Verordening financiële en materiële gelijkstelling onderwijs gemeente Dalfsen

Geldend van 27-01-2016 t/m heden

Intitulé

Verordening financiële en materiële gelijkstelling onderwijs gemeente Dalfsen

De raad van de gemeente Dalfsen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d.16 november 2009, nummer getal;

Gelet op artikel 140 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 96g van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Gelet op de artikelen XIII , XV en XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden ;

Gelet op artikel 5 van de Gemeentewet ;

Gelet op hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht ;

b e s l u i t:

vast te stellen “Verordening financiële en materiële gelijkstelling onderwijs gemeente Dalfsen”

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen;

  • b.

    schoolbestuur: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs , de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde in de gemeente gelegen openbare of bijzondere school;

  • c.

    school: school voor basisonderwijs of school voor voortgezet onderwijs;

    • -

      school voor basisonderwijs: een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    • -

      school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.

  • d.

    voorziening: een voorziening zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening;

  • e.

    aanvullende voorziening: een door het college vastgestelde nieuwe voorziening waarmee de verordening tijdelijk wordt aangevuld;

  • f.

    indieningsdatum: uiterste moment zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waarvoor een aanvraag voor een voorziening voor het eerste daaropvolgende tijdvak moet zijn ingediend;

  • g.

    toekenningscriteria: de omstandigheden zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor een voorziening of een aanvullende voorziening;

  • h.

    tijdvak: periode zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waarvoor een voorziening wordt toegekend;

  • i.

    subsidieplafond: een bedrag zoals bedoeld in artikel 4:22 van de wet, dat beschikbaar is voor een voorziening, of een aanvullende voorziening;

  • j.

    feitelijke beschikbaarstelling: de beschikking van het college waarbij een voorziening of aanvullende voorziening in natura beschikbaar wordt gesteld;

  • k.

    subsidievaststelling: een beschikking zoals bedoeld in artikel 4:42 van de wet;

  • l.

    wet: de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. De raad kan voor een voorziening een subsidieplafond vaststellen. Hierbij bepaalt de raad hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 2. De raad kan voor een voorziening het gestelde in het eerste lid overdragen aan het college. Het college neemt daarbij de gemeentebegroting in acht.

  • 3. Het college maakt het subsidieplafond en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag, uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum aan de schoolbesturen bekend.

Artikel 3 Aanvullende voorziening

  • 1. Het college kan bepalen dat de verordening tijdelijk wordt aangevuld met een voorziening.

  • 2. Het college stelt de toekenningscriteria vast waaronder aanspraak bestaat op de aanvullende voorziening.

Artikel 4 Jaarlijks overzicht

Jaarlijks voor 1 juli zendt het college aan de schoolbesturen een overzicht van de op basis van deze verordening toegekende voorzieningen. Het overzicht omvat de periode van 1 juni van het voorafgaande jaar tot en met 31 mei van het jaar van toezending.

Artikel 5 Toevoegen, wijzigen en intrekken

Een wijziging van de verordening die leidt tot het toevoegen, wijzigen of intrekken van een voorziening, wordt uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum bekendgemaakt door het college.

Hoofdstuk 2 Procedures

Paragraaf 2.1 Aanvraag voorzieningen; weigeringsgronden

Artikel 6 Indiening aanvraag

  • 1. Het schoolbestuur dat een voorziening voor het eerste daaropvolgend tijdvak wenst, dient voor de indieningsdatum een aanvraag in bij het college. De indieningsdatum is niet van toepassing indien voor de voorziening is bepaald dat een indieningsdatum niet is voorgeschreven. Indien de aanvraag niet voor de indieningsdatum is ingediend, besluit het college om de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. De aanvraag vermeldt:

    • a.

      naam en adres van het schoolbestuur;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de gewenste voorziening;

    • d.

      de naam van de school en de onderwijssoort:

    • e.

      een motivering dat wordt voldaan aan de toekenningscriteria.

  • 3. Bij het ontbreken van een of meer gegevens deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur. Daarbij krijgt het schoolbestuur de gelegenheid om binnen drie weken na de datum van verzending van de mededeling de gegevens schriftelijk aan te vullen. Indien het schoolbestuur de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, beslist het college de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 7 Beslissingstermijn

  • 1. Het college besluit binnen twaalf weken na de indieningsdatum op een aanvraag. Indien ten aanzien van een voorziening geen indieningsdatum is voorgeschreven, beslist het college binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan de termijn van twaalf weken met vier weken verlengen. Bij verlenging wordt uiterlijk twee weken voor het einde van de termijn van twaalf weken hiervan door het college schriftelijk mededeling gedaan aan het schoolbestuur. Hierbij geeft het college de reden voor de verlenging aan.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Het college weigert de voorziening in ieder geval indien:

  • a.

    de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van deze verordening;

  • b.

    niet is voldaan aan één van de toekenningscriteria;

  • c.

    door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

Paragraaf 2.2 Aanvraag aanvullende voorzieningen; weigeringsgronden

Artikel 9 Indiening aanvraag

  • 1. Het schoolbestuur dat een aanvullende voorziening wenst, dient een aanvraag in bij het college.

  • 2. Op de aanvraag is artikel 6, tweede en derde lid, van toepassing.

Artikel 10 Beslissingstermijn

Het college besluit binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken na de verstrekking van de aanvullende gegevens.

Artikel 11 Weigeringsgronden

Het college weigert de aanvullende voorziening in ieder geval indien:

  • a.

    de gevraagde voorziening geen aanvullende voorziening zoals bedoeld in artikel 3 is;

  • b.

    niet is voldaan aan een van de toekenningscriteria.

Paragraaf 2.3 Toekenning; intrekking of wijziging; verbod vervreemding

Artikel 12 Inhoud beschikking tot toekenning; betaling

  • 1. De beschikking van het college tot toekenning van een voorziening of een aanvullende voorziening kan inhouden:

    • a.

      feitelijke beschikbaarstelling van de voorziening;

    • b.

      een subsidievaststelling.

  • 2. De beschikking bevat:

    • a.

      het tijdvak en het doel waarvoor de voorziening is toegekend;

    • b.

      de wijze waarop het schoolbestuur de voorziening dient uit te voeren.

  • 3. De beschikking tot subsidievaststelling bevat voorts:

    • a.

      het bedrag van de subsidie;

    • b.

      voorzover van belang de wijze waarop rekening en verantwoording door het schoolbestuur wordt afgelegd aan het college.

    • c.

      de bepaling dat de wet van toepassing is en voorzover van belang welke afzonderlijke bepalingen of afwijkingen hierop van kracht zijn.

  • 4. De betaling van het subsidiebedrag vindt binnen zes weken na de subsidievaststelling plaats.

Artikel 13 Intrekken of wijzigen beschikking; terugvordering

Ten aanzien van het beleid tot intrekking, wijziging, stopzetting of verlaging van de afgegeven subsidiebeschikking dan wel terugvordering van gegeven subsidie is titel 4:2 van de wet van toepassing.

Artikel 14 Verbod tot vervreemding

Vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening toegekende voorzieningen, is niet toegestaan zonder toestemming van het college tenzij sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging van het betreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur.

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 15 Informatieverstrekking

Het schoolbestuur verstrekt op verzoek van het college nadere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 16 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening kan worden aangehaald als: Verordening financiële en materiële gelijkstelling.

  • 2.

    De verordening treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf van 1 september 2009.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Dalfsen in zijn (openbare) vergadering van 13 december 2009.
De raad voornoemd,
de voorzitter, de griffier,
L.V. Elfers H.C. Lankman

Bijlagen ‘voorzieningen’

Bijlage 1 Logopedie

  • I.

    Voorziening: Logopedie

  • II.

    Indieningsdatum: Voor deze voorziening hoeft geen aanvraag te worden ingediend. Wanneer een school geen gebruik meer wil maken van deze voorziening vindt melding uiterlijk op 31 juli voorafgaand aan het schooljaar. plaats

  • III.

    Tijdvak: de voorziening wordt per schooljaar toegekend.

  • IV.

    Toekenningscriteria: het recht beperkt zich tot de leerlingen in groep 1 en 2, daarnaast op individueel verzoek van docenten.

  • V.

    Deze voorziening staat open voor alle in de gemeente Dalfsen gevestigde en door de minister van OCW erkende scholen voor primair onderwijs.

  • VI.

    Wijze van toekenning: de preventieve logopedie wordt uitgevoerd door logopedisten van de gemeente Dalfsen.

  • VII.

    Subsidieplafond: de werkelijke kosten van de voorzienig tot maximaal het bedrag dat opgenomen is in de begroting.

Toelichting

De gemeente Dalfsen biedt op alle basisscholen logopedische zorg. Voordat leerlingen naar groep 3 gaan worden zij preventief logopedisch gescreend. Op de scholen wordt uniform gewerkt en er is een uitgebreid preventief pakket beschikbaar.

Indien uit de screening lichte problematiek blijkt wordt kortdurende begeleiding geboden. Indien langdurige begeleiding noodzakelijk is wordt doorverwezen naar de vrijgevestigde praktijken voor logopedie.

Naast screening en kortdurende begeleiding bij kleuters is het voor leerkrachten mogelijk om de kinderen van groep 3 tot en met 8 aan te melden voor onderzoek als er een vermoeden van problematiek is.

Bijlage 2 Vervoer naar lokalen bewegingsonderwijs

  • I.

    Voorziening: busvervoer naar lokalen bewegingsonderwijs voor basisonderwijs

  • II.

    Indieningsdatum: Als de gemeente deze voorziening regelt, hoeft geen aanvraag tw orden ingediend. Wanneer een school geen gebruik meer wil maken van deze voorziening vindt afmelding uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het schooljaar plaats. Als een schoolbestuur deze voorziening regelt, moet de aanvraag voor 1 juni voorafgaand aan het schooljaar waarvoor aan wordt gevraagd, worden ingediend.

  • III.

    Tijdvak: de voorziening wordt per schooljaar toegekend.

  • IV.

    Toekenningscriteria:

    • Ø

      Voor leerlingen van groep 3 en 4 als de afstand tussen de school en de loactie voor bewegingsonderwijs meer dan 1,5 kilometer is

    • Ø

      Voor leerlingen van groep 5 t/m 8 als de afstand tussen de school en de locatie voor bewegingsonderwijs meer dan 3,5 kilometer is.

  • V.

    Deze voorziening staat open voor alle in de gemeente Dalfsen gevestigde en door de minister van OCW erkende scholen voor primair onderwijs.

  • VI.

    Wijze van toekenning: het busvervoer wordt beschikbaar gesteld door de gemeente Dalfsen.

  • VII.

    Subsidieplafond: de werkelijke kosten van de voorzienig.

Toelichting

Om de scholen die op grotere afstand van de locaties voor bewegingsonderwijs gelegen zijn tegemoet te komen wordt er door de gemeente busvervoer geregeld/bekostigd tussen de school en de locatie voor bewegingsonderwijs.

Afgesproken is dat schoolbesturen, in overleg met de buurtsportcoaches en betreffende locaties voor bewegingsonderwijs zelf zorg dragen voor de roosters bewegingsonderwijs met inachtneming van de beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs voor basisonderwijs.

Bijlage 3 Verkeersveiligheid

  • I.

    Voorziening: Verkeersveiligheidsactiviteiten.

  • II.

    Indieningsdatum: geen datum in verband met de permanente aard van de bestaande voorziening.

  • III.

    Tijdvak: de voorziening wordt per schooljaar toegekend.

  • IV.

    Toekenningscriteria: het gaat om projecten die deel uit maken van schoolplan en schoolgids. In aanmerking komen het theoretisch en praktisch verkeersexamen/ projecten en lesmethodes op het gebied van verkeersveiligheid/ ondersteuning van verkeersouders.

  • V.

    Deze voorziening staat open voor alle in de gemeente Dalfsen gevestigde en door de minister van OCW erkende scholen voor primair onderwijs.

  • VI.

    Wijze van toekenning: de voorziening wordt bekostigd aan de betrokken organisaties die de projecten organiseren.

  • VII.

    Subsidieplafond: de werkelijke kosten van de voorziening tot maximaal het bedrag dat opgenomen is in de begroting.

Bijlage 4 Cultuureducatie

Voorziening: Subsidie cultuureducatie

  • I.

    Indieningsdatum: geen datum in verband met de permanente aard van de bestaande voorziening.

  • II.

    Tijdvak: de voorziening wordt per kalenderjaar toegekend.

  • III.

    Toekenningscriteria: Per kern wordt door de deelnemende scholen een beleidsplan opgesteld. Jaarlijks wordt een uitvoeringsprogramma ingediend als basis voor de subsidieaanvraag. Deze voorziening staat open voor alle in de gemeente Dalfsen gevestigde en door de minister van OCW erkende scholen voor primair en voortgezet onderwijs, deze voorziening staat ook open voor nevenvestigingen.

  • IV.

    Wijze van toekenning: de subsidie wordt betaalbaar gesteld aan de scholen of culturele commissies die de cultuureducatie uitvoeren. De verdeling van de subsidie gebeurt op basis van de verdeling van leerlingen per kern.

  • V.

    Subsidieplafond: het bedrag dat opgenomen is in de begroting.

Toelichting

De scholen stellen per kern (Dalfsen, Nieuwleusen, Lemelerveld) een beleidsplan op voor de cultuureducatie. Jaarlijks wordt er dan een uitvoeringsprogramma ingediend op basis waarvan aanspraak gemaakt kan worden op de subsidie.

Bijlage 5 Vervolgproject Frisse scholen

  • I.

    Voorziening: vervanging mechanische installaties, de luchtbehandelingskasten, op scholen

  • II.

    Indieningsdatum: uiterlijk 1september 2014.

  • III.

    Toekenningscriteria: de betreffende scholen hebben 50% van het investeringsbedrag voor onderhoud en 50% voor toekomstige vervanging gereserveerd.

  • IV.

    Deze voorziening staat open voor alle in de gemeente Dalfsen gevestigde en door de minister van OCW erkende scholen voor primair onderwijs, die in de periode van 2010 t/m 2014 op basis van het project frisse scholen mechanische installaties, de luchtbehandelingskasten, hebben aangeschaft.

  • V.

    Wijze van toekenning: 50% van de vervangingskosten van de mechanische installatie, de luchtbehandelingskast. Voor schoolbesturen resteert een bijdrage van 50%.

Toelichting

Op basis van het project frisse scholen hebben verschillende scholen in de periode 2010 t/m 2014 maatregelen genomen ter verbetering van het binnenmilieu. Hierbij is tevens gebruik gemaakt van de rijkssubsidieregeling voor het verbeteren van het binnenmilieu op scholen voor primair onderwijs. Bij de mechanische installaties, de luchtbehandelingskasten, zijn hierbij afspraken gemaakt, waarbij de gemeente in 2025: 50% van de vervangingskosten van de mechanische installaties betaalt. Dit onder de voorwaarde dat de betreffende scholen 50% van het investeringsbedrag reserveren voor onderhoud en 50% reserveren voor toekomstige vervanging.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

Artikel 2 Subsidieplafond en verdelingsregels

Artikel 3 Aanvullende voorziening

Artikel 4 Jaarlijks overzicht

Artikel 5 Toevoegen, wijzigen en intrekken

Hoofdstuk 2 Procedures

Paragraaf 2.1 Aanvraag voorzieningen; weigeringsgronden

Artikel 6 Indiening aanvraag

Artikel 7 Beslissingstermijn

Artikel 8 Weigeringsgronden

Paragraaf 2.2 Aanvraag aanvullende voorzieningen; weigeringsgronden

Artikel 9 Indiening aanvraag

Artikel 10 Beslissingstermijn

Artikel 11 Weigeringsgronden

Paragraaf 2.3 Toekenning; intrekking of wijziging; verbod vervreemding

Artikel 12 Inhoud beschikking tot toekenning; betaling

Artikel 13 Intrekken of wijzigen beschikking; terugvordering

Artikel 14 Verbod tot vervreemding

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 15 Informatieverstrekking

Artikel 16 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Artikel 17 Citeertitel; inwerkingtreding

Toelichting

1 Algemene toelichting

1.1 Inleiding

Met de verordening hebben gemeenten een instrument in handen om een gericht aanvullend (financieel) beleid te voeren, met betrekking tot de personele en materiële voorzieningen voor zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs, zonder dat daarop het automatisme van de overschrijdingsregeling van toepassing is. De VNG heeft hiervoor een modelverordening gemaakt die als basis gebruikt is voor de verordening van de gemeente Dalfsen.

In deze algemene toelichting wordt ingegaan op de aanleiding en achtergronden van de verordening financiële en materiële gelijkstelling onderwijs. Er wordt kort ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de financiële gelijkstelling. Vervolgens worden de belangrijkste onderdelen hiervan besproken omdat de verordening met inachtneming van dit wettelijk kader moet worden vastgesteld en uitgevoerd. Hierna wordt nadrukkelijk ingegaan op de vraag: hoe op lokaal niveau een evenwicht te vinden tussen regelgeving en praktische uitvoerbaarheid? Een evenwicht tussen enerzijds de onvermijdelijke regulering die de totstandbrenging en uitvoering van de verordening met zich brengt en anderzijds het voorkomen van overbodige bestuurslasten en daarmee gepaard gaande bureaucratie voor zowel gemeenten als schoolbesturen.

Tot slot wordt ingegaan op de modelverordening, waarbij in meer algemene zin een aantal aspecten de revue passeert, die relevant is geweest voor de uiteindelijke inhoud en opzet van de verordening. Hierbij is ook de relatie met de Algemene wet bestuursrecht van belang. Meer gedetailleerde informatie over de verordening is opgenomen in de artikelsgewijze toelichting (onderdeel 2).

1.2 Voorgeschiedenis

De wortels van de huidige overschrijdingsregeling liggen bij de onderwijspacificatie van 1917. De financiële gelijkstelling vormde hiervan het sluitstuk en kreeg concreet vorm in de Lager-onderwijswet 1920. Sindsdien is de essentie van de overschrijdingsregeling hetzelfde gebleven: wanneer de gemeente meer besteedt aan het openbaar onderwijs dan zij aan rijksvergoeding ontvangt, dan dient het meerdere automatisch te worden doorbetaald aan het bijzonder onderwijs in de gemeente.

De regeling van financiële en materiële gelijkstelling kent echter nog een extra nuance, namelijk dat de extra gemeentelijke uitgaven voor een bepaald doel alleen terecht komen bij die openbare en bijzondere scholen die daar, gezien de omstandigheden, behoefte aan hebben.

1.3 Financiële gelijkstelling: de belangrijkste elementen

1.3.1 Verhouding tot de overschrijdingsregeling

Centraal element in de regelgeving is dat gemeenten de mogelijkheid hebben om op basis van een verordening voor nader te omschrijven voorzieningen extra gemeentelijke middelen, boven op de rijksvergoeding, beschikbaar te stellen aan het onderwijs (artikel 140 Wet op het primair onderijs (WPO) en artikel 96g Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Deze extra middelen vallen niet onder de werking van de overschrijdingsregeling.

De verordening bepaalt welke voorzieningen ter beschikking kunnen worden gesteld en op grond van welke omstandigheden scholen hiervoor in aanmerking kunnen komen. Zowel openbare als bijzondere scholen kunnen dan in gelijke mate aanspraak maken op de in de verordening opgenomen voorzieningen.

Het komt er dus op neer dat de hoofdregel is dat aanvullende, gemeentelijke uitgaven voor materiële en personele voorzieningen ter dekking van exploitatietekorten van gemeentelijke scholen onder het automatisme van de formele financiële gelijkstelling vallen. Door middel van de verordening kan, met inachtneming van het wettelijk kader, voor bepaalde uitgaven deze hoofdregel buiten werking worden gesteld.

1.3.2 Verordening voor aanvullende uitgaven: verplicht of facultatief?

In de regelgeving wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • 1.

    de situatie waarin de gemeente geen openbare school in stand houdt; en

  • 2.

    de situatie waarin de gemeente een openbare school in stand houdt (college van burgemeester en wethouders) of functionele bestuurscommissie is van het openbaar onderwijs.

De situatie 1 is voor de gemeente Dalfsen van toepassing sinds in 2004 het openbaar onderwijs vermogensrechtelijk op afstand is gezet. De wetgeving spreekt dan van ‘niet door de gemeente in stand gehouden scholen'.

Niet door de gemeente in stand gehouden scholen betreffen volgens de onderwijswetgeving vanzelfsprekend de bijzondere scholen, maar ook de openbare scholen die vermogensrechtelijk zijn verzelfstandigd. Bij dit laatste gaat het om openbare scholen die worden bestuurd door middel van een gemeenschappelijke regeling, door een openbare rechtspersoon of door een privaatrechtelijke rechtspersoon voor het openbaar onderwijs (de stichting).

Gemeenten die geen openbaar onderwijs in stand houden en die aanvullende personele of materiële voorzieningen willen toekennen aan de niet door de gemeente in stand gehouden scholen moeten dit doen op basis van een verordening financiële gelijkstelling (artikel 140 WPO; artikel 134 WEC; artikel 96g WVO).

1.3.3 Positie vermogensrechtelijk verzelfstandigd openbaar onderwijs

Indien een openbare school is ondergebracht in een vermogensrechtelijk van de gemeente gescheiden bestuursvorm - het openbaar lichaam van een gemeenschappelijke regeling, de openbare rechtspersoon of de stichting - dan wordt deze school voor de toepassing van de financiële gelijkstelling gelijkgeschakeld met het bijzonder onderwijs (zie vorige paragraaf onder 1). Dit betekent dat deze scholen alleen op basis van de verordening financiële en materiële gelijkstelling nog in aanmerking kunnen komen voor een aanvullende bijdrage van de gemeente. Dit geldt derhalve ook voor de bijdragen van de gemeenten die buiten de overschrijdingsregeling vallen, zoals de uitgaven voor administratie, bestuur en beheer.

Aanvullende gemeentelijke financiering op andere basis is niet mogelijk aangezien in artikel 6 van de WPO, artikel 6 van de WEC en artikel 77 van de WVO is aangegeven dat de gemeente geen uitgaven voor het bijzonder onderwijs mag doen anders dan krachtens de wet. Dit betekent bijvoorbeeld dat vermogensrechtelijk gescheiden openbare scholen de kosten van administratie, bestuur en beheer dienen te betalen uit de rijksvergoeding. De gemeente kan slechts aanvullend financieren op basis van de verordening financiële en materiële gelijkstelling, maar zal dan ook dezelfde faciliteiten moeten bieden aan het bijzonder onderwijs, indien dat in gelijke omstandigheden verkeert.

1.3.4 Kenmerken van Voorzieningen, gelijke behandeling

Voorzieningen zijn aanvullende uitgaven voor het onderwijs welke niet door de rijksvergoeding worden gedekt en de exploitatie in materiële of personele zin betreffen. Het kan gaan om een goed, een dienst, financiën of een personele voorziening. Uit de wetgeving volgt dat bij het opnemen van een voorziening in de verordening, geen onderscheid mag worden gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs en voorzien moet worden in een behandeling naar dezelfde maatstaf. Dit betekent dat een voorziening niet het vooropgezette oogmerk mag hebben om alleen ten goede te komen aan het openbaar of bijzonder onderwijs. Verder betekent het dat de bepaalde omstandigheden waaronder de voorziening wordt toegekend, zo veel mogelijk moeten worden geconcretiseerd. Dit geldt met name voor voorzieningen die niet voor alle scholen bedoeld zijn. Vage omschrijvingen op basis waarvan scholen wel of niet in aanmerking komen voor een voorziening werkt onenigheid (bezwaar- en beroepsprocedures) in de hand over de toepassing van de regeling

In de verordening dienen voor de desbetreffende situaties de criteria geformuleerd te zijn op grond waarvan schoolbesturen in aanmerking kunnen komen voor toekenning van een voorziening. Voor die situaties kunnen dan schoolbesturen die aan de criteria voldoen in aanmerking komen voor toekenning van de voorziening door de gemeente.

Samenvattend zijn de kenmerken van een voorziening:

  • 1.

    het gaat om een goed, een dienst, personeel of financiële middelen voor een concrete activiteit;

  • 2.

    de omstandigheden waaronder een voorziening wordt toegekend zijn (zo concreet mogelijk) geformuleerd;

  • 3.

    hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs;

  • 4.

    bepaalde objectieve maatstaven die gelijkelijk worden toegepast (toekenningscriteria) zijn geformuleerd.

Een voorbeeld

De omstandigheid dat een openbare, gemeentelijke school is gehuisvest in een monument, leidt tot aanwijsbare extra uitgaven voor het regulier onderhoud. Met regulier onderhoud worden die onderhoudsactiviteiten bedoeld waarvoor een vergoedingscomponent is opgenomen in de rijksvergoeding materiële instandhouding, welke direct wordt uitgekeerd aan het bestuur van de school. Het gaat daarbij om zaken zoals het binnen- en buitenschilderwerk en het onderhoud aan de binnenkant van het schoolgebouw (vervanging inrichting e.d.). Dergelijke uitgaven voor het gemeentelijk onderwijs vallen onder de overschrijdingsregeling.

In dit voorbeeld wil de gemeente gezien de specifieke omstandigheden waarin de school verkeert, deze extra uitgaven boven de rijksvergoeding buiten de overschrijdingsregeling houden. Hiertoe wordt de voorziening `extra regulier onderhoud scholen gehuisvest in een monument' opgenomen in de verordening financiële en materiële gelijkstelling. Toekenningscriteria voor de voorziening zouden hierbij kunnen zijn:

  • Ø

    het gebouw is ingeschreven in het monumentenregister in de zin van artikel 6 van de Monumentenwet of beschikt over een aanwijzing als beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet;

  • Ø

    uit de onderhoudsplanning van het gebouw blijkt dat andere en duurdere activiteiten noodzakelijk zijn om het gebouw in stand te houden dan waarmee in de genormeerde rijksvergoeding voor het onderhoud rekening wordt gehouden.

Gemeentelijke en niet-gemeentelijke scholen waarop dit van toepassing is kunnen vervolgens in aanmerking komen voor een aanvullende gemeentelijke vergoeding voor regulier onderhoud. De vergoeding wordt bijvoorbeeld uitgedrukt in een vast bedrag per m2 vloeroppervlakte van het betrokken schoolmonument (de gelijke bekostigingsmaatstaf). Hiermee wordt bereikt dat de gemeentelijke gelden uiteindelijk terecht komen bij de scholen die in een specifieke, vergelijkbare omstandigheid verkeren. Deze scholen moeten de gelden vervolgens besteden aan het onderhoud. De gemeentelijke en niet-gemeentelijke scholen die niet gehuisvest zijn in een monument, komen via de verordening noch via de overschrijdingsregeling in aanmerking voor aanvullende uitkeringen voor het regulier onderhoud.

1.4 De bestaande praktijk en de verordening

In het oorspronkelijke wetsvoorstel financiële gelijkstelling was voorzien in een mogelijkheid om aanvullende gemeentelijke uitgaven voor het primair en voortgezet onderwijs (zowel openbaar als bijzonder) op basis van afspraken tussen gemeente en schoolbesturen buiten de reikwijdte van de overschrijdingsregeling te plaatsen. Een dergelijke overeenkomst zou een alternatief vormen voor de gemeentelijke verordening. Uit oogpunt van flexibiliteit, maar ook gezien de op lokaal niveau al sinds jaar en dag bestaande afspraken over vormen van aanvullend gemeentelijk beleid die buiten beschouwing blijven bij de toepassing van de overschrijdingsregeling, sluit de mogelijkheid van onderlinge afspraken goed aan op de bestaande bestuurspraktijk. De wetgever heeft echter uiteindelijk de mogelijkheid van dergelijke afspraken niet opgenomen in de wet. Uit oogpunt van rechtszekerheid hecht de wetgever er aan dat het aanvullend gemeentelijk beleid voor personele en materiële voorzieningen in het onderwijs zijn grondslag vindt in de verordening of de overschrijdingsregeling.

Voorbeelden aanvullend beleid

Zoals gezegd doen gemeenten al sinds jaar en dag op directe of indirecte wijze aanvullende uitgaven voor zowel gemeentelijke als niet-gemeentelijke scholen. Het schoolzwemmen in het basisonderwijs, het vervoer van leerlingen naar gymnastieklokalen, schoollogopedische diensten, museumbezoek, diensten van openbare bibliotheek, natuurlessen via de kinderboerderijen: het is slechts een greep uit de vele activiteiten die op lokaal niveau kunnen plaatsvinden. De activiteiten worden doorgaans door de gemeente `in natura' beschikbaar gesteld aan de scholen. Zo wordt de openbare bibliotheek gesubsidieerd door de gemeente, waaronder ook de activiteiten die worden verricht voor het onderwijs. In de exploitatiesubsidie van het zwembad of het gemeentelijk museum is al rekening gehouden met de kosten van het zwemonderwijs of museumbezoek van scholen.

De kosten worden soms expliciet zichtbaar gemaakt in het programma onderwijs van de gemeentebegroting, maar ook wel verdisconteerd in de begrotingspost waarin de subsidie van de instelling die de activiteiten verzorgt, is verantwoord zoals bij cultuureducatie en verkeersveiligheid. In de praktijk wordt het door alle betrokken schoolbesturen als vanzelfsprekend ervaren dat dergelijke gemeentelijke uitgaven

niet worden meegenomen bij de uitvoering van de overschrijdingsregeling.

Vermijden overbodige regulering

De vraag waar gemeenten en schoolbesturen voor staan in het overleg over de eventuele totstandkoming van een verordening, is of men het wenselijk en noodzakelijk vindt activiteiten die niet direct te plaatsen zijn onder de in paragraaf 1.6.1 en 1.6.2 genoemde mogelijkheden, in een verordening onder te brengen. Tegen de achtergrond van de grote verscheidenheid van het bestaande lokale beleid kan de verordening namelijk leiden tot een aanmerkelijke juridificering en daarmee bureaucratisering van de verhouding tussen de lokale overheid en de schoolbesturen. Dit kan zowel voor de schoolbesturen (het voorbereiden en indienen van aanvragen, voeren van overleg etc.) als de gemeente (toepassen van de verordening) leiden tot forse bestuurslasten. In het lokale onderwijsoverleg zullen betrokken partijen hierin een middenweg moeten zien te vinden die ertoe leidt dat de verordening ook in praktische zin hanteerbaar is. Zo verdient het aanbeveling om (bestaand) aanvullend gemeentelijk beleid waarvan alle betrokkenen het vanzelfsprekend vinden dat deze buiten de werking van de overschrijdingsregeling vallen, ook buiten de reikwijdte van de verordening te houden.

De volgende aandachtspunten kunnen hierbij partijen van dienst zijn:

  • *

    directe of indirecte subsidiering

    Daar waar de gemeente financiële middelen beschikbaar stelt aan scholen voor de realisering van een voorziening en het dus eigenlijk gaat om een directe verstrekking van een subsidie voor een bepaalde onderwijsactiviteit, is de verordening de aangewezen weg. De verordening regelt de aanspraak en procedure voor het verkrijgen van de subsidie, alsmede de verantwoording die het schoolbestuur over de besteding hiervan moet afleggen. Bij veel vormen van indirecte subsidiëring kunnen scholen voor een voorziening terecht bij een door de gemeente voor die voorziening gesubsidieerde instelling (bijvoorbeeld de gemeente betaalt het `museumkaartje' voor scholen). Indien deze voorziening voor de scholen gelijkelijk openstaat, verdient het nadrukkelijk overweging om op lokaal niveau of te spreken om de voorziening buiten de reikwijdte van de verordening te laten.

  • *

    aard van de voorziening/ uitgave

    Daar waar het gaat om aanvullende uitgaven voor voorzieningen die bij afwezigheid van de verordening zonder twijfel vallen onder de werking van de overschrijdingsregeling, is de verordening het aangewezen middel. Een gemeente die bijvoorbeeld extra onderhoudskosten die aangemerkt worden als kosten voor de materiële instandhouding (preventief onderhoud, schilderwerk, onderhoud binnenzijde schoolgebouw; extra tuinonderhoud) aan een gemeentelijke school die gehuisvest is in een rijksmonument, buiten de overschrijding wil houden, kan dit alleen maar met behulp van de verordening doen.

  • *

    van wie gaat het initiatief uit?

    Voor voorzieningen waarbij een schoolbestuur bij de gemeente moet aangeven of men daaraan behoefte heeft, gegeven de omstandigheden waarin de school verkeert, werkt de verordening verhelderend (de omstandigheden waaronder men in aanmerking kan komen voor een voorziening worden namelijk concreet aangegeven). Wil daarentegen de gemeente een voorziening ten laste van de gemeentebegroting beschikbaar stellen aan alle scholen (naar gelijke maatstaf en los van omstandigheden waarin de scholen verkeren) dan kan de verordening door betrokkenen als een te zwaar instrument worden gezien.

Een voorbeeld van zo'n voorziening is een door de gemeenten in het kader van het lokaal sportbeleid georganiseerde en bekostigde schoolsportdag. Alle scholen worden in de gelegenheid gesteld om daaraan deel te nemen. De functie van de verordening wordt dan beperkt om via de formele aanvraagprocedure te kunnen inventariseren welke scholen wel of geen aanspraak willen maken op de voorziening. In een dergelijke situatie heeft de verordening alleen een duidelijke meerwaarde indien de met de voorziening gemoeide gemeentelijke uitgaven, uitgaven betreffen die zonder de verordening zouden vallen onder de werking van de overschrijdingsregeling.

1.5 Deregulering en beperking bestuurs- en uitvoeringslasten

Ter voorkoming van overbodige regelgeving en de hiermee samenhangende bestuurs- en uitvoeringslasten voor schoolbesturen en gemeenten is ‘gedoseerd' omgegaan met de modelverordening. Hiertoe zijn de volgende mogelijkheden gebruikt:

  • 1.

    Er is voor gekozen om niet de structuur van subsidieverlening in zijn geheel op te nemen, maar alleen te werken met de mogelijkheden van feitelijke beschikbaarstelling van voorzieningen en van subsidievaststelling. Dus niet met eerst verlening en vervolgens vasttelling. Dit verdient aanbeveling gezien de aard van de voorzieningen die worden toegekend op basis van de verordening.

  • 2.

    Terughoudend beleid ten opzichte van het opnemen van voorzieningen in de verordening, en daarmee de omvang van de bijlage, wanneer de overlegpartners op lokaal niveau hieraan op basis van de in de vorige paragraaf vermelde aandachtspunten, geen behoefte hebben. Bijvoorbeeld bij bestaand gemeentelijk aanvullend beleid dat door betrokkenen (gemeente en schoolbesturen) altijd al als niet-overschrijdingsgevoelig is beschouwd (zoals de mogelijkheid voor gebruik van het zwembad voor schoolzwemmen voor alle basisscholen, sportdagen en onderwijsbegeleiding).

1.6 Reikwijdte verordening

De verordening financiële en materiële gelijkstelling is niet de enige mogelijkheid voor het doen van extra gemeentelijke materiële en personele uitgaven die buiten de werkingssfeer van de overschrijdingsregeling vallen. Om de verordening in het juiste juridisch perspectief te plaatsen, volgt hier een overzicht van de andere direct uit de onderwijswetgeving voortkomende mogelijkheden.

1.6.1 Mogelijkheden binnen kader overschrijdingsregeling

Binnen de regelgeving over de overschrijdingsregeling gelden enkele bepalingen op basis waarvan bepaalde gemeentelijke uitgaven voor gemeentelijke scholen buiten beschouwing blijven bij de vaststelling van de overschrijdingsbedragen. Het gaat daarbij om het volgende:

  • Ø

    Uitgaven en ontvangsten voor de exploitatie van gemeentelijke scholen waarvan de wetgever bepaalt dat deze buiten beschouwing worden gelaten bij de toepassing van de overschrijdingsregeling (kosten voor administratie, beheer en bestuur en voor gymnastiekonderwijs; zie bijvoorbeeld artikel 144, derde lid WPO).

  • Ø

    Exploitatie-uitgaven voor gemeentelijke scholen die worden gedekt door ontvangsten van gelden die door derden beschikbaar zijn gesteld (bijvoorbeeld sponsorgelden; gekweekte rente op reserves; zie bijvoorbeeld artikel 144, vierde lid WPO).

  • Ø

    De gemeenteraad kan in overeenstemming met een of meer schoolbesturen van niet-gemeentelijke scholen besluiten dat bepaalde materiële of personele uitgaven die de gemeente doet voor gemeentelijke scholen (zoals bekostiging van extra personeel) voor de scholen van de betreffende besturen buiten beschouwing blijven bij de toepassing van de overschrijdingsregeling (zie bijvoorbeeld artikel 142, vierde lid WPO). Voor de goede orde: bij een dergelijke overeenstemming worden dus geen middelen ter beschikking gesteld aan de betreffende schoolbesturen.

1.6.2 'Lex specialis'

In de WPO, WEC en WVO geldt een specifieke regeling voor het handelen van de lokale overheid in het kader van de decentralisatie van het Rijk aan de gemeenten van de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting (de zogenaamde lex specialis).

De uitgaven en ontvangsten voor de voorzieningen in de onderwijshuisvesting blijven buiten beschouwing bij de toepassing van de overschrijdingsregeling en evenzo vallen deze niet onder de reikwijdte van de verordening financiële gelijkstelling. Hierop zijn afzonderlijke wettelijke bepalingen van toepassing (lex specialis) waarbij overigens ook het beginsel van de gelijke behandeling opgeld doet.

1.7 De verordening

Zoals gezegd hebben gemeenten de mogelijkheid om via een verordening gericht aanvullend (financieel) beleid te voeren voor zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs binnen de gemeente. De essentie van de verordening is dat wordt aangegeven welke voorzieningen deel uitmaken van de verordening, hoe voorzieningen kunnen worden aangevraagd en in welke vorm en onder welke voorwaarden de voorzieningen ter beschikking kunnen worden gesteld. Met het oog op de financiële beheersbaarheid is het daarbij zaak om de voorzieningen zelf en de condities waaronder aanspraak wordt gemaakt op de voorziening, zo helder mogelijk te formuleren. Onder deze condities kan ook een budgettaire randvoorwaarde (werken met een subsidieplafond) vallen.

Bij de toepassing van de verordening mag geen onderscheid worden gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs en wordt voorzien in een behandeling van scholen naar dezelfde maatstaf. Dit laatste wil zeggen dat de gemeente scholen die in dezelfde omstandigheden verkeren ook gelijk zal moeten behandelen.

1.7.1 De structuur

Qua structuur en vormgeving van de VNG modelverordening is aangesloten bij de opzet van de modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs, die ook de basis is van de verordening onderwijshuisvesting van de gemeente Dalfsen. De modelverordening financiële gelijkstelling is opgebouwd uit een ‘romptekst' en een bijlage ‘voorzieningen'. Het hanteren van een bijlage is een bij uitstek geschikt middel om met de diversiteit op lokaal niveau om te gaan.

In de romp van de verordening zijn opgenomen: de competentieverdeling tussen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders; de aanvraagprocedure, de procedures rond beoordeling van en besluitvorming over de aanvragen, de uitvoering van toegekende voorzieningen en de verantwoording daarover.

In de Bijlage ‘voorzieningen' worden in concreto de voorzieningen aangegeven en uitgewerkt die de schoolbesturen kunnen aanvragen. Hiertoe is een stramien aangegeven aan de hand waarvan de gemeente een voorziening formuleert.

De omvang van de bijlage `voorzieningen' varieert vanzelfsprekend per gemeente en hangt samen met het aantal door de gemeente gericht aanvullend bekostigde activiteiten voor het onderwijs in de personele en materiële sfeer.

Voor de volledigheid: de romp en de bijlagen vormen juridisch één geheel. Een wijziging van een voorziening in de bijlage is dus aan te merken als een besluit tot wijziging van de verordening.

1.7.2 Positie van nevenvestigingen

Een gemeente kan (onderdelen van) het aanvullend beleid via de verordening ook van toepassing verklaren op de in de gemeente gesitueerde nevenvestigingen met een hoofdvestiging in een andere gemeente (artikel 140 zesde lid WPO, 134, zesde lid WEC en 96g, zesde lid WVO). In het omgekeerde geval moet een gemeente die een bepaalde voorziening ter beschikking stelt aan een aantal scholen en een van die scholen is een hoofdvestiging met een nevenvestiging in een andere gemeente, de voorziening ook ter beschikking stellen voor deze nevenvestiging (uiteraard alleen voor zover de nevenvestiging voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor de desbetreffende voorziening).

In de gemeente Dalfsen zijn geen basisscholen gevestigd die een nevenvestiging in een andere gemeente hebben of nevenvestigingen van basisscholen uit een andere gemeente. Het Agnietencollege in Nieuwleusen is een nevenvestiging, deze school voor Voortgezet onderwijs kan voor voorzieningen in aanmerking komen als dit specifiek in de voorziening beschreven is.

1.8 Samenhang met Algemene wet bestuursrecht (subsidietitel)

1.8.1 Begrip subsidiering

Bij de opzet van de modelverordening is aangesloten op de bepalingen uit Titel 4.2 Subsidies. De verordening plaatst de gemeente immers in een subsidiërende rol ten opzichte van onderwijsinstellingen. In de verordening is bewust gekozen voor de termen `subsidie en subsidiering' en niet voor bekostiging. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het bij de verordening gaat om aanvullend gemeentelijk beleid (discretionaire bevoegdheid). De lokale overheid is niet verantwoordelijk voor de bekostiging van het onderwijs. Deze verantwoordelijkheid ligt bij het Rijk.

1.8.2 Toepassing subsidietitel Awb

Uit oogpunt van harmonisatie en inzichtelijkheid heeft het voorkeur de Awb regelgeving over subsidies ook toe te passen op het gemeentelijk handelen in het kader van de verordening financiële en materiële gelijkstelling. Daarbij speelt dat de subsidietitel uit de Awb ten opzichte van de verordening als hogere regelgeving geldt. De gemeente is in het algemeen niet bevoegd te handelen in strijd met hogere regelgeving. Het wettelijk kader in de onderwijswetgeving biedt ook geen basis voor afwijking van het Awb-kader. Dit, gevoegd bij de bepaling in de Awb dat de subsidietitel van overeenkomstige toepassing is op de bekostiging van het onderwijs (artikel 4:21, vierde lid), leidt tot de conclusie dat de subsidietitel Awb een verplichtend karakter heeft voor de gemeentelijke subsidiering op grond van de verordening financiële en materiële gelijkstelling.

1.8.3 Subsidies en wachtgeld

Wanneer een voorziening in de verordening betrekking heeft op de beschikbaarstelling of subsidiering van personele uitgaven is het van belang om terdege rekening te houden met het vraagstuk van eventueel hiermee samenhangende wachtgeldverplichtingen.

Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen:

  • a.

    de situatie waarin de gemeente de aanstelling van personeel door een schoolbestuur subsidieert, en

  • b.

    de situatie waarin de gemeente fungeert als werkgever van een aantal personen die activiteiten ten behoeve van het onderwijs verrichten.

Ad a Uitgangspunt is dat gemeenten verplicht zijn om wachtgeldkosten te subsidiëren, wanneer zij zichzelf daartoe hebben verplicht, bijvoorbeeld in de subsidieverordening of meer specifiek in de subsidiebeschikking. Wanneer deze zelf opgelegde verplichtingen ontbreken zijn er geen specifieke regels aan te wijzen op basis waarvan de gemeenten anderszins zouden kunnen worden gedwongen wachtgeld te subsidiëren. Wel is het vanzelfsprekend dat gemeenten te allen tijde de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen, zeker bij verlaging of beëindiging van gemeentelijke subsidies ten gevolge waarvan wachtgeldkosten (kunnen) ontstaan.

Met name dient gewezen te worden op het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit zorgvuldigheidsbeginsel is aan de orde indien de subsidieverstrekker zich de gevolgen van zijn besluit onvoldoende aantrekt en de gesubsidieerde te weinig tijd heeft om zich voor te bereiden op de gewijzigde omstandigheden.

De aankondiging voor een beleidswijziging moet dus op een dusdanig tijdstip zijn gedaan dat de instelling voldoende tijd heeft gehad om zich op de gewijzigde omstandigheden voor te bereiden.

Ad b Op het moment dat de gemeente personen `inkoopt' ten behoeve van het onderwijs, treedt de gemeente op als overheid, derhalve publiekrechtelijk en niet privaatrechtelijk. Dit betekent dat bij vermindering of stopzetting de op deze personen van kracht zijnde wachtgeldartikelen van toepassing zijn.

1.8.4 Voorzieningen in natura

Hiervoor is aangegeven dat de gemeente een voorziening ook feitelijk beschikbaar kan stellen, zoals scholen die voor zwemonderwijs terecht kunnen in het door de gemeente gesubsidieerde zwembad of de feitelijke beschikbaarstelling van een of meer computers aan scholen. Dergelijke voorzieningen vallen niet onder het subsidiebegrip van de Awb, omdat er dan sprake moet zijn van een verstrekking van financiële middelen aan het schoolbestuur ter uitvoering van bepaalde activiteiten. In de modelverordening is - uit oogpunt van inzichtelijkheid - een besluit tot feitelijke beschikbaarstelling onderworpen aan dezelfde uitvoeringsbepalingen die van kracht zijn op een subsidiebeschikking. Dit uiteraard voor zover dit relevant is voor de feitelijke beschikbaarstelling.

Bij de toekenning van voorzieningen in natura dient in de gaten te worden gehouden dat de grondwettelijke verankerde vrijheid van richting en inrichting wordt gerespecteerd. Zo zou bijvoorbeeld een op basis van de verordening aan alle scholen geboden mogelijkheid om een bepaalde onderwijsmethode gesubsidieerd te krijgen, hiermee op gespannen voet staan. Schoolbesturen die op basis van de grondwettelijke inrichtingsvrijheid opteren voor een andere methode zouden dan achtergesteld worden bij scholen die daarvoor wel kiezen. Dit staat vervolgens ook op gespannen voet met een van de uitgangspunten van de verordening, te weten `geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs'. Aangezien tegen de verordening, waarvan de voorzieningen deel van uitmaken, beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank (zie bijvoorbeeld artikel 140, vijfde lid WPO) dient een gemeente in voorkomende gevallen hiermee zorgvuldig om te gaan. Overleg met de betrokken schoolbesturen is daarvan een onmisbaar bestanddeel.

1.9 Rechtsbescherming en overleg met het lokale scholenveld

Ten aanzien van de lokale regelgeving en uitvoering van de financiële gelijkstelling is geen verplicht op overeenstemming gericht overleg voorgeschreven tussen gemeente en schoolbesturen. Dit laat onverlet dat het nadrukkelijk aanbeveling verdient om over de eventuele vaststelling van de verordening en over voorstellen met betrekking tot het op basis van de verordening openstellen of wijzigen van voorzieningen, overleg te voeren met alle betrokken schoolbesturen. Dergelijke onderwerpen zouden kunnen worden ingebracht in het gestructureerde overleg over het lokaal onderwijsbeleid. De inbreng van het scholenveld kan vervolgens worden meegewogen bij de uiteindelijke afweging door de raad.

Het overleg met het scholenveld over een eventuele verordening met de daarbij behorende voorzieningen is ook van belang in verband met de mogelijkheid voor schoolbesturen om tegen de verordening als zodanig beroep in te stellen bij de rechtbank. Bij een eventuele toetsing zal de rechter ook betrekken of de verordening op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hiertoe behoort ook de wijze waarop direct belanghebbenden (de schoolbesturen) bij de totstandkoming zijn betrokken.

2 Artikelsgewijze toelichting

Aanhef

In de aanhef wordt aangegeven op welke bepaling uit de wet deze verordening is gebaseerd. De gemeente houdt zelf geen openbare school in stand, omdat het bestuur op afstand is gezet en de gemeente heeft aanvullend eigen beleid. Daarom is de wettelijke grondslag van de verordening artikel 140 van de WPO en artikel 96g van de WVO. In dit geval moet de gemeente de verordening vaststellen.

Voor een nadere toelichting wanneer de verordening verplicht of facultatief is, zie paragraaf 1.3.2.

Artikel 1 Begripsbepaling

b Schoolbestuur

schoolbestuur van een in de gemeente gelegen school (openbaar en bijzonder); Het begrip schoolbestuur omvat zowel het schoolbestuur van het openbaar als bijzonder onderwijs dat een in de gemeente gelegen school in stand houdt. Het schoolbestuur van de openbare school (al of niet door de gemeente in stand gehouden) dient dus ook op basis van de verordening aanvragen in te dienen.

d Voorziening

De voorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden aangevraagd, zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening. In de bijlage wordt een bepaald stramien gehanteerd aan de hand waarvan het begrip voorziening kan worden ingevuld. Het stramien kan worden gezien als een `checklist' voor het formuleren van voorzieningen en bestaat uit:

  • I.

    Aanduiding van de voorziening;

  • II.

    indieningsdatum;

  • III.

    tijdvak waarvoor de voorziening wordt toegekend;

  • IV.

    toekenningseriteria;

  • V.

    scholen die in aanmerking komen

  • VI.

    wijze van toekenning;

  • VII.

    subsidieplafond.

Uit de beschrijving van een voorziening in de bijlage kan een schoolbestuur dus opmaken of het in beginsel in aanmerking komt voor een bepaalde voorziening en zo ja, op welke wijze de bekostiging vervolgens plaatsvindt.

De verordening is zo geredigeerd dat het college (behoudens de weigeringsgronden in de verordening zelf) op basis van de omschrijving van de voorziening bepaalt of een schoolbestuur al of niet in aanmerking komt voor een voorziening.

e Aanvullende voorziening

De wet biedt de mogelijkheid dat de raad besluit dat het college de verordening tijdelijk kunnen aanvullen met nieuwe voorzieningen (zie b.v. artikel 140, vierde lid van de WPO). Het college wordt met de verordening deze mogelijkheid geboden.

f Indieningsdatum

De indieningsdatum die voor een voorziening geldt, is opgenomen bij de omschrijving van de voorziening in de bijlage. De indieningsdatum zal mede afhankelijk zijn van het tijdvak waarvoor de voorziening wordt toegekend. Het merendeel van de voorzieningen is gekoppeld aan het tijdvak `schooljaar'. Voor het tijdvak zal de aanvraagprocedure moeten zijn afgerond.

g Toekenningscriteria

In de bijlage bij deze verordening worden als onderdeel van een voorziening de omstandigheden geformuleerd op basis waarvan bevoegde gezagsorganen in aanmerking kunnen komen voor toekenning van een voorziening. De omstandigheid waarin de school moet verkeren, is beschreven aan de hand van toekenningscriteria. Indien een schoolbestuur niet verkeert in de benoemde omstandigheid oftewel niet voldoet aan de toekenningscriteria voor een specifieke voorziening, komt het schoolbestuur niet in aanmerking voor de aangevraagde voorziening.

h Tijdvak

Het tijdvak is de periode waarvoor de voorziening wordt toegekend. De voorzieningen hebben in het algemeen te maken met activiteiten die een relatie hebben met het onderwijsproces waardoor de koppeling met het schooljaar voor de hand ligt. Het tijdvak zal dan één of meerdere schooljaren omvatten.

Voor sommige voorzieningen kan het echter wenselijk zijn om niet het schooljaar, maar kalenderjaar als uitgangspunt te nemen. Deze mogelijkheid wordt geboden door in de verordening niet een vast tijdvak op te nemen, maar per voorziening het tijdvak vast te stellen. Het stramien van de bijlage biedt hiertoe de mogelijkheid. Bij de betreffende voorziening in de bijlage dient te worden aangegeven voor welk tijdvak de voorziening wordt toegekend. De indieningsdatum kan vervolgens op het tijdvak worden afgestemd.

i Subsidieplafond

Een toekenning van een voorziening in de vorm van financiële middelen, is een subsidie. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht bestaat de mogelijkheid om voor subsidies een subsidieplafond in te stellen. Dit instrument wordt in de verordening opgenomen om de beheersbaarheid van de uitgaven te bevorderen.

j Feitelijke beschikbaarstelling

Een voorziening kan in beginsel op twee wijzen ter beschikking worden gesteld. Ten eerste kan de voorziening in natura ter beschikking worden gesteld. In de verordening wordt in dit verband de term ‘feitelijke beschikbaarstelling' gehanteerd. Ten tweede kan de voorziening in de vorm van financiële middelen ter beschikking worden gesteld. Het gaat dan om een subsidievaststelling.

k Subsidievaststelling

Bij het beschikbaar stellen van financiële middelen gaat het altijd om een subsidie waarop, hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Met de subsidievaststelling ontstaat een definitieve aanspraak op de subsidie. De subsidie kan direct na een aanvraag van een schoolbestuur worden vastgesteld.

Artikel 2 Subsidieplafond en verdelingsregels

Eerste lid

Met het oog op de beheersbaarheid van de uitgaven kan de gemeenteraad bepalen dat een subsidieplafond wordt vastgesteld voor bepaalde voorzieningen. De raad dient expliciet in de bijlage op te nemen of per voorziening een subsidieplafond wordt gehanteerd en wat de hoogte van het plafond is.

Het subsidieplafond per voorziening dient ertoe om te voorkomen dat bij veel aanvragen voor een bepaalde voorziening, de beschikbare begroting voor de voorziening in zijn totaliteit wordt overschreden. Door toepassing van een subsidieplafond kan de raad er ook expliciet voor kiezen om een ter beschikking te stellen bedrag lager te stellen dan feitelijk noodzakelijk is voor het realiseren van een voorziening. De bekostiging van de voorziening kan dan worden opgevat als een tegemoetkoming in de kosten of een stimuleringsmaatregel.

Indien de raad bepaalt dat voor een voorziening een subsidieplafond geldt, dienen ook verdelingsregels te worden opgesteld. In de toelichting op de bijlage wordt ingegaan op de mogelijke verdelingsregels.

Tweede lid

Om niet jaarlijks de verordening te moeten wijzigen omdat alleen de hoogte van het subsidieplafond verandert, kan de raad ervoor kiezen om het college de hoogte het subsidieplafond te laten vaststellen. De raad kan ook de wijze van verdelen opdragen aan het college. Indien de raad het vaststellen van het subsidieplafond en de verdeling voor een specifieke voorziening opdraagt aan het college, dient de bijlage bij de betreffende voorziening dit te bepalen.

Derde lid

Schoolbesturen dienen tijdig op de hoogte te zijn onder welke voorwaarden voorzieningen kunnen worden aangevraagd. Met deze bepaling zijn schoolbesturen zes weken voor de indieningsdatum op de hoogte welke subsidieplafonds en verdelingsregels worden gehanteerd. Deze bepaling volgt ook uit de Algemene wet bestuursrecht waarin wordt bepaald dat het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

Artikel 3 Aanvullende voorzieningen

Eerste lid

In dit artikel wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die de wet biedt aan het college om deze verordening tijdelijk aan te vullen met een of meerdere voorzieningen (art. 140, vierde lid WPO of art. 134, vierde lid WEC en art. 96g, vierde lid WVO of art. 96h, vierde lid WVO).

De wet zelf bepaalt vervolgens dat de gemeenteraad binnen 12 weken na het besluit van het college om de verordening tijdelijk aan te vullen, beslist over de bekrachtiging ervan. Indien de gemeenteraad niet binnen 12 weken beslist, wordt de aanvulling gelijkgesteld met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing door de gemeenteraad van een dergelijke aanvulling, heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds is beslist of die reeds zijn ingediend en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling betrekking heeft. Op het moment dat bekrachtiging door de raad heeft plaatsgevonden of de termijn van 12 weken is verstreken, wordt de aanvullende voorziening opgenomen in de bijlage bij de verordening.

Naast vorenstaande procedure bepaalt de wet dat de aanvulling binnen een week na het besluit van het college om de verordening tijdelijk aan te vullen, aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen moet worden gezonden.

Een aanvulling zoals bedoeld in artikel 3 is doorgaans bedoeld om in geval van calamiteiten snel een voorziening open te kunnen stellen. Vanwege de spoedeisendheid is er ten aanzien van deze voorziening geen indieningstermijn opgenomen. Nadat de gemeenteraad de voorziening heeft bekrachtigd of nadat de termijn van 12 weken is verstreken en de voorziening van rechtswege is bekrachtigd, kan de voorziening alleen nog worden aangevraagd via de reguliere aanvraagprocedure ex artikel 6. Immers, de aanvullende voorziening is na bekrachtiging door de raad (of nadat de termijn van 12 weken is verstreken) een reguliere voorziening geworden.

Het college kan, vanwege een spoedeisend belang, ook op verzoek van één of meer van de bevoegde gezagsorganen besluiten om de verordening aan te vullen met een voorziening. Een verplichting is dit echter niet. Het gaat om aanvullend gemeentelijk beleid. Een schoolbestuur kan dus niet afdwingen dat het college de verordening tijdelijk aanvult met een voorziening.

Tweede lid

Het tweede lid stelt dat het college dient aan te geven onder welke omstandigheden schoolbesturen in aanmerking kunnen komen voor de voorziening. Het ligt voor de hand dat hierbij het stramien van de bijlage wordt gevolgd. Op deze wijze kan, indien de raad de voorziening bekrachtigt, op relatief eenvoudige wijze de voorziening worden ingepast in de verordening.

Artikel 4 Jaarlijks overzicht

De wet stelt dat het college verplicht is om jaarlijks een overzicht bekend te maken van de op grond van de verordening toegekende voorzieningen. Dit moet gebeuren in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. In de verordening is ervoor gekozen om de bevoegde gezagsorganen die vallen onder de reikwijdte van deze verordening, rechtstreeks te informeren over de op grond van de verordening toegekende voorzieningen. Hiermee wordt een praktische invulling gegeven aan de mogelijkheid om via ‘een andere geschikte wijze' het overzicht te publiceren.

In de praktijk kan dit erop neer komen dat in het kader van het reguliere overleg tussen de gemeente en de schoolbesturen een dergelijk overzicht wordt toegezonden.

Het college dient een overzicht te geven van voorzieningen die in de afgelopen 12 maanden zijn toegekend. Dit overzicht bevat:

  • Ø

    de ‘reguliere' voorzieningen die zijn toegekend voor het eerste daaropvolgende tijdvak (per schooljaar);

  • Ø

    eventuele aanvullende voorzieningen waarover in het afgelopen jaar is beslist.

Artikel 5 Toevoegen, wijzigen en intrekken

Op het moment dat de raad voor de eerste keer de verordening vaststelt, wordt tegelijkertijd in de bijlage bij de verordening een aantal voorzieningen opgenomen. De raad kan ten allen tijde de verordening wijzigen. Om richting schoolbesturen tijdig duidelijk te maken welke voorzieningen onder welke condities kunnen worden aangevraagd, is bepaald dat zes weken voor de indieningsdatum wijzigingen van de verordening (die leiden tot een wijziging met betrekking tot de voorzieningen) moeten worden bekendgemaakt.

Deze bepaling impliceert ook dat op het moment dat de raad aanvullende voorzieningen bekrachtigt en opneemt in de bijlage (en daarmee een wijziging van de verordening doorvoert), dit binnen zes weken voor de indieningsdatum moet worden bekendgemaakt. Indien een voorziening wordt toegevoegd, gewijzigd of ingetrokken, wordt feitelijk daarmee de bijlage bij de verordening aangepast waar de voorziening wordt genoemd. Aangezien de bijlage en de verordening zelf juridisch bezien een geheel vormen, dient een wijziging van de bijlage altijd opgevat te worden als een wijziging van de verordening.

Op basis van artikel 139 van de Gemeentewet dienen verordeningen bekend te worden gemaakt voordat deze rechtskracht verkrijgen. Dit artikel specificeert deze algemene bepaling in die zin dat de bekendmaking is gekoppeld aan de indieningsdatum. Hiermee wordt bereikt dat voorafgaand aan de aanvraagprocedure voor schoolbesturen duidelijk is welke voorzieningen onder welke voorwaarden kunnen worden aangevraagd. Indien voor een voorziening is bepaald dat een indieningsdatum niet noodzakelijk is en de raad wijzigt deze voorziening (of voegt een dergelijke voorziening toe), moet deze op basis van artikel 139 van de Gemeentewet bekend worden gemaakt voordat de wijzigingen rechtskracht verkrijgen.

Koppeling met gemeentelijke begrotingscyclus

De procedure van toevoegen, wijzigen of intrekken van een voorziening kan worden gekoppeld aan het tijdstip van de behandeling van de gemeentebegroting. Er zijn drie verschillende scenario's denkbaar:

  • 1.

    Tijdens de voorbereiding van de begroting worden gelijktijdig voorstellen ontwikkeld voor aanpassing van de verordening. De besluitvorming kan dan gelijktijdig met de begrotingsbehandeling plaatsvinden. Het college van burgemeester en wethouders kan daartoe een uitgewerkt voorstel (conform het stramien zoals dat wordt gehanteerd in de bijlage) indienen bij de raad waarna besluitvorming kan plaatsvinden.

  • 2.

    Tijdens de begrotingsbehandeling wordt door de raad of door burgemeester en wethouders kenbaar gemaakt dat een wijziging van de verordening wenselijk is. In het algemeen lijkt het niet mogelijk dat de verordening tijdens dezelfde raadsvergadering nog wordt gewijzigd. In de regel zal dan in de eerstvolgende raadsvergadering de verordening worden gewijzigd. Om schoolbesturen tijdig de mogelijkheid te bieden om aanvragen voor te bereiden en in te dienen, is bepaald dat uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum de wijziging van de verordening wordt bekendgemaakt.

  • 3.

    Hoewel de algemene lijn is dat een wijziging van de verordening wordt behandeld in het kader van de gemeentebegroting waardoor de financiële consequenties van het eigen gemeentelijk beleid voor het onderwijs nadrukkelijk worden betrokken bij de afweging door de raad, wordt dit niet voorgeschreven. De raad kan ten allen tijde besluiten tot het wijzigen van de verordening. Wel dient de bepaling in acht te worden genomen dat zes weken voor de indieningsdaturn, de wijziging moet zijn bekendgemaakt.

De raad kan op het moment dat de voorziening wordt gewijzigd of toegevoegd, bepalen dat een andere indieningsdatum wordt gehanteerd, eventueel alleen voor het eerste jaar. De andere datum wordt dan opgenomen in de bijlage bij de betreffende voorziening.

Het intrekken van een voorziening verdient extra aandacht. Het intrekken van een voorziening moet ‘tijdig' worden bekendgemaakt. Afhankelijk van bijvoorbeeld de duur van de subsidie, de bedragen en de consequenties voor schoolbesturen dient een redelijke termijn te worden gehanteerd. Als variant zou het zelfs wenselijk kunnen zijn om een afbouwregeling te treffen, in die zin dat in de loop van een aantal jaren steeds minder subsidie ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 6 Indiening aanvraag

Eerste lid

Een schoolbestuur dat een voorziening wenst, kan deze voorziening aanvragen bij het college. Dit moet geschieden voor de indieningsdatum zoals die is geformuleerd in de bijlage bij de gewenste voorziening. Voorzieningen worden in het algemeen toegekend voor schooljaren. In een aantal gevallen wordt geen indieningsdatum gehanteerd, omdat het een doorlopende voorziening is.

De indieningsdatum is een fatale datum. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat bij hantering van een subsidieplafond de verdeling van het budget over alle bevoegde gezagsorganen, niet plaats kan vinden omdat een van de aanvragen nog moet worden ingediend.

Desgewenst kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat bevoegde gezagsorganen die een aanvraag wensen in te dienen, gebruik moeten maken van een standaardformulier. Een dergelijk standaardformulier zou opgebouwd kunnen worden aan de hand van de gegevens die het schoolbestuur moet overleggen bij de aanvraag.

Tweede lid

Bij de aanvraag dient een aantal gegevens dat noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag te worden bijgevoegd. De bepaling is opgebouwd uit een opsomming van enkele gegevens die bij elke aanvraag moet worden vermeld. Uit de omschrijving van de voorziening in de bijlage kan namelijk worden opgemaakt welke toekenningscriteria gelden en daarmee welke additionele gegevens noodzakelijk zijn om te beoordelen of een schoolbestuur in de omstandigheid verkeert dat het aanspraak kan maken op een voorziening.

Derde lid

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat het bestuursorgaan, voordat kan worden overgegaan om de aanvraag buiten behandeling te laten, het schoolbestuur de mogelijkheid moet bieden om de aanvraag binnen een redelijke termijn te completeren. In dit lid is een termijn van drie weken opgenomen. Indien het schoolbestuur geen gebruik maakt van deze termijn, of nog onvoldoende informatie geeft, voorziet de verordening er in dat het college de desbetreffende aanvraag buiten behandeling laat.

De Algemene wet bestuursrecht bepaalt bovendien dat een besluit van het college om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager moet worden bekend gemaakt. De bekendmaking vindt plaats binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (vgl. art. 4:5, lid 4 Awb).

Artikel 7 Beslissingstermijn

Eerste lid

Nadat aanvragen voor een of meerdere voorzieningen voor de indieningsdatum zijn ingediend, beschikt het college binnen 12 weken op de aanvraag. Het college heeft dus in beginsel drie maanden om op aanvragen te beschikken. De termijn is zo gekozen dat binnen deze termijn de verzoeken die onvolledig zijn nog kunnen worden gecompleteerd (ingevolge artikel 6, derde lid, dient het schoolbestuur binnen drie weken de aanvraag te completeren). De completering moet dus binnen de 12 weken plaatsvinden. Dit is ook noodzakelijk omdat over alle aanvragen voor een voorziening op een moment moet worden beslist door het college in verband met een eventueel subsidieplafond. Op dit moment moet namelijk worden beoordeeld of de gezamenlijke aanvragen het subsidieplafond overschrijden.

Tevens wordt in dit lid bepaald dat in die gevallen waarin geen indieningsdatum wordt gehanteerd, de termijn waarbinnen het college een beschikking moet afgeven op 12 weken na ontvangst van de aanvraag wordt gesteld.

Tweede lid

Indien het college dit noodzakelijk acht kan de termijn van 12 weken, met vier weken worden verlengd. Dit moet gemotiveerd worden medegedeeld aan de betrokken schoolbesturen.

Artikel 8 Weigeringsgronden

In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen die het college in ieder geval in acht neemt bij het afgeven van een beschikking op een aanvraag om in aanmerking te komen voor een voorziening.

In weigeringsgrond genoemd in onderdeel a (`de gewenste voorziening is geen voorziening in de zin van deze verordening') komt tot uitdrukking dat de voorzieningen die in de verordening zijn opgenomen uitdrukkelijk limitatief zijn.

Daarnaast dienen aanvragen te worden getoetst aan de toekenningscriteria zoals deze per voorziening zijn vastgesteld. De bijlage bij de verordening bevat de voorzieningen en een omschrijving van de omstandigheid waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor de voorziening. Indien een aanvraag van een schoolbestuur tot toekenning van een voorziening niet voldoet aan één of meerdere van de toekenningscriteria, dient de gewenste voorziening te worden geweigerd.

In onderdeel c is de mogelijkheid opgenomen om een voorziening te weigeren als de subsidie die is gemoeid met het ter beschikking stellen van de voorziening, is uitgeput.

Artikel 9 Indiening aanvraag

Eerste lid

Dit lid voorziet in de mogelijkheid dat een schoolbestuur een aanvullende voorziening kan aanvragen. Vanwege het spoedeisende karakter van deze voorzieningen is niet gekozen voor een bepaalde indieningstermijn. Op het moment dat een aanvullende voorziening is bekrachtigd door de gemeenteraad (of indien de gemeenteraad niet binnen 12 weken beslist), is de aanvullende voorziening een reguliere voorziening in de zin van de verordening en kan deze voorziening alleen nog maar op basis van artikel 6 worden aangevraagd.

Tweede lid

Zie toelichting artikel 6, tweede en derde lid.

Artikel 10 Beslissingstermijn

Dit artikel volgt grotendeels het stramien van de besluitvormingsprocedure ten aanzien van de reguliere voorzieningen (artikel 7). Wel zijn de termijnen ingekort omdat het in het algemeen zal gaan om spoedeisende voorzieningen in geval van calamiteiten.

Bepaald is dat het college binnen vier weken beschikt op een aanvraag dan wel binnen vier weken nadat aanvullende gegevens zijn verstrekt door het schoolbestuur.

Artikel 11 Weigeringsgronden

In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen die het college in ieder geval in acht neemt bij het afgeven van een beschikking op een aanvraag om in aanmerking te komen voor een aanvullende voorziening.

Artikel 12 Inhoud beschikking tot toekenning; betaling

Eerste lid

In beginsel kan op twee wijzen een voorziening ter beschikking worden gesteld: in ‘natura' of ‘financiële middelen' die het schoolbestuur vervolgens moet aanwenden voor de realisatie van de toegekende voorziening. Indien financiële middelen ter beschikking worden gesteld, gaat het altijd om een subsidie in de zin van de Awb.

Bij het ter beschikking stellen van subsidies, kunnen twee lijnen worden gevolgd. Het bestuursorgaan kan meteen overgaan tot het vaststellen van een subsidie. Dit is de lijn die in de verordening wordt gehanteerd. Het schoolbestuur aan wie de voorziening wordt toegekend, krijgt hiermee een definitieve aanspraak op de subsidie.

Tweede lid

De beschikking tot toekenning van een voorziening dient in ieder geval een aantal elementen te bevatten.

De beschikking bevat de periode waarvoor de voorziening is toegekend, een omschrijving van de wijze waarop het schoolbestuur uitvoering dient te geven aan de voorziening en een omschrijving van het doel waarvoor de voorziening ter beschikking is gesteld. De wijze van uitvoering kan meer of minder gedetailleerd zijn. De wijze van uitvoering is een verplichting waaraan het schoolbestuur moet voldoen. Indien het schoolbestuur niet aan deze verplichtingen voldoet, kan de voorziening geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd op grond van artikel 13.

Derde lid

Hier is bepaald dat beschikkingen tot subsidievaststelling een aantal extra gegevens dienen te bevatten.

Ten eerste dient het bedrag van de subsidie te worden aangegeven. Deze bepaling volgt uit de Awb. De middelen die worden toegekend zijn doeluitkeringen. Het college mag dan ook verlangen dat het schoolbestuur aangeeft dat de toegekende middelen zijn besteed aan het doel waarvoor ze zijn bestemd. In de beschikking kan dan ook worden verwoord op welke wijze het schoolbestuur verantwoording dient af te leggen over de besteding van middelen.

Afhankelijk van de toegekende voorziening kan de rekening en verantwoording meer en minder zwaar worden opgezet.

Artikel 13 Intrekken of wijzigen beschikking; terugvordering

In dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de Awb: deze kent een uitgebreide subsidietitel. In het kader van deregulering is het wenselijk de Awb rechtstreeks toe te passen.

Artikel 14 Verbod tot vervreemding

Met dit artikel wordt voorkomen dat bepaalde aan een schoolbestuur toegekende voorzieningen worden vervreemd door het schoolbestuur zonder dat toestemming van het college is verkregen. Uitzondering wordt gemaakt voor een bestuursoverdracht. Bij een bestuursoverdracht vindt formeel ook een vervreemding van de voorzieningen plaats. Hiervoor is echter geen toestemming van het college noodzakelijk.

Artikel 15 Informatieverstrekking

In deze bepaling is voorzien in de mogelijkheid dat het college nog nadere gegevens aan het schoolbestuur kan vragen. Weliswaar voorziet de verordening in een procedure voor die situatie dat een aantal gegevens ontbreekt bij de aanvraag; er kan echter ook een situatie ontstaan waarin het college om een nadere toelichting vraagt van hetgeen bij de aanvraag aan gegevens is bijgevoegd. Ook is het mogelijk dat het college tijdens de uitvoering nadere gegevens wenselijk acht, bijvoorbeeld indien het college toepassing wil geven aan de mogelijkheid om de (toekenning van een) voorziening in te trekken of te wijzigen.

Artikel 16 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 17 Citeertitel; inwerkingtreding

De verordening treed in werking vanaf het schooljaar 2009-2010.