Regeling vervallen per 01-01-2020

Beleidsregels Bijzondere Bijstand Dalfsen 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2019

Intitulé

Beleidsregels Bijzondere Bijstand Dalfsen 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen;

gelezen het voorstel van Z/608988

gelet op artikel 7 lid1 onder b, artikel 35 van de Participatiewet en artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht,

b e s l u i t:

vast te stellen “Beleidsregels bijzondere bijstand Dalfsen 2020

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 – Begripsbepaling

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Participatiewet;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen;

  • c.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • d.

    algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

  • e.

    bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 van de wet.

  • f.

    de voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;

  • g.

    maatwerk: bijzondere bijstand wordt primair op grond van de wettelijke bepalingen en deze beleidsregels vastgesteld, maar bij (zeer) bijzondere individuele omstandigheden die de persoon, zijn sociale omgeving of zijn gezin of kinderen raken, kan de bijstand worden afgestemd op de individuele situatie.

HOOFDSTUK 2 VORM EN VOORWAARDEN

Artikel 2 – Bijzondere bijstand

  • 1.

    Bijzondere bijstand is een uitkering voor extra of hoge kosten. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand als de kosten voor de aanvrager bijzonder en noodzakelijk zijn en de kosten niet (geheel) zelf kunnen worden betaald uit een andere uitkering of regeling of uit het inkomen en vermogen.

  • 2.

    Op de verstrekking van de bijzondere bijstand noodzakelijke kosten, worden kosten, die voor een ieder algemeen noodzakelijk zijn, in mindering gebracht.

Artikel 3 – Vorm van de bijstand

  • 1.

    De bijzondere bijstand wordt verstrekt als bijstand om niet (zonder terugbetalingsverplichting), tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 2.

    Bijzondere bijstand kan ook worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht.

  • 3.

    Op individuele basis kan het college bijzondere bijstand verstrekken waarbij de omstandigheden bepalen of de bijstand in de vorm van een lening of om niet wordt verstrekt. Getoetst wordt of belanghebbende:

    • a.

      naar verwachting binnen twee maanden zelf voldoende middelen heeft om de kosten te betalen;

    • b.

      had kunnen voorkomen dat hij bijzondere bijstand nodig heeft;

    • c.

      de bijzondere bijstand nodig heeft voor een waarborgsom;

    • d.

      heeft kunnen sparen voor duurzame gebruiksgoederen, zoals een koelkast of wasmachine;

    • e.

      tekortschietend besef van verantwoordelijkheid vertoont c.q. op onverantwoorde of verwijtbare wijze is ingeteerd op zijn vermogen voorafgaand aan een aanvraag bijzondere bijstand.

Artikel 4 – Gebruik Nibud-gids voor bepalen hoogte van de bijstand

  • 1.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor het vervangen van gebruiksgoederen of extra maaltijden wordt bepaald aan de hand van de Nibud-prijzengids, tenzij anders is bepaald in deze beleidsregels.

  • 2.

    Wanneer meerkosten ten opzichte van de richtprijzen aantoonbaar noodzakelijk zijn, kunnen deze alsnog vergoed worden.

  • 3.

    In gevallen waarin de prijzengids niet voorziet, wordt uitgegaan van de goedkoopste, adequate voorziening.

Artikel 5 – Bestedingsverplichting

  • 1.

    De bijzondere bijstand dient besteed te worden aan het doel waarvoor zij wordt verstrekt.

  • 2.

    De besteding van alle verstrekte bijzondere bijstand kan steekproefsgewijs worden gecontroleerd.

  • 3.

    Bewijzen van de besteding van de bijzondere bijstand dienen minimaal 1 jaar bewaard te worden.

  • 4.

    Indien geen of onvoldoende bewijzen van besteding worden overlegd, kan de gemeente de bijzondere bijstand terugvorderen.

Artikel 6 – Voorliggende voorziening

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt in principe niet toegekend wanneer sprake is van een voorliggende voorziening.

  • 2.

    Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval beschouwd:

    • a.

      de Wet langdurige zorg (Wlz)

    • b.

      de Zorgverzekeringswet (Zvw)

    • c.

      de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

    • d.

      de Participatiewet voor de kosten van re-integratie

    • e.

      de Wet op rechtsbijstand

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan, wanneer een voorliggende voorziening niet de kosten dekt, wel aanvullend bijzondere bijstand worden toegekend.

  • 4.

    Lid 2 sub b. is nader uitgewerkt in artikel 18 van deze beleidsregels.

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG

Artikel 7 – Te verstrekken informatie

Bij de aanvraag worden die gegevens ingeleverd die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om het recht op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen. Noodzakelijke gegevens zijn onder andere een geldig identiteitsbewijs, bewijs van inkomen/ vermogen, bewijs van de kosten en overige bewijsstukken die van belang kunnen zijn voor de aanvraag. Meer specifieke richtlijnen voor hetgeen onder noodzakelijke gegevens wordt verstaan, is weergegeven in het gemeentelijke verificatie- en validatiebeleid.

Artikel 8 – Moment indiening aanvraag

  • 1.

    De aanvraag bijzondere bijstand moet in principe worden ingediend uiterlijk twee weken nadat de kosten worden gemaakt.

  • 2.

    Indien de kosten periodieke kosten zijn, dan wordt de aanvraag beoordeeld vanaf de 1e van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 3.

    Indien de aanvraag later wordt ingediend, dan kunnen de kosten tot maximaal 8 weken voor aanvraagdatum beoordeeld worden.

HOOFDSTUK 4 DRAAGKRACHT

Artikel 9 – Uitgangspunt draagkracht

  • 1.

    Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand dient rekening te worden gehouden met de aanwezige draagkracht in het inkomen. De toeslagen bedoeld in artikel 36 en 36b van de wet worden niet tot de draagkracht gerekend, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 2.

    Het college kan in zeer bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen over de draagkracht, indien onverkorte toepassing onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

  • 3.

    Bij een vermogen hoger dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, bestaat geen recht op bijzondere bijstand.

  • 4.

    Indien de kosten, waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, hoger zijn dan het gedeelte van het vermogen boven de vermogensgrens, komt het meerdere in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Artikel 10 – In aanmerking te nemen inkomen

  • 1.

    Bij de vaststelling van de draagkracht uit inkomen is vrijlating van middelen, bedoeld in artikel 31, tweede lid van de wet, van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Het in aanmerking te nemen inkomen wordt verlaagd met zogenaamde buitengewone uitgaven die ten laste van de belanghebbende komen, zoals:

    • a.

      het huurtoeslagnadeel, zijnde het verschil tussen de daadwerkelijk ontvangen huurtoeslag en de huurtoeslag die zou zijn ontvangen bij een inkomen op bijstandsniveau;

    • b.

      het zorgtoeslagnadeel, zijnde het verschil tussen de daadwerkelijk ontvangen zorgtoeslag en de zorgtoeslag die zou zij ontvangen bij een inkomen op bijstandsniveau;

    • c.

      het nadeel kindgebondenbudget, zijnde het verschil tussen het daadwerkelijk ontvangen kindgebondenbudget en het kindgebondenbudget dat zou zijn ontvangen bij een inkomen op bijstandsniveau;

    • d.

      overige individuele buitengewone uitgaven zoals alimentatie en onderhoudsverplichtingen welke werkelijk zijn voldaan;

    • e.

      het deel van een particuliere oudedagsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 33 lid 5 van de wet, wordt niet tot het inkomen gerekend.

  • 3.

    Personen die niet feitelijk de beschikking hebben over hun inkomen door beslag of doordat ze in de Wet sanering natuurlijke personen (WSNP) zitten, worden in beginsel geacht géén draagkracht te hebben. Dit geldt ook voor personen die een minnelijke schuldregeling hebben getroffen, ofwel in afstemming met de consulent schuldhulpverlening.

  • 4.

    Bij de vaststelling van de draagkracht uit inkomen wordt uitgegaan van het inkomen gedurende het jaar, beginnend in de maand waarin de kosten zijn gemaakt waarop de aanvraag om bijstand betrekking heeft.

  • 5.

    Indien een aanvraag nog te maken kosten betreft, wordt uitgegaan van het inkomen in de maand van aanvraag.

  • 6.

    Draagkracht inkomen:

    • a.

      0% van het in aanmerking te nemen inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • b.

      35% van het in aanmerking te nemen inkomen voor zover dat meer is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm;

  • 7.

    Indien bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor de algemene kosten van levensonderhoud en de woonkostentoeslag, wordt 100% van het in aanmerking te nemen inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm tot draagkracht gerekend.

Artikel 11 – In aanmerking te nemen vermogen

  • 1.

    Het vermogen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand. Aangesloten wordt bij de vermogensgrenzen genoemd in artikel 34, tweede en derde lid van de wet.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt bij het bepalen van het in aanmerking te nemen vermogen niet meegenomen:

    • a.

      het vermogen in de vorm van een eigen woning waar het hoofdverblijf is;

    • b.

      de vrijlating voor één auto tot een bedrag van € 2.500,--.

  • 3.

    Draagkracht vermogen:

    • a.

      100% van het in aanmerking te nemen vermogen dat de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de wet overschrijdt, indien en zover er sprake is van vermogen dat direct ter beschikking is;

    • b.

      Indien het aannemelijk is dat sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wat te wijten is aan het onverantwoord interen van vermogen, zoals beschreven in artikel 3, derde lid onder e, dan zullen de kosten uit het eventueel resterende vermogen voldaan moeten worden. Een periode van 3 maanden wordt in acht genomen.

  • 4.

    Voor zelfstandigen gelden de vermogensgrenzen zoals bepaald in het Besluit bijstand zelfstandigen.

Artikel 12 – Draagkrachtperiode en de duur van de toekenning van bijzondere bijstand

  • 1.

    De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag wordt ingediend of indien van toepassing de eerste maand dat kosten zijn gemaakt.

  • 2.

    De draagkracht wordt vastgesteld op het moment van de aanvraag overeenkomstig de daarvoor geldende regels.

  • 3.

    De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien het inkomen of de periode waarop de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd betrekking hebben, daartoe aanleiding geeft.

  • 4.

    De vastgestelde draagkracht wordt slechts gewijzigd indien een wijziging van de persoonlijke of financiële situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft. Hierbij wordt een drempelbedrag van€ 25,- per maand gehanteerd.

  • 5.

    De bijzondere bijstand wordt toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden.

Artikel 13 – Periode van declareren

Kosten die zijn gemaakt binnen het draagkrachtjaar, en waarvoor bijzondere bijstand is toegekend, dienen binnen drie maanden na afloop van het draagkrachtjaar te worden gedeclareerd.

Artikel 14 – Drempelbedrag en beslag

  • 1.

    Er wordt geen drempelbedrag gehanteerd.

  • 2.

    Op bijzondere bijstand wordt geen beslag gelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is beslag mogelijk bij periodieke bijzondere bijstand als aanvulling op de bijstandsnorm.

Artikel 15 – Advies inwinnen

Het college kan advies inwinnen bij derden om de noodzaak van de bijzondere bijstand te bepalen. Hieronder valt ook het opvragen van een medisch advies.

HOOFDSTUK 5 PERIODIEKE BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 16 – Zelfstandig of in een instelling wonende jongeren 18 tot 21 jaar

  • 1.

    Een persoon van 18, 19 of 20 jaar kan slechts aanspraak maken op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van de belanghebbende uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep gedaan kan worden op de ouders omdat:

    • a.

      de middelen van de ouders niet toereikend zijn of;

    • b.

      ouders van belanghebbende wonen in het (verre) buitenland en zijn daar onbereikbaar of;

    • c.

      de ouders van belanghebbende zijn overleden of;

    • d.

      de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet ten gelde kan maken.

  • 2.

    Van noodzakelijke bestaanskosten, die de toepasselijke bijstandsnorm te boven gaan, kan uitsluitend sprake zijn als:

    • a.

      de belanghebbende zelfstandige huisvesting heeft en deze huisvesting noodzakelijk is, of;

    • b.

      de belanghebbende in een instelling verblijft en niet wordt voorzien door de instelling zelf.

  • 3.

    De bijzondere bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden, maar bedraagt maximaal een aanvulling tot de geldende norm voor een alleenstaande (norm zonder vakantiegeld) ingevolge artikel 21 van de wet.

  • 4.

    In de onder lid 1 genoemde gevallen kan verhaal van de bijstand op de onderhoudsplichtige ouders worden gezocht.

Artikel 17 – Woonkostentoeslag

  • 1.

    Indien een eigen woning wordt bewoond of een huurwoning wordt bewoond waarbij geen aanspraak kan worden gemaakt op een (volledige) bijdrage op grond van de Wet op de huurtoeslag, komt de belanghebbende in aanmerking voor een woonkostentoeslag.

  • 2.

    De bijzondere bijstand bij woonkosten boven de huurtoeslaggrens wordt voor een periode van maximaal 12 maanden verleend.

  • 3.

    Als belanghebbende naar vermogen heeft getracht een goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet gelukt is, dan wordt de woonkostentoeslag opnieuw met maximaal 12 maanden verlengd.

  • 4.

    Voor woonkostentoeslag bij eigen woning waarvan de woonkosten lager zijn dan de huurtoeslaggrens geldt geen maximale periode.

HOOFDSTUK 6 INDIVIDUELE VERSTREKKING

Artikel 18 – (Para-)Medische kosten

  • 1.

    Voor bijzondere bijstandverlening komen (para)medische noodzakelijke kosten in aanmerking.

  • 2.

    Uitgesloten van bijzondere bijstand zijn:

    • a.

      alternatieve geneeswijzen;

    • b.

      een ooglaserbehandeling.

    • c.

      kosten mondhygiëne

  • 3.

    Voor een bril (montuur en glazen) geldt een maximale vergoeding van € 150,- per drie jaar.

  • 4.

    Bij de toekenning van bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de vergoedingen van een aanvullende ziektekostenverzekering in het kader van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 19 – Verhuis- en inrichtingskosten en servicekosten

  • 1.

    Kosten van vervanging of aanschaf van gebruiksgoederen en inrichting behoren in principe tot de algemene kosten van het bestaan, waarvoor men wordt geacht te reserveren. Daarbij wordt de individuele inkomenstoeslag beschouwd als een voorliggende voorziening.

  • 2.

    Indien sprake is van bijzondere noodzakelijke omstandigheden is bijstandverlening mogelijk in de volgende situaties:

    • a.

      Verhuiskosten in uitzonderlijke, noodzakelijke situaties, niet zijnde de kosten van een verhuisbedrijf;

    • b.

      Eerste inrichting nieuwkomers en noodzakelijke inrichtingskosten andere situaties;

    • c.

      Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten;

  • 3.

    Voor het in redelijkheid bepalen van de hoogte van de noodzakelijke kosten bij (complete) woninginrichting, uitgaan van maximaal 50% van de in de Nibud-prijzengids genoemde bedragen;

  • 4.

    Uitbetaling vindt in principe plaats in twee termijnen: de eerste helft ineens; het resterende bedrag op basis van inleveren bewijsstukken van het eerste deel;

  • 5.

    De bijstand wordt in principe verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening;

  • 6.

    De aflossing vangt zo spoedig mogelijk na de toekenning van de bijzondere bijstand aan, in ieder geval uiterlijk met ingang van de tweede maand na toekenning van de bijstand.

  • 7.

    Bijzondere bijstand is mogelijke voor servicekosten bij verzorgingshuizen of aanleunwoningen waarbij:

    • a.

      Voor de servicekosten die niet subsidiabel zijn voor de huurtoeslag, voor iedere kostensoort apart wordt beoordeeld of deze noodzakelijk is;

    • b.

      De kosten die in een reguliere huurwoning ook worden gemaakt, niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

Artikel 20 – Reis- en parkeerkosten

  • 1.

    In beginsel zijn reis- en parkeerkosten algemene kosten van bestaan en komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 2.

    Reis- en parkeerkosten, kunnen bij bijzondere omstandigheden worden vergoed:

    • a.

      indien de reisafstand meer bedraagt dan 10 km enkele reis;

    • b.

      bij reiskosten in verband met noodzakelijk bezoek (para)medische specialisten (geen huisarts en tandarts). Bij een bezoek aan een specialist wordt de hardheidsclausule van de Zorgverzekeringswet als voorliggend beschouwd en beoordeeld;

    • c.

      bij reiskosten naar de rechtbank.

  • 3.

    Hogere reiskosten in verband met scholing (voortgezet onderwijs) kunnen bij bijzondere omstandigheden worden vergoed mits aangetoond kan worden dat het noodzakelijk is een school op grotere afstand te bezoeken en de afstand niet per fiets kan worden bereikt;

  • 4.

    De vergoeding betreft:

    • a.

      de werkelijke kosten van openbaar vervoer of ;

    • b.

      als eigen vervoer gebruikt is, een vergoeding per kilometer conform de kosten per zakelijke kilometer volgens de Belastingdienst;

    • c.

      eventueel gemaakte (noodzakelijke) parkeerkosten.

Artikel 21 – Kosten in verband met kinderen

Kosten voor een babyuitzet zijn algemene bestaanskosten, slechts in heel bijzondere omstandigheden kan bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van een renteloze geldlening.

Artikel 22 – Kosten voor rechtsbijstand en bewindvoering

  • 1.

    Kosten van door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde eigen bijdrage voor rechtshulp en kosten griffierecht komen voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt indien er een toevoeging van de Raad voor de Rechtsbijstand is toegekend.

  • 2.

    Overige kosten als getuigendeskundigen, uittreksels uit openbare registers, en telefoonkosten of rolwisselingen van de deurwaarder in kantongerechtzaken komen voor vergoeding in aanmerking.

  • 3.

    Kosten bewindvoering worden vergoed op basis van de door de rechtbank vastgestelde vergoedingen.

Artikel 23 – Overige kostensoorten

  • 1.

    Voor bijzondere bijstand komen in ieder geval de volgende onderstaande kosten in aanmerking. Waar dit van toepassing is wordt uitgegaan van de goedkoopste voorziening.

    • a.

      Krediethypotheek; notaris en/of makelaarskosten;

    • b.

      Ontbrekende toeslagen belastingdienst;

    • c.

      Overbruggingsuitkering wanneer sprake is van liquiditeitsproblemen voor het voldoen aan noodzakelijke kosten per de eerste dag waarop recht bestaat op een bijstandsverlening;

    • d.

      Uitvaartkosten voor zover de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en de erfgenaam of bloed-aanverwant niet over toereikende middelen beschikt om (een deel van) de uitvaartkosten te voldoen.

  • 2.

    Bijzondere bijstand kan verder worden toegekend in alle gevallen waarin sprake is van:

    • a.

      Aantoonbare noodzakelijke kosten van bestaan;

    • b.

      Er niet op een andere wijze in de kosten kan worden voorzien;

    • c.

      Er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval;

    • d.

      Kosten niet kunnen worden voldaan uit aanwezige middelen.

  • 3.

    Kostensoorten die zijn uitgesloten van bijzondere bijstand zijn:

    • a.

      Kosten voor scholing/opleiding;

    • b.

      Reiskosten woon-werkverkeer;

    • c.

      Legeskosten; tenzij de legeskosten de verlenging verblijfsvergunning, de gehandicaptenparkeerkaart en een uittreksel uit het BRP nodig voor de schuldsanering betreffen;.

    • d.

      Kosten van naturalisatie.

Artikel 24 - Kosten kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie

  • 1.

    Kosten voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie kunnen voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking. komen. De voorwaarden hiervoor zijn:

    • a.

      Er moet sprake zijn van een noodzaak voor externe formele opvang van het (de) kind(eren).

    • b.

      Aan het besluit tot toekenning dient een deskundigenadvies ten grondslag te liggen.

    • c.

      Het aantal uren externe opvang dient zo beperkt mogelijk te blijven.

    • d.

      De periode van bijstandsverlening is tijdelijk en bedraagt maximaal zes maanden.

    • e.

      Verlenging van deze periode is mogelijk als in de opvang niet op andere wijze kan worden voorzien.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de kinderopvangtoeslag die aan werkenden wordt verstrekt door de Belastingdienst die in dezelfde financiële positie verkeren.

  • 3.

    Na aftrek van het eigen aandeel in de kosten kinderopvang moet(en) belanghebbende(n) kunnen beschikken over een inkomen tot de bijstandsnorm.

  • 4.

    Artikel 9 ( draagkracht) is bij bijstandsverlening niet van toepassing.

HOOFDSTUK 6. GROEPSKENMERKEN INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND EN CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 25 – Maatschappelijke participatie ouderen (ouderenregeling)

  • 1.

    Belanghebbenden in de pensioengerechtigde leeftijd, met een inkomen tot maximaal 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm ontvangen, en geen vermogen hebben boven de genoemde vermogensgrenzen in de wet, kunnen eenmaal per jaar in aanmerking komen voor een tegemoetkoming om maatschappelijke participatie te bevorderen en voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen.

  • 2.

    De tegemoetkoming voor een alleenstaande of een echtpaar is gebaseerd op een door het college vast te stellen bedrag.

  • 3.

    De ouderenregeling kan in een jaar niet samenlopen met de individuele inkomenstoeslag.

Artikel 26 – Chronisch zieken en gehandicapten

  • 1.

    Belanghebbenden, die 18 jaar en ouder zijn en die op het moment van aanvraag aan te merken zijn als chronisch ziek of gehandicapt, komen eenmaal per jaar in aanmerking voor een financiële vergoeding ter bestrijding van de kosten wegens ziekte of handicap.

  • 2.

    Voorwaarden om voor de tegemoetkoming in aanmerking te komen zijn:

    • a.

      Een inkomen tot maximaal 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • b.

      Het vermogen mag niet hoger zijn dan de genoemde vermogensgrenzen in de wet.

  • 3.

    Tot de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten worden gerekend personen die:

    • a.

      personen met een WIA/ Wajong/ WAO-uitkering;

    • b.

      personen met een WMO-voorziening;

    • c.

      personen met een gehandicaptenparkeerkaart;

    • d.

      personen die langer dan 12 maanden (jaar van aanvraag en jaar daarvoor) onafgebroken zijn opgenomen in zorginstelling op grond van de WLZ of JW;

    • e.

      personen die voor het tweede jaar (jaar van aanvraag en jaar daarvoor) het wettelijk verplicht eigen risico volledig moeten betalen;

    • f.

      personen voor wie een behandeling noodzakelijk is voor participatie en voor die behandeling de wettelijk of een eigen bijdrage verschuldigd is.

Artikel 27 – Aanvullende zorgverzekering

Inwoners met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en geen vermogen boven de genoemde vermogensgrenzen in de wet, kunnen een tegemoetkoming krijgen voor de aanvullende zorgverzekering van een maximum bedrag per volwassene per jaar. Deze vergoeding geldt niet voor personen die een studie volgen waarvoor recht is op studiefinanciering conform de Wet op de studiefinanciering.

Artikel 28 – Slotbepaling

De bevoegdheid tot (periodieke) aanpassing van de in deze beleidsregels genoemde bedragen berust bij de Eenheidsmanager maatschappelijke Ondersteuning.

Artikel 29 – Hardheidsclausule

In gevallen waarin deze beleidsregel niet voorziet, beslist het college.

Artikel 30 – Citeertitel en inwerkintreding

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als ‘Beleidsregels bijzondere bijstand Dalfsen 2020’.

  • 2.

    De ‘Beleidsregels bijzondere bijstand Dalfsen 2016’, in werking getreden op 01-01-2018, wordt bij de inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken.

  • 3.

    Deze regeling treedt na publicatie op 01-01-2020 in werking.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen in haar vergadering van 10-12-201

Het college voornoemd,

de burgemeester, de gemeentesecretaris/algemeen directeur,

drs. E. van Lente drs. J.H.J. Berends

BIJLAGE FINANCIËLE UITVOERINGSRICHTLIJNEN 2020

De bevoegdheid tot (periodieke) aanpassing van de in deze beleidsregels genoemde bedragen berust bij de Eenheidsmanager Maatschappelijke Ondersteuning.

Onderwerp

Bedragen

Artikel

Vermogen en bezittingen

Auto: de waarde in één auto wordt tot € 2.500,- vrijgelaten.

Eigen woning: een eigen woning telt niet mee.

Artikel 12

Medische kosten

Bril (montuur en glazen): € 150,- per drie jaar.

Artikel 18

Woninginrichting

Huishoudelijke apparatuur

Duurzame gebruiksgoederen

De vergoeding is gebaseerd op maximaal 50% van de in de Nibud Prijzengids opgenomen bedragen. De Nibud Prijzengids verschijnt jaarlijks in augustus en heeft een gelding van één jaar.

Artikel 19

Reiskosten

Voor 2020 € 0,19 per kilometer

Artikel 20

Maatschappelijke participatie ouderen

Alleenstaande: € 625,- per alleenstaande per jaar.

Echtparen: € 745,- per echtpaar per jaar.

Artikel 25

Chronisch zieken en gehandicapten

Voor 2020 is dit een bedrag van € 350,- per persoon.

Artikel 26

Tegemoetkoming aanvullende zorgverzekering

Voor 2020 is dit bedrag maximaal € 175,00 per persoon.

Artikel 27

Norm aanvullende verzekering

Bij een aanvullende verzekering wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende vergoedingsbedragen:

Behandeling tandarts: € 250,- per jaar

Fysiotherapie: 9 behandelingen

Orthodontie: € 500,- per jaar

Artikel 18

Norm uurprijzen kinderopvang

dagopvang: € 8,17

buitenschoolse opvang: € 7,02

gastouderopvang: € 6,27

Artikel 24

TOELICHTING BELEIDSREGELS BIJZONDERE BIJSTAND 2020

Algemene toelichting

De verlening van bijzondere bijstand is geregeld in de Participatiewet. In artikel 35 van deze wet is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de noodzakelijk kosten van het bestaan die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Bij de bijzondere bijstand is niet alleen de aard van de kosten bepalend, maar ook de omstandigheden van belanghebbende. De beoordeling van de noodzaak van kosten en van bijzondere individuele omstandigheden is aan het college van burgemeester en wethouders. Het kan gaan om bijzondere bijstand in de vorm van een lening en om bijzondere bijstand om niet (gift). De wet bepaalt in welke gevallen het een lening of een gift is.

Bijzondere bijstand in Dalfsen

Door invoering van de Participatiewet, jurisprudentie en andere ontwikkelingen in de afgelopen jaren is de noodzaak aanwezig om het Besluit bijzondere bijstand 2015 aan te passen. In januari 2019 is het ‘Beleidsplan Armoede en Schulden 2019-2022’ door de raad vastgesteld. De aanpassingen in wetgeving op het gebied van sociale zaken, maar ook de bezuinigingen daarin, zijn erop gericht dat de (bijzondere) bijstand bijdraagt aan activering en participatie van belanghebbenden in de maatschappij. En de verhoging van de zelfredzaamheid van belanghebbenden. De (inkomens)ondersteuning die geboden wordt dient zodanig te zijn vormgegeven dat deze terecht komt waar het echt nodig is. Anders gezegd, de ondersteuning is maatwerk. Dit past binnen de uitgangspunten die zijn neergelegd in het Beleidsplan Armoede en Schulden 2019 - 2022.

De individuele uitvoering van de bijzondere bijstand vraagt om richtlijnen die de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid bevorderen en die leiden tot uniforme afhandeling van aanvragen bij gelijke situaties en gemiddelde belanghebbenden. Wel is de bijzondere bijstand met de wetswijziging per 1 januari 2015 nog meer een individuele beoordeling geworden. Deze beleidsregels bieden daarom ook de ruimte voor noodzakelijk maatwerk.

Om de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid verder te bevorderen en de uniforme afhandeling van aanvragen bij gelijke situaties te bewaren, is besloten de beleidsregels bijzondere bijstand nader uit te werken. Daarbij blijft de mogelijkheid tot de individualisering in stand. Gekozen is voor meer verantwoordelijkheid leggen bij belanghebbenden, door er voor te zorgen dat aanvragen tijdig gedaan worden, namelijk voordat de kosten zijn gemaakt. Dit laatste is belangrijk, omdat zo de noodzaak van de bijzondere bijstand beter beoordeeld kan worden. Dit vraagt een actieve houding van belanghebbenden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepaling

In dit artikel worden enkele relevante begrippen toegelicht.

Artikel 2. Bijzondere bijstand

In principe wordt ervan uitgegaan dat algemene kosten van bestaan kunnen worden bekostigd vanuit de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bijzondere bijstand wordt daarom alleen toegekend voor bijzondere en noodzakelijke kosten die de aanvrager zelf niet kan bekostigen. Hierop kan aanspraak worden gemaakt voor allerlei kostensoorten.

Artikel 3. Vorm van de bijstand

De bijstand wordt in principe om niet verleend. Dat betekent dat er geen terugbetalingsverplichting is voor de verstrekte bijstand. In bepaalde situaties kan worden gekozen voor een renteloze geldlening, een borgstelling of verstrekking in natura.

Indien belanghebbende over voldoende middelen beschikt om de kosten te betalen waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd, komt belanghebbende niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

De beleidsregels bepalen tot slot dat bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan worden afgeweken van het verstrekken om niet. We gaan er daarbij vanuit dat mensen alles doen of nalaten om een beroep op bijzondere bijstand te voorkomen. De bijstand is immers het vangnet voor diegene die dat echt nodig hebben. Als men zich onvoldoende inspant om aanspraak op bijzondere bijstand te voorkomen, is sprake van een onnodig beroep op bijzondere bijstand en van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Onnodig beroep op bijzondere bijstand kan ontstaan door bijvoorbeeld babyspullen weggeven/verkopen, terwijl belanghebbende binnen twee jaar opnieuw een kindje verwacht.

Indien sprake is van te snel interen van het vermogen, dient drie maanden teruggekeken te worden. Indien nodig, kunnen voor onderzoek over de genoemde periode bankafschriften opgevraagd worden.

Artikel 4. Hoogte bijstand

De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt (individueel) bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat, wanneer ter zake van bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, voor de goedkoopste voorziening moet worden gekozen.

Als richtlijn wordt hierbij gebruik gemaakt van de Nibud-prijzengids. Gezien de individuele afweging die gemaakt moet worden, kan hier beargumenteerd van worden afgeweken. Wanneer de te maken kosten hoger zijn mogen deze vergoed worden, tenzij de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen niet noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld als een luxere, duurdere versie wordt gewenst, maar ook kan worden volstaan met een goedkopere basisuitvoering.

Artikel 5. Bestedingsverplichting

Bijzondere bijstand die wordt verstrekt voor noodzakelijke kosten, dienen ook aan die kosten besteed te worden. Dit is vooral van belang bij de bijzondere bijstand die voor specifieke kosten wordt verstrekt.

De bijzondere bijstand wordt uitbetaald op vertoon van nota of pro-forma nota. Als een pro-forma nota wordt ingediend, dient de definitieve nota binnen twee weken na het verzenden van het besluit overlegd te worden. Indien dit niet wordt gedaan, kan de verstrekte bijzondere bijstand worden teruggevorderd.

De gemeente moet de besteding van de bijstand controleren. In deze beleidsregels is ervoor gekozen dat in principe middels een steekproef te doen. Aandachtspunten zijn: inrichtingskosten en individuele bijzondere bijstand op grond van groepskenmerken. Dat betekent wel dat alle aanvragers na toekenning minimaal 12 maanden de bewijzen van de besteding moeten bewaren. De gemeente kan verzoeken om deze te overleggen als bewijs van juiste besteding van de bijzondere bijstand. Indien belanghebbende hieraan niet voldoet, kan de verstrekte bijzondere bijstand worden teruggevorderd.

Artikel 6. Voorliggende voorziening

Bijzondere bijstand is een vangnet. Dat betekent dat eerst moet worden gekeken of kosten niet op een andere wijze vergoed kunnen worden. Dan is er sprake van een voorliggende voorziening, waar eerst aanspraak op gemaakt moet worden. In dit artikel worden diverse voorliggende voorzieningen opgesomd. Deze opsomming is niet limitatief. Bij elke aanvraag wordt opnieuw gekeken of er voorliggende voorzieningen zijn.

Artikel 7. Te verstrekken informatie

Dit artikel bepaalt dat het college alle informatie kan opvragen van de aanvrager die nodig is om de aanvraag te kunnen beoordelen.

Artikel 8. Moment indiening aanvraag

In principe dient eerst een aanvraag ingediend en goedgekeurd te worden, voordat kosten gemaakt worden. Dit artikel beschrijft echter ook de handelswijze bij omstandigheden waarbij dat redelijkerwijs niet mogelijk is en geeft de maximale termijn weer waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend.

Zie ook de toelichting op artikel 5 betreffende de pro-forma nota.

Artikel 9. Uitgangspunt draagkracht

Draagkracht is dat deel van het vermogen en inkomen dat de aanvrager zelf dient aan te wenden om de bijzondere kosten te voldoen. Uitgangspunt is dat het vermogen en inkomen boven een vastgestelde grens als draagkracht dienen te worden aangemerkt; met andere woorden, middelen die beschikbaar zijn om de bijzondere kosten te voldoen. Het college maakt van zijn bevoegdheid gebruik om de individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag niet in de draagkrachtbepaling te betrekken, tenzij anders bepaald in de beleidsregels.

Artikel 10. In aanmerking te nemen inkomen

In dit artikel is beschreven welke inkomsten meegerekend moeten worden bij het bepalen van de draagkracht van een aanvrager.

In lid 2 worden enkele specifieke kosten genoemd waarmee het inkomen in de berekening verlaagd mag worden. Dit omvat toeslagen van de Belastingdienst, maar ook buitengewone uitgaven die in het individuele geval van toepassing zijn.

In lid 3 is bepaald dat niet alleen personen met een wettelijke schuldregeling geacht worden geen inkomen te hebben, maar ook personen met een minnelijke regeling. In de gemeente Dalfsen zijn dit overwegend regelingen die door het bureau Sociaal.nl zijn opgesteld en worden afgehandeld. Of verder sprake is van een schuldregeling wordt vastgesteld door de consulent schuldhulpverlening.

In lid 6 en 7 wordt aangeven welk deel van het inkomen tot de draagkracht wordt gerekend.

Artikel 11. In aanmerking te nemen vermogen

In dit artikel is beschreven welk vermogen meegerekend moet worden bij het bepalen van de draagkracht van een aanvrager. Voor het bepalen van de waarde van een auto wordt gebruik gemaakt van de ANWB-koerslijst.

Zelfstandigen kunnen ook een beroep doen op bijzondere bijstand. Het bepalen van het vermogen is bij deze doelgroep anders dan bij personen in loondienst of personen met een uitkering. Uitgangspunt bij het bepalen van het vermogen is het fiscale eigen vermogen. De grenzen van het eigen vermogen zijn hoger. Hierbij wordt uitgegaan van de vermogensgrenzen zoals vastgelegd in het Bbz.

Artikel 12. Draagkrachtperiode en de duur van de toekenning van bijzondere bijstand

Het college stelt de draagkracht in principe vast op 12 maanden. Er kan aanleiding zijn om de draagkracht te wijzigen in individuele gevallen. Afwijken van de periode van 12 maanden kan ook. Bijvoorbeeld bij wisselende inkomsten kan de draagkrachtperiode worden vastgesteld op drie of zes maanden. Of bijvoorbeeld bij woonkostentoeslag die moet worden afgestemd op het verkrijgen van huurtoeslag. Na 12 maanden wordt, indien de bijzondere bijstand wordt verlengd, de draagkracht en draagkrachtperiode opnieuw vastgesteld.

De draagkracht wordt bij het beoordelen van de aanvraag om bijzondere bijstand vastgesteld op basis van de informatie die op het moment van de aanvraag beschikbaar en bekend is. De aldus berekende bijzondere bijstand wordt niet teruggevorderd als achteraf blijkt dat het inkomen en de draagkracht hoger was.

De draagkracht wordt bij incidentele kosten ineens verrekend met de bijzondere bijstand. Indien het periodieke kosten zijn, kan de draagkracht maandelijks verrekend worden.

Bij het wijzigen van de draagkracht wordt een drempelbedrag van € 25,- per maand gehanteerd. Dit houdt in dat wijzigingen in het inkomen die leiden tot een verhoging of verlaging van de draagkracht die minder is dan € 25,- per maand, niet leiden tot aanpassing van de draagkracht.

In lid 5 is bepaald de bijzondere bijstand die is aangevraagd, wordt toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden. Na deze periode kan (op basis van heronderzoek) het recht op de bijzondere bijstand opnieuw worden vastgesteld en kan de bijzondere bijstand worden toegekend voor de volgende periode. Voor personen met een uitkering voor levensonderhoud in het kader van de Participatiewet (“cliënten”) kan de toekenning ambtshalve plaatsvinden. Personen met een andere inkomstenbron (“niet-cliënten”) moeten opnieuw een aanvraag doen.

Deze bepaling is met name gericht op bijzondere bijstand die periodiek wordt uitbetaald (bijv. reiskosten, kosten bewindvoering).

Artikel 13. Periode van declareren

Kosten die zijn gemaakt binnen het draagkrachtjaar, en waarvoor bijzondere bijstand is toegekend, dienen binnen drie maanden na afloop van het draagkrachtjaar te worden gedeclareerd.

Artikel 14. Drempelbedrag

Het college mag bepalen dat de aanvrager de kosten moet opsparen totdat deze in totaal meer bedragen dan een drempelbedrag. In deze beleidsregels is ervoor gekozen geen drempelbedrag te hanteren.

Artikel 15. Advies inwinnen

Dit artikel legt vast dat het college de mogelijkheid heeft om extern advies in te winnen om te bepalen of kosten daadwerkelijk noodzakelijk en bijzonder zijn. Specifiek worden hierbij medische kosten genoemd, omdat in die gevallen vaker een bewijs van een deskundige gevraagd wordt.

Artikel 16. Zelfstandig of in een instelling wonende jongeren 18, 19 of 20-jarigen

Jongeren tot 21 jaar hebben een lagere bijstandsnorm. In bepaalde situaties kan het echter noodzakelijk zijn om deze bijstandsnorm aan te vullen tot het niveau van iemand van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Dit artikel voorziet in deze mogelijkheid wanneer een jongere zelfstandig woont of in een instelling woont en geen aanspraak kan maken op ouders.

De gemeente Dalfsen kan de verstrekte bijzondere bijstand verhalen op de ouder(s). Dit geldt specifiek voor de periodieke bijzondere bijstand levensonderhoud als aanvulling op de jongerennorm. De hoogte van de ouderlijke onderhoudsbijdrage wordt berekend volgens de methode van de gemeente Zwolle. Voor incidentele bijzondere bijstand en overige periodieke bijzondere bijstand wordt geen verhaal ingesteld.

Artikel 17. Woonkostentoeslag

Als men (tijdelijk) geen huurtoeslag ontvangt of de woonkosten om een andere reden te hoog zijn, dan kan men aanspraak maken op een woonkostentoeslag. Dit kan zowel van toepassing zijn voor huurders als voor woningbezitters.

Bij het toekennen van een woonkostentoeslag wordt vastgesteld of een verhuisplicht wordt opgelegd. Na 12 maanden moet opnieuw worden beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor woonkostentoeslag. Daarbij wordt onder andere getoetst of men zich voldoende heeft ingespannen om aan de opgelegde verhuisverplichting te voldoen. De toekenning kan meermaals opnieuw beoordeeld en toegekend worden, maar elke keer maximaal voor 12 maanden.

Bij een eigen woning wordt een berekening gemaakt van de maandelijkse woonlasten. Woonlasten zijn onder andere de rente en aflossing van de hypotheek, de onroerendezaakbelasting en de premie van de opstalverzekering. Voor het onderhoud wordt een vast bedrag van € 80,- per maand gerekend.

Een eventuele voorlopige aanslag rente-aftrek van de Belastingdienst wordt niet bij het inkomen opgeteld, maar van de woonkostentoeslag afgetrokken.

Artikel 18. Medische kosten

Medische of para-medische kosten kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Voorbeelden zijn medische behandelingen of ingrepen, tandarts, pedicure of fysiotherapie. Ook meerkosten als gevolg van ziekte of handicap kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Voorbeelden zijn meerkosten voor dieet en voedingssupplementen, meerkosten bij schoeisel of steunzolen of meerkosten voor maaltijdvoorziening. De hoogte van de kosten worden bepaald aan de hand van de Nibud-prijzengids (zie artikel 4).

De vergoedingen vanuit de Zvw en de Wlz zijn voorliggende voorzieningen die passend en toereikend worden geacht. Indien de voorliggende voorziening de kosten niet vergoedt, zijn deze niet noodzakelijk en kan daarvoor ook geen bijzondere bijstand worden verleend.

Het uitgangspunt voor medische kosten is dat een ieder zich moet verzekeren op het voorzieningenniveau van de basis- en aanvullende zorgverzekering. Klanten worden daarom gestimuleerd zich aanvullend te verzekeren. Voor de premie van de aanvullende verzekering kan een tegemoetkoming worden verstrekt op grond van deze beleidsregels (artikel 28).

In tegenstelling tot de basisverzekering is er geen standaard c.q. landelijke aanvullende verzekering. Zorgverzekeraars hebben verschillende pakketten met verschillende dekkingen. Er wordt voor de aanvullende verzekering als voorliggende voorziening geen specifieke zorgverzekeraar of zorgpolis als norm gesteld. Wel geldt voor een aantal vergoedingen een basisnorm. Dit heeft betrekking op de behandeling van een tandarts, fysiotherapie, orthodontie en brillen en contactlenzen. Hoortoestellen worden voor 75% vergoed uit de basisverzekering. De eigen bijdrage voor hoortoestellen kan voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Hierbij wordt rekening gehouden met het eventuele eigen risico dat van toepassing is op de eigen bijdrage hoortoestellen.

De meeste aanvragen voor bijzondere bijstand hebben betrekking op deze onderdelen. Voor overige aanvragen wordt bekeken welke aanvullende verzekering de aanvrager heeft afgesloten.

Voor brillen (montuur en glazen) wordt een vast normbedrag als maximum vastgesteld. Voor 2020 is dit een bedrag van € 150,- per drie jaar. Hierbij wordt rekening gehouden met de vergoeding van een eventuele aanvullende verzekering. In bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld medische omstandigheden) waardoor het noodzakelijk is dat een dure bril moet worden aangeschaft, kan een hoger vergoedingsbedrag worden vastgesteld.

Voor (langdurige) fysiotherapie geldt dat behandelingen vanuit een aanvullende zorgverzekering volledig opgemaakt moeten zijn, voordat bijzondere bijstand mogelijk is.

Bijzondere bijstand voor de kosten van fysiotherapie, wordt toegekend tot maximaal 20 behandelingen per kalenderjaar. Vergoede behandelingen vanuit de aanvullende verzekering, worden hierop in mindering gebracht. De overheid vergoedt fysiotherapie vanaf de 21e behandeling vanuit de basisverzekering als belanghebbende tot de doelgroep van chronisch zieken behoort. Dit moet belanghebbende navragen bij zijn/haar zorgverzekeraar. Indien belanghebbende niet behoort tot de doelgroep, kan een nieuwe aanvraag voor bijzondere bijstand worden ingediend. Daarbij moet belanghebbende de afwijzing van de zorgverzekeraar overleggen. Om de noodzaak van langdurige fysiotherapie vast te stellen, kan medisch advies worden opgevraagd. Indien de noodzaak vaststaat kan de bijzondere bijstand worden toegekend zolang deze noodzakelijk is op vertoon van nota.

In lid 2 worden alternatieve geneeswijzen, een ooglaserbehandeling en kosten mondhygiëne expliciet uitgesloten.

Daarnaast is er veel variatie in therapieën, behandelingen en medicatie. Voor mogelijke vergoeding op grond van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij de vergoedingen van de basis- en aanvullende verzekering. Met andere woorden, als deze alternatieve behandelingen en medicatie niet worden vergoed vanuit deze verzekeringen, wordt hiervoor ook geen bijzondere bijstand verstrekt. Dit geldt ook voor zogeheten zelfmedicatie: medicijnen die in de vrije handel te koop zijn zonder indicatie van de (huis)arts (bijvoorbeeld paracetamol of homeopathische middelen).

Artikel 19. Verhuis- en inrichtingskosten en servicekosten

Dit artikel beschrijft in welke gevallen en onder welke voorwaarden bijzondere bijstand kan worden toegekend voor deze kosten. Het hebben van schulden alleen, is geen reden om niet te kunnen reserveren.

Artikel 20. Reis- en parkeerkosten

Reis- en parkeerkosten vallen in principe onder algemene bestaanskosten. Dit artikel beschrijft diverse gevallen waarin desondanks aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand.

Daarbij wordt uitgegaan van de kortste route volgens de ANWB-routeplanner.

In lid 3 worden specifiek de hogere reiskosten in verband met scholing genoemd. Hiervoor is vanaf

1 augustus 2015 het kindgebonden budget een passende en toereikende voorliggende voorziening. Wanneer dit toch onvoldoende blijkt te zijn, kan aanspraak worden gemaakt op een aanvullende vergoeding vanuit de bijzondere bijstand. Echter, in principe worden kinderen geacht per fiets naar school te gaan en 20 kilometer enkele reis wordt daarbij normaal gevonden.

Bij heronderzoek in verband met de continuering van de bijzondere bijstand voor de reiskosten naar het ziekenhuis/specialisten dient onderzocht te worden of belanghebbende meer kosten heeft gemaakt dan de hoogte van de eigen bijdrage ziekenvervoer. Dan kan een beroep gedaan worden op de hardheidsclausule van de zorgverzekeraar. Voor de hardheidsclausule geldt dat de kosten voor dezelfde specialist moeten zijn geweest. Bij verschillende specialisten geldt de clausule niet en is verplichte aanvraag overbodig. Belanghebbende moet dan aantonen dat hij geen vergoeding krijgt.

Artikel 21. Kosten in verband met kinderen

In bijzondere gevallen kan bijzondere bijstand worden aangevraagd voor kosten in verband met kinderen. Er wordt aangegeven dat dit mogelijk is voor de babyuitzet. Omdat dit eigenlijk wordt gezien als algemene bestaanskosten is dan sprake van een renteloze geldlening.

Artikel 22. Kosten voor rechtsbijstand en bewindvoering

In bepaalde gevallen kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van rechtsbijstand en bewindsvoering.

In lid 1 is vastgelegd dat aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand. Daarvoor dient wel een bewijs van het Juridisch Loket te worden overhandigd om de noodzaak van de rechtsbijstand aan te tonen, tenzij het Juridisch Loket geen diagnosedocument hoeft af te geven. Dat is het geval wanneer sprake is van een strafzaak, een asielzaak en een bestuurlijke sanctie of als het alleen om de griffiekosten gaat. Ook geldt dit bij de gang naar een hogere instantie in een civiele of bestuursrechtelijke zaak.

Een toevoeging (van een advocaat) vindt slechts plaats als de Raad voor de Rechtsbijstand de rechtsprocedure noodzakelijk acht. Indien de Raad voor de Rechtsbijstand de rechtsprocedure noodzakelijk acht, dan vergoedt de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) de kosten van een op grond van deze wet toegevoegde advocaat. Indien een belanghebbende gebruik maakt van een advocaat, is een eigen bijdrage verschuldigd en soms komen daar ook nog andere kosten bij zoals griffierecht en uittreksel BRP.

De hoogte van de eigen bijdrage die wordt opgelegd is afhankelijk van het inkomen en

vermogen van belanghebbende. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat de noodzaak voor het verlenen van rechtsbijstand en het maken van kosten van griffierecht in beginsel kan worden aangenomen, indien er op grond van de Wrb een advocaat is toegevoegd.

De tarieven voor bewindvoerders worden jaarlijks vastgesteld in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Het bewindvoeringstarief voor problematische schulden kan alleen worden vergoed als problematische schulden worden genoemd in de beschikking van de rechtbank of na inlevering van een ingewilligd beloningsverzoek.

Sinds 1 januari 2016 wordt het tarief voor problematische schulden voor onbepaalde tijd uitgesproken, en wordt tijdens de eindverantwoording door de rechtbank beoordeeld of nog sprake was van problematische schulden. Dit betekent dat eens in de drie jaar kan worden beoordeeld of nog sprake is van problematische schulden door het opvragen van de goedgekeurde eindverantwoording.

Artikel 23. Overige kostensoorten

Dit artikel geeft een niet-limitatieve opsomming van diverse kosten waarvoor bijzondere bijstand verstrekt kan worden.

In het eerste lid wordt onder andere de overbruggingsuitkering genoemd. Deze wordt voor maximaal

één maand toegekend ter overbrugging van de periode totdat de toegekende bijstand voor levensonderhoud wordt uitbetaald. De reden hiervan is dat de uitkering voor levensonderhoud altijd aan het begin van de daarop volgende maand wordt uitbetaald. Om niet meteen (opnieuw) schulden te creëren, kan een overbruggingsuitkering worden toegekend. De overbruggingsuitkering is ook bedoeld voor de betaling van de eerste maand huur en andere vaste lasten.

Naast de overbruggingsuitkering kan ook bijzondere bijstand worden toegekend voor de ontbrekende toeslagen van de belastingdienst. De toeslagen worden namelijk toegekend per eerste van de maand.

Het tweede lid van dit artikel geeft nogmaals aan dat bij toekenning van bijzondere bijstand een individuele afweging gemaakt moet worden.

Het derde lid noemt een aantal kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand niet mogelijk is. Met betrekking tot de legeskosten wordt wel bijzondere bijstand toegekend voor legeskosten voor verlenging verblijfsvergunning (meerkosten ten opzichte van de kosten van een ID-kaart), de gehandicaptenparkeerkaart en voor een uittreksel uit het BRP nodig voor de schuldsanering.

Artikel 24. Kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie

Het gaat bij dit artikel om een tijdelijke situatie waarbij externe opvang noodzakelijk is voor een goede ontwikkeling van het kind. Krijgt de opvang een structureel karakter dan dient voor een andere oplossing te worden gekozen.

Een advies van een deskundige is hierbij noodzakelijk. De bijzondere bijstand is gelijk aan de kinderopvangtoeslag die werkenden ontvangen die in een soortgelijke financiële positie verkeren. Het eigen aandeel (de kosten van de opvang minus de berekende kinderopvangtoeslag) komt voor rekening van belanghebbende. De draagkrachtbepalingen zijn in dit artikel niet van toepassing. In lid 7 is geregeld dat belanghebbende na betaling van het eigen aandeel tenminste een inkomen moet hebben gelijk aan de bijstandsnorm.

Bij re-integratie in het kader van de Participatiewet komen de kosten van kinderopvang ten laste van het gemeentelijke budget voor re-integratie.

De tarieven voor de kinderopvang verschillen per aanbieder. Bovendien zijn de tarieven afhankelijk van de gewenste flexibiliteit. Voor de eenvoud worden de tarieven gehanteerd die jaarlijks door de Staatssecretaris van SZW worden vastgesteld als maximumtarieven voor de uurprijzen van de kinderopvangtoeslag. Voor 2020 gelden de volgende tarieven: € 8,17 voor dagopvang, € 7,02 voor buitenschoolse opvang en € 6,27 voor gastouderopvang.

Artikel 25. Maatschappelijke participatie ouderen (ouderenregeling)

Om te stimuleren dat ouderen na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kunnen participeren, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor maatschappelijke activiteiten en de vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Een bedrag wordt verstrekt voor alleenstaanden en voor echtparen.

Bedragen 2020:

  • alleenstaanden: € 625,- per persoon; waarbij geldt betaling van € 300,- direct na de aanvraag en in december het resterende € 325,-;

  • echtparen: € 745,- per echtpaar; waarbij geldt € 374,- direct na de aanvraag en in december het resterende € 371,-.

Deze regeling kan in een jaar niet samenlopen met de individuele inkomenstoeslag.

Er wordt gerekend met een peiljaar en geen kalenderjaar.

Artikel 26. Chronisch zieken en gehandicapten

Het college acht het van belang om chronisch zieken en gehandicapten te compenseren in kosten die zij hebben als gevolg van hun ziekte of handicap mede als gevolg van het afschaffen van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie Eigen Risico (CER).

Er wordt gerekend met een peiljaar en geen kalenderjaar.

Artikel 27. Aanvullende zorgverzekering

Inwoners kunnen een tegemoetkoming krijgen voor de aanvullende zorgverzekering. Een bedrag wordt verstrekt per volwassene per jaar. Vanaf 2020 is de maximale hoogte van de vergoeding vastgesteld op € 175,- per persoon per jaar.

Artikel 28, 29 en 30. Overige en slotbepalingen

Deze artikelen spreken voor zich.