Regeling vervallen per 06-06-2020

Notitie handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen 2012

Geldend van 23-05-2013 t/m 05-06-2020

Intitulé

Notitie handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen 2012

1 Inleiding

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) regelt onder andere de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk. De wet voorziet in landelijk uniforme kwaliteitseisen aan houders van kindercentra (kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang), gastouderbureaus, gastouderopvang en peuterspeelzalen.

De eisen dragen bij aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind en een veilige en gezonde omgeving. Gemeenten en GGD hebben een belangrijke taak bij het toezicht en het handhaven van de Wet kinderopvang. Gemeenten hebben op grond van de wet de plicht op verzoek van een houder een

besluit te nemen een voorziening voor kinderopvang op te nemen in het landelijk register Kinderopvang. De in dit register opgenomen voorzieningen staan onder toezicht van de toezichthouder GGD IJsselland.

Wanneer houders niet aan de verplichtingen van de wet voldoen beschikt de gemeente over een reeks van instrumenten om de naleving van de wettelijke eisen te bevorderen en zo nodig af te dwingen.

Dit handhavingsbeleid is bedoeld om inzicht te geven in het beleid dat wordt gevoerd bij handhaving van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

1.1 Toezicht

Het toezicht op naleving van de Wko wordt uitgevoerd door de GGD. Voor de verschillende vormen van kinderopvang: dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, gastouderopvang en peuterspeelzalen zijn toetsingskaders voor de controle vastgesteld. Daarnaast zijn er voorgeschreven modellen voor de wijze van rapporten door de GGD.

Met de GGD zijn afspraken gemaakt over de invulling van de toezichthoudende rol en de handhavende taak van de gemeente (zie bijlage 1). De GGD controleert o.a. nieuw gemelde voorzieningen, voert de jaarlijks verplichte controles uit, verricht zo nodig herinspecties (incidenteel onderzoek) en kan wanneer gewenst in overleg met de gemeente incidentele controles uitvoeren. Bovendien kan de GGD worden ingeschakeld voor een onderzoek bij een vermoeden van niet gemelde kinderopvang.

1.2 Samenwerking en integraliteit

De gemeenten binnen de regio IJsselland stemmen het handhavingsbeleid op elkaar af. Dit bevordert efficiënte werkprocessen voor de GGD en duidelijkheid naar ondernemers in de kinderopvang, die soms ook gemeentegrens overschrijdend werken.

Bij een verzoek tot registratie van een nieuw kindercentrum wordt overigens naast melding aan de GGD ook een melding gedaan aan de afdeling Ontwikkeling en Grondzaken in verband met het bestemmingsplan, en aan de brandweer in verband met handhaving van de brandveiligheids-voorschriften.

2 Afwegingsmodel handhaving kinderopvang

Het is belangrijk om vast te leggen hoe de gemeente met overtredingen omgaat. Voor de gemeente is transparantie van belang om consequent te kunnen optreden bij bepaalde overtredingen. Prioriteiten stellen is daarom nodig. Om op dit punt beleidsmatig en afgewogen te werk te gaan wordt gebruik gemaakt van het afwegingsmodel kinderopvang en peuterspeelzalen (zie bijlage 2).

Het afwegingsmodel is de basis voor het handhavingsbeleid en houdt rekening met het negatieve effect dat zich kan voordoen bij een overtreding. In bijlage 2 zijn afwegingsmodellen voor de verschillende vormen van kinderopvang die de wet onderscheidt en die bij het handhavingsbeleid van de gemeente Dalfsen worden toegepast: dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, gastouderopvang en peuterspeelzalen. De gemeente Dalfsen volgt, evenals de andere gemeenten binnen regio IJsselland, het model VNG-afwegingsmodel (versie 2012) met als opmerking dat (evenals in 2008 en 2011) op enkele punten de prioriteiten hoger liggen en anderzijds de hersteltermijnen op enkele punten langer zijn. De hersteltermijn gaat wel in op het moment van constatering van de overtreding. De gehanteerde hersteltermijnen sluiten aan bij het tot op heden gevoerde beleid.

Met dit model kan onderbouwd worden weergeven welke overtredingen prioriteit verdienen, welke hersteltermijn bij welke overtreding wordt gehanteerd en welke handhavingsmaatregelen bij de betreffende overtreding van toepassing kunnen zijn.

3 Afsprakenkader

3.1 Fasering, handhaving in twee stappen

Uitgangspunt is dat bij handhaving gefaseerd wordt gehandeld. De 1e fase begint met de constatering van de overtreding, doorgaans op basis van rapportages van de GGD.

De GGD constateert op basis van de jaarlijkse inspecties of incidentele onderzoeken overtredingen en rapporteert die aan de gemeente, nadat de houder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven op de door de GGD geconstateerde feiten. De GGD adviseert de gemeente in geval van geconstateerde tekortkomingen al dan niet te handhaven conform het gemeentelijk handhavingsbeleid.

De gemeente neemt op basis van deze aanbeveling actie door de houder schriftelijk te wijzen op zijn wettelijke verplichting. De wet biedt daartoe een aantal instrumenten zoals: een aanwijzing of een verbod van het college van burgemeester en wethouders om een instelling in exploitatie te laten gaan. Deze instrumenten kunnen al naar gelang de ernst van de overtreding worden ingezet. Een schriftelijke waarschuwing is ook een mogelijkheid, maar deze heeft geen wettelijke status.

De GGD kan in deze fase als zij oordeelt dat de kinderopvang zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan leiden ook zelf een schriftelijk bevel geven.

De gemeente heeft op basis van het afwegingsmodel met de GGD afspraken gemaakt over de hersteltermijnen. Bij een overtreding met prioriteit “hoog” geld een hersteltermijn van 3 maanden. Bij een overtreding met de prioriteit “gemiddeld” of “laag” geldt een hersteltermijn van 10 maanden. De herinspectie valt in dat geval samen met de volgende jaarlijkse inspectie. De hersteltermijn gaat in beginsel in vanaf de datum van de inspectie waarop de overtreding is vastgesteld.

Van de genoemde hersteltermijnen kan worden afgeweken bij:

  • -

    recidive;

  • -

    meerdere tekortkomingen;

  • -

    andere naar de mening van de GGD inspecteur relevante gronden.

Bij een combinatie van overtredingen wordt uitgegaan van de zwaarste overtreding. Maatwerk is natuurlijk wel uitgangspunt.

De 2e fase is het moment waarop de hersteltermijn is verlopen. Wanneer de houder de benodigde maatregelen om te voldoen aan de wettelijke eisen niet of onvoldoende heeft genomen komt de fase dat bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten worden ingezet. De wet biedt het college daartoe de volgende mogelijkheden: bestuursdwang, de last onder dwangsom, verbod (verdere) exploitatie, uitschrijving uit het register en de bestuurlijke boete. Voor deze fase geldt geen mandaat, het college moet hier een besluit over nemen.

In het kader van een transparant handhavingsbeleid is het van belang van te voren duidelijk te zijn over de omvang en de hoogte van de te nemen sanctiemaatregelen daar waar het gaat om een dwangsom/boete. In voorkomende gevallen zal na integraal ambtelijk overleg de hoogte van de sanctie worden bepaald. Uitgangspunten daarbij zijn de effectiviteit (op welke manier wordt de overtreding zo snel mogelijk ongedaan gemaakt), de aansluiting met andere handhavingssectoren en om eventueel economisch gewin van de overtreder te ontmoedigen.

3.3 Afspraken over niet gemelde kinderopvang

Een inspecteur van de GGD kan via een tip of “toevallig” op het spoor van niet-gemelde kinderopvang of van informele opvang van kinderen komen. Tussen de GGD en gemeenten zijn afspraken gemaakt hoe zelfstandig de GGD hierin opereert.

Ook bouwregelgeving en brandveiligheidseisen kunnen overtreden worden. Is dat het geval en wordt bovendien niet gemelde kinderopvang aangetroffen, dan kan het pand in afwachting van het onderzoek naar legalisatiemogelijkheden gesloten worden. Het primaat voor het legalisatieonderzoek ligt bij de ambtenaar bouw- en woningtoezicht, in samenwerking met medewerkers ruimtelijke ordening en de brandweer.

3.4 Andere acties om naleving te bevorderen

Oudercommissies en houders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij naleving van de wet. De ouders kunnen de kwaliteit van de kinderopvang volgen en bewaken door kennis te nemen van de controlerapporten van de GGD. De rapporten worden door de GGD automatisch openbaar gemaakt in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen dat voor ouders via internet te raadplegen is en daarnaast is de houder verplicht deze ter inzage te leggen voor ouders en personeel. Ouders en personeel kunnen de houder aanspreken op zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de kwaliteit. Ouders kunnen richting de houder gebruik maken van de bepalingen over het behandelen van klachten.

Voorlichting speelt ook een belangrijke rol in het bevorderen van de naleving van de wetgeving. Het moment van een verzoek tot registratie, of liever nog het moment daaraan voorafgaand (als een ondernemer vooraf om informatie vraagt), is een goede aanleiding om de ondernemer op de hoogte te brengen van de wet- en regelgeving en van de consequenties die overtreding met zich meebrengen. Er is voor ondernemers die met kinderopvang zouden willen beginnen een brochure ‘Kwaliteit, toezicht en handhaving in de kinderopvang’ ontwikkeld (GGD Nederland, 2010).

4 Boetebeleid

4.1 De bestuurlijke boete

Eén van de handhavingsinstrumenten is de bestuurlijke boete. Deze wordt geregeld in art. 72 t/m 86 van de Wko. Op grond van artikel 72 Wko is het college bevoegd voor een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Deze boetebeleidsregels hebben betrekking op overtredingen die in relatie staan met (het toezicht op) de kwaliteitsnormen en enkele andere verplichtingen.

De bestuurlijke boete is een instrument om de naleving van de Wet Kinderopvang te bevorderen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.

In het afwegingsmodel ‘Handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen 2012’ (zie bijlage 2)wordt beschreven in welke gevallen het college een bestuurlijke boete overweegt. Het herhaaldelijk overtreden van een kwaliteitseis met hoge prioriteit is een belangrijke afweging voor het college om een bestuurlijke boete op te leggen.

Een bestuurlijke boete is een punitieve sanctie, met andere woorden er is sprake van bestraffing. Hierdoor is het opleggen van een bestuurlijke boetes een met veel waarborgen omkleed proces, wat zorgvuldig moet worden doorlopen.

4.2 Procedurele aandachtspunten

De procedurele aandachtspunten hierbij zijn:

  • -

    voordat een bestuurlijke boete opgelegd kan worden, moet het college de houder van dit voornemen op de hoogte stellen en de gronden waarop dit besluit rust mede te delen. Daarbij moet ook het rapport worden overlegd (art. 1.80 Wko).

  • -

    Het feit dat een bestuurlijke boete geldt als bestraffing heeft ook gevolgen voor een eventuele toetsing door een rechter. De feiten, de kwalificatie van de feiten, de schuldvraag, de bevoegdheid te beboeten, de redelijke termijn en de hoogte van de boete worden vol getoetst. De rechter heeft een wettelijke matigingsbevoegdheid maar kan (art. 8:69 Awb) eventueel ook besluiten tot een hogere boete dan door het bestuur bij beschikking is opgelegd.

  • -

    Ingeval van grove opzettelijkheid dient, alvorens te beboeten, eerst een beoordeling door het O.M. plaats te vinden m.b.t. eventueel strafrechtelijk ingrijpen. Ook bij andere samenloop met strafrechtelijke handhaving dient voorafgaand overleg met het O.M. plaats te vinden (art 1.72 Wko).

4.3 Het traject

Voordat een boete wordt opgelegd heeft er al eerder een traject van handhaving plaatsgevonden. Het kan zijn dat al eerder een overtreding en een handhavingstraject heeft plaatsgevonden of dat na een hersteltermijn een overtreding nog steeds niet beëindigd is. In dat geval kan door het college worden besloten een boete op te leggen.

Mogelijke stappen die voorafgaand aan een boetebesluit kunnen zijn gezet zijn:

  • -

    een (eerdere) inspectie door de GGD-inspecteur waarbij overtredingen zijn vastgesteld;

  • -

    overleg over het inspectierapport met de houder door de GGD-inspecteur;

  • -

    aanschrijving of bevel met een hersteltermijn;

  • -

    herinspectie nav de aanwijzing of het bevel met hersteltermijn;

  • -

    toepassing handhavingsinstrument anders dan een bestuurlijke boete naar aanleiding van het niet nakomen van de aanwijzing of bevel;

  • -

    herinspectie;

  • -

    voornemen om bestuurlijke boete op te leggen.

Bovenstaande opsomming is niet voorgeschreven of uitputtend, maar geeft weer dat er al andere momenten zijn geweest waarop de houder op een overtreding is gewezen en de houder ook mogelijkheden heeft gehad de overtreding te beëindigen ofwel herhaling te voorkomen. Als dit niet tot een oplossing heeft geleid dan wel bij herhaling overtredingen plaats vinden kan dat reden zijn voor het college om te besluiten een bestuurlijke boete op te leggen met als overweging de houder voor het niet nakomen te bestraffen.

5 Implementatie

Het handhavings- en boetebeleid is als volgt in de organisatie neergezet. Het primaat voor de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving ligt bij de afdeling Welzijn en Onderwijs.

Gelet op de daarvoor benodigde en aanwezige expertise zal bij het opleggen van boetes of sancties bij de 2e fase van handhaving worden samen gewerkt met de afdeling Milieu en Bouwen. De eindverantwoordelijkheid ligt bij de afdeling Welzijn en Onderwijs.

6 Verslaglegging en verantwoording

De gemeente is wettelijk verplicht verslag te doen over de uitvoering van toezicht en handhaving. Op basis van de wet is voor het verslag een model vastgesteld. Het jaarverslag wordt jaarlijks voor 1 juli volgend op het verslagjaar aan de gemeenteraad aangeboden en aan de Inspectie van het Onderwijs, die namens het Ministerie het tweedelijns toezicht houdt op de gemeenten.

Het jaarverslag kan aanleiding geven om het handhavingsbeleid te evalueren en aan te passen. Het veelvuldig voorkomen van herhaalde overtredingen kan bijvoorbeeld aanleiding zijn om de bestuurlijke boete in een eerder stadium op te leggen om recidive te voorkomen.

Bijlage 1 Afspraken GGD IJsselland - gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Hattem, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle (2011)

Inzake toezicht en handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

GGD taken af te stemmen met de gemeente:

Algemene kaders

Voor de afspraken tussen GGD en gemeenten gelden de volgende algemene kaders:

  • -

    de wet kinderopvang;

  • -

    de beleidsregels werkwijze toezichthouder en de daaruit voortvloeiende toetsingskaders, modelrapportages en selectieformulieren.

Specifieke afspraken

  • 1.

    Onderzoek na verzoek tot registratie kindercentrum (dagopvang ofbuitenschoolse opvang)/gastouderbureau/voorziening voor gastouderopvang (art. 1.62 lid 1): afspreken hoe gemeente geïnformeerd wordt of al dan niet kunnen starten van exploitatie:

    • -

      Gemeente informeert betrokkene dat e.e.a. wordt doorgegeven aan (brandweer) en GGD.

    • -

      Gemeente informeert GGD (secretariaat) van nieuw kindercentrum/gastouderbureau/voorziening voor gastouderopvang met de registergegevens.

    • -

      Binnen twee weken na een verzoek tot registratie vraagt de gemeente de GGD een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, lid 1 uit te voeren en geeft daarbij de gegevens van de kindercentrum/gastouderbureau/voorziening voor gastouderopvang voorziening aan de GGD door.

    • -

      De GGD rapporteert uiterlijk binnen 6 weken na aanvraag van een onderzoek n.a.v. een verzoek tot registratie over het onderzoek.

    • -

      Als er sprake is van een dusdanig strijdige situatie dan treedt de gemeente op richting houder en kan op grond van art. 1.66 lid 2 het in exploitatie nemen verbieden, gemeente controleert of dit ook wordt nageleefd, zo nee dan kan de gemeente handhavend optreden.

    • -

      De gemeente stuurt na ontvangst van de rapportage en het advies van de GGD na het onderzoek van het verzoek tot registratie de houder bericht over het al dan niet in exploitatie kunnen gaan en zendt de GGD daarvan een afschrift.

    • -

      Indien (dreiging van) “niet akkoord” wordt door de inspecteur zo spoedig mogelijk binnen de termijn van 6 weken mondeling overleg gevoerd met de gemeente over hoe verder.

    • -

      Na de start van de exploitatie controleert de GGD het nieuw geopende kindercentrum of gastouderbureau (dit onderzoek is gebaseerd op art. 5 Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang). Uitgangspunt is dat dit onderzoek plaatsvindt binnen 3 maanden na besluit tot registratie, of zoveel later als de werkelijke exploitatie later is gestart. De GGD vraagt bij het onderzoek verzoek tot registratie naar de datum van exploitatie.

  • 2.

    Rapportage (Art. 1.63): afspraken over openbaarmaking rapport:

    • -

      De houder ontvangt van de GGD de voorlopige versie van het rapport en kan binnen de gestelde termijn reageren op het rapport (zienswijze).

    • -

      In het rapport wordt de zienswijze van de houder vermeld. Ook als de houder geen zienswijze heeft gegeven of als de zienswijze niet tot wijzigingen heeft geleid wordt dat vermeld

    • -

      Indien de houder (onderdelen) van het rapport bekritiseert en de GGD ziet daarin geen aanleiding om het rapport te wijzigen motiveert de GGD waarom de zienswijze van de houder geen aanleiding geeft tot wijziging van het rapport.

    • -

      Gemeente en houder ontvangen beiden van de GGD definitieve versie van het rapport.

    • -

      De gemeente zorgt voor openbaarmaking binnen drie weken na ontvangst van het rapport door opname van het rapport in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen.

    • -

      De gemeente ontvangt van de GGD tevens de digitale versie van het definitieve rapport in PDF-formaat.

    • -

      Het rapport is niet openbaar voor zover de Wet openbaarheid van bestuur daarvoor gronden biedt.

  • 3.

    Jaarlijkse rapportage (Art. 1.62 lid 2): afspraken over de jaarlijkse rapportage art. 1.62 lid 2:

    • -

      Alle jaarlijkse rapportages worden voor 31 december van het kalenderjaar aan de gemeenten verzonden.

    • -

      In het rapport wordt de zienswijze van de houder vermeld. Ook als de houder geen zienswijze heeft gegeven of als de zienswijze niet tot wijzigingen heeft geleid wordt dat vermeld

    • -

      Indien de houder (onderdelen) van het rapport bekritiseert en de GGD ziet daarin geen aanleiding om het rapport te wijzigen motiveert de GGD waarom de zienswijze van de houder geen aanleiding geeft tot wijziging van het rapport.

    • -

      In het rapport moet de toezichthouder voldoende tot uitdrukking brengen wat de houder moet doen om de overtreding te herstellen.

    • -

      In het rapport komt in geval van een openstaande hersteltermijn van 10 maanden naar aanleiding van een vorige inspectie duidelijk tot uitdrukking of binnen die hersteltermijn de tekortkomingen voldoende zijn hersteld.

    • -

      In het rapport wordt duidelijk tot uitdrukking gebracht dat indien een hersteltermijn van 10 maanden n.a.v. een vorige jaarlijkse inspectie is overschreden, er geen nieuwe hersteltermijn geldt.

    • -

      Gemeente en houder ontvangen beide van de GGD de definitieve versie van het rapport.

    • -

      De gemeente zorgt voor openbaarmaking binnen drie weken na ontvangst van het rapport door opname van het rapport in het Landelijk Register Kinderopvang .

    • -

      De gemeente ontvangt van de GGD tevens de digitale versie van het definitieve rapport in PDF-formaat.

    • -

      Het rapport is niet openbaar voor zover de Wet openbaarheid van bestuur daarvoor gronden biedt.

  • 4.

    Schriftelijk bevel (Art. 1.65 lid 3): afspreken hoe gemeente betrokken wordt:

    • -

      GGD informeert gemeente direct telefonisch/per mail met kennisgeving van voornemen tot het verstrekken van een schriftelijk bevel en motiveert de noodzaak tot het geven van een bevel.

    • -

      De GGD geeft uiteindelijk binnen een zo kort mogelijk tijd het schriftelijke bevel (wetende dat de gemeente dit volledig ondersteunt).

    • -

      De gemeente stuurt vervolgens eveneens een brief aan de houder waarin aangekondigd wordt dat wanneer het bevel niet wordt opgevolgd de gemeente bestuursrechtelijk op zal treden en dat tegelijkertijd om een zienswijze wordt gevraagd op grond van art. 4:8 (van de Algemene wet bestuursrecht.

    • -

      Indien het probleem niet binnen de gestelde termijn is opgelost zal de gemeente het bevel bevestigen.

  • 5.

    Nader onderzoek (Art. 1.62 lid 3) : afspreken wanneer dit onderzoek plaats vindt en wie initiatief neemt (art. 6 Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang):

    • -

      Wanneer bij een onderzoek tekortkomingen worden geconstateerd wordt aan de instelling een hersteltermijn gegeven. De GGD controleert na afloop van de termijn (bijv. bij risico-inventarisatie en verklaringen omtrent het gedrag veelal schriftelijk) of inmiddels aan de eisen wordt voldaan (art. 8 Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang). Dit noemen wij een herinspectie.

    • -

      Ook is het denkbaar dat er bij de inspecteur twijfels zijn over de uitvoering van het pedagogisch beleid, in overleg met de gemeente kan besloten worden een nader onderzoek uit te voeren.

    • -

      In principe wordt elk onderzoek geëntameerd door de gemeente, de gemeente geeft schriftelijk (dan wel per mail) opdracht aan de GGD voor zowel een ander onderzoek als een herinspectie.

    • -

      Herinspecties worden in eerste instantie geadviseerd in het eindrapport van de GGD. De gemeente zal zich beraden hoe om te gaan met het advies.

    • -

      In het rapport wordt de zienswijze van de houder vermeld. Ook als de houder geen zienswijze heeft gegeven of als de zienswijze niet tot wijzigingen heeft geleid wordt dat vermeld.

    • -

      Indien de houder (onderdelen) van het rapport bekritiseert en de GGD ziet daarin geen aanleiding om het rapport te wijzigen motiveert de GGD waarom de zienswijze van de houder geen aanleiding geeft tot wijziging van het rapport.

    • -

      In het rapport moet de toezichthouder voldoende tot uitdrukking brengen wat de houder moet doen om de overtreding te herstellen.

    • -

      Gemeente en houder ontvangen beiden van de GGD de definitieve versie van rapport.

    • -

      De gemeente ontvangt van de GGD tevens de digitale versie van het definitieve rapport in PDF-formaat.

    • -

      De gemeente zorgt voor openbaarmaking binnen drie weken na ontvangst van het rapport door opname van het rapport in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen.

    • -

      Het rapport is niet openbaar voor zover de Wet openbaarheid van bestuur daarvoor gronden biedt.

  • 6.

    Inspectie (on)aangekondigd: afspreken of en wanneer er (on)aangekondigde inspecties worden uitgevoerd:

    • -

      Onaangekondigde inspecties kunnen worden uitgevoerd in geval van:

      • -

        onderzoeken o.g.v. art. 1.62 lid 2 en 3;

      • -

        in het kader van het risicogestuurd toezicht;

      • -

        (ernstige) vermoedens van overtredingen van bijv. beroepskracht-kindratio of inzet van niet-bevoegd personeel;

      • -

        gerede twijfel over de kwaliteit van kindercentrum/gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang;

      • -

        ontvangen klachten/signalen;

      • -

        op verzoek van, dan wel in overleg met de GGD;

      • -

        indien handhavingsinstrumenten zijn opgelegd aan de houder.

    • -

      Ook onaangekondigde inspecties vinden slechts plaats in opdracht van de gemeente.

    • -

      In het rapport wordt de zienswijze van de houder vermeld. Ook als de houder geen zienswijze heeft gegeven of als de zienswijze niet tot wijzigingen heeft geleid wordt dat vermeld

    • -

      Indien de houder (onderdelen) van het rapport bekritiseert en de GGD ziet daarin geen aanleiding om het rapport te wijzigen motiveert de GGD waarom de zienswijze van de houder geen aanleiding geeft tot wijziging van het rapport.

    • -

      In het rapport moet de toezichthouder voldoende tot uitdrukking brengen wat de houder moet doen om de overtreding te herstellen.

    • -

      Gemeente en houder ontvangen beiden van de GGD de definitieve versie van het rapport.

    • -

      De gemeente ontvangt van de GGD tevens de digitale versie van het definitieve rapport in PDF-formaat.

    • -

      De gemeente zorgt voor openbaarmaking binnen drie weken na ontvangst van het rapport door opname van het rapport in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen.

      Het rapport is niet openbaar voor zover de Wet openbaarheid van bestuur daarvoor gronden biedt.

  • 7.

    Signalen uit inspecties: afspraken over informeren van gemeente rond signalen uit de gemeente/regio bij bezochte instellingen:

    • -

      Signalen die tijdens een inspectie van een instelling over een instelling gehoord worden, worden verwerkt in de rapportage.

    • -

      Signalen die gehoord worden over andere instellingen of mogelijke instellingen zullen door de inspecteur worden doorgegeven aan de ambtenaar kinderopvang. De gemeente kan dan vervolgens tot actie besluiten.

  • 8.

    Jaarrapportage (Art. 1.67): werkwijze en inhoud bijdrage aan gemeentelijk jaarverslag (zie ook punt 15):

    • -

      Aanleveren gegevens toezichthouder t.b.v. verslaglegging Wet kinderopvang door gemeente aan minister (Inspectie van het onderwijs):zie model jaarverslag.

    • -

      Er worden jaarlijks nadere afspraken worden gemaakt over het aanleveren van gegevens door de GGD aan de gemeenten.

  • 9.

    Klachten en signalen: afspreken hoe er om wordt gegaan met klachten en signalen en wanneer dit tot onderzoek leidt:

    • -

      Als er klachten/signalen bij de GGD binnenkomen die moeten leiden tot actie van de gemeente omdat er sprake is van een overtreding van de wettelijke bepaling of een sterk vermoeden van overtreding van een wettelijke bepaling zal dit gemeld worden bij de ambtenaar kinderopvangvan de gemeente.

    • -

      Als daarvoor naar de mening van de gemeente aanleiding bestaat zal vanuit de gemeente een schriftelijke opdracht (dan wel per mail) worden verstrekt aan de GGD.

    • -

      Als er klachten/signalen bij de gemeente worden gemeld dan besluit deze (zo nodig na overleg met de GGD) of er aan de GGD een opdracht wordt gegeven voor een bepaald onderzoek. Als de klager een ouder is, is het van belang of men reeds intern geklaagd heeft en wat het resultaatdaarvan was (de houder moet schriftelijk reageren op een klacht).

    • -

      Andere aandachtspunten:

      · Overleg met GGD om na te gaan of deze klachten o.g.v. eerdere bezoeken bekend zijn.

      · Als er voldoende aanleiding is te vermoeden dat er echt iets mis is in overleg met GGD bepalen of dit voldoende spoedeisend is om vooruitlopend op een volgende periodiek onderzoek een extra onderzoek in te stellen (art. 1.62 lid 3), dan wel bij het eerstvolgende periodieke onderzoek mee te nemen.

    Gemeentetaken af te stemmen met GGD

  • 10.

    Register: afspraken over doorgeven nieuwe verzoeken tot registratie en wijzigingen naar GGD.

    • -

      Wijzigingen in register worden, totdat de toezichtsmodule gereed is, standaard schriftelijk doorgeven aan GGD.

    • -

      Zodra de GGD vanuit de toezichtmodule de gegevens van het landelijk register kan raadplegen worden geen wijzigingen in het register meer doorgegeven aan de GGD.

  • 11.

    Aanwijzen toezichthouders (art. 1.61 lid 2 en 3): formele positie toezichthouders regelen

    • -

      De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten binnen de regio IJsselland wijzen de directeur van de GGD IJsselland aan als toezichthouder

    • -

      De directeur Regio IJsselland wijst vervolgens individuele toezichthouders aan en voorziet deze van een legitimatiebewijs dat voldoet aan artikel 5:12 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht.

    • -

      Met betrekking tot de positie van de toezichthouders wordt verwezen naar art. 1.61 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 12.

    Opsporing: beleid niet gemelde opvang (art 4, derde lid Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang)

    • -

      Gemeente doet niet aan opsporing in juridische zin, dat is een taak van de politie.

    • -

      Er wordt geen actief opsporingsbeleid gehanteerd.

    • -

      Als er meldingen of signalen binnenkomen die duiden op (een vermoeden van) illegale opvang beoordeelt de gemeente of actie wordt ondernomen richting GGD en in overleg wordt bepaald wat de vervolgactie is:

      · (on)aangekondigd bezoek

      · onderzoeken of er sprake is van registratieplichtige kinderopvang

      · zo ja, vervolgopdracht onderzoek doen zoals genoemd in art. 1.62 lid 1

    • -

      Indien na onderzoek door GGD blijkt dat geen sprake is van kinderopvang in de zin van de wet is registratie in het landelijk register kinderopvang niet nodig. Een en ander wordt digitaal of schriftelijk vastgelegd als sluitstuk voor het controlespoor (opbergen).

  • 13.

    Financiering: afspraken over inzet gelden uit gemeentefonds voor toezicht en handhaving

    • -

      De meest recente afspraken over de financiering zijn neergelegd in een voorstel van het Dagelijks Bestuur van 11 februari 2010.

    • -

      De financiering de kosten van de GGD gebaseerd op de kosten per inspectie.

  • 14.

    Handhaving: beleid ontwikkelen aan de hand van afwegingsmodel handhaving VNG

    • -

      Gemeenten en GGD nemen de handreiking van de VNG als uitgangspunt voor het handhavingsbeleid.

    • -

      Het afwegingsmodel is de basis voor het lokale handhavingsbeleid. Het afwegingsmodel is gebaseerd op het negatieve effect dat zich kan voordoen bij een overtreding. Met betrekking tot de prioriteiten en de hersteltermijnen zijn enkele wijzigingen ten opzichte van het VNG model doorgevoerd.

    • -

      Dit afwegingsmodel wordt door de gemeenten en GGD toegepast om de ernst van een overtreding te kunnen bepalen om vervolgens daarop het sanctiebeleid en de hersteltermijnen te kunnen baseren.

    Het handhavingsbeleid valt uiteen in twee fasen:

    Fase 1

    • -

      De GGD benoemt in het inspectierapport welke overtredingen van de wet hebben plaatsgevonden en welke acties de instelling moet ondernemen om aan de wettelijke eisen te voldoen. GGD geeft in de rapportage bij “advies gemeenten” aan bij elke overtreding welke verbeteractie voor welke datum verwacht wordt en in welke vorm de GGD hierover geïnformeerd wil worden (om het vervolgens te kunnen controleren). De GGD geeft adviezen aan de gemeente voor hersteltermijnen.

    • -

      Instelling en gemeente ontvangen een exemplaar van het inspectierapport.

    • -

      De gemeente schrijft, indien de GGD tekortkomingen constateert, op basis van het ontvangen inspectierapport de instelling aan en geeft aan welke maatregelen binnen welke termijn de instelling moet nemen. De gemeente kan dat doen in de vorm van een waarschuwing, aanwijzing of bevel. De gemeente kan in deze brief de algemene sancties benoemen bij niet tijdige naleving dan wel reeds met name genoemde concrete sancties benoemen bij niet tijdige naleving.

    • -

      Uit de door de gemeente verzonden brief aan de instelling blijkt of de GGD opdracht krijgt tot het uitvoeren van een herinspectie (bijv. het voor een bepaalde termijn informeren van de GGD over de uitvoering van genomen maatregelen).

    • -

      Gemeente en instelling ontvangen een exemplaar van het rapport met de resultaten van de herinspectie.

    • -

      Voldoet de instelling aan alle eisen dan kan het handhavingstraject als afgesloten worden beschouwd. De instelling ontvangt hierover een schriftelijk bericht van de gemeente, de GGD ontvangt hiervan een afschrift.

    Fase 2

    • -

      Voldoet de instelling niet aan alle eisen dan volgt fase 2 en zal de gemeente bepalen of en welke sancties aan de instelling worden opgelegd om naleving van de Wet Kinderopvang af te dwingen.

    • -

      De gemeente beschikt daartoe over een aantal sanctie-instrumenten die de wet biedt zoals: een verbod om de exploitatie voort te zetten, verwijdering uit het register, bestuursdwang, dwangsom, bestuurlijke boete, strafrechtelijke opsporing en vervolging.

  • 15.

    Handhaving: afspraken op dossierniveau:

    • -

      GGD ontvangt standaard afschriften van correspondentie met de instelling n.a.v. de rapportages.

    • -

      Waar nodig vindt naar behoefte overleg plaats met de betreffende inspecteur en worden afspraken op maat gemaakt in specifieke situaties.

  • 16.

    Coördinatie: afstemming met andere gemeentelijke toezichthouders, invulling coördinatierol is aan de gemeente, daarbij kan gedacht worden aan:

    • -

      Brandweer

    • -

      Bouwen en wonen

    • -

      Juridische zaken rond handhaving

  • 17.

    Overleg tussen gemeente en GGD

    • -

      Minimaal twee keer per jaar vindt er periodiek overleg plaats tussen de GGD en de gemeenten over de taken in het kader van de Wet kinderopvang. De GGD zorgt voor de uitnodiging en agenda.

    • -

      Overleg tussen individuele gemeenten en de GGD vindt plaats naar behoefte in onderling overleg.

  • 18.

    Evaluatie:

    • -

      Een jaar na vaststelling van deze afspraken zullen deze geëvalueerd en zo nodig worden bijgesteld.

    • -

      Zo nodig kunnen deze afspraken met wederzijdse instemming tussentijds worden aangepast.

Bijlage 2 Afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen gemeente Dalfsen 2012

afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen gemeente Dalfsen 2012