Regeling vervallen per 11-05-2023

Nadere regels Jeugdhulp De Fryske Marren

Geldend van 26-01-2018 t/m 10-05-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Nadere regels Jeugdhulp De Fryske Marren

Het college van burgemeester en wethouder(s) van gemeente De Fryske Marren,

gelet op de artikelen 2 lid 3, 4 lid 2, 5 lid 1 en 6 leden 3 en 4 van de Verordening Jeugdhulp De Fryske Marren (hierna: verordening) waarin de gemeenteraad de bevoegdheid om nadere regels te stellen heeft gedelegeerd aan het college,

besluit vast te stellen:

de Nadere regels Jeugdhulp De Fryske Marren.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Toepassingsgebied

Deze nadere regels zijn enkel van toepassing op individuele, niet-vrij toegankelijke voorzieningen.

Artikel 2. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • college: college van burgemeester en wethouder(s);

  • duurzaam traject: jeugdhulp gericht op consolideren, dat wil zeggen het behouden en versterken van de eigen zelfredzaamheid en het vergroten van sociale participatie, rekening houdend met eventuele beperkingen van de jeugdige;

  • familiegroepsplan: een hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouder(s),

  • samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

  • gesprek: een gesprek waarbij het college, in de praktijk een deskundige namens het college, met degene die jeugdhulp vraagt, zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondersteuningsvraag en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen;

  • hersteltraject: jeugdhulp gericht op duidelijke ontwikkeldoelen waarbij er voor de jeugdige nog een uitgesproken ontwikkelperspectief is;

  • hoofdaannemer: de jeugdhulpaanbieder die een individuele voorziening levert en hiervoor een andere jeugdhulpaanbieder betrekt om het doel vastgelegd in het hulpverleningsplan te behalen;

  • melding: het eerste contact van een jeugdige en/of zijn ouder(s) met het college, in de praktijk met een deskundige namens het college, om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp;

  • onderaannemer: een door de hoofdaannemer ingezette jeugdhulpaanbieder die specifieke onderdelen van de jeugdhulpverlening op zicht neemt in opdracht van de hoofdaannemer.

  • ondersteuningsvraag: in de wet ook genoemd ‘hulpvraag’: de behoefte van een jeugdige of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet; niet zijnde informatie en advies;

  • ondersteuningsplan: een plan dat de basis vormt voor het verlenen van jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 4.1.3 en hoofdstuk 6 van de wet; in de wet ook wel genoemd hulpverleningsplan of plan van aanpak;

  • pgb: persoonsgebonden budget.

  • verordening: Verordening Jeugdhulp De Fryske Marren;

  • wet: Jeugdwet.

Hoofdstuk 2. Toegang tot jeugdhulp

Artikel 3. Sociaal wijkteam

  • 1.

    De toegang tot ondersteuning is door de gemeente belegd in de sociale wijkteams. Er is een dekkend aanbod van sociale wijkteams in de gemeente.

  • 2.

    Het sociaalwijkteam, cluster jeugd en gezin (hierna: sociaal wijkteam) voert de jeugdhulp uit en levert rond opvoeden en opgroeien:

    • a.

      op preventie gerichte informatie en activiteiten;

    • b.

      ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan;

    • c.

      deskundig advies aan personen die beroepsmatig met jeugdigen werken;

    • d.

      vraagverheldering en basisdiagnostiek bij hulpvragen van de jeugdigen en zijn ouder(s);

    • e.

      kortdurende jeugdhulp bestaande uit opvoed- en opvoedondersteuning en begeleiding;

    • f.

      coördinatie van jeugdhulp wanneer meerdere hulpverleners betrokken zijn en coördinatie gewenst wordt door de jeugdige of zijn ouder(s).

  • 3.

    De jeugdhulpwerker van het sociaal wijkteam neemt namens het college het besluit tot verwijzing naar individuele voorzieningen.

Artikel 4. Individuele voorziening en ondersteuningsprofielen

  • 1.

    Het college kent een individuele voorziening toe door middel van een besluit tot verwijzing, dat toegang geeft tot één van de tien ondersteuningsprofielen als bedoeld in artikel 3 lid 2 van de verordening.

  • 2.

    De jeugdige ontvangt jeugdhulp uit één ondersteuningsprofiel, meerdere ondersteuningsprofielen naast elkaar is niet mogelijk.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het tweede lid kan naast jeugdhulp vanuit een ondersteunings-profiel, een persoonsgebonden budget verstrekt worden.

  • 4.

    Binnen het ondersteuningsprofiel dient de jeugdhulpaanbieder van specialistische jeugdhulp alle benodigde jeugdhulp te bieden aan de jeugdige, eventueel door als hoofdaannemer aanvullend een onderaannemer in te schakelen.

  • 5.

    Jeugdigen binnen een gezin kunnen ieder specialistische jeugdhulp vanuit een eigen ondersteuningsprofiel ontvangen.

  • 6.

    Het sociaal wijkteam bepaalt het ondersteuningsprofiel en of het traject gericht is op ‘herstel’ of ‘duurzaam’.

Artikel 5. Het gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouder(s) de hulpvraag.

  • 2.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) mogen iemand meenemen bij het gesprek.

  • 3.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s)(s) stelt alle gegevens beschikbaar aan het college die voor het gesprek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De jeugdige en/of zijn ouder(s) verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4.

    Het college verzoekt de jeugdige en/of zijn ouder(s) alle informatie te verstrekken die van belang is voor het beantwoorden van de ondersteuningsvraag.

  • 5.

    Het college bespreekt in het gesprek met de jeugdige en/of zijn ouder(s) de ondersteuningsvraag en legt haar bevindingen vast in een ondersteuningsplan.

  • 6.

    Het college brengt de jeugdige en/of zijn ouder(s) op de hoogte van de mogelijkheid een familiegroepsplan op te stellen. Een familiegroepsplan kan alleen ingezet worden waar het gaat om het vrijwillige kader van jeugdhulp.

  • 7.

    Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) een familiegroepsplan wensen op te stellen worden afspraken gemaakt over:

    • a.

      de ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan;

    • b.

      over de termijn waarin het plan wordt ingediend.

  • 8.

    Het college brengt de jeugdige en zijn ouder(s) op de hoogte van de mogelijkheid van een persoonsgebonden budget en licht hen in over de gevolgen van de keuzen en de voorwaarden die daaraan verbonden zijn.

  • 9.

    Het college bespreekt in het gesprek tussen deskundige(n) en de jeugdige en/of zijn ouder(s) in ieder geval de navolgende onderwerpen:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      wat de jeugdige en zijn ouder(s) zelf hebben gedaan om de bestaande problemen op te lossen en de mogelijkheden om op eigen kracht de ondersteuningsvraag te beantwoorden;

    • d.

      de mogelijkheden om met behulp van andere personen uit zijn/haar sociaal netwerk te komen tot verbetering van de ondersteuningsvraag;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan en de verordening, bedoeld in artikel 2.1 van de wet;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk individueel en op maat afgestemde voorziening, met het oog op het beantwoorden van de ondersteuningsvraag en de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

    • g.

      de mogelijkheid om een individuele voorziening te verstrekken;

    • h.

      de mogelijkheid om een ondersteuningsplan of familiegroepsplan op te stellen.

  • 10.

    In het ondersteuningsplan of familiegroepsplan wordt de ondersteuningsvraag gedefinieerd en het gewenste en het beoogde resultaat vastgesteld.

  • 11.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek en vraagt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 12.

    Als de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend of duidelijk is, kan het college in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) afzien van een gesprek.

  • 13.

    Het college kan het gesprek achterwege laten, indien voldoende duidelijk is welke adequate individuele voorziening nodig is op basis van:

    • a.

      een verwijzing door de huisarts, medische specialist of jeugdarts conform artikel 2.6 eerste lid onder g van de wet of op basis van het intakegesprek van de betrokken aanbieder;

    • b.

      gesprekken rondom melding en onderzoek door ‘Veilig Thuis’;

    • c.

      een doorverwijzing van Spoed4Jeugd naar een specialistische voorziening.

Artikel 6. Het ondersteuningsplan

  • 1.

    Alle informatie die van belang is voor het beantwoorden van de ondersteuningsvraag wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het eventueel opgemaakte familiegroepsplan maakt deel uit van het ondersteuningsplan.

  • 2.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van de afspraken in een ondersteuningsplan.

  • 3.

    De jeugdige en/of ouder(s) hebben het recht correcties en/of aanvullingen aan te brengen in het ondersteuningsplan.

  • 4.

    Het college kan (een) externe deskundige(n) om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de ondersteuningsvraag.

  • 5.

    Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) een persoonsgebonden budget willen aanvragen, voegen zij aan het ondersteuningsplan, volgens een vastgesteld format, een persoonlijk budgetplan toe.

  • 6.

    Het ondersteuningsplan fungeert als basis voor verstrekking van een individuele voorziening en de verdere jeugdhulp aan de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het is daarmee het besluit tot verwijzing naar individuele voorzieningen.

Artikel 7. Criteria voor een individuele voorziening

  • 1.

    Het college kent een individuele voorziening toe indien en voor zover in het gesprek en ondersteuningsplan vastgesteld is dat:

    • a.

      een individuele voorziening aangewezen is gezien de aard en ernst van de hulpvraag en de jeugdige op eigen kracht of met zijn ouder(s) of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn ondersteuningsvraag kan vinden;

    • b.

      een algemene voorziening niet adequaat is voor de oplossing van de ondersteuningsvraag en de jeugdige of zijn ouder(s) geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening om de hulpvraag te beantwoorden.

  • 2.

    Het college legt conform het daartoe gestelde in artikel 7 van de verordening het besluit vast in een beschikking.

Artikel 8. Vastlegging van gegevens

  • 1.

    Hulpvragen en de afhandeling daarvan en de benodigde relevante informatie om te komen tot een besluit met betrekking tot de verwijzing naar een individuele voorziening zoals verzameld tijdens het gesprek als bedoeld in artikel 5 worden vastgelegd in het dossier van het sociaal wijkteam.

  • 2.

    De beoogde doelen, de verwachte voortgang en resultaten van de individuele voorziening worden verwerkt in het dossier zoals genoemd in het eerste lid.

  • 3.

    Uitkomsten van een advies van een extern deskundige of second opinion worden eveneens opgenomen in het dossier zoals genoemd in het eerste lid.

  • 4.

    De gegevensverwerking in het dossier zoals bedoeld in dit artikel vindt plaats met inachtneming van de algemeen geldende regelgeving en is uitgewerkt in een privacy protocol.

  • 5.

    De gegevens van het besluit worden verwerkt in een apart registratiesysteem op grond van artikel 7.4.1 tweede lid van de wet.

Hoofdstuk 3. Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 9. Tarieven persoonsgebonden budget

  • 1.

    De tarieven op basis waarvan de hoogte van het persoonsgebonden budget berekend wordt, bedragen maximaal:

  • a.

    in geval van ambulante hulpverlening voor:

- begeleiding informeel (door het netwerk):

€ 20,00 per uur

- persoonlijke verzorging formeel (professioneel):

€ 27,00 per uur

- praktische begeleiding en ondersteuning (mbo/hbo):

€ 36,00 per uur

- specialistische begeleiding (hbo en hoger):

€ 60,00 per uur

- specialistische behandeling (wo):

€ 84,00 per uur

  • b.

    in geval van dagbesteding:

- basis (wordt niet aan doelen en resultaten gewerkt):

€ 40,00 per dagdeel

- plus (wordt wel aan doelen en resultaten gewerkt):

€ 50,00 per dagdeel

  • c.

    in geval van verblijf:

- informeel verblijf (door het netwerk):

€ 55 per etmaal

- respijtzorg (logeeropvang):

€ 55 per etmaal

- verblijf licht:

€ 125 per etmaal ( € 5,20 p/u)

- verblijf middel:

€ 210 per etmaal ( €8,75 p/u)

- verblijf zwaar:

€ 257 per etmaal (€10,70 p/u)

  • d.

    in geval van vervoer verzorgd door het sociaal netwerk, van een jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt geboden: € 0,19 per kilometer op basis van de Reisregeling binnenland.

Artikel 10. Verzoek persoonsgebonden budget

Indien een individuele voorziening in natura niet passend wordt geacht, kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) een verzoek, in de vorm van een persoonlijk budgetplan, indienen voor een persoonsgebonden budget. Dit verzoek omvat in elk geval:

  • a.

    de te treffen individuele voorziening en het beoogde doel;

  • b.

    de voorgenomen uitvoering daarvan inclusief uitvoerder en kosten;

  • c.

    de kwalificaties van de uitvoerder, en

  • d.

    een motivering waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder

  • e.

    voor zorg in natura niet passend is naar het oordeel van de aanvrager.

Artikel 11. Regels persoonsgebonden budget

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget kan worden toegekend als naar het oordeel van het college een jeugdige en/of zijn ouder(s):

    • a.

      over de bekwaamheid om zijn belangen ter zake te behartigen beschikt en op eigen kracht dan wel met hulp vanuit hun sociale netwerk dan wel een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat is de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te (laten) voeren;

    • b.

      voldoende is gemotiveerd dat een individuele voorziening in natura niet passend en toereikend is;

    • c.

      de kwaliteit van dienstverlening naar het oordeel van het college voldoende gewaarborgd is.

  • 2.

    Vanaf het moment dat de jeugdhulp geleverd wordt, is de jeugdige en/of zijn ouder(s) in de rol van opdrachtgever primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde jeugdhulp, samen met zijn zorgaanbieder.

  • 3.

    Een persoonsgebonden budget mag niet worden verstrekt als het gaat om een minderjarige jeugdige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering opgelegd heeft gekregen of wanneer een jeugdige is opgenomen in een gesloten accommodatie.

  • 4.

    Een persoonsgebonden budget wordt geweigerd als er sprake is van spoedeisende jeugdhulp.

  • 5.

    De taken die verbonden zijn aan een persoonsgebonden budget mogen niet uitgevoerd worden door degene die de jeugdhulp biedt. Uitzondering hierop vormt de bloed- of aanverwant in de 1e graad van de jeugdige die jeugdhulp biedt.

  • 6.

    Uit het persoonsgebonden budget mogen de volgende kosten niet betaald worden: bemiddelingskosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers, eenmalige uitkeringen en feestdagenuitkeringen.

Artikel 12. Hoogte van een persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van een door de jeugdige en/of zijn ouder(s) opgesteld persoonlijk budgetplan over hoe zij het persoonsgebonden budget gaan besteden; en

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goed jeugdhulp in te kopen; en

    • c.

      is gebaseerd op de kosten van een voorziening in natura waarvoor een indicatie is afgegeven.

      Als de kosten hoger zijn dan de voorziening in natura, zijn de meerkosten voor rekening van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget wordt geweigerd voor zover het is bedoeld voor begeleiding- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

Artikel 13. Persoonsgebonden budget en sociaal netwerk

  • 1.

    In het kader van het persoonsgebonden budget maakt het college onderscheid tussen formele en informele jeugdhulp.

  • 2.

    Van formele jeugdhulp is sprake als de jeugdhulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 3.

    Er is altijd sprake van informele jeugdhulp indien:

    • a.

      de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de jeugdige;

    • b.

      de jeugdhulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 2 onder a, b of c.

  • 4.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) kan alleen een persoon uit het sociaal netwerk van de jeugdige betrekken enkel indien het persoonlijke verzorging, informeel verblijf en/of individuele begeleiding betreft.

  • 5.

    De persoon die de jeugdige en/of zijn ouder(s) wil betrekken uit het sociale netwerk heeft aangegeven dat de jeugdhulp aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 6.

    De persoon die de jeugdige en/of zijn ouder(s) wil betrekken uit het sociale netwerk moet 18 jaar of ouder zijn.

  • 7.

    Een persoonsgebonden budget voor jeugdhulp door ouder(s) wordt alleen toegekend indien deze jeugdhulp tot aantoonbaar betere, doelmatiger of effectievere ondersteuning aan de jeugdige leidt.

Artikel 14. Verklaring omtrent gedrag

  • 1.

    Informele hulpverleners beschikken over een geldige verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 4.1.6 van de wet en verlenen veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte jeugdhulp.

  • 2.

    Informele hulpverleners zijn verplicht de verklaring omtrent het gedrag desgevraagd te overhandigen aan het sociaal wijkteam.

Artikel 15. Kwaliteitseisen rond formele jeugdhulp

Voor aanbieders van formele/professionele jeugdhulp gelden in de Jeugdwet specifieke kwaliteitseisen. Deze kwaliteitseisen gelden ook als professionele jeugdhulp via een persoonsgebonden budget geleverd wordt.

Hoofdstuk 4. Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze nadere regels treden met ingang van 1 januari 2018 in werking, onder gelijktijdige intrekking van het Besluit jeugdhulp gemeente De Friese Meren 2015.

  • 2.

    Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels Jeugdhulp De Fryske Marren.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouder(s) in de vergadering van 9 januari 2018.

de secretaris, de burgemeester,