.1 worden met ingang van 1 januari 2019 ingetrokken.

Artikel 19 Citeertitel

Deze Nadere Regels kunnen worden aangehaald als “Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2019”. Deze Nadere Regels dienen in samenhang te worden gezien met de Verordening en de toelichting daarop als uitvloeisel van de Wet.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk op 18 december 2018.

drs. R.H.M.A. Rongen

 

mr. W.A.G. Hillenaar

secretaris

 

burgemeester

Toelichting Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning 2019

Inleiding

Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn de Nadere Regels een verdere uitwerking van de bepalingen in de Verordening. De in de Verordening en de Nadere Regels opgenomen bepalingen hebben betrekking op de procedure melding, onderzoek en aanvraag, de maatwerkvoorziening, het Persoonsgebonden budget, de bijdragen in de kosten, de Huishoudelijke Hulp Toelage en kwaliteit en inspraak. Alleen daar waar nodig zijn er aanvullende regels opgesteld naast de Wet en de Verordening. Dit document kan daarmee niet los worden gezien van datgene wat vast ligt in de Wmo en de Verordening. Daar waar gemeente wordt genoemd in de Nadere Regels, wordt de gemeente Cuijk bedoeld.

De Nadere Regels ontlenen hun status aan artikel 156 van de Gemeentewet: “De raad kan aan het college, een door hem ingestelde bestuurscommissie en een deelraad bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet”.

Als Nadere Regels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen. Voor de gemeente zijn deze Nadere Regels evenzeer bindend als de Verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente het beleidskader, zoals neergelegd in de Verordening en Nadere Regels wel correct heeft gehanteerd.

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2018 is door de gemeenteraad vastgesteld. De Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2 Melding

Niet alle vragen die binnenkomen bij de frontoffice Wmo zijn meldingen zoals bedoeld in de Wet en de Verordening. Indien het probleem van de inwoner direct met het verstrekken van informatie of een doorverwijzing is verholpen, blijft nader onderzoek achterwege. Zo behoren verzoeken om informatie, een vraag om maatschappelijk werk en eenvoudige vraagverheldering niet altijd tot de procedure van een maatwerkvoorziening.

Artikel 3 Spoedprocedure

In spoedeisende gevallen moet de gemeente na de melding onverwijld beslissen tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening (artikel 2.3.3 Wmo 2015). Er is sprake van spoed als de hulpvraag om zorg of ondersteuning binnen 24 tot 48 uur moet worden behandeld. Er wordt dezelfde dag als dat de spoedmelding is binnengekomen, opdracht gegeven om zorg of ondersteuning te verlenen.

Er wordt maximaal voor de duur van drie maanden een ‘spoedindicatie’ afgegeven. Als langer zorg of ondersteuning nodig is, vindt eerst een gedegen onderzoek plaats.

Artikel 4 Cliëntondersteuning

Bij cliëntondersteuning gaat het om informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner. Het betreft integrale dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Het doel is regieversterking van de cliënt en zijn omgeving. Een cliëntondersteuner is bijvoorbeeld een ouderenadviseur, welzijnswerker, maatschappelijk werker of een medewerker van MEE. Cliëntondersteuning kan een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daarbij is het uitgangspunt het belang van de cliënt en niet dat van het college. Het kan voorkomen dat cliëntondersteuning toereikend is om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee een maatwerkvoorziening niet nodig is. Een cliëntondersteuner kan de cliënt helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. De cliëntondersteuner dient overigens onafhankelijk te zijn. Dat wil zeggen dat de cliëntondersteuner moet handelen in het belang van de cliënten. Het betekent ook dat degene die cliëntondersteuning biedt niet dezelfde persoon kan zijn als die beslist over de toewijzing van een maatwerkvoorziening.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorziening

Artikel 5 Bijdrage in de kosten

In lid 1 is bepaald dat de bijdrage verschuldigd is zolang er gebruik wordt gemaakt van de maatwerkvoorziening. In de Wet is geregeld dat de bijdrage nooit meer kan zijn dan de kostprijs van de maatwerkvoorziening. Op 1 januari 2019 treedt bovendien een Algemene Maatregel van Bestuur in werking waarin is vastgesteld dat de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen Wmo niet meer zal bedragen dan € 17,50 per 4 weken. Enkele maatwerkvoorzieningen zijn hiervan uitgezonderd:

- Rolstoelen

- Beschermd Wonen

- Wmo-vervoerspassen

- Opvang (via instellingszorg)

Artikel 6 Sportvoorziening als maatwerk

Indien inwoners niet op eigen kracht of samen met anderen tot voldoende zelfredzaamheid en participatie in staat zijn, kan volgens de Wmo 2015 een beroep worden gedaan op maatwerkvoorzieningen.

Er zijn daardoor mogelijkheden om op basis van de Wmo sporthulpmiddelen te verstrekken aan mensen die door aantoonbare beperkingen onvoldoende kunnen participeren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de verstrekking van een sportrolstoel. Ook andere sportvoorzieningen kunnen onderdeel uitmaken van de afwegingen bij de gemeente voor het verstrekken van maatwerkvoorzieningen. De behoefte om een bepaalde sport te beoefenen in relatie tot (andere vormen van) participatie en de individuele omstandigheden zijn de basis om (mogelijk) invulling te geven aan een sportvoorziening voor het beoefenen van een bepaalde sport. Bij de afwegingen in dit kader worden o.a. de volgende punten betrokken:

• Kan de aanvrager al voldoende participeren in het ontmoeten van medemensen?

• En zo nee, worden de mogelijkheden tot participatie bevorderd of behouden met het toekennen van de voorziening?

• Zijn er ook andere mogelijkheden die leiden tot een vergelijkbaar resultaat?

In voorkomende gevallen mag van de aanvrager worden verwacht dat hij/zij enige (diepliggende) motivatie laat zie waaruit blijkt dat de gevraagde sportvoorziening een wezenlijke bijdrage levert aan het oplossen van zijn/haar participatieprobleem in het ontmoeten van medemensen.

Artikel 7 Persoonsgebonden budget (Pgb)

Dit artikel is een uitwerking van artikel 2.3.6 van de Wet, waarin wordt aangegeven dat de cliënt zicht gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als Persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen.

De cliënt moet in de onderzoeksfase (dan wel bij de melding) expliciet en gemotiveerd zijn voorkeur uitspreken voor een Persoonsgebonden budget boven Zorg in Natura (ZIN). Het college beoordeelt uiteindelijk of een Persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Dit vindt onder andere plaats via een beoordeling van de schriftelijke (concept) zorgovereenkomst tussen aanbieder en cliënt. Vanuit de Wet zijn hiervoor een aantal criteria aangegeven, zoals de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de te leveren diensten.

Lid 5 sluit aan bij artikel 11 lid 3 sub c van de Verordening, waarbij het Persoonsgebonden budget voor inzet vanuit het sociaal netwerk mogelijk wordt gemaakt. Tot het sociaal netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring (niet behorend tot het huishouden), zoals buren, vrienden kennissen, etc.

Het inzetten van een Persoonsgebonden budget voor inzet vanuit het sociaal netwerk past feitelijk niet in de werkwijze van de kanteling, waarin inzet van het sociaal netwerk wordt verwacht. In uitzonderlijke gevallen is op basis van maatwerk mogelijk om hiervan af te wijken, zoals bij complexe situaties, of bij situaties waar zorg geleverd wordt vanuit verschillende wetten. In ieder geval moet er sprake zijn van het overstijgen van de gebruikelijke hulp en moet het leiden tot betere, effectievere en doelmatigere ondersteuning.

Artikel 8 Uitsluitingsgronden Persoonsgebonden budget (Pgb)

In lid 1 van dit artikel is aangegeven dat er geen Persoonsgebonden budget wordt toegekend indien het vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet in staat is om zelf de besteding van het Persoonsgebonden budget of de verantwoording hiervoor te verzorgen. Of hiervan sprake is zal uit het onderzoek moeten blijken. Daarbij wordt gekeken of er sprake is van de volgende situaties:

  • a.

    de cliënt is wilsonbekwaam;

  • b.

    de cliënt is bekend met financiële problemen en/of problemen bij de afbetaling;

  • c.

    de cliënt leidt een zwervend bestaat;

  • d.

    de cliënt is bekend met een ziektebeeld waarbij beperkingen naar voren komen in het verantwoordelijkheidsbesef, ziekte-inzicht en/of regelvermogen (bijvoorbeeld dementie, verstandelijke beperking, niet-aangeboren hersenletsel).

In deze gevallen heeft de belanghebbende de mogelijkheid de verantwoordelijkheid over te dragen aan een beheerder/curator.

Lid 3 ziet onder andere op situaties bij kindvoorzieningen, of als er sprake is van een zeer progressieve ziekte.

Artikel 9 De hoogte van het Persoonsgebonden budget (Pgb)

Lid 2 en 3

Het uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van het Persoonsgebonden budget is dat dit een adequate oplossing moet bieden en niet duurder mag zijn dan de oplossing in natura (artikel 12, lid 1 van de Verordening). Dit betekent dat de hoogte van het budget ook lager kan zijn, dan de tarieven die gehanteerd worden in het kader van de zorg in natura. Daarbij wordt in de Verordening nog het onderscheid gemaakt in het vaststellen van de hoogte van een Persoonsgebonden budget voor het inkopen van de maatwerkvoorziening bij een organisatie/instelling, bij een ZZP-er dan wel via het sociaal netwerk.

Lid 4

Bij de vaststelling van het Persoonsgebonden budget voor Hulp bij het Huishouden is aansluiting gezocht bij de geldende cao VVT (Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg). De vaststelling van het Persoonsgebonden budget vind daarbij als volgt plaats.

Bij inkoop van zorg door de cliënt (budgethouder) via:

  • een particuliere hulp wordt het normbedrag/uurtarief Persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van 125% van de geldende salarisschaal van de cao VVT.

  • een erkende zorgaanbieder, wordt het normbedrag Persoonsgebonden budget vastgesteld op het uurtarief dat bij aanbesteding en gunning aan de zorgaanbieder tot stand is gekomen voor de betreffende geïndiceerde categorie.

Lid 5 en 6

Daar het college geen Zorg in Natura heeft ingekocht voor verhuizingen/verhuiskosten en voor sportvoorzieningen, kan hiervoor alleen een Persoonsgebonden budget worden verstrekt. Om in alle redelijkheid de kosten hiervan te kunnen vaststellen, dient de client tenminste van 2 leveranciers een offerte voor een geschikte voorziening te overleggen. Dan geldt dat de goedkoopst compenserende oplossing, dus de offerte met het laagste bedrag, als basis wordt genomen om de hoogte van het Persoonsgebonden budget te bepalen. De kosten van verhuizen kunnen daarnaast worden getoetst aan de richtlijnen van de Rijksoverheid. Voor zelfstandige woningen geldt daarbij een vergoeding van € 6000,-.

Lid 7

In de beschikking wordt de hoogte van het bruto Persoonsgebonden budget opgenomen. Een bruto budget wil zeggen dat de eigen bijdrage niet is ingehouden op het vastgestelde budget en dat het ook niet betaald mag worden uit het budget. De cliënt krijgt hiervoor een aparte beschikking en factuur van het CAK.

Artikel 10 Uitbetaling van het Persoonsgebonden budget (Pgb)

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is bij wet aangewezen om namens het college de uitbetaling en het beheer van het Persoonsgebonden budget uit te voeren. Hierbij vinden de betalingen aan de zorgverleners op declaratiebasis plaats. Dit wordt het trekkingsrecht genoemd.

Het trekkingsrecht maakt het mogelijk om alle betalingen aan zorgverleners vooraf te controleren. De SVB maakt inzichtelijk wat de bestedingen zijn en wat het resterende budget is. Budget dat niet wordt besteed, betaalt de SVB na afloop van het jaar terug aan de gemeente.

Artikel 11 Kwaliteitseisen Persoonsgebonden budget (Pgb)

Dit artikel sluit aan bij artikel 2.3.6 van de Wet, waarin is bepaald dat het college moet toetsten dat het Persoonsgebonden budget in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het budget wordt verstrekt. Essentieel hierbij is dat de cliënt hiervoor afspraken maakt met de zorgaanbieder. Deze dienen te worden vastgelegd in de zorgovereenkomst.

In lid 2, 4 en 5 is nadrukkelijk aangegeven over welke aspecten in ieder geval afspraken gemaakt moeten worden. De (concept) zorgovereenkomst moet aan het college verstrekt worden. Dit proces maakt onderdeel uit van het onderzoek. Via het beoordelen van de schriftelijke (concept) zorgovereenkomst tussen de zorgaanbieder en de budgethouder (c.q. andere ter goedkeuring aan te leveren gegevens), kan het college vervolgens deze toets uitvoeren.

In lid 4 en 5 zijn tevens aanvullende kwaliteitseisen vastgelegd voor zorgaanbieders en personen uit het sociaal netwerk die de maatwerkvoorziening uitvoeren.

In lid 7 is geregeld dat indien er sprake is van een hoog budget het college de mogelijkheid heeft om een aanvullend advies te vragen. Hierbij is het mogelijk om een deskundige een check in de onderzoeksfase te laten doen, of om in een later stadium een controle te laten doen op de resultaten en een juiste inzet van het Persoonsgebonden budget.

Artikel 12 Verantwoording van het Persoonsgebonden budget (Pgb)

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 4 Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 13 Tegemoetkoming meerkosten voor personen met een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen

In de Verordening is bepaald dat het college Nadere Regels kan vaststellen omtrent deze tegemoetkoming. Het college heeft er voor gekozen om niet letterlijk artikel 2.1.7 van de Wet te volgen en is er aan gehouden om dit toe te lichten. De middelen die het college in dit kader beschikbaar heeft gekregen (in verband met het vervallen van de Wtcg en CER), zet het middels de Regeling Compensatie Zorgkosten in ten behoeve van een veel bredere doelgroep en niet voor een directe tegemoetkoming in de meerkosten. Zie voor nadere verheldering ook de toelichting op artikel 25 van de Verordening.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit, inspraak en slotbepalingen

Artikel 14 Reële kostprijs bij diensten van derden

Op grond van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is het college gehouden om diensten die het van deren inkoopt tegen een reële prijs in te kopen. Deze prijs moet in goede verhouding staan tot de kwaliteit van de dienst. In plaats van zelf reële prijzen vast te stellen bij een inschrijving, kan het college ervoor kiezen om van de derde die de dienst levert te eisen dat hij deze tegen een reële prijs aanbiedt (artikel 5.4 lid 4 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid. Dat wil zeggen dat het college van de derde eist dat deze bij een inschrijving een prijs hanteert waarbij rekening is gehouden met de kosten van de beroepskracht, redelijke overheadkosten, kosten voor niet productieve uren, reis- en opleidingskosten, indexatie en overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, waaronder rapportage-verplichtingen en administratieve verplichtingen. Bovendien moet de derde bij de prijsstelling rekening houden met de eisen aan kwaliteit van die dienst, waaronder de eisten aan de deskundigheid van de beroepskracht, alsmede met de continuïteit in de hulpverlening.

Artikel 15 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 16 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Het betrekken van ingezetenen bij het beleid, zoals bedoeld in artikel 22 van de Verordening is geregeld via de Verordening Adviesraad Sociaal Domein Cuijk 2016.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Dit betreft de ingangsdatum van deze Nadere Regels.

Artikel 18 Intrekking oude Nadere Regels en besluit

De eerder vastgestelde Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning worden ingetrokken.

Artikel 19 Citeertitel

Deze Nadere Regels moeten in samenhang worden gezien met andere regelgeving in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Ondertekening