Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelasting 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelasting 2012

De gemeenteraad van de gemeente Culemborg; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders nr. 1101996/793; gelet artikel 225, 234 en 235 van de Gemeentewet; besluit vast te stellen de volgende verordening:

“Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelasting 2012”

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken van enig gewicht en/of enige omvang, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden:

  • b.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • c.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, centrale computer voor het verlenen van diensten op het gebied van telefonische betaling bestemd voor registratie van parkeerbewegingen, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan:

  • d.

    vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op de daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

  • e.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • f.

    dag: een kalenderdag;

  • g.

    maand: een kalendermaand;

  • h.

    jaar: een kalenderjaar;

  • i.

    bewonersvergunning: een vergunning als bedoeld in de Parkeerverordening, die uitsluitend aan een bewoner van het daarin omschreven gebied wordt verleend;

  • j.

    belanghebbendenvergunning: een vergunning als bedoeld in de Parkeerverordening, die uitsluitend aan een belanghebbende van het daarin omschreven gebied wordt verleend.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam parkeerbelasting worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen, plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 2.

    Als degene die het voertuig heeft geparkeerd, wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft de belasting te willen voldoen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

      • 1.

        indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overlegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;

      • 2.

        indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

      • 3.

        De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, van dit artikel als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

      • 4.

        De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4 Vrijstelling

De belasting wordt niet geheven ter zake van:

  • 1.

    voertuigen voorzien van een geldige europese gehandicaptenparkeerkaart, mits deze parkeerkaart met de daartoe bestemde zijde op een van buitenaf duidelijk leesbare plaats direct achter de voorruit van het voertuig is geplaatst en het voertuig op een algemene gehandicaptenparkeerplaats staat;

  • 2.

    voertuigen van huisartsen en verloskundigen die visites maken, mits deze voertuigen als zodanig herkenbaar zijn;

  • 3.

    aanhangwagens als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, voor een periode van maximaal drie aaneengesloten dagen;

  • 4.

    ambulances, voertuigen van politie en brandweer voor zover deze voertuigen voor het uitoefenen van de dienst worden gebruikt, mits deze voertuigen als zodanig herkenbaar zijn;

Artikel 5 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

Artikel 7 Wijze van heffing en termijn van betaling

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte bij de aanvang van het parkeren.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven op andere wijze en moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

  • 3.

    Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

  • 4.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt het in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde voorschriften als voldoening op aangifte aangemerkt.

Artikel 8 Ontheffing van parkeerbelasting

  • 1.

    Ontheffing van parkeerbelasting wordt uitsluitend op schriftelijke aanvraag verleend.

  • 2.

    Indien een vergunning wordt ingetrokken of vervalt, wordt op aanvraag ontheffing van parkeerbelasting verleend over de nog niet ingetrokken volle maanden waarop de vergunning betrekking heeft.

  • 3.

    Indien als gevolg van maatregelen getroffen door of met instemming van burgemeester en wethouders de vergunninghouder over een gedeelte van het tijdvak waarvoor de vergunning geldt, geen gebruik kan maken van de vergunning, wordt de ontheffing van parkeerbelasting verleend over het aantal volle maanden gedurende welke dat niet mogelijk is geweest.

  • 4.

    Indien voor een voertuig parkeerbelasting als genoemd in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel naar een jaartarief is geheven en aannemelijk is dat niet of slechts gedurende een gedeelte van de desbetreffende periode van de parkeermogelijkheid gebruik kan worden gemaakt, wordt op aanvraag ontheffing van parkeerbelasting verleend. Het bedrag van de ontheffing wordt berekend door bij het jaartarief het aantal verstreken en aangevangen maanden tegen het maandtarief daarop in mindering te brengen.

  • 5.

    Ontheffing van parkeerbelasting wordt niet verleend indien het bedrag daarvan minder zou bedragen dan 2 maal 1/12 deel van het voor de betreffende vergunning geldende jaarbedrag.

Artikel 9 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd, geschiedt door burgemeester en wethouders.

Artikel 10 Kosten

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 54,00.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Nadere regels door burgemeester en wethouders

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelasting.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “Verordening parkeerbelastingen 2011” vastgesteld op 9 december 2010, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand na de datum van bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2012.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening parkeerbelasting 2012”.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de Raad,
gehouden op 15 december 2011
De griffier, De voorzitter,
P. Peters R. van Schelven