Regeling vervallen per 25-01-2018

Besluit jeugdhulp gemeente De Friese Meren 2015

Geldend van 29-07-2015 t/m 24-01-2018

Intitulé

Besluit jeugdhulp gemeente De Friese Meren 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Friese Meren,

gelet op de artikelen 2 lid 3, 4 lid 2, 5 lid 1 en 6 leden 3 en 4 van de verordening jeugdhulp gemeente De Friese Meren 2015 (hierna: verordening) waarin de gemeenteraad de bevoegdheid om nadere regels te stellen heeft gedelegeerd aan het college,

besluit vast te stellen de volgende nadere regels:

Besluit jeugdhulp gemeente De Friese Meren 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Toepassingsgebied

Deze nadere regels zijn van toepassing enkel op individuele, niet-vrij toegankelijke voorzieningen.

Artikel 2. Begripsbepalingen

  • 1. De wet: Jeugdwet

  • 2. College: college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Ondersteuningsvraag: in de wet ook genoemd ‘hulpvraag’: de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet; niet zijnde informatie&advies.

  • 4. Melding: het eerste contact van een jeugdige en/of zijn ouder(s) met het college, in de praktijk met een deskundige namens het college, om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp.

  • 5. Het gesprek: een gesprek waarbij het college, in de praktijk een deskundige namens het college, met degene die jeugdhulp vraagt, zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondersteuningsvraag en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.

  • 6. Familiegroepsplan: een hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders,samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.

  • 7. Ondersteuningsplan: een plan dat de basis vormt voor het verlenen van jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 4.1.3 en hoofdstuk 6 van de wet; in de wet ook wel genoemd hulpverleningsplan of plan van aanpak.

Hoofdstuk 2. Toegang tot jeugdhulp

Artikel 3. Sociaal wijkteam

  • 1. De toegang tot ondersteuning is door de gemeente belegd in de sociale wijkteams. Er is een dekkend aanbod van het sociale wijkteams in de gemeente.

  • 2. Het sociale wijkteam, cluster jeugd en gezin voert de jeugdhulp uit en levert rond opvoeden en opgroeien:

    • a.

      op preventie gerichte informatie en activiteiten;

    • b.

      ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan;

    • c.

      deskundig advies aan personen die beroepsmatig met jeugdigen werken;

    • d.

      vraagverheldering en basisdiagnostiek bij hulpvragen van de jeugdigen en zijn ouders;

    • e.

      kortdurende hulp bestaande uit opvoed- en opvoedondersteuning en begeleiding;

    • f.

      coördinatie van zorg wanneer meerdere hulpverleners betrokken zijn en coördinatie gewenst wordt door de jeugdige of zijn ouders.

  • 3. De daartoe gemandateerde jeugdhulpwerker van het sociaal wijkteam neemt namens het college het besluit tot verwijzing naar individuele voorzieningen.

Hoofdstuk 3. Toegangsprocedure

Artikel 4. Algemeen

  • 1. Het college kent een individuele voorziening toe door middel van een besluit tot verwijzing, met een bepaalde geldigheidsduur, dat toegang geeft tot één of meerdere vormen van zorg.

  • 2. Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van het onderzoek naar de hulpvraag van de jeugdige en zijn ouders in het gesprek bedoeld in artikel 5 van dit Besluit en wanneer het gaat om een persoonsgebonden budget, op grond van hoofdstuk 4 van dit Besluit.

  • 3. Het college kan het gesprek als bedoeld in artikel 5 van dit Besluit achterwege laten, indien voldoende duidelijk is welke adequate individuele voorziening nodig is op basis van:

    • a.

      een verwijzing door de huisarts, medische specialist of jeugdarts conform artikel 2.6 eerste lid onder g van de wet of op basis van het intakegesprek van de betrokken aanbieder;

    • b.

      gesprekken rondom melding en onderzoek door ‘Veilig Thuis’;

    • c.

      ingeval Spoed4Jeugd een doorverwijzing doet naar een specialistische voorziening.

Artikel 5. Het gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders de hulpvraag.

  • 2. De jeugdige en/of zijn ouders mogen iemand meenemen bij het gesprek.

  • 3. De jeugdige en/of zijn ouders(s) stelt alle gegevens beschikbaar aan het college die voor het gesprek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De jeugdige en/of zijn ouder(s) verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4. Het college verzoekt de jeugdige en/of zijn ouder(s) alle informatie te verstrekken die van belang zijn voor het beantwoorden van de ondersteuningsvraag.

  • 5. Het college bespreekt in het gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders de ondersteuningsvraag en legt haar bevindingen vast in een ondersteuningsplan.

  • 6. Het college brengt de jeugdige en/of zijn ouder(s) op de hoogte van de mogelijkheid een familiegroepsplan op te stellen.

  • 7. Indien de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan wensen op te stellen worden afspraken gemaakt over:

    • a.

      de ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan;

    • b.

      over de termijn waarin het plan wordt ingediend.

  • 8. Het college brengt de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid van een persoonsgebonden budget en licht hen in over de gevolgen van de keuzen en de voorwaarden die daaraan verbonden zijn.

  • 9. Het college bespreekt in het gesprek tussen deskundige(n) en de jeugdige en/of zijn ouder(s) in ieder geval de navolgende onderwerpen:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      wat de jeugdige en zijn ouders zelf hebben gedaan om de bestaande problemen op te lossen en de mogelijkheden om op eigen kracht de ondersteuningsvraag te beantwoorden;

    • d.

      de mogelijkheden om met behulp van andere personen uit zijn/haar sociaal netwerk te komen tot verbetering van de ondersteuningsvraag;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan en de verordening, bedoeld in artikel 2.1 van de wet;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk individueel en op maat afgestemde voorziening, met het oog op het beantwoorden van de ondersteuningsvraag en de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

    • g.

      de mogelijkheid om een individuele voorziening te verstrekken;

    • h.

      de mogelijkheid om een ondersteuningsplan of familiegroepsplan op te stellen.

  • 10. In het ondersteuningsplan of familiegroepsplan wordt de ondersteuningsvraag gedefinieerd en het gewenste en het beoogde resultaat vastgesteld.

  • 11. Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, vraagt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 12. Indien van toepassing wordt aangekondigd dat een ouderbijdrage verschuldigd is.

  • 13. Als de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend of duidelijk is, kan het college in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 6. Het ondersteuningsplan

  • 1. Alle informatie die van belang is voor het beantwoorden van de ondersteuningsvraag wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan volgens een vastgesteld format. Het familiegroepsplan maakt deel uit van het ondersteuningsplan.

  • 2. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van de afspraken in een ondersteuningsplan.

  • 3. In artikel 4.1.2 van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1 van de Jeugdwet en indien sprake is van vroegsignalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen. Een familiegroepsplan kan alleen ingezet worden waar het gaat om het vrijwillige kader van de jeugdhulp.

  • 4. De jeugdige en/of ouders hebben het recht correcties en/of aanvullingen aan te brengen of het ondersteuningsplan.

  • 5. Het college kan (een) externe deskundige(n) om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de ondersteuningsvraag.

  • 6. Als de jeugdige en/of zijn ouders een persoonsgebonden budget willen aanvragen voegen zij aan het ondersteuningsplan een plan van aanpak persoonsgebonden budget en een verklaring omtrent kwaliteit toe.

  • 7. Het ondersteuningsplan fungeert als basis voor verstrekking van een individuele voorziening en de verdere jeugdhulp aan de jeugdige en/of zijn ouders. Het is daarmee het besluit tot verwijzing naar individuele voorzieningen.

Artikel 7. Criteria voor een individuele voorziening

  • 1. Het college kent een individuele voorziening toe indien en voor zover in het gesprek (of ondersteuningsplan zoals in artikel 4 vastgesteld is:

    • ·

      een individuele voorziening aangewezen is gezien de aard en ernst van de hulpvraag de jeugdige op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn ondersteuningsvraag kan vinden;

    • ·

      een algemene voorziening niet adequaat is voor de oplossing van de ondersteuningsvraag de jeugdige of zijn ouders geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening om de hulpvraag te beantwoorden.

  • 2. Het college legt conform het daartoe gestelde in artikel 5 van de verordening het besluit vast in een beschikking.

Artikel 8. Besluit

  • 1. In het besluit tot verwijzing naar een individuele voorziening wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      de vorm van zorg waartoe het besluit toegang geeft;

    • b.

      de duur van de geldigheid van het besluit;

  • 2. In geval van een besluit tot toekenning van een persoonsgebonden budget wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd: de hoogte van het besluit en hoe deze is berekenend.

Artikel 9. Vastlegging van gegevens

  • 1. Hulpvragen en de afhandeling daarvan en de benodigde relevante informatie om te komen tot een besluit met betrekking tot de verwijzing naar een individuele voorziening zoals verzameld tijdens het gesprek bedoeld in artikel 2 lid 4 worden voor zover nodig vastgelegd in het dossier van het sociaal wijkteam, cluster jeugd en gezin.

  • 2. De beoogde doelen, de verwachte voortgang en resultaten van de individuele voorziening worden verwerkt in het dossier zoals genoemd in het eerste lid.

  • 3. Uitkomsten van een advies van de extern deskundige of second opinion worden eveneens opgenomen in het dossier zoals genoemd in het eerste lid.

  • 4. De gegevensverwerking in het dossier zoals bedoeld in dit artikel vindt plaats met in achtneming de algemeen geldende regelgeving en wordt uitgewerkt in een privacy protocol.

  • 5. De gegevens van het besluit , zoals bedoeld in artikel 8, worden verwerkt in een apart registratiesysteem op grond van artikel 7.4.1 tweede lid van de wet.

Hoofdstuk 4. Persoonsgebonden budget (Pgb)

Artikel 10. Verzoek persoonsgeboden budget (Pgb)

Indien een individuele voorziening in natura niet passend wordt geacht kan de jeugdige en/of zijn ouders een verzoek indienen voor een persoonsgebonden budget. Dit verzoek omvat in elk geval:

  • a.

    de te treffen individuele voorziening en het beoogde doel;

  • b.

    de voorgenomen uitvoering daarvan inclusief uitvoerder en kosten;

  • c.

    de kwalificaties van de uitvoerder, en

  • d.

    een motivering waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder voor Zorg in Natura niet passend is naar het oordeel van de aanvrager.

Artikel 11. Regels persoonsgebonden budget

  • 1. Een persoonsgebonden budget kan worden toegekend als naar het oordeel van het college een jeugdige en/of zijn ouders:

    • a.

      over de bekwaamheid om zijn belangen ter zake te behartigen beschikt en op eigen kracht dan wel met hulp vanuit hun sociale netwerk dan wel een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te (laten) voeren;

    • b.

      voldoende is gemotiveerd dat een individuele voorziening in natura niet passend en toereikend wordt;

    • c.

      de kwaliteit van dienstverlening naar het oordeel van het college, voldoende gewaarborgd is.

  • 2. Vanaf het moment dat de zorg geleverd wordt, is de jeugdige en/of zijn ouders in de rol van opdrachtgever primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg, samen met zijn zorgaanbieder.

  • 3. Een persoonsgebonden budget mag niet worden verstrekt als het gaat om een minderjarige jeugdige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering opgelegd heeft gekregen of wanneer een jeugdige is opgenomen in een gesloten accommodatie.

  • 4. Een persoonsgebonden budget wordt geweigerd als er sprake is van spoedeisende hulp.

Artikel 12. Hoogte van een persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van een persoonsgebonden budget:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van een door de jeugdige en/of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het persoonsgebonden budget gaan besteden; en

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goed jeugdhulp in te kopen; en

    • c.

      is gebaseerd op de kosten van een voorziening in natura waarvoor een indicatie is afgegeven. Als de kosten hoger zijn dan de voorziening in natura, zijn de meerkosten voor rekening van de jeugdige en/of zijn ouders.

  • 2. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren als de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de maximale kosten van de individuele voorziening gebaseerd op zorg in natura.

  • 3. Een persoonsgebonden budget wordt geweigerd voor zover het is bedoeld voor begeleiding- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

Artikel 13. Persoonsgebonden budget en sociaal netwerk

  • 1. De Pgb-houder kan personen uit het sociaal netwerk betrekken bij het leveren van de jeugdhulp.

  • 2. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor ondersteuning in de vorm van dienstverlening uit het sociale netwerk, bedraagt maximaal 50% van vergelijkbare kostprijs van de individuele voorziening in natura, met een maximumtarief van € 20.00 per uur.

  • 3. Over het betrekken van diensten uit het sociale netwerk gelden de navolgende voorwaarden:

    • a.

      als de te verlenen dienst of zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie en geldt niet het maximale tarief van € 20,00 per uur.

    • b.

      deze persoon heeft aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem niet te zwaar valt, en;

    • c.

      tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

Artikel 14. Kwaliteitseisen rond professionele jeugdhulp

Voor aanbieders van professionele jeugdhulp gelden in de Jeugdwet specifieke kwaliteitseisen. Deze kwaliteitseisen gelden ook als professionele jeugdhulp via een persoonsgebonden budget geleverd wordt.

Artikel 15. Niet professionele zorg

De inzet van niet-professionele jeugdhulp middels een persoonsgebonden budget is toegestaan. Het is enkel toegestaan voor de zorgcategorieën: persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf en/of individuele begeleiding.

Artikel 16. Voorwaarden sociale netwerk

  • 1. De persoon die de Pgb-houder wil betrekken uit het sociale netwerk voor het leveren van jeugdhulp moet 18 jaar of ouder zijn.

  • 2. De persoon die de Pgb-houder wil betrekken uit het sociale netwerk heeft aangegeven dat de jeugdhulp aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 3. Het college maakt het volgende onderscheid in het sociale netwerk:

    • a.

      het netwerk binnen het sociaal netwerk van de jeugdige;

    • b.

      het netwerk buiten het sociaal netwerk van de jeugdige;

  • 4. Familieleden in de 1e en 2e graad van de Pgb-houder worden altijd beschouwd als behorende tot sociaal netwerk.

  • 5. De Pgb-houder kan alleen een persoon uit het sociaal netwerk van de jeugdige betrekken enkel indien het persoonlijke verzorging en/of individuele begeleiding betreft.

  • 6. De persoon die de Pgb-houder wil betrekken uit het sociale netwerk buiten het sociaal netwerk, zoals bedoeld in artikel 17 lid 4, voor het leveren van jeugdhulp dient te beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag.

Hoofdstuk 5. Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 17. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze nadere regels treden met ingang van 1 januari 2015 in werking.

  • 2.

    Deze nadere regels worden aangehaald als: Besluit jeugdhulp gemeente De FrieseMeren 2015.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders in de vergadering van 6 januari 2015.
de secretaris, de burgemeester,