Nadere regels subsidieverstrekking De Bilt 2019

Geldend van 08-06-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Nadere regels subsidieverstrekking De Bilt 2019

1 Inleiding

De gemeente streeft naar een efficiënt, effectief en transparant subsidiebeleid. De Algemene subsidieverordening De Bilt (hierna: Asv) bevat de procedurele voorschriften voor het door het college verstrekken van subsidies en geldt vanaf 2013. In 2016 is de Asv herzien. Aanleiding was hoofdzakelijk dat in 2014 een nieuw Europeesrechtelijk staatssteunpakket in werking was getreden. Daarna is de gemeente gestart met de herijking van het subsidiebeleid. Op basis daarvan zijn zowel de Asv als de onderhavige nadere regels aangepast. Dit heeft geleid tot de vaststelling van de Asv 2019. Hiernaast zijn op een aantal beleidsterreinen beleidsregels voor subsidieverlening opgesteld.

De Asv geeft het college de mogelijkheid om ter verduidelijking of ter uitwerking van wat in de Asv staat nadere regels te stellen.

Met behulp van de Asv is het mogelijk om subsidies te verstrekken op verschillende terreinen. Voor terreinen zoals monumenten en door de gemeente gegarandeerde geldleningen gelden op dit moment nog aparte verordeningen. Dit is voor het college reden om voor die terreinen nog geen nadere regels op te stellen.

Het voorliggende document gaat over de nadere regels bij de Asv die vanaf 2020 van toepassing zijn voor de volgende beleidsterreinen:

  • Kunst en cultuur

  • Armoedebeleid

  • Maatschappelijke ondersteuning

  • Jeugd en onderwijsachterstanden

  • Sport

De nadere regels worden door het college vastgesteld.

Vanaf 2020 worden de in de nadere regels beschreven beleidsdoelstellingen gekoppeld aan instellingen die subsidie ontvangen. Het gaat hier om instellingen die in opdracht van het college subsidie ontvangen om activiteiten te organiseren die bijdragen aan het behalen van de gewenste maatschappelijke effecten en resultaten.

1.1 Leeswijzer

De nadere regels bestaan uit twee delen:

Deel 1: Algemene regels

De algemene regels bevatten omschrijvingen en voorschriften die, tenzij anders aangegeven, gelden voor alle subsidies op het sociaal maatschappelijke terrein.

Deel 2: Beleidsregels

In dit deel staat waarvoor er subsidie wordt verstrekt. Aan de hand van de programmabegroting en beleidsmatige (kader)nota’s wordt per beleidsterrein ingegaan op de activiteiten en prestaties die in aanmerking komen voor subsidie. Verder bevatten deze regels specifieke beschrijvingen met betrekking tot onder andere doelgroepen, subsidiabele activiteiten en kosten en (inhoudelijke) subsidievoorwaarden.

DEEL 1. ALGEMENE REGELS

1 Subsidies

In de Asv wordt als hoofdlijn ingezet op drie subsidiesoorten: de jaarlijkse subsidies, meerjarige subsidies en de eenmalige subsidies.

De procedures voor het aanvragen en verantwoorden van deze subsidies zijn in de Asv beschreven. De subsidiesoorten worden hieronder uitgewerkt. Ook wordt nader ingegaan op bepaalde aspecten van de algemene subsidieverordening.

1.1 Jaarlijkse subsidie en meerjarige subsidie

Jaarlijkse subsidies zijn subsidies voor één kalenderjaar. Meerjarige subsidies zijn subsidies voor twee kalenderjaren. De subsidies verschillen in tijdsduur, maar worden beiden verstrekt voor activiteiten en prestaties passend in het gemeentelijke (subsidie)beleid. Uitgangspunt is dat bij subsidieverstrekking afspraken worden gemaakt over door de gemeente gewenste resultaten en maatschappelijke effecten.

Jaarlijkse en meerjarige subsidies worden zoveel mogelijk verleend als vaste bedragen. Instellingen worden geacht hiermee voldoende gemeentelijke financiering te hebben gekregen. Dit betekent dat instellingen voor eventuele tegenvallers niet terecht kunnen bij de gemeente. Wanneer er sprake is van meevallers, heeft het college de bevoegdheid te bepalen hoe hiermee wordt omgegaan.

Jaarlijkse en meerjarige subsidies worden verleend als:

  • a.

    Instandhoudingsubsidie: de subsidie waarmee een zodanig deel van de uitvoering van activiteiten wordt bekostigd dat deze met in achtneming van door het college gestelde voorwaarden redelijkerwijs kunnen worden voortgezet.

  • b.

    Garantiesubsidie: de subsidie voor activiteiten met een onzeker verloop en waarvoor door de aanvrager bij het college een reëel sluitende begroting is overgelegd.

  • c.

    Budgetsubsidie: de subsidie waarbij vooraf door de subsidiënt (= de gemeente) aan een instelling voor een bepaalde periode een bedrag aan middelen wordt verleend voor afgesproken activiteiten en prestaties. Over de afgesproken activiteiten en prestaties wordt eerst onderhandeld en de uitkomsten worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst.

De uitvoeringsovereenkomst

Het college sluit een uitvoeringsovereenkomst met een subsidieontvanger ter uitvoering van een subsidiebeschikking. De subsidiebeschikking die ten grondslag ligt aan de uitvoeringsovereenkomst bevat een korte beschrijving van de activiteiten en prestaties, het subsidiebedrag en de belangrijkste subsidieverplichtingen met de termijn waarvoor de subsidie geldt. In de uitvoeringsovereenkomst worden genoemde elementen uitgewerkt en wordt ook aangegeven aan welke gemeentelijke doelen de subsidie moet bijdragen. Als het om activiteiten gaat, dan worden deze in de uitvoeringsovereenkomsten nader beschreven en afhankelijk van de activiteit aan meetbare resultaten gekoppeld. Verder bevat de uitvoeringsovereenkomst subsidievoorwaarden en kunnen er wederzijdse afspraken in worden opgenomen.

Verantwoording uitvoeringsovereenkomst

De subsidieontvanger met wie het college een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten, overlegt binnen de in artikel 19 lid 1 van de Asv bedoelde termijn, naast de in de Asv benoemde stukken een eindrapportage. In de eindrapportage legt de subsidieontvanger per product of activiteit verantwoording af over de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen inzet, prestaties, resultaten, en financiën. Gebeurt dit niet, niet tijdig of onvolledig, dan stelt het college de subsidie lager vast en kan het college besluiten tot terugvordering. Dit gebeurt in verhouding met de geconstateerde niet nakoming van voorschriften bij de subsidieontvanger.

1.2 Eenmalige subsidie

Eenmalige subsidies zijn bestemd voor bijzondere incidentele activiteiten of projecten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een bepaalde periode van maximaal drie achtereenvolgende jaren subsidie wil verstrekken.

Voorbeelden van eenmalige subsidies:

  • 1.

    incidentele subsidie

  • 2.

    investeringssubsidie

1.2.1 Incidentele subsidie

Incidentele subsidies zijn bestemd voor de uitvoering van activiteiten die eenmalig worden gesubsidieerd. Hiertoe behoren ook subsidies voor kadervorming (deskundigheidsbevordering), activiteiten waarvoor geen aparte subsidie is geraamd in het jaarlijkse subsidieprogramma en bij calamiteiten. Voorbeelden van incidentele subsidies zijn subsidies uit waardering voor een bepaalde activiteit, subsidies in het kader van een bepaald project en subsidies in de vorm van een garantie. In het jaarlijkse subsidieprogramma (zie hieronder bij 2) staan de actuele subsidieregelingen voor het verstrekken van incidentele subsidies.

1.2.2 Investeringssubsidie

Een investeringssubsidie wordt verleend voor het verbeteren of bouwen van accommodaties die eigendom zijn van de subsidievragende instelling.

Onder een investering wordt in dit kader verstaan de aankoop, stichting of verbouwing van onroerend goed voor de uitvoering van activiteiten die passen in het gemeentelijke (subsidie)beleid.

In aanvulling op het bepaalde in artikel 6 van de Asv moet de aanvrager van een investeringssubsidie een investeringsplan overleggen. Dit plan geeft o.a. aan op welke wijze in de financiering en dekking wordt voorzien, waarbij de instelling tenminste 2/3 uit eigen middelen dan wel via een lening financiert.

Een eventuele gemeentegarantie voor de lening staat los van de investeringssubsidie en wordt apart beoordeeld aan de hand van de regels in de Verordening gemeentegaranties De Bilt 2010.

Voorliggende voorziening:

Een door de gemeente gegarandeerde geldlening, in plaats van subsidie, geldt als voorliggende voorziening.

Besluitvorming:

Investeringssubsidies staan niet op voorhand in de programmabegroting. Er is altijd afzonderlijke besluitvorming door de gemeenteraad nodig en er vindt een integrale afweging plaats binnen het geheel van de gemeentelijke begroting.

1.3 Subsidieprocedure en subsidieprogramma

In het subsidieprogramma staan de instellingen, groepen of personen aan wie een subsidie zal worden verleend. Verzoeken voor een jaarlijkse en meerjarige subsidie moeten in het jaar voorafgaande aan de subsidieperiode vóór 1 mei worden ingediend bij het college.

Voor het subsidieprogramma geldt de volgende procedure

In september stelt het college een ontwerp subsidieprogramma vast. Dit ontwerp wordt door het college in de inspraak gebracht. Alle subsidievragers krijgen hiervan bericht, via een perspublicatie wordt het subsidieprogramma verder verspreid. Het ontwerp subsidieprogramma wordt ook ter inzage gelegd.

Tijdens de inspraakperiode kan een belanghebbende mondeling, eventueel via een inspraakbijeenkomst, en schriftelijk zienswijzen op het programma indienen bij het college. Het college stelt vervolgens het subsidieprogramma vast en beslist conform de Asv vóór 1 december op elk subsidieverzoek. De verzoekers krijgen daarvan bericht door middel van een subsidiebeschikking.

Belanghebbenden kunnen tegen elke beschikking een bezwaarschrift indienen bij het college. Instellingen die niet in het subsidieprogramma voorkomen ontvangen geen subsidie. Dit laatste geldt niet voor eenmalige subsidies.

1.4 Begrotingsvoorbehoud, subsidieplafond en verdeelsleutel

1.4.1 Begrotingsvoorbehoud

Vooruitlopend op de vaststelling van een programmabegroting kan het college al subsidies verlenen. De subsidieverlening gebeurt dan onder voorwaarde dat de raad bij de vaststelling van de begroting voldoende middelen beschikbaar stelt.

1.4.2 Vaststelling en bekendmaking subsidieplafond

Met het jaarlijks vaststellen van de programmabegroting bepaalt de raad de voor dat jaar beschikbare subsidiebudgetten. Volgens de Asv kan het college na vaststelling van de begroting per beleidsterrein of onderdeel daarvan subsidieplafonds instellen.

1.4.3 Subsidieverdeelsleutels (manier van verdeling)

De (deel)subsidieplafonds worden door het college gekoppeld aan activiteiten en prestaties met bijbehorende verdeelsleutels. Naast inhoudelijke overwegingen is het bereiken van (deel)subsidieplafonds voor het college reden om aanvragen te weigeren.

Wanneer er sprake is van afbouw van een jaarlijkse subsidie handelt de gemeente te alle tijde zorgvuldig en hanteert daarbij de wettelijke afbouwtermijnen.

1.4.4 Subsidietenders

Het college kan tenders uitschrijven waarbij per tender een subsidieplafond wordt vastgesteld. Alle inschrijvingen op de subsidietender die voor subsidie in aanmerking komen en die niet worden geweigerd op grond van artikel 9 van de Asv, worden door het college gerangschikt op een prioriteitenlijst. Rangschikking vindt plaats op basis van door het college te bepalen rangschikkingscriteria.

Ten behoeve van de rangschikking worden per criterium:

  • a.

    0 punten toegekend indien niet wordt voldaan aan het criterium;

  • b.

    1 punt toegekend indien in zeer beperkte mate wordt voldaan aan het criterium;

  • c.

    2 punten toegekend indien in beperkte mate wordt voldaan aan het criterium;

  • d.

    3 punten toegekend indien in ruime mate wordt voldaan aan het criterium;

  • e.

    4 punten toegekend indien in zeer ruime mate wordt voldaan aan het criterium.

Aanvragen die voldoende punten behalen, krijgen subsidie in volgorde van de rangschikking. Er wordt nooit meer subsidie verstrekt dan het beschikbare budget. Aanvragen die na rangschikking minder dan 9 punten en niet ten minste bij één criterium minimaal 3 punten toegekend krijgen, worden afgewezen. Ook als er nog budget beschikbaar is.

1.4.5 Stimuleren vernieuwing

Het college kan voor bestaande subsidierelaties voor vernieuwende voorstellen nadere afspraken maken over het in te zetten budget. Hiervoor kan een lichtere verantwoordingslast worden toegepast. Hierbij kan het gaan om afspraken die het college kan maken over terugvordering van het deel van het budget dat gebruikt is voor vernieuwing.

Binnen het bestaande of toegekende subsidiebudget kan ruimte beschikbaar gemaakt worden voor projecten die gericht zijn op de uitvoering van activiteiten die voldoen aan één of meer van de hierna opgenomen criteria:

  • a.

    het project is vernieuwend;

  • b.

    het project is gericht op het initiëren van nieuwe vormen van samenwerkingen, die een wezenlijke bijdrage geven aan het doel waarvoor de subsidie wordt verleend;

  • c.

    het project is gericht op ontwikkelen van andere typen activiteiten;

  • d.

    het project maakt gebruik van moderne instrumenten;

  • e.

    het project is gericht op nieuwe doelgroepen.

1.5 Verantwoording en steekproeven

1.5.1 Verantwoording en vaststelling vanaf 2019

In de nieuwe subsidiesystematiek vallen, tenzij anders vermeld, bij subsidiebedragen tot maximaal € 5.000,- de subsidieverlening en subsidievaststelling samen. Er vindt dan geen aparte afrekening plaats.

Tussen € 5.000,- en € 50.000,- geldt een verantwoording over de inhoud (prestaties) en boven € 50.000,- wordt verantwoord over de inhoud en de kosten (zie tabel hieronder). Nadat alle stukken van de subsidieontvanger binnen de door het college gestelde termijn zijn ontvangen en indien deze voldoen aan de eisen, wordt de subsidie vastgesteld.

Subsidiebedrag

Verantwoording bevat:

Soort verantwoording

Aanvraag tot vaststelling

Inhoudelijk verslag / jaarverslag

Financieel verslag / jaarrekening

Verklaring kascontrole commissie

Verklaring accountant

< € 5.000

Geen, indien door college gewenst licht administratief

-

(tenzij anders vermeld)

Indien gewenst licht administratief

-

-

-

≥ € 5.000

en < € 50.000

Inhoudelijk

x

x

-

-

-

Vanaf

€ 50.000

Inhoudelijk en financieel

x

x

x

-

x

1.5.2 Steekproeven

Het college gaat uit van vertrouwen, dat betekent minder controle bij de kleinere subsidies. Om de kleinere subsidies toch te kunnen toetsen aan doelmatigheid en rechtmatigheid van de besteding van het subsidiebedrag wordt er ieder jaar een aselecte steekproef gehouden, waarbij een aantal subsidies worden getoetst.

Jaarlijks worden een aantal subsidieontvangers uit de categorie tot € 5000,- gecontroleerd. Van deze subsidieontvangers wordt achteraf een inhoudelijke en financiële verantwoording gevraagd in de vorm van een inhoudelijk verslag/jaarverslag, een financieel verslag/jaarrekening en een verklaring van de kascontrolecommissie.

1.6 Overige regels

1.6.1 Ondergrens jaarlijkse en meerjarige subsidie

Vanaf 2014 verleent het college om efficiency redenen geen subsidies lager dan € 500,-. Het college kan besluiten van deze ondergens af te wijken.

1.6.2 Eigen middelen aanvrager

  • Voor jaarlijkse en meerjarige subsidies zal in 2019 onderzocht worden op welke manier zelfredzaamheid gestimuleerd kan worden. Als blijkt dat een eigen bijdrage tot de mogelijkheden behoort, zal dit gefaseerd worden geïmplementeerd.

  • Voor incidentele subsidies geldt vanaf 2013 een eigen bijdrage (inclusief bijdrage van derden) van minimaal 25%.

  • Voor investeringssubsidies zie onderdeel 1.2.2.

1.6.3 Subsidieontvanger

  • Bij het verstrekken van subsidie aan natuurlijke personen zijn zij als persoon verantwoordelijk voor een rechtmatige besteding van de subsidie.

  • Bij subsidiebedragen hoger dan € 2.500,- wordt alleen subsidie verstrekt aan rechtspersonen met een volledige rechtsbevoegdheid. Dit geeft de gemeente meer zekerheid en beperkt de risico’s voor de subsidieontvanger.

  • De gesubsidieerde activiteit van de subsidieontvanger moet zonder winstoogmerk zijn. De aanvrager zelf mag wel een winstoogmerk hebben.

1.6.4 Voorwaarden uitbetaling subsidies

Bij de uitbetaling van voorschotten en definitieve subsidiebedragen wordt rekening gehouden met artikelen 13 en 22 van de Asv. Wanneer de opgevraagde gegevens voor verlening of vaststelling niet compleet zijn, zal het college het bedrag niet uitbetalen dan wel terugvorderen.

1.6.5 Standaardberekeningswijzen uurtarieven (uitwerking artikel 23 Asv)

Uurtarieven worden berekend met behulp van een integrale kostprijsberekening. Integrale kostprijsberekening houdt in dat alle kosten van een organisatie worden doorberekend. Het gaat om de kosten die direct toegerekend kunnen worden aan de te organiseren activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, én om de kosten van de organisatie die niet direct toegerekend kunnen worden verminderd met mogelijke inkomsten.

1.6.6 Subsidiabele kosten en kostenbegrippen (uitwerking artikel 23 Asv)

Personeelskosten

Onder personeelskosten worden verstaan de door het college in de begroting van de instelling aanvaarde kosten als gevolg van het in dienst hebben van beroepskrachten.

Tot de personeelskosten worden gerekend:

  • a.

    de minimaal volgens geldende collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s) verplichte salarissen, vergoedingen en uitkeringen met uitzondering van overwerk;

  • b.

    het werkgeversaandeel in de wettelijk verplichte sociale lasten en in de premiekosten van volgens een geldende CAO afgesloten pensioenverzekering.

Huisvestingskosten

Onder huisvestingskosten worden verstaan de door het college in de begroting van een instelling aanvaarde kosten als gevolg van het huren of in eigendom hebben van accommodaties waarin gesubsidieerde activiteiten plaatsvinden.

Tot de huisvestingskosten worden gerekend:

  • a.

    de huursom van gebouwen of terreinen en de kosten aan erfpacht of een ander zakelijk recht;

  • b.

    de afschrijving op investeringen voor gebouwen, verbouwing, verwarmingsinstallatie en groot onderhoud;

  • c.

    de rente van geldleningen voor de financiering van investeringen voor huisvesting als bedoeld onder b.

Overige kosten

Onder overige kosten worden verstaan de door het college in de begroting van de instelling aanvaarde kosten voor zover niet zijnde personeels- en huisvestingskosten zoals hierboven aangegeven.

1.6.7 Indexering

Loongevoelig deel

Bijna alle subsidiebedragen worden jaarlijks geïndexeerd voor kostenontwikkelingen, mits de subsidie instelling dit in de subsidieaanvraag onderbouwd. Indexering is niet van toepassing op subsidiemaatstaven die zich hiervoor niet lenen (zoals subsidie voor het aflossen van een lening) en op subsidiebedragen die uitdrukkelijk van indexering zijn uitgesloten.

De gemeente indexeert niet meer dan de index die wordt bepaald door de prijsmutatie overheidsconsumptie voor lonen en salarissen. Het betreft de prijsmutatie in de mei – juni circulaire voor het Gemeentefonds voor het daaropvolgende begrotingsjaar. Dit opdat bij de subsidieverlening de hoogte van subsidies voor dat jaar direct vastliggen.

Prijsgevoelig deel

Het indexeren van vaste bedragen, niet-loongevoelige subsidies en prijsgevoelige componenten van budgetsubsidiëring gebeurt met behulp van de prijsmutatie overheidsconsumptie voor netto materiële consumptie (goederen en diensten) zoals opgenomen in mei – juni circulaire voor het Gemeentefonds voor het daarop volgende begrotingsjaar.

Jaarlijkse percentages

De exacte indexcijfers staan in het jaarlijkse subsidieprogramma. Er vindt geen correctie van de gevraagde subsidiebedragen plaats indien de index hoger is dan gevraagd.

1.6.8 Eigen vermogen en voorzieningen

In artikel 24, eerste lid, van de Asv is aangegeven dat met toestemming van het college subsidieontvangers een eigen vermogen mogen vormen en voorzieningen mogen treffen voor bestemmingen die passen binnen de doelen van de subsidieverlening.

Bij vermogen wordt onderscheid gemaakt tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. Reserves behoren tot het eigen vermogen en voorzieningen tot het vreemd vermogen. Reserves zijn vermogensbestanddelen die bedrijfseconomisch vrij besteedbaar zijn. De reserves kunnen worden ingedeeld in algemene en bestemmingsreserves. Algemene reserves zijn reserves met een algemeen karakter. Zij zijn vrij aanwendbaar en noodzakelijk als buffer voor het opvangen van onvoorziene tegenvallers. Bestemmingsreserves zijn specifieke reserves waar het bestuur een bepaalde bestemming aangeeft.

Voorzieningen zijn, zoals gezegd, een deel van het vreemd vermogen. De vorming van voorzieningen vindt plaats ten laste van het resultaat. Voorzieningen mogen alleen worden opgenomen als er sprake is van een te kwantificeren financiële verplichting of financieel risico. Een voorziening is daarmee niet meer vrij besteedbaar. Zij worden aangewend voor het doel / risico waarvoor zij zijn ingesteld.

Het bepalen van het toegestane eigen vermogen en de voorzieningen gebeurt aan de hand van een door de subsidieontvanger in te dienen plan. In dat plan staan de door de subsidieontvanger gewenste dan wel noodzakelijk geachte reserves en voorzieningen. De algemene reserve maakt ook onderdeel uit van het plan en is het bedrag dat resteert als de overige reserves en voorzieningen zijn gevuld.

Volgens artikel 24, derde lid, van de Asv mag de algemene reserve bij jaarlijkse en meerjarige subsidies of eenmalige subsidies voor meerdere jaren maximaal 10% van de goedgekeurde jaarlijkse lasten bedragen.

De feitelijke beoordeling van reserves en voorzieningen van subsidieontvangers vindt jaarlijks plaats met behulp van jaarrekeningen. Wanneer dit gebeurd is afhankelijk van het subsidiebedrag en het soort subsidie.

Bij jaarlijkse en meerjarige subsidies tot € 50.000,- gebeurt dit voorafgaande aan het subsidiejaar bij de subsidieverlening en vanaf € 50.000,- na afloop van het subsidiejaar bij de subsidievaststelling. Als de algemene reserve boven de 10% uitkomt, besluit het college tot afromen. In plaats van afromen kan de reserve ook worden betrokken bij het bepalen van toekomstige subsidies.

Ook bij eenmalige subsidies spelen reserves en voorzieningen een rol. Wordt een aanvraag ingediend en beschikt de aanvrager over voldoende middelen om de activiteit zonder subsidie uit te voeren, dan wordt de aanvraag afgewezen. Het college kan gemotiveerd van deze regel afwijken.

1.6.9 Inkomsten uit onderverhuur

Voor gesubsidieerde instellingen geldt geen afdracht van inkomsten uit incidentele onderverhuur en zijn de opbrengsten van de instellingen vrij besteedbaar.

DEEL 2. BELEIDSREGELS

1 Algemeen

  • 1.

    De maatschappelijke organisatie ontplooit aantoonbaar activiteiten die bijdragen aan de beleidsdoelen van de gemeente De Bilt;

  • 2.

    De maatschappelijke organisatie onderzoekt samen met de gemeente naar mogelijkheden om gefaseerd zelfstandigheid te stimuleren, indien mogelijk door eigen inkomsten te genereren of door cofinanciering door een andere organisatie dan de gemeente.

  • 3.

    De maatschappelijke organisatie waarborgt dat haar activiteiten een duurzaam effect hebben en goed aansluiten bij de – steeds veranderende – behoeften in de samenleving;

  • 4.

    De maatschappelijke organisatie werkt actief samen met andere maatschappelijke organisaties binnen gemeente De Bilt aan de totstandkoming van onderlinge verbindingen met als doel onnodige bureaucratie tegen te gaan en cliënten beter en efficiënter te bedienen.

  • 5.

    De subsidieontvanger streeft ernaar om activiteiten toegankelijk te maken voor zoveel mogelijk verschillende doelgroepen op basis van het principe ‘iedereen doet mee’ (een inclusief beleid).

2 Armoedebeleid

2.1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • Inwoners met een laag inkomen: inwoners met een inkomen met een maximum van 125-130% van het wettelijk minimumloon of inwoners die deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering (CAZ).

  • Kinderen: inwoners van de gemeente De Bilt tot 18 jaar.

  • Taalachterstand: taalniveau dat lager is dan referentieniveau 1F als bedoeld in bijlage 1 bij artikel 2 van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.

2.2 Beleidsdoelstellingen

2.2.1 Beleidskader: Gemeentelijk Armoedebeleid De Bilt 2017: Doe Mee(r)

De gemeente De Bilt wil met het gemeentelijk armoedebeleid bereiken dat ook inwoners met een laag inkomen zo veel mogelijk en zo gewoon mogelijk mee kunnen doen in de samenleving en dat oorzaken die hierbij belemmerend werken, zoals taalachterstand en schulden, worden aangepakt.

2.2.2 Doelstellingen

Beleidsdoel 1: Vergroten gebruik gemeentelijke inkomensregelingen en -ondersteuning

De gemeente wil dat het gebruik van de inkomensregelingen en -ondersteuning die de subsidieontvangers bieden, wordt geoptimaliseerd. Hiermee wordt sociale uitsluiting van inwoners met een laag inkomen voorkomen en kunnen hun kinderen evenwichtig volwassen worden. Om dit te realiseren, moeten maatschappelijke organisaties de onderlinge samenwerking verbeteren door beter naar elkaar door te verwijzen.

Beleidsdoel 2: Aanpakken belemmerende taalachterstand en schulden

De gemeente wil belangrijke oorzaken van de armoedeproblematiek aanpakken. Met name taalachterstanden en problematische schulden werken belemmerend voor deelname aan de arbeidsmarkt en moeten zo veel mogelijk worden weggenomen. Dit moet ook leiden tot een afname van het aantal inwoners met een laag inkomen.

Beleidsdoel 3: Stimuleren van maatschappelijke- en arbeidsparticipatie

De gemeente wil sociale uitsluiting voor inwoners met een smalle beurs zoveel mogelijk voorkomen. We zorgen ervoor dat kinderen niet de dupe zijn van de situatie van de ouders. Kinderen moeten weten en voelen dat ze er toe doen. Dit stimuleert dat ze evenwichtig volwassen worden.

Beleidsdoel 4: Voorkomen van financiële problemen

De gemeente wil zoveel mogelijk voorkomen dat inwoners financiële problemen krijgen of in de schulden terecht komen. Om dit te realiseren, is het onder andere belangrijk dat maatschappelijke organisaties goed met elkaar samenwerken en naar elkaar doorverwijzen.

2.3 Subsidiabele kosten

Er kan subsidie worden aangevraagd voor de personeels-, materiaal- en/of huisvestingskosten, die gemoeid zijn met de uitvoering van de volgende activiteiten:

  • 1.

    Activiteiten die sociale uitsluiting van inwoners met een laag inkomen tegengaan;

  • 2.

    Activiteiten die sociale uitsluiting van kinderen van inwoners met een laag inkomen tegengaan;

  • 3.

    Activiteiten gericht op het aanpakken van taalachterstanden;

  • 4.

    Activiteiten gericht op het aanpakken van problematische schulden;

  • 5.

    Activiteiten gericht op de arbeidsparticipatie van inwoners met een laag inkomen.

2.4 Beoordelingscriteria

Maatschappelijke organisaties die in aanmerking willen komen voor subsidie, moeten voldoen aan alle volgende criteria:

  • 1.

    De maatschappelijke organisatie ontplooit aantoonbaar activiteiten die bijdragen aan de beleidsdoelen van de gemeente De Bilt op het gebied van armoedebeleid;

  • 2.

    De maatschappelijke organisatie stimuleert het gebruik van inkomensregelingen en inkomensondersteunende voorzieningen die worden aangeboden door andere maatschappelijke organisaties in de gemeente De Bilt.

  • 3.

    De maatschappelijke organisatie streeft ernaar om activiteiten toegankelijk te maken voor zoveel mogelijk verschillende doelgroepen op basis van het principe ‘iedereen doet mee’ (een inclusief beleid);

  • 4.

    De maatschappelijke organisatie werkt actief samen met andere maatschappelijke organisaties binnen gemeente De Bilt aan de totstandkoming van onderlinge verbindingen met als doel onnodige bureaucratie tegen te gaan en cliënten beter en efficiënter te bedienen.

3 Jeugd(hulp) en onderwijsachterstanden

3.1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • Gezin: samenwerkingsvorm die een herkenbare sociale eenheid op microniveau vormt, met al dan niet verwante personen die duurzame en affectieve banden hebben en elkaar onderling steun en verzorging verlenen.

  • Individuele voorzieningen: vormen van jeugdhulp die pas toegankelijk zijn:

    • Nadat de professional in het gebiedsteam samen met het gezin een ondersteuningsplan heeft opgesteld waarbij specialistische ondersteuning noodzakelijk wordt geacht;

    • Na verwijzing van een huisarts, jeugdarts of medisch specialist;

    • Na een uitspraak van de rechter.

  • Jeugdhulp: jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

  • Jeugdige: persoon als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet en die inwoner is van de gemeente De Bilt.

  • Residentiële zorg: hulpverlening waarbij jeugdigen op vrijwillige of gedwongen basis (tijdelijk) dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven.

3.2 Beleidsdoelstellingen

3.2.1 Beleidskader: Jeugdhulp ............ Route Zuidoost en Beleids- en nadere regels Jeugdhulp 2017

De gemeente wil dat jeugdigen gezond en veilig kunnen opgroeien en zich daarbij maximaal kunnen ontwikkelen. Jeugdigen en ouders krijgen waar nodig passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

3.2.2 Doelstellingen

Beleidsdoel 1: Jeugdigen groeien gezond en veilig op en ontwikkelen zich maximaal

Jeugdigen groeien gezond en veilig op en kunnen zich daarbij maximaal ontwikkelen en ontplooien. De gemeente wil dat jeugdigen zich naar vermogen kunnen ontwikkelen tot zelfbewuste en zelfstandige (jong)volwassenen.

Beleidsdoel 2: Versterken eigen kracht jeugdige en probleemoplossend vermogen gezin

De gemeente streeft naar een toename van het aantal jeugdigen en ouders dat op eigen kracht opvoed- en opgroeiproblemen kan oplossen. Dit moet leiden tot een afname van het aantal jeugdigen dat gebruik hoeft te maken van individuele voorzieningen of specialistische jeugdhulp.

3.3 Subsidiabele kosten

Er kan subsidie worden aangevraagd voor de personeels-, materiaal- en/of huisvestingskosten, die gemoeid zijn met de uitvoering van de volgende activiteiten:

  • 1.

    Activiteiten gericht op de ontwikkeling en/of ontplooiing van jeugdigen;

  • 2.

    Activiteiten gericht op het versterken van de eigen kracht van jeugdigen;

  • 3.

    Activiteiten gericht op het versterken van het probleemoplossend vermogen van gezinnen met jeugdigen;

  • 4.

    Activiteiten gericht op toeleiding en toegang tot jeugdhulp;

  • 5.

    Activiteiten gericht op coördinatie van zorg;

  • 6.

    Activiteiten die kindermishandeling tegengaan.

3.4 Beoordelingscriteria

Maatschappelijke organisaties die in aanmerking willen komen voor subsidie, moeten voldoen aan alle volgende criteria:

  • 1.

    De maatschappelijke organisatie ontplooit aantoonbaar activiteiten die bijdragen aan de beleidsdoelen van de gemeente De Bilt op het gebied van jeugdhulp en/of onderwijsachterstanden;

  • 2.

    De maatschappelijke organisatie werkt vraaggericht en integraal, zodat alle aspecten van het dagelijks leven van jeugdigen worden betrokken;

  • 3.

    De maatschappelijke organisatie biedt de toegang tot informatie, advies en ondersteuning zo dicht mogelijk bij de jeugdigen aan;

  • 4.

    De maatschappelijke organisatie zorgt ervoor dat jeugdigen en gezinnen te maken hebben met één plan en één regisseur/aanspreekpunt;

  • 5.

    De maatschappelijke organisatie stimuleert zelfstandigheid, zelfredzaamheid en de inzet van het eigen sociale netwerk van jeugdigen;

  • 6.

    De subsidieontvanger streeft ernaar om activiteiten toegankelijk te maken voor zoveel mogelijk verschillende doelgroepen binnen jeugdigen op basis van het principe ‘iedereen doet mee’ (een inclusief beleid);

  • 7.

    De maatschappelijke organisatie waarborgt dat haar activiteiten een duurzaam effect hebben en goed aansluiten bij de – steeds veranderende – behoeften in de samenleving.

Om in aanmerking te komen voor subsidie met betrekking tot onderwijsachterstanden moet in ieder geval worden voldaan aan criteria 1,2,3 en 7.

4 Kunst en Cultuur

4.1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • Creatief partnerschap: samenwerking met als doel de totstandkoming van cultureel aanbod.

  • Cultureel aanbod: het geheel van culturele waarden, voorwerpen, manifestaties en activiteiten in de gemeente De Bilt.

  • Cultureel ondernemerschap: de optimale balans tussen zakelijke en artistieke doelstellingen.

  • Culturele organisatie: organisatie die een cultureel aanbod verzorgt.

  • Eigen financiering: het percentage middelen, afkomstig uit een andere inkomstenbron dan subsidie van de gemeente De Bilt, waarmee de subsidieontvanger de eigen activiteiten en vaste lasten financiert.

  • Expertise: kennis, bekwaamheid en/of deskundigheid die organisaties nodig hebben om de kwaliteit van de activiteiten te behouden en/of te verhogen.

  • Samenwerking:

    • a.

      activiteiten gericht op samenwerking binnen het culturele veld betreffende inhoud, gebruik maken van elkaars kunde of ruimte etc., en/of;

    • b.

      activiteiten die de scheiding tussen verschillende disciplines verminderen en daardoor nieuwe kansen bieden voor een nieuw publiek, en/of;

    • c.

      samenwerking tussen een culturele organisatie, welzijnsorganisatie of een onderwijsorganisatie.

4.2 Beleidsdoelstellingen

4.2.1 Beleidskader: Notitie cultuurbeleid gemeente De Bilt 2016-2020

Gemeente De Bilt streeft naar het optimaal bedienen van burgers door het versterken van het cultuuraanbod binnen de gemeente De Bilt. Om dit te realiseren streeft de gemeente ernaar om de culturele infrastructuur te versterken, het publieksbereik te vergroten en cultureel ondernemerschap te stimuleren.

4.2.2 Doelstellingen

Beleidsdoel 1: Versterken culturele infrastructuur door samenwerking te stimuleren

De gemeente wil de culturele infrastructuur versterken door samenwerking te stimuleren (en daarmee het optimaal gebruik van de verschillende faciliteiten en ruimtes). Daarbij streeft de gemeente naar het verhogen van de kwaliteit van het aanbod, ook van amateurverenigingen.

Beleidsdoel 2: Vergroten van publieksbereik

Cultuur is voor iedereen. Daarom wil de gemeente de culturele en maatschappelijke participatie en een goede vrijetijdsbesteding bevorderen. Door verbetering van de kwaliteit van het aanbod en door samenwerking – ook met andere beleidsterreinen zoals onderwijs, jeugd- en jongerenwerk en het participatiebeleid - wil de gemeente nieuwe doelgroepen aangespreken. Cultuur vervult hiermee een maatschappelijk rol en draagt bij aan participatie en integratie. De gemeente wil met name de cultuurparticipatie van jeugd en jongeren stimuleren.

Beleidsdoel 3: Stimuleren cultureel ondernemerschap

De gemeente wil cultureel ondernemerschap stimuleren, met extra aandacht voor de rol van instellingen, hun functie en de eigen mogelijkheden binnen het culturele veld. De gemeente hanteert als uitgangspunt dat gebruikers betalen voor deelname aan culturele activiteiten, waardoor culturele organisaties in ieder geval een deel van hun eigen inkomsten verwerven. In het kader van toegankelijkheid en laagdrempeligheid van het cultureel aanbod kan in sommige gevallen van dit uitgangspunt worden afgeweken.

4.2.3 Subsidiabele activiteiten en kosten

Er kan subsidie worden aangevraagd voor de personeels-, materiaal- of huisvestingskosten, die gemoeid zijn met de uitvoering van de volgende activiteiten:

  • 1.

    Activiteiten ten behoeve van inwoners van de gemeente De Bilt, die bijdragen aan het versterken van het culturele aanbod;

  • 2.

    Activiteiten gericht op samenwerking, binnen de gemeente De Bilt die ten goede komen aan een bloeiend cultureel leven;

  • 3.

    Activiteiten, die cultureel ondernemerschap stimuleren en/of als voorbeeld dienen voor de ontwikkeling van cultureel ondernemerschap.

4.2.4 Beoordelingscriteria

Culturele organisaties die in aanmerking willen komen voor een jaarlijkse of meerjarige subsidie, moeten voldoen aan de volgende criteria:

  • 1.

    De culturele organisatie ontplooit aantoonbaar activiteiten die bijdragen aan de beleidsdoelen van de gemeente De Bilt op het gebied van kunst en cultuur;

  • 2.

    De culturele organisatie werkt waar mogelijk en nodig naar het oordeel van de gemeente actief samen met andere (culturele) organisaties binnen gemeente De Bilt aan de totstandkoming van creatieve partnerschappen. Waar mogelijk worden verbindingen gelegd met andere beleidsterreinen;

  • 3.

    De maatschappelijke organisatie financiert <nader in te vullen>% van het benodigde totaalbudget uit eigen middelen en/of activiteiten dienen minimaal <nader in te vullen>% aan eigen inkomsten te genereren.

  • 4.

    De culturele organisatie werkt aantoonbaar aan het verhogen van de kwaliteit door expertise aan te trekken waar nodig;

  • 5.

    De culturele organisatie streeft ernaar om activiteiten toegankelijk te maken voor zoveel mogelijk verschillende doelgroepen op basis van het principe ‘iedereen doet mee’ (inclusief beleid).

  • 6.

    De maatschappelijke organisatie waarborgt dat haar activiteiten een duurzaam effect hebben en goed aansluiten bij de – steeds veranderende – behoeften in de samenleving;

Om in aanmerking te komen voor een eenmalige subsidie, moet in ieder geval worden voldaan aan criteria 1, 2 en 3.

5 Maatschappelijke Ondersteuning

5.1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • Gezin: samenwerkingsvorm die een herkenbare sociale eenheid op microniveau vormt, met al dan niet verwante personen die duurzame en affectieve banden hebben en elkaar onderling steun en verzorging verlenen.

  • Huiselijk geweld: geweld of bedreiging daarmee als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1 van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning De Bilt 2015.

  • Intramurale voorziening: instelling die 24-uurszorg biedt aan mensen die intensieve zorg en begeleiding nodig hebben.

  • Jeugdige: persoon als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet en die inwoner is van de gemeente De Bilt.

  • Maatschappelijke ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, met uitzondering van het bieden van beschermd wonen en opvang.

  • Mantelzorg: hulp als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • Participatie: deelname als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • Zelfredzaamheid: kwaliteit als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

5.2 Beleidsdoelstellingen

5.2.1 Beleidskader: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

De wet regelt de verantwoordelijkheid van gemeenten op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van burgers. Gemeenten moeten sociale samenhang, toegang tot voorzieningen en veiligheid bevorderen. Daarnaast moeten gemeenten ondersteuning organiseren voor personen die onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie.

5.2.2 Doelstellingen

Beleidsdoel 1: Bevorderen sociale samenhang, toegang tot voorzieningen en veiligheid

De gemeente De Bilt stimuleert de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente. Hiertoe behoort ook het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.

Beleidsdoel 2: Ondersteunen zelfredzaamheid en participatie

De gemeente streeft naar het vergroten van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning is erop gericht dat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

5.3 Subsidiabele kosten

Er kan subsidie worden aangevraagd voor de personeels-, materiaal- en/of huisvestingskosten, die gemoeid zijn met de uitvoering van de volgende activiteiten:

  • 1.

    Activiteiten die de sociale samenhang vergroten;

  • 2.

    Begeleiding van mantelzorg;

  • 3.

    Coördinatie en begeleiding van vrijwilligerswerk;

  • 4.

    Activiteiten die de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking verbeteren;

  • 5.

    Activiteiten die de veiligheid vergroten;

  • 6.

    Activiteiten die de leefbaarheid vergroten;

  • 7.

    Activiteiten die huiselijk geweld tegengaan.

5.4 Beoordelingscriteria

Maatschappelijke organisaties die in aanmerking willen komen voor subsidie, moeten voldoen aan de volgende criteria:

  • 1.

    De maatschappelijke organisatie ontplooit aantoonbaar activiteiten die bijdragen aan de beleidsdoelen van de gemeente De Bilt op het gebied van maatschappelijke ondersteuning;

  • 2.

    De maatschappelijke organisatie werkt vraaggericht en integraal, zodat alle aspecten van het dagelijks leven worden betrokken;

  • 3.

    De maatschappelijke organisatie biedt de toegang tot informatie, advies, zorg en ondersteuning zo dicht mogelijk bij de inwoners aan;

  • 4.

    De maatschappelijke organisatie streeft ernaar om activiteiten toegankelijk te maken voor zoveel mogelijk verschillende doelgroepen op basis van het principe ‘iedereen doet mee’ (een inclusief beleid);

  • 5.

    De maatschappelijke organisatie zorgt ervoor dat inwoners en gezinnen die steun nodig hebben te maken hebben met één plan en één regisseur/aanspreekpunt;

  • 6.

    De maatschappelijke organisatie stimuleert zelfstandigheid, zelfredzaamheid en de inzet van het eigen sociale netwerk van inwoners;

  • 7.

    De maatschappelijke organisatie waarborgt dat haar activiteiten een duurzaam effect hebben en goed aansluiten bij de – steeds veranderende – behoeften in de samenleving;

  • 8.

    De maatschappelijke organisatie financiert <nader in te vullen>% van het benodigde totaalbudget uit eigen middelen en/of activiteiten dienen minimaal <nader in te vullen>% aan eigen inkomsten te genereren.

6 Sport

6.1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • Jeugdigen: inwoners van de gemeente De Bilt tot 18 jaar.

  • Ministerie: ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • Senioren: inwoners van de gemeente De Bilt vanaf 65 jaar.

  • Specifieke doelgroepen: personen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking, personen met chronische aandoeningen, personen met overgewicht, senioren en jeugdigen, voor zover zij inwoner zijn van de gemeente De Bilt.

  • Sportorganisaties: Biltse sportverenigingen, sportkoepels en andere maatschappelijke organisaties, voor zover zij sportactiviteiten aanbieden.

6.2 Beleidsdoelstellingen

6.2.1 Beleidskader: Topper in sport en bewegen

Om zoveel mogelijk inwoners en specifieke doelgroepen beter te bereiken, wil de gemeente De Bilt dat sportverenigingen zich verder ontwikkelen tot maatschappelijke partners. De gemeente hecht waarde aan vitale inwoners die actief participeren in de lokale maatschappij.

6.2.2 Doelstellingen

Beleidsdoel 1: Sportverenigingen zijn vitaal en ontwikkelen zich

De gemeente wil dat specifieke doelgroepen worden bereikt door het organiseren van maatschappelijke activiteiten door sportverenigingen. Hiermee worden sportverenigingen een echte maatschappelijke partner, naast de belangrijke maatschappelijke rol die zij reeds vertolken bij het organiseren van sportactiviteiten en -evenementen. Daarnaast streeft de gemeente naar een afstemming van de voorzieningen van sportverenigingen.

Beleidsdoel 2: Inwoners participeren actief in de maatschappij

In en door sport kunnen mensen meedoen in de maatschappij. Sport levert een bijdrage aan re-integratie en (arbeids)participatie en daarmee aan sociale en economische zelfredzaamheid. Sport leert met name jeugdigen om bij zichzelf en anderen het beste naar boven te halen, zodat zij verder worden geholpen in de maatschappij.

6.3 Subsidiabele kosten

Er kan subsidie worden aangevraagd voor de personeels-, materiaal- en/of huisvestingskosten, die gemoeid zijn met de uitvoering van de volgende activiteiten:

  • 1.

    Het organiseren van sportactiviteiten en -evenementen gericht op specifieke doelgroepen;

  • 2.

    Het organiseren van andere maatschappelijke activiteiten, in combinatie met het aanbieden van sportactiviteiten gericht op specifieke doelgroepen;

  • 3.

    Activiteiten gericht op het leggen van een verbinding tussen sportorganisaties en een andere sector en die op grond van de regeling Impuls brede scholen, sport en cultuur van het ministerie in aanmerking komen voor cofinanciering door het de gemeente, gefinancierd door middelen vanuit het Rijk;

  • 4.

    Het stimuleren en ondersteunen van de huisvesting, activiteiten en organisatie van sportorganisaties.

6.4 Beoordelingscriteria

Sportorganisaties die in aanmerking willen komen voor subsidie, moeten voldoen aan de volgende criteria:

  • 1.

    De sportorganisatie ontplooit aantoonbaar activiteiten die bijdragen aan de beleidsdoelen van de gemeente De Bilt op het gebied van sport;

  • 2.

    De sportorganisatie biedt, waar mogelijk, zowel sportactiviteiten als andere maatschappelijke activiteiten aan;

  • 3.

    De sportorganisatie waarborgt dat haar activiteiten een duurzaam effect hebben en goed aansluiten bij de – steeds veranderende – behoeften in de samenleving;

  • 4.

    De sportorganisatie financiert een aanzienlijk deel van het benodigde totaalbudget uit eigen middelen dan wel uit inkomsten van deelnemers.

  • 5.

    De sportorganisatie streeft ernaar om, binnen haar mogelijkheden, activiteiten toegankelijk te maken voor zoveel mogelijk verschillende doelgroepen op basis van het principe ‘iedereen doet mee’ (een inclusief beleid);

Voor zover het gaat om activiteiten gericht op het leggen van een verbinding tussen sportorganisaties en een andere sector, kan een sportorganisatie in aanmerking komen voor de regeling Brede Impuls combinatiefuncties voor een gedeeltelijke bijdrage aan de personele kosten.

Ondertekening