Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren

Geldend van 07-03-2020 t/m 31-12-2022

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren

De raad van de gemeente De Fryske Marren;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 2019, nr. 1940184399;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

overwegende dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen en gelet op de maatschappelijke normen tot het bestedingspatroon van de aanvrager behoort;

  • b.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • d.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • e.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • f.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • g.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • h.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • i.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • j.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een inwoner bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen een medewerker van het sociaal wijkteam en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel zijn vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding, en voor zover nodig:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • c.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • d.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • e.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • f.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • g.

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • h.

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • i.

    welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 en 2.1.4a. van de wet verschuldigd zal zijn, en

  • j.

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek en de uitkomsten van het onderzoek in het ondersteuningsplan.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk, doch binnen zes weken na de melding verstrekt het college het ondersteuningsplan aan de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger.

  • 3.

    De cliënt tekent het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan de gemeente.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende ondersteuningsplan.

  • 6.

    Als voor de mantelzorger een ondersteuningsplan wordt opgesteld geldt de hiervoor geschetste werkwijze ook.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt, zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend ondersteuningsplan, al dan niet door of namens de cliënt aangevuld, aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het ondersteuningsplan heeft aangegeven.

  • 3.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

  • a.

    ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of andere voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

  • b.

    ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

  • a.

    tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • b.

    tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

  • c.

    als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

  • 6.

    De gemeente volgt het beleid van de gemeente Leeuwarden in haar rol als centrumgemeente ten aanzien van de regionale voorzieningen Beschermd wonen en opvang (maatschappelijke opvang, OGGZ, Verslavingszorg) zoals vastgesteld in de Verordening WMO 2018 van de gemeente Leeuwarden, de Beleidsregels WMO 2018 van de gemeente Leeuwarden en het Financieel Besluit 2018 van de gemeente Leeuwarden en de eventueel navolgende gewijzigde versies hiervan voor zover het veranderingen betreft die voortvloeien uit de verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling ‘Centrumregeling samenwerking sociaal domein Friese gemeenten’.

Artikel 8a. Aanvullende criteria maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening binnen het resultaatgebied hulp bij het huishouden als hij ondersteuning nodig heeft in relatie tot één of meerdere van de volgende aspecten:

  • a.

    het schoon en leefbaar houden van de woning volgens algemeen hygiënische normen;

  • b.

    het beschikken over schone en draagbare kleding;

  • c.

    het beschikken over primaire levensbehoeften, waaronder maaltijden;

  • d.

    de zorg voor de minderjarige kinderen die tot het huishouden behoren, waarbij de inzet van de ouders de gebruikelijke zorg overstijgt;

  • e.

    het voeren van regie over het doen van het huishouden.

Artikel 9. Advisering

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura, als pgb of als tegemoetkoming wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

  • a.

    welke de te verstrekken voorziening is, wat de omvang is en het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.

    wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • c.

    hoe de voorziening wordt verstrekt, en;

  • d.

    indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid wordt in geval van het verstrekken van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden de omvang van de voorziening opgenomen in het zorgplan van de aanbieder. Het zorgplan is onderdeel van de beschikking.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • c.

    wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

  • d.

    welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

  • e.

    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

  • f.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 5.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Onderscheid formele en informele hulp bij pgb

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

  • a.

    personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

  • b.

    personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3.

    Informele hulp is:

  • a.

    Hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

  • b.

    Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt.

Artikel 11a. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid van de wet verstrekt het college geen pgb:

  • a.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was;

  • b.

    als er sprake is van spoedeisende hulp;

  • c.

    voor dagbesteding en gespecialiseerde individuele begeleiding, uitgevoerd door informele hulp;

  • d.

    als aan cliënt, in de afgelopen drie jaren een pgb is verleend en door cliënt niet is voldaan aan de voorwaarden van het pgb;

  • e.

    voor zover het pgb is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten, in verband met het beheren van het pgb;

  • f.

    voor feestdagentoeslagen en eenmalige uitkeringen.

  • 3.

    Om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb moet de cliënt of zijn vertegenwoordiger:

  • a.

    in staat zijn om de situatie te overzien;

  • b.

    in staat zijn om zelf de zorg te kiezen, te regelen en aan te sturen;

  • c.

    goed op de hoogte zijn van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

  • d.

    in staat zijn de opdrachtgeverstaken op zich te nemen, zoals: zorgaanbieder zoeken, sollicitatiegesprekken voeren, zorgcontract (laten) opstellen, accorderen van facturen, voortgang en kwaliteit bewaken van de geleverde zorg.

  • 4.

    De hoogte van een pgb:

  • a.

    wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • b.

    biedt geen ruimte voor een verantwoordingsvrij bedrag;

  • c.

    is inclusief reiskosten die de hulpverlener maakt voor de noodzakelijke ondersteuning;

  • d.

    wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

  • e.

    bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

  • f.

    wordt op een hoger percentage dan het percentage in lid 5 of bedrag gesteld, indien blijkt dat het resultaat genoemd bij c. niet gehaald kan worden.

  • g.

    wordt, indien het op basis van lid 5 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij ten minste één aanbieder kan worden ingekocht.

  • 5.

    De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

  • a.

    een zaak: op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

  • b.

    huishoudelijke hulp:

  • 1°. formele hulp, niveau 1 (HH1): € 16,00 per uur;

  • 2°. formele hulp, niveau 2 (HH2): € 25,00 per uur;

  • 3°. informele hulp, niveau 1 en 2 (HH1 en HH2): € 16,00 per uur;

  • c.

    individuele begeleiding:

  • 1°. formele hulp: op basis van 75% van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • 2°. informele hulp voor individuele begeleiding: op basis van 50% van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder met een maximum van € 20,00 per uur;

  • d.

    dagbesteding: formele hulp, op basis van 75% van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • e.

    kortdurend verblijf (respijtzorg):

  • 1°. formele hulp: op basis van 75% van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • 2°. informele hulp: op basis van 50% van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, waarbij de bijdrage wordt verleend als een onkostenvergoeding zoals bedoeld in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015;

  • f.

    vervoer van en naar de dagbesteding of kortdurend verblijf: op basis van 100% van het toepasselijke tarief dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte locatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren.

  • 6.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken uit informele hulp onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    deze persoon hanteert hiervoor een tarief dat niet hoger is dan het op grond van het vierde en vijfde lid gehanteerde tarief;

  • b.

    deze persoon beschikt over de betreffende kwalificaties als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is;

  • c.

    deze persoon heeft niet aangegeven dat de ondersteuning aan cliënt hem te zwaar valt en;

  • d.

    tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald.

Artikel 12. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronischeproblemen

  • 1.

    Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2.

    De tegemoetkoming voor:

  • a.

    gebruik van een auto ten behoeve van het sociaal vervoer bedraagt € 0,22 per kilometer vermenigvuldigd met de vastgestelde vervoersbehoefte in kilometers;

  • b.

    een autoaanpassing is gelijk aan de kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen, kosten van onderhoud, keuring en reparaties;

  • c.

    verhuis- en herinrichtingskosten bedraagt maximaal € 2.542,00, vastgesteld op basis van de laagste kostprijs van de verhuizing die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente contracteerde verhuizer en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende verhuizer;

  • d.

    het bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal € 2.542,00, vastgesteld op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aannemer en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer tot een maximum van € 2.542,00;

  • e.

    aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening bedraagt € 2.803,00 voor een periode van ten minste drie jaar;

  • f.

    woningaanpassingen tot € 1.500,00 wordt bepaald op basis van de noodzakelijke kosten en de volgende richtlijnen, waarbij de prijzen inclusief manuren, klein materiaal en BTW zijn.

Nr.

Noodzakelijke aanpassing

Maximale vergoeding

01

Verhoogd toilet +10

€ 265,00

02

Opklapbare toiletbeugel 600 mm

€ 125,00

03

Opklapbare toiletbeugel 700 mm

€ 126,00

04

Opklapbare toiletbeugel 800 mm

€ 126,00

05

Opklapbare toiletbeugel met poot 700 mm

€ 144,00

06

Opklapbare toiletbeugel met poot 800 mm

€ 144,00

07

Opklapbaar douchestoeltje, inclusief losse steunpoten

€ 325,00

08

Antislip vloer per 5m²

€ 350,00

09

Drempelhulp intern gebruik

€ 215,00

10

Stabagrooster extern gebruik

€ 286,00

11

Verbreden binnendeurkozijnen, per kozijn

€ 750,00

12

Verbreden buitendeurkozijnen, per kozijn

€ 1.500,00

  • g.

    woningaanpassingen duurder dan € 1.500,00 wordt bepaald op de laagste prijs voor de noodzakelijke kosten gebaseerd op één of meerdere offertes. Kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van mechanische woonvoorzieningen komen voor een tegemoetkoming in aanmerking.

  • h.

    De in de leden c. tot en met f. genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2019 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van de consumentenprijsindex. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 1,00.

  • i.

    Als toepassing is gegeven aan het vorige lid draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

  • 3.

    De woningeigenaar (belanghebbende) is bij verkoop van de woning verplicht tot (gedeeltelijke) terugbetaling van de bouwkundige aanpassingskosten tot:

  • a.

    100% voor de eerste twee jaar van de meerwaarde;

  • b.

    80% voor de tweede twee jaar van de meerwaarde;

  • c.

    60% voor de derde twee jaar van de meerwaarde;

  • d.

    40% voor de vierde twee jaar van de meerwaarde;

  • e.

    20% voor de vijfde twee jaar van de meerwaarde;

  • f.

    in alle gevallen minus de betaalde eigen bijdrage.

  • g.

    Uitgangspunt bij de vaststelling van de meerwaarde van de woning zijn de waarden op basis van de taxatie voor de Wet Onroerende Zaakbelasting (WOZ) van voor en na de woningaanpassing.

Artikel 13. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

Voor algemene voorzieningen zonder dat er sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie (inclusief lichte ondersteuning door het sociaal wijkteam) wordt geen eigen bijdrage opgelegd.

Artikel 14. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb’ s zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid van de wet bedraagt de eigen ritbijdrage voor het gebruik van collectief vervoer € 0,19 per kilometer.

  • 4.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid van de wet is maximaal één meereizende met belanghebbende bij het collectief vervoer geen eigen ritbijdrage verschuldigd. Dit geldt tevens voor maximaal twee meereizende kinderen tot 4 jaar.

  • 5.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid van de wet bedraagt de eigen ritbijdrage van het collectief vervoer voor meereizende kinderen van 4 tot en met 12 jaar 50% van onder lid 3 genoemd bedrag.

  • 6.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid van de wet is de cliënt geen eigen bijdrage verschuldigd voor de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een auto ten behoeve van het sociaal vervoer als bedoeld in artikel 12 lid 2 aanhef en sub a.

  • 7.

    Als het betalen van de eigen bijdrage contra-effectief werkt voor het te bereiken resultaat met de maatwerkvoorziening -zoals bij zorgmijders- wordt deze eigen bijdrage eerst niet opgelegd, totdat de situatie stabiel is.

  • 8.

    De kostprijs van een:

  • a.

    maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, andere wijze van contracteren, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

  • b.

    pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 9.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 10.

    Voor de eigen bijdrage bij Beschermd Wonen en maatschappelijke opvang zijn de bepalingen hieromtrent van de gemeente Leeuwarden van toepassing.

  • 11.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

Artikel 15. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • d.

    voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een periodiek cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 15a. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 15b. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt langer dan 13 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

  • e.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

  • f.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb of de in bruikleen verstrekte voorziening innemen.

Artikel 16. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15b, derde lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van het verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 16a. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 17. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • 1°. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

  • 2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c van de wet, en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d.

    reis en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 18. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de door hen aangeboden voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een periodiek cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 19. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een periodiek cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 20. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 21. Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 22. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 23. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren, vastgesteld in de raadsvergadering van 18 september 2019, wordt ingetrokken met dien verstande dat zij van toepassing blijft voor de periode waarvoor zij heeft gegolden.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de eerdere Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de eerdere Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de eerdere Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 25. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 februari 2020

De griffier, de voorzitter,

Heleen van Dijk-Beekman Fred Veenstra