Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2020

Geldend van 31-01-2020 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2020

De raad van de gemeente De Bilt;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19-11-2019, 45470;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

gezien het mondeling advies van Adviescommissie Sociaal Domein;

overwegende dat

  • inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • dat van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • dat inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

het noodzakelijk is om te beschikken over een actueel juridisch kader voor het afhandelen van aanvragen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

Besluit:

vast te stellen de navolgende:

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING DE BILT 2020.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • c.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • d.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • e.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • f.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • g.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding digitaal dan wel schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt het uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag voor het verkrijgen van een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college via een daartoe opgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3. Een cliënt met psychische of psychosociale problemen of een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweldkomt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4. Een cliënt komt enkel in aanmerking voor een financiële maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      hiermee naar oordeel van het college een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven en

    • b.

      het betreft een van de volgende voorzieningen;

      • 1ste

        de kosten voor verhuis- en herinrichting.

      • 2de

        de kosten voor een woningaanpassing.

      • 3de

        de kosten voor een vervoerskostenvergoeding daar waar het collectief vervoer geen passende oplossing biedt.

      • 4de

        een sportrolstoel.

  • 5. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie. Indien het college op basis van bovenstaande gronden (a en/of b) het verzoek tot maatwerkvoorziening afwijst, zal zij dat concreet onderbouwen en vastleggen in de beschikking.

  • 6. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 7. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdige beschikbare voorziening.

  • 8. Het college verstrekt rolstoelen en vervoersvoorzieningen uit het, met de leverancier hulpmiddelen vastgestelde, kernassortiment. Alleen wanneer het kernassortiment niet voorziet in een hulpmiddel dat bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt kan afgeweken worden van het kernassortiment. Voor scootmobielen geldt nadrukkelijk dat snelheid en actieradius geen reden zijn om af te wijken van het kernassortiment.

Artikel 9. Advisering

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van de cliënt dit vereist.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het PGB kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Regels voor PGB

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. De hoogte van een PGB:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld pgb-plan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

      • -

        welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maat-werkvoorziening behoren, de cliënt wil betrekken en

      • -

        indien van toepassing, welke hiervan de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk;

      • -

        wordt berekend op basis van een prijs of tarief.

  • 3. Waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 4. Waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de cliënt de hulp wil betrekken.

  • 5. Waarbij voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het derde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de cliënt de mogelijkheid heeft om de betreffende diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk,wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 6. Bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 7. Een persoon aan wie een pgb wordt versterkt kan diensten onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    • a.

      Het tarief of de prijs, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b onder 1°, bijdraagt aan maatschappelijke ondersteuning verleend door derden, niet zijnde op onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning, door een hulp uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 160% van het wettelijk minimumloon incl. vakantiegeld, geldend op de leeftijd van 21 jaar.

  • 8. Een persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten onder de volgende voorwaarden betrekken van een aanbieder van zorg of een ZZP-er:

    • 1°.

      door een al dan niet daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • 2°.

      door een al dan niet daartoe opgeleid persoon die als zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) de diensten verricht; op basis van 85% het laagste toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • a.

        een zaak: op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

      • b.

        vervoer van en naar de dagbesteding: op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte dagbestedingslocatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren;

      • c.

        taxi- en rolstoeltaxivervoer: op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van maximaal 1500 kilometers per jaar;

      • d.

        een autoaanpassing: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde leverancier;

      • e.

        verhuishulp: op basis van de laagste kostprijs van de verhuizing en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende verhuizer;

      • f.

        het bezoekbaar maken van een woning: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aannemer en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer;

      • g.

        aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel: op basis van de laagste prijs en het laagste tarief die hiervoor zouden worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde leverancier;

      • h.

        tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het PGB worden betaald.

Artikel 12. Bijdrage in de kosten van een algemene voorziening.

  • 1. Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten van het gebruik van de algemene voorziening:

    • a.

      collectief vervoer, ter hoogte van het bedrag van € 0,85 per zone;

    • b.

      de was- en strijkservice, ter hoogte van de kostprijs van de voorziening.

  • 2. Personen die gebruik maken van een U-pas en in het bezit zijn van een Wmo-indicatie betalen € 3,50 per week voor wassen en strijken.

Artikel 13. Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening en pgb’s

  • 1. Een persoon is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zo lang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb is verstrekt.

  • 2. Een persoon is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor beschermd wonen zonder wooncomponent ter hoogte van het landelijk geldende abonnementstarief per maand.

  • 3. Een persoon is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor wonen in een instelling, met wooncomponent, ter hoogte van de intramurale eigen bijdrage.

  • 4. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor

    • a.

      Kortdurend verblijf (respijtzorg).

    • b.

      Voorzieningen verstrekt aan inwoners jonger dan 18 jaar.

    • c.

      De periode van zorg wanneer er sprake is van een onderbreking van twee maanden of meer waarin er geen zorg wordt afgenomen.

  • 5. De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit 2015, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het landelijk geldende abonnementstarief voor de cliënt of de gehuwden cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig het volgende lid geen eigen bijdrage is verschuldigd voor.

  • 6.

    • a.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft van minder dan € 27.220;

    • b.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft van minder dan € 20.795;

    • c.

      de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen heeft van minder dan € 28.713.

  • 7. Het college kan afzien van het opleggen van een eigen bijdrage wanneer er sprake is van toeleiding tot schuldhulpverlening of het vermoeden van zorgmijding waarbij lid 6 a, b en c niet van toepassing is, voor een maximale termijn van 6 maanden.

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarde om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 15. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en PGB’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 6 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet Langdurige Zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 15a. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 15b. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 16. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Mantelzorgers van personen in de gemeente kunnen zich melden bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering.

De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit: waardebonnen ter waarde van € 50,00 voor mantelzorgers vanaf 18 jaar. De waardebonnen zijn te besteden bij de lokale Biltse winkels/ restaurant/ tuincentra.

Voor mantelzorgers tot 18 jaar die opgroeien in een gezin met zorg voor een ouder of een broer/zus stelt het college jaarlijks een cadeaubon van € 25,- beschikbaar.

Het mantelzorgsteunpunt De Bilt is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze cadeaubonnen.

Artikel 17. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 18. Klachtregeling

  • 1. Het college hanteert een gemeentelijke klachtenregeling voor het afhandelen van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de volgende voorzieningen: Individuele begeleiding; dagopvang; kortdurend verblijf; rolstoelen en vervoersmiddelen waaronder scootmobielen en (elektrische) driewielfietsen en Regiotaxi.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 19. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, vertegenwoordigd in de Adviesraad Sociaal Domein, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, vertegenwoordigd in de Adviesraad Sociaal Domein, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 21. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt één maal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens 2 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 22. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van ingezetene afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke voorzieningen De Bilt 2019 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke voorzieningen De Bilt 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke voorzieningen De Bilt 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke voorzieningen De Bilt 2019, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 24. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 01 januari 2020.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2019,

de griffier,

Drs. T.B.W.M. van de Torre

de voorzitter,

MR. S.C.C.M. Potters