Regeling vervallen per 01-01-2018

Financiële verordening Gemeente de Fryske Marren 2015

Geldend van 22-12-2015 t/m 31-12-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

FINANCIËLE VERORDENING

FINANCIËLE VERORDENING

De raad van de gemeente De Fryske Marren;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 oktober 2015 met nummer 096/2015;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de Financiële verordening Gemeente de Fryske Marren 2015:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • ·

    de gemeente: in de hoedanigheid als gemeente De Fryske Marren;

  • ·

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • ·

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • ·

    productgroep: onderdeel van een programma bestaande uit een samenstel van een aantal samenhangende producten of een enkel product van de productenraming en productenrealisatie, ook wel prioriteit genoemd.

  • ·

    inkomsten: totaal van de baten voor onttrekking reserves;

  • ·

    netto schuld: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak wordt verstaan het totaal van langlopende uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • ·

    jaarstukken: de jaarstukken bestaan uit het jaarverslag en de jaarrekening.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt eens in de vier jaar een programma-indeling voor de begroting vast.

  • 2.

    De raad stelt op basis van de door het college aan de programma’s toegewezen producten de onderverdeling van de programma’s in productgroepen vast.

  • 3.

    Het college wijst producten toe aan productgroepen.

  • 4.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

  • 5.

    De raad stelt in deze financiële verordening vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de programmabegroting en jaarverslag kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 2a Planning en controlcyclus

Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het college een overzicht aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door het college en het behandelen door de raad van de jaarstukken, de kadernota, de voor- en najaarsrapportage, de begroting met de meerjarenraming en de belastingverordeningen.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de lasten en baten per productgroep weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten per productgroep weergegeven.

  • 2. In de begroting wordt in ieder geval van de nieuwe investeringen groter dan € 100.000 per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt in ieder geval van de lopende investeringen groter dan € 100.000 (bruto) het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3. In de jaarrekening wordt in ieder geval van de investeringen groter dan € 100.000 de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 4. De begroting en de jaarstukken bevatten naast de verplichte paragrafen een paragraaf subsidies.

Artikel 4. Kaders voor de begroting

  • 1. Het college biedt voor 1 juni aan de raad de kadernota aan met daarin in ieder geval:

    • a.

      de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar;

    • b.

      het gewenste nieuw beleid voor het lopende en komende jaren;

    • c.

      een overzicht van de nieuwe investeringen, vervangingsinvesteringen en investeringen ten laste van reserves en voorzieningen;

    • d.

      een overzicht van aanmeldingen ten laste van de exploitatie;

    • e.

      een meerjarenperspectief waarin de onderdelen a t/m d verwerkt zijn;

    • f.

      een paragraaf ontwikkelingen en risico’s;

    • g.

      een meerjarenoverzicht van het verloop van de reserves;

      De raad stelt deze nota voor 1 juli vast.

  • 2. De begroting dient te sluiten met een voordelig saldo van € 100.000, met een streven naar € 1.000.000 passend bij de omvang van de gemeente, om onvoorziene zaken in de loop van het jaar te dekken. Voorstellen ter besteding van dit saldo dienen door de raad te worden geodgekeurd.

  • 3. De ramingen van onderhoudsbudgetten in de begroting worden gebaseerd op de beheerplannen, zoals die door de raad zijn vastgesteld.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de lasten en de baten per productgroep.

  • 2. Nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de begroting geautoriseerd.

  • 3. Het college is bevoegd overschrijdingen van de geautoriseerde lasten en onderschrijdingen van de geautoriseerde baten te dekken binnen de productgroep.

  • 4. Uitsluitend bij spoedeisende zaken is het college bevoegd te beschikken over het bedrag voor onvoorziene zaken zonder de raad vooraf te informeren.

  • 5. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van een voor- en najaarsrapportage over de realisatie van het in de begroting vastgestelde beleid en beschikbaar gestelde middelen over de eerste vier maanden en de eerste acht maanden van het lopende boekjaar. Deze rapportages worden ter kennisname aan de raad aangeboden.

  • 2. De voor- en najaarsrapportage bevatten een uiteenzetting over de uitvoering van het beleid en er wordt gerapporteerd over de belangrijkste afwijkingen van:

    • a.

      de projecten op de termijn agenda;

    • b.

      de investeringskredieten;

    • c.

      de productgroepen;

  • 3. Daarnaast wordt in de tussenrapportages een prognose gegeven voor het rekeningresultaat en de ontwikkelingen weergegeven van de in de begroting benoemde risico’s.

  • 4. In de voor- en najaarsrapportage worden verwachte afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van productgroepen groter dan € 50.000 van de raming toegelicht en verwachte afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van investeringskredieten van groter dan 10% toegelicht. Dit laatste met een minimumbedrag van € 5.000.

Artikel 7. Informatieplicht

Het college besluit niet eerder over:

  • a.

    de aan- en verkoop van gronden groter dan € 100.000 voor zover hiervoor geen krediet beschikbaar is gesteld door de raad;

  • b.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 100.000;

  • c.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen groter dan € 100.000,

dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden uitsluitend geactiveerd indien:

    • a.

      het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

    • b.

      de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

    • c.

      het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren;

    • d.

      de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld en

    • e.

      het actief geactiveerd wordt.

  • 2. De kosten van onderzoek en ontwikkeling worden toegevoegd aan de boekwaarde van het betreffende actief en afgeschreven in dezelfde afschrijvingstermijnen als het betreffende actief.

  • 3. Overige kosten van onderzoek en ontwikkeling worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4. Kosten voor het afsluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 5. Voor het afschrijven van de materiële vaste activa met economisch nut worden de methodieken en termijnen gehanteerd, zoals vermeld in de bijlage 1 (afschrijvingsbeleid vaste activa) die onderdeel uitmaakt van deze verordening.

  • 6. Materiële vaste activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden, onder aftrek van bijdragen van derden, geactiveerd. Hiervoor worden de methodieken en termijn gehanteerd, zoals vermeld in de bijlage 1 (afschrijvingsbeleid vaste activa) die onderdeel uitmaakt van deze verordening. Indien hiervan bij raadsbesluit wordt afgeweken wordt de investering ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 7. Activa worden gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervangingspijs. Voor onderhanden werk op het gebied van de grondexploitatie wordt de verkrijgingsprijs, c.q. de vervaardingsprijs gevormd door de kosten van grondverwerving, bouw- en woonrijpmaken, beheer- en administratiekosten (inclusief toerekening uren eigen organisatie) en rente. De opbrengsten van grondverkopen en de ontvangen bijdragen van derden worden hierop in mindering gebracht.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor openstaande vorderingen wordt op balansdatum een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan. De raad stelt de nota vast. De nota behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding voorzieningen.

  • 2. Bestemmingsreserves hebben een structureel karakter en worden uitsluitend gevormd voor de uitvoering van beleid waarvoor geen of onvoldoende structurele middelen beschikbaar zijn.

  • 3. Middelen bestemd voor incidentele investeringsvoornemens worden toegevoegd aan de reserve Onderhanden werk.

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten de indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2. Bij de kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW).

  • 3. Voor de inzet van materiele activa worden naast directe kosten, indirecte kosten en afschrijvingskosten, de rente voor de financiering van het actief toegerekend. Hiervoor wordt de rekenrente gehanteerd zoals die in de kadernota is vastgesteld.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadbesluiten met de motivering van het publiekbelang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen;

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolrechten, afvalstoffenhef¬fing en overige publiekrechtelijke rechten.

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1. Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

    • e.

      Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido), de Regeling uitzetting en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden, de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden respectievelijk de limieten en richtlijnen van het treasurystatuut.

  • 2. Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      financieringsmiddelen mogen enkel en alleen aangetrokken worden ten behoeve van de uitvoering van de publieke taak;

    • b.

      het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt rekening houdend met de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden.

    • c.

      overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

    • d.

      uitzettingen van tijdelijk overtollige geldmiddelen dienen een prudent karakter te hebben en niet gericht zijn op het genereren van inkomen door het lopen van bovenmatig risico;

    • e.

      derivaten worden uitsluitend gebruikt voor het beperken van financiële risico’s;

    • f.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • g.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

  • 3. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zo veel mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

  • 4. Het college stelt voor het uitvoeren van de financieringsfunctie nadere richtlijnen vast in het treasurystatuut. Deze richtlijnen sluiten aan bij de geldende wet- en regelgeving en worden ter kennisgeving aan de raad aangeboden.

Artikel 16. Lokale heffingen

In de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast

de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies

en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de mate van kostendekkendheid van de rioolrechten en de afvalstoffenheffing;

  • b.

    de geraamde belastinginkomsten;

  • c.

    het beleid ten aanzien van de lokale heffingen;

  • d.

    een overzicht op hoofdlijnen van de diverse heffingen;

  • e.

    een aanduiding van de lokale lastendruk;

  • f.

    een beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid.

Artikel 17. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de

verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording

provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de schulden met een looptijd langer dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • b.

    de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar;

  • c.

    de rentevisie.

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1. In de paragraaf weerstandsvermogen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      een inventarisatie van de weerstandscapaciteit;

    • b.

      een inventarisatie van de risico’s;

    • c.

      het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico’s.

  • 2. Voor het in beeld brengen van de weerstandscapaciteit van de gemeente wordt beoordeeld of de gemeente bij een risicoscenario de schuldverplichtingen in de toekomst kan blijven nakomen zonder dat de uitgaven aan en de investeringen in noodzakelijke publieke voorzieningen in de knel komen.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de voortgang van het geplande onderhoud;

    • b.

      de omvang van het achterstallig onderhoud.

  • 3. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar beheerplannen voor het onderhoud van de openbare ruimte aan. De plannen geven de kaders weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, vaarwegen, oeverconstructies, wegen en kunstwerken. De raad stelt de plannen vast.

  • 4. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 5. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een beheerplan vastgoed aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

  • 6. De in lid 2, 3 en 4 genoemde beheerplannen worden zo mogelijk in het 2e jaar van de raadsperiode aangeboden.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en het jaarverslag worden in ieder geval de

verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording

provincies en gemeenten opgenomen.

Artikel 21. Verbonden partijen

In de paragraaf verbonden partijen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college

naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording

provincies en gemeenten in ieder geval van elke verbonden partij op:

  • a.

    de naam en vestigingsplaats;

  • b.

    het financieel belang van de gemeente;

  • c.

    de zeggenschap van de gemeente;

  • d.

    het publiek belang dat wordt gediend met de deelname.

Artikel 22. Grondbeleid

  • 1. In de paragraaf grondbeleid in de begroting en het jaarverslag worden in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten opgenomen.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      de verwerving en uitgifte van gronden;

    • d.

      de uitgangspunten voor prijsstelling van de verkoop van gronden;

    • e.

      beleid waardering gronden niet in exploitatie in relatie met een voorziening waardeverschillen gronden.

Artikel 23. Subsidies

In de paragraaf subsidies in de begroting en het jaarverslag geeft het college in ieder geval

een overzicht van de te verstrekken subsidies aan instellingen en ondernemingen, als mede

het doel van de toegekende subsidies.

Artikel 24. Vervallen

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 25. Administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

  • 2. Onder administratie wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Artikel 26. Financiële organisatie

  • 1. Het college draagt zorgt voor:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

    • f.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

    • g.

      het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 27. Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 28. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Financiële verordening vastgesteld door de raad van de gemeente de Friese meren op 19 maart 2014 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2. Investeringen die zijn geactiveerd voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgeschreven volgens de destijds vastgestelde afschrijvingstermijnen en methodiek, voor zover de raad niet heeft aangegeven dat deze investeringen vervroegd moeten worden afgeschreven.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente De Fryske Marren 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 15 december 2015.
De voorzitter, De griffier,

Bijlage 1 afschrijvingsbeleid bij artikel 9 van de Financiële Verordening gemeente De Fryske Marren 2015

Artikel 1. Afschrijvingsbeleid

1. Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

2. Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

3. Er wordt gestart met afschrijven de maand volgend op de eerste investering.

Artikel 2. Afschrijvingstermijnen

De volgende materiële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

1. Gebouwen en inrichting

a. 40 jaar: nieuwbouw woonruimten, bedrijfsgebouwen, kantoren en schoolgebouwen

b. 25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, bedrijfsgebouwen, kantoren en schoolgebouwen

c. 15 jaar: technische installatie in woonruimten, bedrijfsgebouwen, kantoren en schoolgebouwen

d. 15 jaar: meubilair en inrichting

2. Vervoermiddelen

a. 15 jaar: motorvaartuigen

b. 7 jaar: vrachtauto’s, bestelauto’s, personenauto’s tractoren, maaimachines en overige tractiemiddelen

3. Machines, apparaten, installaties en overige

a. 5 jaar: soft- en hardware

b. max 10 jaar: overige machines, apparaten, installaties e.d. De indien de verwachte levensduur korter is dan 10 jaar dan wordt het actief afgeschreven gedurende de verwachte levensduur

4. Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

a. 25 jaar: aanleg en reconstructie wegen, straten, fiets- en voetpaden en aanleg sportvelden

b. 15 jaar: renovatie sportvelden, aanleg kunstgrasvelden

c. 40 jaar: walbeschoeiing, remmingswerken, bruggen, tunnels, viaducten e.d.

5. Rioleringswerken

a. 60 jaar: aanleg riolering en relining

b. 40 jaar: bouwkundige werken

c. 15 jaar: technisch werken

6. Overige

a. Overige materiële vaste activa worden afgeschreven gedurende de verwachte levensduur van het actief.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

Artikel 2a Planning en controlcyclus

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

Artikel 4. Kaders voor de begroting

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

Artikel 7. Informatieplicht

Artikel 8. EMU-saldo

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering & afschrijving vaste activa

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

Artikel 12. Kostprijsberekening

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Artikel 15. Financieringsfunctie

Artikel 16. Lokale heffingen

Artikel 17. Financiering

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

Artikel 20. Bedrijfsvoering

Artikel 21. Verbonden partijen

Artikel 22. Grondbeleid

Artikel 23. Subsidies

Artikel 24. Vervallen

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 25. Administratie

Artikel 26. Financiële organisatie

Artikel 27. Interne controle

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 28. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel