Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 A

Geldend van 25-12-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 A

De raad van de gemeente Dalfsen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 19 september 2012, nummer 95;

overwegende dat het noodzakelijk is de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 aan te passen door de wetswijzigingen op 1 januari 2012

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, en artikel 8 eerste lid 1 sub c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand; overwegende dat de Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2012 aanpassing behoeft

b e s l u i t:

vast te stellen ToeslagenverordeningWet werk en bijstand2012A

hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder

    • a.

      de wet: de WWB

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Dalfsen

    • d.

      de gehuwdennorm:de norm als bedoeld in artikel 21 lid 1WWB.

    • e.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB;

    • f.

      woonkosten:

      1. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

      2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van een gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1. De toeslag, zoals bedoeld in art 25 WWB bedraagt:

    • a.

      20% van de gehuwdennorm voor een belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

    • b.

      10% van de gehuwdennorm voor een belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar 10% van de gehuwdennorm.

  • 3. In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar:

    • a.

      15 procent van de gehuwdennorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien hij met één of meer anderen zijn hoofdverblijf indezelfde woning heeft.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      Kinderen tot 21 jaar en

    • b.

      een ongehuwd kind dat aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

    • c.

      verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd;

    • d.

      verzorgenden die de zorgbehoevende belanghebbende verzorgen;

    • e.

      medebewoners die op het adres van belanghebbende zelfstandige woonruimte huren op basis van een commerciële huurovereenkomst.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de norm of de toeslag

Artikel 4. gehuwden

  • 1. De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor belanghebbenden die met één of meer anderen hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2. Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Verlaging algemene bijstand wegens ontbreken van woonkosten

  • 1. De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 WWB bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond.

Hoofdstuk 4. slotbepalingen

Artikel 6. Anti cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt:

  • a.

    50 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    70 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    80 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Artikel 7. hardheidsclausule

De bepalingen in deze verordening laten de toepassing van artikel 18, lid 1, van de wet onverlet indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8. slotbepaling

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 november 2012 en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

  • 2. Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78 lid 1 WWB.

  • 3. De “Toeslagenverordening 2012”, vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 20 februari 2012 wordt bij inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken met dien verstande dat deze tot uiterlijk 1 januari 2013 van toepassing blijft op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1.

Artikel 9. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WWB 2012-A gemeente Dalfsen.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Dalfsen in zijn (openbare) vergadering van 26november 2012.
De raad voornoemd,
de voorzitter, de griffier,
drs. H.C.P. Noten N.A. IJnema Msc

Inhoudsopgave

hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. begripsomschrijving

Artikel 2 doelgroep

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de norm of de toeslag

Artikel 4. gehuwden

Artikel 5. Verlaging algemene bijstand wegens ontbreken van woonkosten

Hoofdstuk 4. slotbepalingen

Artikel 6. Anti cumulatiebepaling

Artikel 7. hardheidsclausule

Artikel 8. slotbepaling

Artikel 9. Citeertitel

Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB 2012A gemeente Dalfsen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 begripsomschrijving.

Artikel 2 doelgroep.

Artikel 3 toeslag alleenstaande (ouder).

Artikel 4 verlaging norm gehuwden

Artikel 5 verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten.

Artikel 6 cumulatie van verlagingen.

Artikel 7 hardheidsclausule.

Artikel 8 slotbepalingen.

Artikel 9. Citeertitel

Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB 2012A gemeente Dalfsen.

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB.

Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven.

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

  • 

    het kunnen delen van kosten met een ander door gehuwden;

    de woonsituatie;

    de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

De rijksnormen zijn gebaseerd op de leefvorm van de belanghebbende. Dat wil zeggen dat daarin geen verdere differentiatie wordt aangebracht dan die tussen gehuwden, alleenstaande ouders en alleenstaanden.

De rijksnormen voor personen van 21 tot 65 jaar zijn:

  • a)

    voor gehuwden 100 % van het netto minimumloon;

  • b)

    voor alleenstaande ouders 70 % van het netto minimumloon;

  • c)

    voor alleenstaanden 50 % van het netto minimumloon.

Het uitkeringsniveau voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder berust op de veronderstelling, dat de kosten van het bestaan geheel met een ander kan delen. Als dat niet het geval is, kan de gemeente deze rijksnorm verhogen met een gemeentelijke toeslag, die maximaal 20% van het netto minimumloon bedraagt.

Middels een gemeentelijke verordening wordt de bevoegdheid tot het maken van keuzes over de verlening van algemene bijstand versterkt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 begripsomschrijving.

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of

de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel d: gehuwdennorm

Voor het begrip ‘gehuwdennorm” wordt verwezen naar de norm voor gehuwden voor personen van 21 tot en met 64 jaar als bedoeld in artikel 21 onderdeel C WWB..

Lid 2 onderdeel e: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip

verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkominggeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaalt dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1

onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Lid 2 onderdeel f: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is. Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de

waterschapslasten en de erfpachtcanon.

Artikel 2 doelgroep.

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

De jongerennormen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen totdat deze de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger of lager vast te stellen.

Artikel 3 toeslag alleenstaande (ouder).

Lid 1

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk

kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening.

De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op

andere gronden). Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening.

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang geen sprake is van gehuwden of van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gezinsnorm (zie artikel 3 lid 2 onderdeel b van deze verordening).

Lid 2 en 3

Op grond van artikel 29 lid 1 WWB kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen. Dat is geregeld in artikel 3 lid 3 en 4 van deze verordening. In het tweede lid is de toeslag geregeld voor een alleenstaande van 21 jaar. In het derde lid is de toeslag vastgesteld voor een alleenstaande van 22 jaar.

Lid 4

In deze verordening is er voor gekozen te bepalen dat in het geheel geen kosten kunnen worden gedeeld met een inwonend studerend kind. Dit betekent dat de gemeenteraad geen gebruik maakt van de theoretische mogelijkheid een lagere toeslag te verstrekken aan een alleenstaande ouder met een inwonend studerend kind van 18 jaar of ouder. Een alleenstaande met een inwonend studerend kind komt daarmee in aanmerking voor een toeslag van 20 procent van de gezinsnorm. Met deze keuze wordt een inconsequent systeem voorkomen.

Tevens is in dit lid geregeld dat zowel zorgbehoevenden (sub a) als verzorgers (sub b) niet worden meegeteld als personen waarmee kosten gedeeld kunnen worden. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Ook als sprake is van een zakelijke relatie (bijv. huurders of kostgangers) wordt geen mogelijkheid tot kostendeling aangenomen. De inkomsten die belanghebbende hiermee verdient, worden namelijk reeds op grond van artikel 33 lid 4 WWB in aanmerking genomen.

Artikel 4 verlaging norm gehuwden

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van de gehuwden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).

Artikel 4 lid 2 van deze verordening verwijst naar het bepaalde in artikel 3 lid 4 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.

Artikel 5 verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten.

Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gehuwden, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

Hiertoe is een aparte bepaling opgenomen, omdat de artikelen 3 en 4 van de verordening uitsluitend toe zien op het kunnen delen van de kosten met een ander.

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers. Hiervan is echter ook sprake ingeval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 5 onderdeel a van deze verordening is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan:

  • a)

    indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

  • b)

    indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van deten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Doorslaggevend voor de toepassing van dit artikel is, dat bewoner(s) niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn. Dak- en thuislozen vallen ook onder deze regeling. In de regel hebben zij geen kosten voor het aanhouden van woonruimte.

In artikel 5 onderdeel b van deze verordening is bepaald dat de verlaging 10 procent van de gehuwdennorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen.

Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Daarom is gekozen voor een verlaging van slechts 10 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 6 cumulatie van verlagingen.

De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti-cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. Het college zou de bijstand vervolgens op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan

Artikel 7 hardheidsclausule.

Op grond van artikel 18, lid 1, van de Wet werk en bijstand wordt de bijstand afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

Door het opnemen van dit artikel wordt het individualiseringsprincipe ook in het toeslagen- en verlagingenbeleid tot uitdrukking gebracht. Te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind geen woonkosten hebben.

Als beide partners in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot 65 jaar vallen, wordt de norm verlaagd met het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag. Bij een partner in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot 65 jaar en de andere partner jonger dan 21 jaar wordt de (jongeren)norm niet verlaagd. Laatstgenoemde gehuwden beschikken dan over een hogere norm. In een dergelijke uitzonderlijke situatie kan dan gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid tot individualiseren en de betreffende (jongeren)norm lager vast te stellen. De rechtsgrond hiervoor is artikel 30, lid 4, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 8 slotbepalingen.

Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen" (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets).

Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de oude Toeslagenverordening nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Dat is geregeld in lid 2 en 3 van dit artikel. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w WWB blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013.

Artikel 9. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.