Regeling vervallen per 30-11-2017

Erfgoedverordening Culemborg 2010

Geldend van 02-10-2010 t/m 29-11-2017

Intitulé

Erfgoedverordening Culemborg 2010

De raad van de gemeente Culemborg,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 augustus 2010,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988, en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

BESLUIT:

vast te stellen de:

Erfgoedverordening Culemborg 2010

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monumenten:

    • 1.

      zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terreinen: die van algemeen belang zijn wegens een daarin aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    archeologisch:waardevol gebied: door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en/of archeologisch onderzoek vast staat dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;

  • c.

    archeologisch onderzoeksgebied: door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en/of archeologisch onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;

  • d.

    gemeentelijke archeologische beleidskaart: kaart waarop de gemeentelijke archeologisch waardevolle gebieden en archeologische onderzoeksgebieden zijn geregistreerd;

  • e.

    beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • f.

    gemeentelijke monumenten: onroerende goederen, zaken of terreinen, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument zijn aangewezen;

  • g.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument of als beeldbepalend object aangewezen zaken;

  • h.

    rijksmonumenten: onroerende goederen, zaken of terreinen, die op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn aangewezen als beschermd monument en zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988;

  • i.

    kerkelijk monument: onroerend goed of zaak met de status van beschermd rijksmonument of gemeentelijk monument, die eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente, parochie of van een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • j.

    beeldbepalend pand: object, (onderdelen van) onroerend goed of zaak, die niet de status van beschermd gemeentelijk monument hebben, maar niettemin naar het oordeel van burgemeester en wethouders door hun architectuur, materiaalgebruik en/of detaillering een waardevolle bijdrage leveren aan de sfeer, uitstraling en belevingswaarde van de binnenstad of het buitengebied;

  • k.

    beschermd stadsgezicht: een op grond van artikel 35 e.v. Monumentenwet 1988 door de ministers van OC&W en VROM als beschermd aangewezen groep onroerende zaken, waaronder wegen, straten, pleinen, bruggen, grachten, vaarten en bomen, die van algemeen belang wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarden, en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden;

  • l.

    beschermd gemeentelijk stadsgezicht: een op grond van deze verordening als beschermd aangewezen groep onroerende zaken, waaronder wegen, straten, pleinen, bruggen, grachten, vaarten en bomen, die van algemeen belang wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarden, en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden;

  • m.

    Monumentencommissie: de op grond van artikel 15, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het cultuurhistorisch beleid in de meest brede zin;

  • n.

    bouwhistorisch onderzoek: in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en/of de bouwhistorische waarden van een monument;

  • o.

    archeologisch onderzoek: in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

  • p.

    archeologische monumentenzorg: zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Culemborg in het bijzonder en Nederland in het algemeen;

  • q.

    bodemverstorende activiteit: het verrichten van grondwerkzaamheden die leiden tot een verstoring van de opbouw van de bodem en/of van het grondwaterpeil;

  • r.

    programma van eisen: programma dat door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.;

  • s.

    plan van aanpak: plan dat aangeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals gesteld in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • t.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • u.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of artikel 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • v.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

HOOFDSTUK 2 AANWIJZING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerende zaak, object of terrein aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument of als beeldbepalend pand.

  • 2.

    Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de Monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders stellen de raad in kennis van het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk monument of beeldbepalend pand.

  • 4.

    Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument als gemeentelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar.

  • 5.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een terrein aanwijzen als:

    • 1.

      gebied met gekende maar nader te waarderen en/of te begrenzen archeologische waarde (archeologisch waardevol gebied);

    • 2.

      gebied met een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde (archeologisch onderzoeksgebied).

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop burgemeester en wethouders bij besluit het voornemen hebben uitgesproken om een onroerend goed, object, terrein, archeologisch waardevol gebied of archeologisch onderzoeksgebied te plaatsen op de gemeentelijke monumentenlijst tot het moment dat inschrijving in het register als bedoeld in artikel 6 plaatsvindt, dan wel onherroepelijk vaststaat dat het onroerende goed, object, terrein, archeologisch waardevolle gebied of archeologisch onderzoeksgebied niet wordt geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst, zijn de artikelen 10 tot en met 17 van overeenkomstige toepassing als ware het een beschermd gemeentelijk monument, archeologisch waardevol gebied of archeologisch onderzoeksgebied.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De Monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt meegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Burgemeester en wethouders registreren het gemeentelijke monument of beeldbepalende pand op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een korte beschrijving of typering van het gemeentelijke monument of beeldbepalende pand;

  • 3.

    Burgemeester en wethouders geven de als archeologische waardevol gebied of als archeologisch onderzoeksgebied aangewezen terreinen aan op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, tweede tot en met vierde lid, en artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in het vorige lid achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Indien burgemeester en wethouders de aanwijzing intrekken, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht te zijn ingetrokken, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3.

    De aanwijzing als archeologisch waardevol gebied of archeologisch onderzoeksgebied wordt geacht te zijn ingetrokken, indien de betreffende terreinen in het bestemmingsplan de bestemming archeologisch waardevol gebied of archeologisch onderzoeksgebied hebben gekregen.

  • 4.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

HOOFDSTUK 3 INSTANDHOUDING VAN GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 10 Instandhoudingsbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument, zoals bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden met betrekking tot de uitvoering en/of materiaalgebruik.

  • 4.

    Het verbod en de vergunningplicht als bedoeld in het tweede lid gelden niet indien burgemeester en wethouders nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden moeten worden uitgevoerd.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders verlenen met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11 De vergunningaanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 van het Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van deze verordening en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 12 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke vergunningaanvraag voor een gemeentelijk monument, archeologisch waardevol gebied of archeologisch onderzoeksgebied aan de Monumentencommissie voor advies.

  • 2.

    Binnen zes weken na de datum van verzending van de adviesaanvraag brengt de Monumentencommissie schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Indien burgemeester en wethouders niet besluiten binnen de in artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn, wordt de vergunning - met uitzondering van de aanvraag om sloopvergunning - geacht te zijn verleend. Voor de sloopvergunning geldt dat als burgemeester en wethouders niet voldoen aan de in eerste zin van dit artikel bedoelde termijn, deze wordt geacht te zijn geweigerd.

  • 4.

    Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van het behoud van monumentale en bouwhistorische waarden bepalen dat voorafgaand aan de vergunningverlening bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van het behoud van archeologische waarden bepalen dat voorafgaand aan de vergunningverlening archeologisch onderzoek wordt verricht.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen indien is gebleken dat de voorgenomen activiteiten in het archeologisch waardevolle gebied of archeologische onderzoeksgebied waarvoor vergunning wordt verleend, niet zullen leiden tot een verstoring van de eventueel aanwezige archeologie.

  • 8.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunningverlening in een archeologisch waardevol gebied of archeologisch onderzoeksgebied in ieder geval de volgende voorschriften verbinden:

    • a.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of

    • b.

      de verplichting tot het (laten) verrichten van opgravingen; of

    • c.

      de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.

Artikel 13 Weigeringsgronden

De vergunning als bedoeld in artikel 10, tweede lid, kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich niet daartegen verzet. Bij de beslissing houden burgemeester en wethouders rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10, derde lid, of artikel 12, lid 9, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument, archeologisch waardevol gebied of archeologisch onderzoeksgebied zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen twee jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2.

    Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Monumentencommissie.

HOOFDSTUK 4 RIJKSMONUMENTEN

Artikel 15 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zenden in het geval er sprake is van een verplichte adviesaanvraag onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en aan de Monumentencommissie.

  • 2.

    De Monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de Monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de verleende vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

HOOFDSTUK 5 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE STADSGEZICHTEN

Artikel 16 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk stadsgezicht

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een stadsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stadsgezicht. Het als beschermd aangewezen stadsgezicht wordt geregistreerd op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een definitief besluit nemen, vragen zij advies aan de Monumentencommissie.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen stadsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 e.v. Monumentenwet 1988.

Artikel 17 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Burgemeester en wethouders leggen het ontwerpbesluit tot aanwijzing van een beschermd stadsgezicht voor een ieder ter inzage. De terinzagelegging wordt op de gebruikelijke manier bekend gemaakt, waarbij de mogelijkheid wordt vermeld om binnen zes weken zienswijzen naar voren te brengen.

  • 2.

    Na de terinzagelegging wordt de adviesaanvraag aan de Monumentencommissie gezonden, vergezeld van de ingebrachte zienswijzen.

  • 3.

    De Monumentencommissie brengt schriftelijk advies uit binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de adviesaanvraag van burgemeester en wethouders.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen veertien weken na de datum van ontvangst van het advies van de Monumentencommissie, maar in ieder geval binnen zesentwintig weken na de adviesaanvraag aan de Monumentencommissie.

Artikel 18 Beschermend bestemmingsplan

  • 1.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van een beschermd gemeentelijk stadsgezicht een bestemming plan vast als bedoeld in de Wet op de ruimtelijke ordening.

  • 2.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd gezicht wordt door burgemeester en wethouders bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen voor het betreffende gebied kunnen worden aangemerkt als beschermend plan in de zin van het eerste lid.

  • 3.

    Alvorens burgemeester en wethouders de gemeenteraad een voorstel doen tot vaststelling van een beschermend bestemmingsplan als verwoord in het eerste lid, vragen zij de Monumentencommissie om advies.

  • 4.

    De Monumentencommissie adviseert binnen twaalf weken na datum van ontvangst van de adviesaanvraag door burgemeester en wethouders.

Artikel 19 Verbodsbepaling

  • 1.

    In een gemeentelijk beschermd stadsgezicht is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders, of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      bouwwerken te verstoren, (ver)plaatsen, op te richten, af te breken of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      bouwwerken te herstellen, gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het gemeentelijk beschermd stadsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c.

      onroerende zaken, geen bouwwerken zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, verhardingen, straatmeubilair, erfafscheidingen, watergangen, walkanten en bomen te wijzigen, geheel of gedeeltelijk af te breken, of te gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 10 tot en met 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6 INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE TERREINEN

Artikel 20 Instandhoudingsbepaling

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften als bedoeld in artikel 12, lid 9, om:

    • a.

      in een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2, bodemverstorende activiteiten te verrichten;

    • b.

      in een "archeologisch waardevol gebied A" bodemverstorende activiteiten te verrichten voor zover het betreft grondwerkzaamheden met een bodemverstoring dieper dan

    • c.

      0,3 - Mv en met een oppervlakte van meer dan 50 m2,;

    • d.

      in een "archeologisch waardevol gebied B" bodemverstorende activiteiten te verrichten voor zover het betreft grondwerkzaamheden met een bodemverstoring dieper dan 0,3 - Mv en met een oppervlakte van meer dan 100 m2,;

    • e.

      in een "archeologisch onderzoeksgebied A" bodemverstorende activiteiten te verrichten voor zover het betreft grondwerkzaamheden met een bodemverstoring dieper dan 0,3 - Mv en met een oppervlakte van meer dan 500 m2,; in een "archeologisch onderzoeksgebied B" bodemverstorende activiteiten te verrichten voor zover het betreft grondwerkzaamheden met een bodemverstoring dieper dan 0,5 - Mv en met een oppervlakte van meer dan 1000 m2,.;

    • f.

      in een "archeologisch onderzoeksgebied C" bodemverstorende activiteiten te verrichten voor zover het betreft grondwerkzaamheden met een bodemverstoring dieper dan 3,0 - Mv en met een oppervlakte van meer dan 2500 m2,.

  • 2.

    Het verbod zoals bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      in het geldende bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen over archeologische monumentenzorg;

    • b.

      in een vrijstellingsbesluit als bedoeld in artikel 15, 17 of 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot archeologische monumentenzorg;

    • c.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en ten aanzien van die activiteit voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot archeologische monumentenzorg;

    • d.

      burgemeester en wethouders nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot de verstoring van een archeologisch waardevol gebied of archeologisch onderzoeksgebied zoals aangegeven op de archeologische beleidskaart;

    • e.

      een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en waaruit blijkt dat:

      • het behoud van de aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 21 Opgraving en begeleiding

  • 1.

    Als binnen het grondgebeid van de gemeente Culemborg onderzoek wordt verricht in de zin van artikel 1 sub h van de Monumentenwet 1988, moeten, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      burgemeester en wethouders een programma van eisen vaststellen als bedoeld in artikel 1 sub o, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het archeologische onderzoek; en

    • b.

      moet de verstoorder, voorafgaand aan het onderzoek, een plan van aanpak ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders overleggen.

  • 2.

    In de nadere regels nemen burgemeester en wethouders bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek moeten aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vragen burgemeester en wethouders advies aan een gekwalificeerd deskundige, zoals omschreven in de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Artikel 22 Procedure

De bepalingen uit artikel 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 16, tweede lid, onder e, en artikel 17, eerste lid, sub b.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 23 Schadevergoeding

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning als bedoeld in artikel 10, tweede lid, te verlenen;

    • b.

      voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10, tweede lid, of artikel 12, lid 9;

    • c.

      nadere regels door burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 10, derde lid, artikel 16, tweede lid, sub d en artikel 17, tweede lid, tweede volzin

      schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2.

    Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van afdeling 6.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24 Strafbepaling

  • 1.

    Degene die handelt in strijd met de artikelen 10, tweede lid, en 16, eerste lid, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

  • 2.

    Artikel 25 Toezichthouders

  • 3.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: toezichthouders als bedoeld in artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht en ambtenaren Toezicht & Handhaving als bedoeld in artikel 100 van de Woningwet.

  • 4.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 26 Intrekking oude regeling

De Erfgoedverordening Culemborg (2008), vastgesteld bij raadsbesluit van 23 oktober 2008, wordt ingetrokken op het moment dat de Erfgoedverordening Culemborg (2010) in werking treedt.

Artikel 27 Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van de onder artikel 22 ingetrokken verordening aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, beeldbepalende panden, archeologisch waardevolle gebieden of archeologische onderzoeksgebieden worden geacht te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van de onder artikel 20 ingetrokken verordening.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de datum waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van kracht wordt.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Erfgoedverordening Culemborg 2010'.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 23 september 2010.

Ondertekening

De griffier, De voorzitter,
P.J. Peters R. van Schelven