Regeling vervallen per 16-08-2017

Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013

Geldend van 21-06-2013 t/m 15-08-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-06-2013

Intitulé

Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013

De raad van de gemeente De Ronde Venen

gelezen het voorstel van het college van B&W

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 14 en 15 va va n de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a)

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

  • b)

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

  • c)

    beschermd rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo;

  • d)

    monumentencommissie: de op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wabo, deze verordening en het monumentenbeleid;

  • e)

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wabo;

  • f)

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen;

  • g)

    de burgemeester: de burgemeester van de gemeente De Ronde Venen;

  • h)

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wabo;

  • i)

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • j)

    gemeentelijke archeologische beleidskaart: de Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011,een topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied waarop gebieden met archeologische waarden en verwachtingswaarden zijn aangegeven;

  • k)

    archeologisch (verwachtings)gebied: gebied aangeduid op de archeologische beleidskaart, niet zijnde het terrein Slot Abcoude wat op de archeologische beleidskaart is aangeduid met AWG 1, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen aanwezig of te verwachten zijn;

  • l)

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • m)

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

  • n)

    reguliere procedure: de procedure met een termijn van 8 weken zoals gedefinieerd in §3.2 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

  • o)

    uitgebreide procedure: de procedure met een termijn van 26 weken zoals gedefinieerd in §3.3 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

  • p)

    beschermd dorpsgezicht: een van rijkswege beschermd dorpsgezicht in De Ronde Venen, aangewezen op basis van artikel 35 van de Monumentenwet 1988

  • q)

    karakteristiek pand: een pand wat binnen een in De Ronde Venen vigerend bestemmingsplan of vigerende beheersverordening is aangeduid of bestemd als karakteristiek pand, MIP pand of pand van cultuurhistorische of monumentale waarde en als zodanig is beschermd

  • r)

    archeologisch rapport: een rapport waarin archeologisch onderzoek en de resultaten daarvan worden beschreven en waarin wordt aangegeven of, en zoja op welke wijze, verder archeologisch onderzoek nodig is

  • s)

    archeologisch onderzoek: werkzaamheden met betrekking tot het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld door het bevoegd gezag of het college en de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

  • t)

    archeologisch deskundige: een organisatie die voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)

Artikel 2. Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

  • 3. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert het college overleg met de eigenaar.

  • 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen zestien weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in het tweede lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3. Tenzij de omstandigheid genoemd in artikel 9 lid 2 zich voordoet, dient het verzoek tot intrekking van de aanwijzing een bouwkundig rapport te bevatten waarin naar het oordeel van het college in voldoende mate is aangetoond wat de bouwkundige staat van het monument is.

  • 4. Tenzij de omstandigheid genoemd in artikel 9 lid 2 zich voordoet, trekt het college de aanwijzing niet in, alvorens een rapport is overgelegd waarin de bouwhistorische en cultuurhistorische waarden van het gemeentelijke monument na oordeel van het college in voldoende mate zijn gedocumenteerd.

  • 5. Binnen vier weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, verzoekt het college, indien het voornemens is tot intrekking over te gaan, om het rapport als bedoeld in het vierde lid. Het college beslist binnen 16 weken na ontvangst van dit rapport op de aanvraag.

  • 6. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3. Instandhouding van gemeentelijke monumenten

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop bepaalde werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Het bevoegd gezag kan aan de vergunning voorwaarden of voorschriften verbinden betreffende onder meer de uitvoering en de materiaaltoepassing.

  • 5. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11. De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. van het Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 12. Termijnen advies

  • 1. Het bevoegd gezag vraagt advies aan de monumentencommissie voordat zij beslist op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10 van deze verordening. Dit kan het bevoegd gezag doen door het zenden van een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning.

  • 2. Binnen vijf weken na de datum van verzending van het verzoek om advies brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de procedure zonder advies van de monumentencommissie vervolgen, indien binnen de in het tweede lid genoemde termijn geen advies is uitgebracht.

Artikel 13. Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14. Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a)

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b)

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 4. Beschermde rijksmonumenten

Artikel 15. Vergunning voor beschermde rijksmonumenten

  • 1. Het bevoegd gezag vraagt de monumentencommissie om advies voordat het beslist op de aanvraag. Dit kan het bevoegd gezag doen door het zenden van een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen vijf weken na het verzoek om advies van het bevoegd gezag, in het geval er sprake is van een reguliere procedure.

  • 3. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na het verzoek om advies van het bevoegd gezag, in het geval er sprake is van een uitgebreide procedure.

  • 4. De in lid 3 genoemde termijn geldt ook indien het rijksmonument zich in een beschermd dorpsgezicht bevindt (artikel 17 staat hier niet aan in de weg)

Hoofdstuk 5. Karakteristieke panden

Artikel 16. Vergunning voor karakteristieke panden

  • 1. Het bevoegd gezag vraagt de monumentencommissie om advies voordat het beslist op een aanvraag om wijziging van een karakteristiek pand. Dit kan het bevoegd gezag doen door het zenden van een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning.

  • 2. Binnen vijf ww eken na de datum van verzending van het verzoek om advies brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de procedure zonder advies van de monumentencommissie vervolgen, indien binnen de in het tweede lid genoemde termijn geen advies is uitgebracht.

Hoofdstuk 6. Beschermde dorpsgezichten

Artikel 17. Vergunningsplichtige activiteiten binnen het beschermde dorpsgezicht

  • 1. Het bevoegd gezag vraagt de monumentencommissie om advies voordat het beslist op de aanvraag om een vergunning voor een activiteit binnen een beschermd dorpsgezicht

  • 2. Dit kan het bevoegd gezag doen door het zenden van een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning.

  • 3. Binnen vijf weken na de datum van verzending van het verzoek om advies brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

  • 4. Het bevoegd gezag kan de procedure zonder advies van de monumentencommissie vervolgen, indien binnen de in het tweede lid genoemde termijn geen advies is uitgebracht.

Hoofdstuk 7. Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 18. Archeologische instandhoudingbepaling

  • 1.

    • Het is verboden om in een archeologisch (verwachtings)gebied, bedoeld in artikel 1, onder k, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag werkzaamheden uit te voeren welke verstoring van mogelijke archeologische resten onder het maaiveld kunnen veroorzaken, waaronder:

    • a.

      Bouw- of sloopwerkzaamheden

    • b.

      grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

    • c.

      het verlagen of verhogen van het waterpeil;

    • d.

      het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

    • e.

      het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur

  • 2. Het verbod, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, is niet van toepassing als één van de volgende gevallen zich voordoet:

    • a.

      de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld geen verstoring;

    • b.

      in de legenda van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is aangegeven dat er geletop de aard van het archeologische (verwachtings)gebied (als in artikel 1, sub k) en de omvang van het plangebied geen vergunning nodig is;

    • c.

      er is sprake van een vanaf 1 januari 2012 vastgesteld en geldend bestemmingsplan of geldende beheersverordening waarin regels zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg

    • d.

      er is sprake van een vanaf 1 januari 2012 verleende omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wabo en hierin zijn voorschriften opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • e.

      de bouwwerkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering;

    • f.

      de werkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende

      vergunning

    • g.

      de werkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;

    • h.

      de werkzaamheden behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;

    • i.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek.

    • j.

      (voor waterbodems) de onderhoudsbaggerwerkzaamheden gaan aantoonbaar niet dieper dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;

    • k.

      aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:

      • ·

        het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);

      • ·

        het doen van opgravingen (behoud ex situ);

      • ·

        begeleiding van de beschreven activiteiten door een hiertoe bevoegde (archeologische) instantie.

    • l.

      het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:

      • ·

        het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);

      • ·

        het doen van opgravingen (behoud ex situ);

      • ·

        begeleiding van de beschreven activiteiten door een hiertoe bevoegde (archeologische) instantie.

  • 3.

    • Het bepaalde in lid 2, sub b, is niet van toepassing indien binnen een periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden binnen het onderhavige terrein, op aangrenzende terreinen of op terreinen op een afstand van minder dan 25 meter het bepaalde in lid 2, sub b, reeds van toepassing is geweest op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 19. Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988 met uitzondering van boringen, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder o van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

  • 2. Indien binnen het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van boringen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, de verstoorder, voorafgaand aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder n van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 3. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 4. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

Artikel 20 Aanpassing gemeentelijke archeologische beleidskaart

  • 1. Het college is bevoegd de archeologisch (verwachtings)gebieden op de gemeentelijke archeologische beleidskaart te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

    • a.

      na het oordeel van het bevoegd gezag uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • b.

      na het oordeel van het bevoegd gezag uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse gevonden archeologische waarden aanleiding geven tot een andere waardering te komen;

  • 2. Voor een besluit te nemen als genoemd in het eerste lid, wint het college advies in bij een archeologisch deskundige

Artikel 21. Advies archeologisch deskundige

Alvorens een besluit te nemen over de vaststelling van een archeologisch rapport, danwel over uit een archeologisch rapport voortvloeiend archeologisch onderzoek, wint het college advies in bij een archeologisch deskundige

Artikel 22. Procedure

De bepalingen uit artikel 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 18, tweede lid, onder k en l, en artikel 19, tweede lid.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 23. Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid;

  • d.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 18, tweede lid, onder k en l;

  • e.

    een aanwijzing als bedoeld in artikel 19, derde lid, tweede volzin.

Artikel 24. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met het tweede lid van artikel 10 of het eerste lid van artikel 18 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 25. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 26. Intrekken oude regelingen

De “Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011” wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 28 genoemde datum.

Artikel 27. Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening wordt afgehandeld met inachtneming van de op dat moment voor deze aanvraag geldende verordening, zijnde de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011.

Artikel 28. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2013.

Artikel 29. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente De Ronde Venen van 30 mei 2013,
De raad voornoemd,
de griffier de voorzitter

Bijlage

Archeologische beleidskaart gemeente De Ronde Venen

Toelichting

Toelichting Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013

Algemeen

De Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013 is tot stand gekomen als opvolger van de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011. Bij deze verordening is hoofdzakelijk uitgegaan van de meest recente modelverordening zoals die opgesteld is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Er wordt daarom naar de toelichting van VNG verwezen op de modelverordening. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de modelverordening worden hier artikelsgewijs toegelicht. Let op: de artikelnummers kunnen anders zijn dan bij de modelverordening het geval is. Voor de leesbaarheid is daarom de titel bijgevoegd.

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de monumentencommissie nodig. Aan dit artikel zijn twee bepalingen toegevoegd.

Allereerst is voor een goede afweging van de aanvraag de eis gesteld dat een bouwkundig rapport wordt ingediend. Gemeentelijke monumenten worden aangewezen om deze voor de eeuwigheid voor de gemeenschap te behouden. Hiermee wordt een algemeen belang gediend. Van intrekking van de aanwijzing kan daarom geen sprake zijn tenzij door de aanvrager aangetoond kan worden dat de bouwkundige staat van het monument der mate slecht is dat herstel redelijkerwijs niet meer mogelijk is.

Ten tweede is de eis gesteld dat, indien het college wil meewerken aan het intrekken van de aanwijzing, een documentatie van het monument moet worden ingediend alvorens de aanwijzing wordt ingetrokken. Op intrekking van de aanwijzing zal normaliter de afgifte van een vergunning voor sloop volgen. Hiermee verdwijnt de monumentale waarde van het betreffende object voor goed. Door een documentatie te eisen wordt in elk geval een deel van de cultuurhistorische waarde van het betreffende object vastgelegd. Deze documentatie is raadpleegbaar voor een ieder via het gemeentelijke archief, of via eventuele publicatie op de gemeentelijke website.

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

Volgens de Wabo is het niet meer mogelijk om voorwaarden of voorschriften aan de vergunning te koppelen, tenzij dit in de gemeentelijk monumentenverordening is geregeld. Aan dit artikel is daarom lid 4 extra toegevoegd.

Artikel 12. Termijnen advies

Lid 1 is gewijzigd ten opzichte van de modelverordening. Er is niet voor gekozen het bevoegd gezag de verplichting op te leggen om direct door middel van een afschrift aan de Monumentencommissie advies te vragen. Door lid 1 meer open te formuleren blijft het bevoegd gezag vrij om de monumentencommissie om advies te vragen op de wijze die in de praktijk het best werkt.

Vanwege de andere en vaak kortere termijnen die de Wabo hanteert kan het mogelijk zijn dat er onvoldoende tijd is om op een definitief advies van de monumentencommissie te wachten. Dit advies is verplicht en er is een termijn van 5 weken voor opgenomen. Om in dergelijke gevallen toch de procedure te kunnen voort te zetten en niet per definitie de aanvraag om een omgevingsvergunning te hoeven weigeren is lid 3 ingevoegd.

Artikel 15. Vergunning voor beschermde rijksmonumenten

Het eerste lid is hier gewijzigd op dezelfde wijze en met dezelfde motivatie als bij artikel 12 lid 1.

Sinds 2012 geldt er niet langer een uitgebreide procedure van 26 weken bij alle gevallen van een vergunningsaanvraag betreffende een rijksmonument, dit is slechts nog bij uitzondering het geval. In de meeste gevallen geldt de reguliere procedure van 8 weken. Er zijn daarom twee adviestermijnen voor de monumentencommissie opgenomen, afhankelijk van de procedure die de Wabo voorschrijft.

Artikel 16. Vergunning voor karakteristieke panden

Dit is een nieuw artikel wat ook niet in de VNG modelverordening is terug te vinden. Gemeente De Ronde Venen kent ongeveer 150 panden die als zijnde ‘karakteristiek’ op hoofdvorm zijn beschermd in een bestemmingsplan of beheersverordening. De omvang van de bescherming is in het betreffende bestemmingsplan of beheersverordening geregeld. De procedure van vergunningverlening bij deze panden is door dit artikel gelijk getrokken met die voor rijks- en gemeentelijke monumenten voor wat betreft de rol van de monumentencommissie. Uitgangspunt is om het cultuurhistorische beleid overzichtelijk te houden door de zaken waarbij dat mogelijk is tezamen in de erfgoedverordening te regelen.

Artikel 17. Vergunningsplichtige activiteiten binnen het beschermde dorpsgezicht

Ook dit is een nieuw artikel wat niet in de VNG modelverordening is terug te vinden. De Ronde Venen kent drie beschermde dorpsgezichten (Abcoude, Baambrugge, een deel van Loenersloot) waarbij de monumentencommissie een advies rol vervult. Deze rol is door opname in de erfgoedverordening helder en uniform voor elk van de drie beschermde dorpsgezichten. Uitgangspunt is ook hier om het cultuurhistorische beleid overzichtelijk te houden door de zaken waarbij dat mogelijk is tezamen in de erfgoedverordening te regelen.

Artikel 18. Archeologische instandhoudingbepaling

De Wet op de archeologische monumentenzorg van 21 december 2006 verplicht de raad om, bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. In De Ronde Venen is dit vanaf 2000 in diverse bestemmingsplannen gebeurd. In de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011 is daar een extra bescherming aan toegevoegd voor alle gebieden waar in het bestemmingsplan (of de beheersverordening) geen archeologische regelgeving is opgenomen. Hierbij werd verwezen naar bovenlokale archeologische kaarten. Hierdoor is er verschillend archeologisch beleid ontstaan afhankelijk van de plaats van een plangebied in de gemeente.

In 2011 is de Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011 opgesteld en gepubliceerd (publicatie in december 2011). Deze kaart bevat afgewogen archeologische beleid voor het grondgebied van de gehele gemeente en biedt de mogelijkheid om tot eenduidig en overzichtelijk beleid te komen. De kaart is gekoppeld aan de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011: het beleid zoals dat op de kaart met bijbehorende legenda is weergegeven is geldend binnen de gehele gemeente en gaat boven het archeologische beleid van de vele bestemmingsplannen en beheersverordeningen in de gemeente. Iedereen kan dan aan de hand van de Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011 met bijbehorende legenda eenvoudig inschatten of bij een bepaalde ontwikkeling rekening met archeologie gehouden moet worden. De bijbehorende procedure is voor iedereen gelijk en terug te vinden onder artikel 19 van de erfgoedverordening.

Uiteraard is de Archeologische Beleidskaart een momentopname. Doordat er archeologisch onderzoek plaats vindt neemt de archeologische kennis over de gemeente toe. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat er in gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde onderzoek wordt gedaan en er niet of weinig archeologische vondsten zijn. Hierdoor kan na verloop van tijd de archeologische verwachtingswaarde van een gebied veranderen. Om dit te ondervangen is in de erfgoedverordening een uitzondering opgenomen voor plangebieden waar vanaf 1 januari 2012 een bestemmingsplan of beheersverordening is vastgesteld. In deze gebieden gelden de archeologische bepalingen uit het betreffende ruimtelijke plan.

Voor een toelichting op het in de Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011 aangehouden beleid wordt verwezen naar deze kaart, de bijbehorende toelichting en de onderbouwende oudere archeologische kaarten van respectievelijk de voormalige gemeenten Abcoude en De Ronde Venen.

Artikel 19. Opgravingen en begeleiding

Dit artikel is niet gewijzigd ten opzichte van de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011. In afwijking van de modelverordening van VNG is gekozen een duidelijke onderscheid te maken tussen boringen en opgravingen of proefsleuven. Dit is tot uitdrukking gebracht in lid 1 en lid 2. Een programma van eisen (PvE) wordt enkel vereist bij opgravingen of proefsleuven. De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) bepaalt daarnaast dat eveneens een plan van aanpak (PvA) gemaakt moet worden, in aansluiting op het PvE, in het geval van opgravingen en proefsleuven. Het is daarom niet noodzakelijk dit apart in de verordening op te nemen. Te meer daar het belang van een PvA geringer is wanneer er al een PvE door het college is vastgesteld.

In het geval van boringen wordt binnen de verordening, evenals binnen de KNA, geen PvE verplicht gesteld. Vanuit de KNA is het wel verplicht een PvA op te stellen. Echter, er wordt belang gehecht aan de afstemming van dit PvA met het college. Omdat dit niet in de KNA geregeld is, is dit in de verordening opgenomen.

Artikel 20 Aanpassing gemeentelijke archeologische beleidskaart

De Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011 is een momentopname van de op dat moment aanwezige archeologische kennis over De Ronde Venen. Doordat er archeologisch onderzoek plaats vindt neemt de archeologische kennis over de gemeente toe. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat er in gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde onderzoek wordt gedaan en er niet of weinig archeologische vondsten zijn. Hierdoor kan na verloop van tijd de archeologische verwachtingswaarde van een gebied veranderen. Artikel 20 geeft het college de bevoegdheid om op basis van verricht archeologisch onderzoek aanpassingen in de archeologische beleidskaart te maken. Uiteraard is hierbij advies van een archeologisch deskundige vereist.

Artikel 21. Advies archeologisch deskundige

Het college van B&W is veelal bevoegd gezag inzake archeologie bij vergunningsprocedures conform de Wabo. In deze hoedanigheid moeten regelmatig archeologische onderzoeksrapporten beoordeeld worden. Om hier inhoudelijk een goed oordeel over te kunnen vormen is advies van een archeologisch deskundige nodig. Uitgangspunt van deze verordening is om het cultuurhistorische beleid overzichtelijk te houden door de zaken waarbij dat mogelijk is tezamen in de erfgoedverordening te regelen. Deze advisering, die in de praktijk nu al zo plaats vindt, is daarom in de erfgoedverordening opgenomen.