Regeling vervallen per 01-01-2013

Speelruimtebeleid gemeente De Ronde Venen 2008

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2012

Intitulé

Speelruimtebeleid gemeente De Ronde Venen 2008

Speelruimtebeleid Gemeente De Ronde Venen 2008

afbeelding binnen de regeling

1.Samenvatting

In april 2003 werd de eerste Notitie Speelruimtebeleid door de raad vastgesteld. In die notitie werd een keuze gemaakt voor een manier om de speelvoorzieningen zo gelijkmatig mogelijk over de wijken te verdelen. De gekozen manier wordt de methode “Actieradius” genoemd. Deze methode houdt in dat voor het bepalen van de speellocaties gekeken wordt naar de afstand die een kind vanuit de woning moet afleggen om een speellocatie te bereiken. Volgens deze methode is het wenselijk dat er voor kinderen jonger dan 6 jaar binnen een afstand van 100 meter van de woning een speellocatie beschikbaar is. Voor kinderen van 6 tot 12 jaar wordt een afstand van 300 tot 400 meter gehanteerd en voor kinderen van 12 jaar en ouder, 800 tot 1000 meter. Bij het bepalen van de speellocaties wordt wel rekening gehouden met de bereikbaarheid.

De meeste speelvoorzieningen zijn bedoeld voor kinderen uit één wijk, maar er zijn ook speelvoorzieningen die voor een hele kern, of voor de hele gemeente bedoeld zijn. Het gaat daarbij meestal om dure voorzieningen. Deze bovenwijkse voorzieningen komen aan het eind van de levensduur te vervallen tenzij er opnieuw budget beschikbaar wordt gesteld.

Volgens het Attractiebesluit moet elk speeltoestel van na 1997 een certificaat van goedkeuring hebben (typekeuring). Dit certificaat moet uitgegeven zijn door een van de aangewezen keuringsinstanties.

De beheerder van een speeltoestel is volgens het Attractiebesluit verantwoordelijk voor de opzet en uitvoering van een gedegen beheer- en onderhoudsysteem. Het Attractiebesluit verplicht de beheerder om van elk speeltoestel een logboek bij te houden.

Volgens de Notitie Speelruimtebeleid 2003, kan er vanaf 2009 een besparing van 15 % op het onderhoudsbudget voor speelvoorzieningen gerealiseerd worden. In de notitie zijn echter veel aannamen en schattingen opgenomen.

In 2007 zijn de ontbrekende gegevens geïnventariseerd. Op basis van de uitgangspunten en de volledige gegevens is de herberekening gemaakt. Uit deze gegevens blijkt dat voor uitvoering van het vastgestelde beleid het huidige budget van € 88.928 ontoereikend is. Om dit beleid uit te voeren is een budget van € 141.847 nodig.

In de voorjaarsnota 2009 is o.a. het aangegeven dat: “voor uitvoering van het vastgestelde beleid het huidige budget van € 88.928 ontoereikend is. Indien aan het beleid wordt vastgehouden is extra budget nodig. In 2008 wordt opnieuw een beleidskeuze voorgelegd en de bijbehorende kosten.

2. Inleiding

De drie meest genoemde kenmerken van een aantrekkelijke woonwijk zijn groen, verkeersveiligheid en buitenspeelruimte. In een buurt met voldoende aantrekkelijke buitenspeelruimte, is de buurtcohesie vaak sterker. Contact tussen volwassenen komt vaak via kinderen en jongeren tot stand.

Kinderen en jongeren moeten vrij en zelfstandig van de openbare ruimte gebruik kunnen maken. Dat is essentieel voor hun persoonlijke ontwikkeling. Kinderen en jongeren mogen er zijn. Zij behoren tot het natuurlijke straatleven. Vrij en zelfstandig gebruik maken van de openbare ruimte heeft te maken met bespeelbare ruimte, veilige routes tussen huis en voorzieningen die aansluiten bij de verwachting en leefwereld van kinderen en jongeren. De buitenruimte is een essentieel deel van de leefwereld van kinderen en jongeren. Buiten spelen geeft kinderen en jongeren voortdurend prikkels waardoor ze zich fysiek, sociaal-emotioneel en verstandelijk sterk ontwikkelen.

Veel en afwisselend bewegen is belangrijk voor een goede gezondheid. In de praktijk blijkt dat niet meer dan 3 % van de kinderen tussen zes en elf jaar in de grote steden voldoende beweegt. Van de meisjes is 33 % en van de jongens 26 % te dik. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de inrichting van de wijk waarin kinderen wonen. Voor jeugd tot 18 jaar geldt één uur beweging per dag als minimum. Buiten kunnen kinderen meer bewegen dan binnen. Een dagelijkse portie buitenlucht leidt bovendien tot minder gevoeligheid voor allergieën en astma.

Buiten hebben kinderen en jongeren een grote variatie aan bewegingsmogelijkheden. spelenderwijs trainen zij daardoor zowel hun grove als hun fijne motoriek. Ze kunnen bewegingen maar eigen inzicht variëren en daarbij de lat steeds iets hoger leggen.

Buiten worden de zintuigen op veel verschillende manieren geprikkeld. Buitenspelen is daardoor bevorderlijk voor de ontwikkeling van tactiele vaardigheden, reuk en gehoor. Buitenspelende kinderen en jongeren krijgen een beter begrip van de eigenschappen van hun materiële omgeving en van de mogelijkheden om deze te beïnvloeden.

Buiten zijn kinderen en jongeren meer op zichzelf aangewezen dan binnen. In het samenspel met andere (onbekende) kinderen en volwassenen leren ze zelfstandig communiceren, conflicten oplossen en onderhandelen. De aanwezigheid van leeftijdgenoten is vaak de belangrijkste reden om ergens te spelen.

Buiten spelen bevorderd probleemoplossend gedrag en logisch denken. Contact met andere kinderen, jongeren en volwassenen stimuleert de taal- en betekenisverwerving. Kinderen en jongeren doen nieuwe ervaringen op en leren die te benoemen.

Kinderen en jongeren die zelfstandig buitenspelen, leren de weg te vinden. Zij ontwikkelen een sterk oriëntatievermogen en leren afstanden schatten. Ze verwerven inzicht en het gedrag van weggebruikers en leren verkeerssituaties taxeren. Door buiten te spelen leren kinderen plekken waarderen en er eigen herkenningspunten aan te geven.

Investeren in speelvoorzieningen is investeren in de jeugd en in de toekomst.

3. Geschiedenis

Gelijktijdig met de aanleg van de diverse wijken in de gemeente zijn er ook speelvoorzieningen aangelegd. De beschikbare ruimte voor speelvoorzieningen is per wijk soms erg verschillend. Vooral in de oudere wijken zijn weinig speelvoorzieningen aangelegd en zijn de mogelijkheden om meer speelvoorzieningen aan te leggen door ruimtegebrek beperkt. In de jongere wijken zijn bij de aanleg over het algemeen veel speelvoorzieningen aangelegd. Door deze ongelijke verdeling kwam er behoefte aan een richtlijn voor de verdeling van speelvoorzieningen in de diverse wijken.

In april 2003 werd de eerste Notitie Speelruimtebeleid door de raad vastgesteld. In die notitie is een keuze gemaakt voor een manier om de speelvoorzieningen zo gelijkmatig mogelijk over de wijken te verdelen. De manier waarvoor gekozen is wordt de methode “Actieradius” genoemd. Deze methode wordt o.a. aanbevolen door de VNG, het ministerie van VROM, Jantje Beton en NUSO Speelruimte Nederland. De methode houdt in dat voor het bepalen van de speellocaties gekeken wordt naar de afstand die een kind vanuit de woning moet afleggen om een speellocatie te bereiken.

Volgens deze methode is het wenselijk dat er voor kinderen jonger dan 6 jaar binnen een afstand van 100 meter van de woning een speellocatie beschikbaar is. Voor kinderen van 6 tot 12 jaar wordt een afstand van 300 tot 400 meter gehanteerd en voor kinderen van 12 jaar en ouder, 800 tot 1000 meter. Bij het bepalen van de speellocaties moet wel rekening gehouden worden met de bereikbaarheid. Een kleuterspeelplaats kan 30 meter van de woning liggen, maar door een drukke straat of een watergang niet bruikbaar zijn. Bij het bepalen van de noodzakelijke speellocaties wordt hiermee rekening gehouden.

Vanaf de vaststelling van de Notitie Speelruimtebeleid is toegewerkt naar de hierboven aangegeven verdeling. Dat betekent dat er op de ene plaats speellocaties verdwijnen, terwijl er op ander plaatsen speellocaties bijkomen. Speeltoestellen gaan gemiddeld zo’n 15 jaar mee. Doordat de speeltoestellen pas weggehaald worden als ze zover zijn versleten dat ze niet meer veilig gebruikt kunnen worden, zijn nog niet alle overtollige speeltoestellen verdwenen. Ook zijn er nog plaatsen die niet aan de norm voldoen omdat er geen geschikte ruimte is, of omdat er geen behoefte is aan een speellocatie.

De grote lijnen van het speelruimtebeleid van 2003 worden in deze notitie overgenomen. In de Notitie Speelruimtebeleid van 2003 zijn door de beperkte informatie die echter een aantal aannamen en schattingen opgenomen. Om meer inzicht te krijgen in de verdeling van de speellocaties is in 2004 een beheersysteem aangeschaft. Nu het beheersysteem gevuld is, kan met behulp van de beschikbare gegevens een beter beeld gegeven worden van de te verwachten ontwikkelingen en de financiële gevolgen.

4. Verdeling van de speellocaties

4.1 Algemeen

De behoefte van kinderen aan buitenspeelruimte verschilt sterk per leeftijdsgroep. Van kleine veilige speelplekken vlak bij huis voor de allerkleinsten tot grote bovenwijkse voorzieningen voor tieners. Op basis van leeftijdsgroepen zijn de speellocaties in 3 categorieën verdeeld. Daarnaast zijn er enkele speelvoorzieningen voor volwassenen.

De speellocaties zijn vast. Ook als de meeste kinderen in de buurt in een andere leeftijdcategorie vallen dan waarvoor de speellocatie is bedoeld, blijft de speellocatie bestaan. De speeltoestellen worden aan het eind van hun levensduur alleen vervangen door een nieuw toestel als daar ook werkelijk behoefte aan is. In de praktijk blijkt dat een kind ongeveer 6 jaar van een speellocatie gebruik maakt voordat het die locatie ontgroeit is. Voor kinderen van alle leeftijden moet er een speellocatie binnen een redelijke afstand van de woning beschikbaar zijn.

4.2 Kinderen jonger dan 6 jaar

Kleine kinderen hebben nog amper notie van gevaar. Voor het bepalen van speellocaties voor deze kinderen wordt daarom vooral gekeken naar de veiligheid. Er wordt vanuit gegaan dat de kinderen alleen onder toezicht van een volwassene buiten spelen. Een bankje bij de speellocatie is daarom erg belangrijk. Verder moet de speellocatie zover van mogelijk gevaarlijke plaatsen af liggen dat de volwassene kan ingrijpen voordat het kind iets overkomt. De speeltoestellen zijn meestal vrij klein en bestaan vaak uit veerelementen, glijbaantjes of speelhuisjes. Veel van deze speelvoorzieningen staan op pleintjes achter de woningen. In bijzondere gevallen waar geen veilige locatie voorhanden is kan een speellocatie veilig gemaakt worden door het plaatsen van bijvoorbeeld hekwerken. Vooral voor deze jonge kinderen is het belangrijk dat hun speellocatie afgeschermd is van het spel van oudere kinderen. De speellocaties voor de verschillende leeftijdsgroepen worden daarom zoveel mogelijk op verschillende plaatsen aangelegd.

Voor het bepalen van speellocaties voor kinderen die jonger zijn dan 6 jaar is een maximale afstand van 100 meter tussen de woning en een speellocatie goed hanteerbaar. De afstand wordt hemelsbreed genomen. In de praktijk kan de afstand groter zijn omdat er meestal geen rechtstreekse route naar een speelvoorziening is, waardoor iets omgelopen moet worden. De speellocatie moet natuurlijk voor kinderen en hun begeleiders wel goed bereikbaar zijn. Als er tussen de woning en de speellocatie een drukke weg of een watergang ligt dan moet een andere speellocatie binnen de aangegeven afstand beschikbaar zijn.

4.3 Kinderen tussen 6 en 12 jaar

Kinderen in de basisschoolleeftijd leren gevaarlijke situaties in schatten. Ze spelen vaak in groepjes. Meestal mogen ze zelfstandig in hun eigen straat en buurt spelen. Drukke wegen, zoals de meeste 50 km wegen binnen de bebouwde kom, en watergangen blijven voor deze kinderen een barrière. Deze kinderen hebben meer uitdagingen nodig dan de jongere leeftijdsgroep. De speeltoestellen zijn daarom meestal groter, hoger en met meer speelmogelijkheden. Het zijn vaak klim en klauter toestellen, schommels, duikelrekken en glijbanen. Ze staan bij voorkeur op de grotere grasvelden in een wijk waar voldoende ruimte is en overlast bij omwonenden beperkt blijft. Alleen onder toezicht kunnen deze kinderen naar een speellocatie elders.

Behalve speelvoorzieningen voor kinderen uit de wijk een tweetal bovenwijkse voorzieningen voor deze leeftijdcategorie. Deze voorzieningen zijn grootschaliger van opzet en bedoeld voor kinderen uit de hele gemeente. De bovenwijkse voorzieningen zijn de speellocatie in de Zuster den Hertoglaan in Mijdrecht en Het Speelwoud in Wilnis.

Voor het bepalen van speellocaties voor kinderen tussen 6 en 12 jaar is de maximale afstand van 300 tot 400 meter tussen de woning en een speellocatie aangegeven. In de praktijk blijkt echter dat de bereikbaarheid van de speellocatie meestal niet bepaald wordt door de afstand maar door barrières. De meeste wijken worden omgeven door drukke wegen en watergangen. Vaak is ook de wijkontsluitingsweg een drukke (50 km) weg. Per wijk is er daarom meestal meer dan één speelvoorziening nodig om de kinderen een speellocatie te bieden die ze zelfstandig kunnen bereiken.

4.4 Jongeren vanaf 12 jaar

Deze jongeren kunnen geheel zelfstandig gaan waar ze willen. De gehanteerde maximale afstand van een woning tot een speellocatie is qua veiligheid geen probleem. De speeltoestellen bestaan meestal uit voetbaldoelen, baskets en tafeltennistafels. Voor deze jongeren zijn ook wel JOP’s (Jongere Ontmoetings Plaatsen), skatebanen, een voetbalkooi en een Cruyff-Court aangelegd. Deze voorzieningen worden gezien als bovenwijkse voorzieningen en zijn bedoeld voor jongeren uit de hele gemeente.

Voor het bepalen van speellocaties voor jongeren vanaf 12 jaar wordt een maximale afstand van 1000 meter tussen de woning en een speellocatie gehanteerd. Per wijk is één speellocatie daarom voldoende. Zo’n speellocatie kan bestaan uit een grasveld met voetbaldoelen en een pleintje met een tafeltennistafel en baskets. In veel gevallen grenzen de grasvelden en pleintjes niet aan elkaar. De verschillende onderdelen van de speellocatie kunnen daardoor verspreid in de wijk liggen.

4.5 Volwassenen

Speelvoorzieningen voor volwassenen worden alleen als bovenwijkse voorziening aangelegd. Het gaat daarbij om jeu de boulesbanen en trimbanen. Ze worden aangelegd bij speciale gelegenheden zoals wijkplannen.

5. Wetgeving

5.1 Attractiebesluit

Sinds 1997 is het Attractiebesluit van kracht. Formeel heet dit besluit sinds 2003 het Warenwetbesluit Attractie- en speeltoestellen. Het besluit bevat regels voor ontwerp, constructie, installatie, gebruik, beheer en onderhoud van speeltoestellen. Door te voldoen aan de regels van het Attractiebesluit kan de gemeente de kans op incidenten verkleinen en is zij moeilijker aansprakelijk te stellen, mocht er zich toch een incident voordoen.

De Voedsel en Waren Autoriteit ziet toe op naleving van het attractiebesluit. Deze autoriteit is bevoegd tot het doen van (onaangekondigde) controles en mag onveilige speelplaatsen sluiten en onveilige speeltoestellen buiten gebruik verklaren.

Het Attractiebesluit is niet van toepassing op speeltoestellen in de achtertuin; deze vallen onder het Warenwetbesluit Speelgoed en elektrische speeltoestellen (de kleine toestellen voor 1 of 2 kinderen die je vaak met een muntstuk kunt laten werken); deze vallen onder het Warenwetbesluit elektrotechnische producten.

5.2 Plaatsing

Volgens het Attractiebesluit moet elk speeltoestel van na 1997 een certificaat van goedkeuring hebben (typekeuring). Dit certificaat moet uitgegeven zijn door een van de aangewezen keuringsinstanties b.v. het Keurmerkinstituut. Als er meerdere identieke toestellen worden gebouwd hoeft er maar 1 een typekeuring te ondergaan. Bij zelfgebouwde toestellen moet er een keuring worden uitgevoerd op het toestel. Voor de plaatsing van een speeltoestel worden ook eisen gesteld aan de vrije ruimte rondom het toestel en de valdempendheid van de ondergrond. De beheerder is verantwoordelijk voor een deugdelijke installatie en montage.

5.3 Valondergronden

De ondergrond van een speeltoestel moet zodanig zijn dat een kind dat van een speeltoestel valt geen blijvend letsel oploopt. Om deze reden mag bij een toestel dat op verharding staat de maximale valhoogte niet groter zijn dan 0,6 m. Voor toestellen op het gras geldt een valhoogte van 1 m. Hogere speeltoestellen moeten voorzien worden van een speciale valdempende ondergrond. Die ondergronden kunnen bijvoorbeeld bestaan uit los zand, grind, boomschors, rubber tegels of gegoten rubber.

5.4 Inspecties beheer en onderhoud

De beheerder van een speeltoestel is volgens het Attractiebesluit verantwoordelijk voor de opzet en uitvoering van een gedegen beheer- en onderhoudsysteem. Het Attractiebesluit verplicht de beheerder om van elk speeltoestel een logboek bij te houden.

In het logboek moeten de volgende gegevens worden opgenomen:

  • ·

    De gegevens van de eigenaar en/of beheerder.

  • ·

    Gegevens over het speeltoestel: een beschrijving, technische gegevens, de naam van de leverancier of fabrikant en gegevens van de installateur.

  • ·

    Uitgevoerde keuringen, inspecties, onderhoudswerkzaamheden en reparaties.

  • ·

    Registratie van ongevallen met het toestel.

Voor de inspecties beveelt het Attractiebesluit het volgende aan:

  • ·

    1 keer per week een visuele inspectie: controle op gevaarlijke situaties, bijvoorbeeld als gevolg van vandalisme.

  • ·

    1 keer per maand of per twee maanden een functionele inspectie: controle op stabiliteit en sterkte van het toestel en gesteldheid van de ondergrond.

  • ·

    1 keer per jaar een grote inspectie: controle op slijtage, corrosie en houtrot en controle op een juiste uitvoering van tussentijdse reparaties.

Inspecties mogen in principe door iedereen worden uitgevoerd. Voor de maandelijkse en jaarlijkse inspecties wordt geadviseerd om ze te laten uitvoeren door mensen die getraind zijn in het onderkennen van veiligheidsrisico’s.

Zodra mankementen worden geconstateerd, moet de beheerder deze verhelpen.

5.5 Aansprakelijkheid

De volgende partijen kunnen bij incidenten met aansprakelijkheid te maken krijgen:

  • ·

    De beheerder van het toestel.

  • ·

    De eigenaar van de grond waarop het toestel staat.

  • ·

    De leverancier van het toestel.

  • ·

    De aannemer die het toestel heeft geplaatst.

Voor de gemeente is het bij aansprakelijkheidsstelling van belang dat de speeltoestellen veilig zijn, dat ze regelmatig zijn geïnspecteerd en dat de inspecties in het logboek zijn vastgelegd. Reparaties moeten snel worden uitgevoerd en er moet tijdig onderhoud worden gepleegd. Ook dit moet in het logboek worden vastgelegd.

5.6 Natuurspeelplaatsen

Ook wanneer een speelplek met natuurlijke objecten wordt ingericht, zoals klimbomen, is het Attractiebesluit van kracht. Volgens het Attractiebesluit moet elk speeltoestel dus een certificaat van goedkeuring hebben. Het attractiebesluit is niet van toepassing op speeltoestellen die kinderen zelf maken als onderdeel van het spel (bouwspeelplaatsen).

6. Werkwijze

6.1 Inspecties

In de Notitie Speelruimtebeleid van 2003 is voor het volgende inspectiesysteem gekozen:

  • ·

    In de plaats van de aanbevolen wekelijkse inspecties wordt ingezet op de alertheid van de inwoners en medewerkers die gebreken doorgeven aan de gemeente.

  • ·

    De aanbevolen maandelijkse of tweemaandelijkse inspecties worden slechts 1 keer per drie maanden uitgevoerd en in het logboek vastgelegd.

  • ·

    De jaarlijkse grote inspectie wordt gecombineerd met een driemaandelijkse inspectie en in het logboek vastgelegd.

Deze inspectiefrequenties komen niet helemaal overeen met de in het Attractiebesluit aanbevolen frequenties. De concessie is gedaan om de kosten van inspecties zo laag mogelijk te houden.

6.2 Reparaties

De meeste reparaties aan speeltoestellen worden door de eigen dienst uitgevoerd. Alleen bij grote reparaties wordt aan de leverancier van het speeltoestel opdracht gegeven om het toestel te repareren. Doordat zowel de inspecties als de reparaties worden uitgevoerd door de eigen dienst wordt bij gebreken een speeltoestel snel gerepareerd. Dit verkleint de kans op ongevallen.

6.3 Vervanging

De gemiddelde levensduur van een speeltoestel is ongeveer 15 jaar. Dit is het maximaal haalbare. De speeltoestellen zijn op die leeftijd meestal al een aantal keren gerepareerd en er zijn onderdelen vervangen. Als een speeltoestel wordt weggehaald betekent dat, dat het speeltoestel niet meer veilig te gebruiken is en dat het onrendabel is om het te repareren.

De vervanging van kleine speeltoestellen wordt door de eigen dienst uitgevoerd. Het plaatsen van grotere toestellen en het aanleggen van valdempende ondergronden wordt door de leverancier van het toestel verzorgd. Kleine speeltoestellen zoals veerelementen worden direct door de eigen dienst vervangen door een gelijksoortig toestel. Grotere speeltoestellen worden na het verwijderen niet direct vervangen. Bij zulke toestellen wordt samen met omwonenden beoordeeld waar behoefte aan is en wordt er door de omwonenden een speeltoestel uitgezocht. Als er geen verzoeken binnenkomen dan wordt het toestel niet vervangen. De keuze van het speeltoestel moet wel voldoen aan de voorwaarden van het speelruimtebeleid.

6.4 Verplaatsing

Speeltoestellen staan hun hele levensduur op de zelfde plaats. Regelmatig komen er verzoeken van inwoners om een bestaand speeltoestel te verplaatsen naar een andere locatie. De argumenten om een toestel te willen verplaatsen zijn bijvoorbeeld dat de kinderen er op uitgekeken zijn of dat het toestel niet geschikt is voor de leeftijd van de kinderen.

Het verplaatsen van een speeltoestel is niet eenvoudig. Vooral de grotere speeltoestellen zijn voorzien van een valdempende ondergrond. Die ondergrond is niet zomaar mee te verplaatsen. Bovendien is het verplaatsen van een speeltoestel duur en gaat de kwaliteit van het toestel achteruit doordat de constructie onder spanning komen te staan en er daarna speling ontstaat. Het toestel wordt dan “slap”. Om deze redenen worden speeltoestellen niet verplaatst.

6.5 Valdempende ondergronden

Uit veiligheidsoverweging mag bij een toestel dat op verharding staat de maximale valhoogte niet groter zijn dan 0,6 m. Voor toestellen op het gras geldt een valhoogte van 1 m. Hogere speeltoestellen moeten voorzien worden van een speciale valdempende ondergrond.

In de Notitie Speelruimtebeleid van 2003 is er voor gekozen om bij speeltoestellen op verhardingen rubber tegels als valondergrond te gebruiken. Bij toestellen die in het gras staan wordt boomschors als valondergrond toegepast. Rubber tegels geven een schone ondergrond die bij ieder weertype goed te gebruiken is. Boomschors is aanmerkelijk goedkoper maar heeft als nadeel dat het jaarlijks moet worden aangevuld en dat het bij het verouderen vies en modderig kan worden.

6.6 Hekjes, banken en afvalbakken

In sommige gevallen worden speellocaties door middel van een hek afgeschermd van de omgeving. Vooral wanneer een speellocatie voor 0 tot 6 jarigen grenst aan een drukke weg of een diepe sloot worden hekjes geplaatst. Hekjes worden door kinderen al snel gezien als speelobjecten om op te klimmen of op te zitten. Als afscherming heeft een hekje alleen nut om kinderen af te remmen zodat een volwassene tijd heeft om in te grijpen. Binnen hekken kunnen kleine kinderen dus niet zonder toezicht spelen! Hekjes worden alleen geplaatst als er geen veilige alternatieven zijn.

Kinderen tot 6 jaar spelen gewoonlijk alleen onder toezicht van een volwassene. Om dat toezicht te vergemakkelijken worden speellocaties voor kinderen tot 6 jaar voorzien van een bankje of andere zitgelegenheid.

Afvalbakken worden geplaatst bij de grotere speelgelegenheden. Ze worden geplaatst op verzoek van omwonenden of om de hoeveelheid zwerfvuil terug te dringen.

6.7 Beheersysteem

Om meer inzicht te krijgen in de verdeling van de speellocaties en de speeltoestellen is in 2004 een beheersysteem aangeschaft. Op plattegronden van de wijken worden de speellocaties voor de verschillende leeftijdscategorieën aangegeven. Met behulp van deze plattegronden kan dus bepaald worden of er in een bepaalde buurt een tekort is aan een speellocatie voor een bepaalde leeftijdscategorie. Als er een tekort is, wordt gekeken of er voldoende ruimte beschikbaar is. Is dat het geval dan worden er, nadat er een verzoek van omwonenden is binnengekomen, samen met hen speeltoestellen uitgezocht.

De bevindingen van de inspecties moeten volgens het Attractiebesluit in een logboek worden vastgelegd. In de gemeente staan meer dan 500 speeltoestellen. Bij 4 inspecties per jaar betekent het dat er jaarlijks 2.000 keer een logboek moet worden ingevuld. Dit wordt door het beheersysteem sterk vereenvoudigd. Na controle van een speeltoestel worden de bevindingen in het beheersysteem ingevoerd. Het beheersysteem vervangt dus de afzonderlijke logboeken.

6.8 Leveranciers

Speeltoestellen die in de openbare ruimte geplaatst worden moeten voldoen aan de eisen en verplichtingen van het Attractiebesluit. Dit geldt ook voor de bijbehorende valdempende ondergronden. Speeltoestellen en ondergronden moeten op elkaar zijn afgestemd. Om afstemmingsproblemen te voorkomen worden speeltoestellen en ondergronden gelijktijdig bij de zelfde leverancier besteld. De leverancier is verantwoordelijk voor de veiligheid tijdens plaatsing van het toestel en de aanleg van de valdempende ondergrond totdat de overdracht aan de gemeente heeft plaatsgevonden.

Bij reparaties is het belangrijk dat de speeltoestellen bij niet te veel verschillende leveranciers vandaan komen. Dit vergemakkelijkt het bijbestellen van onderdelen. Belangrijk is dat de originele onderdelen binnen 14 werkdagen worden geleverd. Op dit moment wordt gewerkt met Boer Speeltoestellen B.V. uit Nieuwendijk, KOMPAN B.V. uit Zaltbommel, en Yalp uit Goor. De ervaringen met deze drie leveranciers zijn goed. Tot de komende herindeling wordt met de genoemde leveranciers doorgegaan. Na de herindeling moet worden afgestemd met Abcoude, Breukelen en Loenen.

6.9 Bovenwijkse voorzieningen

De meeste speelvoorzieningen zijn bedoeld voor kinderen uit één wijk. Toch zijn er ook speelvoorzieningen die voor een hele kern, of voor de hele gemeente bedoeld zijn. Het gaat daarbij meestal om dure voorzieningen die door bijzondere omstandigheden zijn ontstaan. De bovenwijkse voorzieningen komen aan het eind van de levensduur te vervallen tenzij er opnieuw budget beschikbaar wordt gesteld.

Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen:

  • ·

    speeltuin zuster den Hertoglaan

  • ·

    speeltuin Speelwoud

  • ·

    skatebaan Zwanenpark

  • ·

    jeu de boulesbaan Borsaliastraat

  • ·

    jeu de boulesbaan en trimbaan Waverbancken

  • ·

    jeu de boulesbaan Dodaarslaan

  • ·

    voetbalkooi Rondweg

  • ·

    Cruyff-court Hoofdweg

6.10 Andere openbare speelvoorzieningen

Sommige terreinen zoals schoolpleinen, en sportterreinen zijn openbaar toegankelijk. Speeltoestellen die op zulke terreinen staan moeten ook voldoen aan het Attractiebesluit. De aansprakelijkheid daarvoor ligt bij de beheerder van het terrein. Bij speeltoestellen die op gemeentegrond staan maar niet bij de gemeente in beheer zijn, is de gemeente (mede) aansprakelijk. Om onduidelijkheden te voorkomen, wordt van de beheerder van een gemeentelijk terrein verlangd dat zij de aansprakelijkheid voor een speelvoorziening op haar terrein op zich neemt.

6.11 Nieuwbouwlocaties

Bij de planvorming van nieuwbouwlocaties moet rekening gehouden worden met speelvoorzieningen. De nieuwbouwlocatie moet voldoen aan de gemeentelijke normen voor speelvoorzieningen. Dit betekent dat er voldoende buitenruimte en financiën binnen het plan beschikbaar zijn om de speelvoorzieningen aan te leggen (zie voor financiën “8.1 waarde van speelvoorzieningen”). De aanleg en inrichting van de speelvoorzieningen worden door de gemeente voorbereid en uitgevoerd. Hierdoor is het mogelijk om samen met de toekomstige bewoners speeltoestellen uit te zoeken en de speellocaties in te richten.

6.12 Renovatieprojecten

Ook bij grootschalige renovatieprojecten rekening gehouden worden met speelvoorzieningen. Er moet bij de planvorming beoordeeld worden of er in het plangebied en omgeving voldoende speelvoorzieningen aanwezig zijn om aan de gemeentelijke norm te voldoen. Tekorten of overschotten moeten in het plan, indien mogelijk, worden teniet gedaan.

6.13 Informele speelruimte

Met informele speelruimte wordt alle openbare ruimte bedoeld die niet speciaal is ingericht als speelvoorziening maar die wel door kinderen wordt gebruikt om te spelen. Het gaat hier bijvoorbeeld om grasvelden, straten, voetpaden, pleinen, plantsoenen en waterpartijen. Uit tellingen blijkt dat drie op de vier spelende kinderen buiten de formele speelplekken speelt. Kinderen spelen bijvoorbeeld onderweg van huis naar school op straat of in plantsoenen.

Informele speelruimte moet zo aantrekkelijk mogelijk voor kinderen gemaakt worden. Brede stoepen met herkenbare elementen zoals bankjes, hoogteverschillen, muurtjes, paaltjes en dergelijke geven kinderen een spelaanleiding. Het gaat hierbij vooral om de loop- en fietsroutes door de wijken.

Zowel de formele- als de informele speelruimte moet zo veilig mogelijk zijn. Het gaat bij de informele speelruimte vooral om de loop- en fietsroutes door de wijken. Zo moet bijvoorbeeld met de volgende aspecten rekening worden gehouden:

  • ·

    Hekjes met punten en prikkeldraad moeten worden vermeden.

  • ·

    Geen giftige planten of planten met scherpe doorns of stekels.

  • ·

    De onderlinge afstand tussen paaltjes moet zodanig zijn dat een kind dat over een paaltje bokspringt niet op het volgende paaltje kan vallen.

  • ·

    Onoverzichtelijke situaties moeten worden vermeden. Kinderen kunnen immers onverwacht een weg oprennen. Hoe eerder zo’n kind gezien wordt hoe kleiner de kans op ongevallen.

  • ·

    Er moet sociale controle mogelijk zijn. Een kind dat bijvoorbeeld in een sloot gevallen is moet zichtbaar zijn voor de omgeving.

6.14 Natuurspeelplaatsen en hutten

Soms ligt een bouwlocatie jarenlang braak. Als zo’n terrein sociaal veilig en veilig in gebruik is gemaakt, kan het opengesteld worden als tijdelijke speellocatie. Als er op zo’n terrein (zelfgemaakte)speelvoorzieningen voorkomen dan moeten die wel voorzien zijn van een certificaat van goedkeuring hebben. De toestellen moeten, net als andere speeltoestellen, periodiek worden gecontroleerd.

Het attractiebesluit is niet van toepassing op speeltoestellen die kinderen zelf maken als onderdeel van het spel (bouwspeelplaatsen). Het is wel belangrijk dat hutten en andere zelfgebouwde attributen tijdens de periodieke controles worden meegenomen. Zolang de bouwsels geen overlast bezorgen en veilig zijn worden ze niet verwijderd.

7. De inwoner centraal

7.1 Beleid

In de Notitie Speelruimtebeleid van 2003 werd ervan uitgegaan dat er vrijwel alleen gewerkt werd vanuit vastgesteld beleid. De technische levensduur van een speeltoestel was daarbij bepalend voor het al dan niet vervangen van een toestel. De leeftijdscategorie waarvoor de speellocatie bedoeld is, bepaald het bedrag dat mag worden uitgegeven aan een nieuw speeltoestel.

7.2 Maatwerk

Doordat we de inwoners steeds meer centraal stellen wordt er vaker maatwerk geleverd. Dit maatwerk is meestal niet in het bestaande beleid in te passen. Enkele voorbeelden zijn:

Wijkplannen

Bij wijkplannen wordt een budget aan de wijk ter beschikking gesteld om uit te geven aan wijkverbeteringen die niet binnen de reguliere werkzaamheden vallen. Zo wordt in Hofland de mogelijkheid van een voetbalkooi onderzocht.

Scholen

Bij gebrek aan openbare ruimte wordt soms contact gezocht met een school om gemeentelijke speeltoestellen te plaatsen op een (openbaar) schoolplein. De school stelt een aantal voorwaarden. Zo is bij de Jozefschool is een speellocatie aangelegd die meer dan twee keer zo duur is als een gemiddelde speellocatie.

Projecten

Bij nieuwbouwprojecten wordt een bedrag gereserveerd voor speelvoorzieningen. Vaak is dat bedrag hoger dan het standaardbedrag dat volgens het beleid wordt gehanteerd. In Wickelhof 2 was het bedrag zelfs zo hoog dat een deel van het geld is besteed aan een extra speeltoestel in Wickelhof 1.

JAC

De JAC (Jongeren Advies Commissie) komt met voorstellen voor zaken die vooral jongeren aangaan. Zo is de voetbalkooi aan de Rondweg mede door de JAC tot stand gekomen.

Schenkingen

Meestal vallen schenkingen buiten het gemeentebeleid. De waarde van de speellocatie is afhankelijk van de hoogte van de schenking. Zo is voor het Cruyff Court aan de Hoofdweg een schenking van € 85.000 ontvangen.

7.3 Vervanging

Speellocaties die voldoen aan de actieradius norm, worden in het beheersysteem opgenomen als blijvende speellocatie voor een bepaalde leeftijdcategorie. Dit betekent dat aan het eind van de levensduur van de speeltoestellen het standaardbedrag voor de speellocatie beschikbaar is voor vervanging. Voor speelvoorzieningen die niet als blijvende speellocatie in het beheersysteem zijn opgenomen, is geen vervangingsbudget beschikbaar. Deze voorzieningen komen aan het eind van de levensduur te vervallen tenzij er opnieuw budget beschikbaar wordt gesteld.

7.4 Servicenorm

Met betrekking tot speelvoorzieningen is de volgende servicenorm van toepassing:

“Uiterlijk 6 werkdagen na uw aanvraag voor een speeltoestel heeft de gemeente haar standpunt bepaald en wordt u geïnformeerd”. De verdeling van de speellocaties en de speeltoestellen is in het beheersysteem vastgelegd. Door de bijbehorende plattegronden te raadplegen wordt beoordeeld of er een tekort aan speeltoestellen of speellocaties is. Als de behoefte er is wordt gekeken of er voldoende ruimte beschikbaar is om een speeltoestel te plaatsen.

8. Financiën

8.1 Waarde van speelvoorzieningen

Om te bepalen welk budget er nodig is voor onderhoud en vervanging van speeltoestellen zijn de gegevens uit het beheersysteem van groot belang. Volgens het beheersysteem zijn de speelvoorzieningen in de gemeente in 2008 als volgt verdeeld:

  • ·

    113 speelvoorzieningen voor kinderen van 0 tot 6 jaar

  • ·

    39 speelvoorzieningen voor kinderen van 6 tot 12 jaar

  • ·

    34 speelvoorzieningen voor kinderen ouder dan 12 jaar

Een aantal van deze speelvoorzieningen zijn niet meegenomen in het onderhoudsbudget omdat het om bovenwijkse voorzieningen gaat. Deze bovenwijkse voorzieningen komen aan het eind van de levensduur te vervallen tenzij er opnieuw budget beschikbaar wordt gesteld.

Volgens de Notitie speelruimtebeleid 2003 zou de vervangingswaarde van een speelvoorziening voor 0 tot 6 jarigen in 2008 komen op € 6.900. Voor speellocaties voor 6 tot 12 jarigen komt dit neer op € 16.700 per speellocatie. Deze vervangingswaarde bestaat uit het aanschaffen en plaatsen van de speeltoestellen inclusief valdempende ondergronden (en indien nodig drainage). Bij vervanging van speelvoorzieningen is vanaf 2004 met deze bedragen gewerkt. In de praktijk is dit toereikend gebleken. Deze bedragen worden na indexatie ook in de toekomst toegepast. Hekjes, bankjes en afvalbakken worden niet bekostigd uit het budget voor speelvoorzieningen.

Voor de speelvoorzieningen voor kinderen die ouder zijn dan 12 jaar is in de Notitie speelruimtebeleid 2003 geen bedrag opgenomen. Uit berekeningen blijkt dat de vervangingswaarde van zo’n speellocatie gemiddeld € 4.400 bedraagt.

Met behulp van bovengenoemde bedragen en gegevens uit het beheersysteem is de totale vervangingswaarde van de speelvoorzieningen berekend (bovenwijkse voorzieningen niet meeberekend):

categorie

Aantal

locaties

Vervangingswaarde

per locatie

Totale

vervangingswaarde

Kinderen jonger dan 6 jaar

111

€ 6.900

€ 765.900

Kinderen van 6 tot 12 jaar

37

€ 16.700

€ 617.900

Kinderen van 12 jaar en ouder

27

€ 4.400

€ 119.400

Totaal

€ 1.503.700

8.2 Onderhoud en vervanging

Uit ervaring blijkt dat de gemiddelde levensduur van een speeltoestel ongeveer 15 jaar is.

Bij vervanging van speeltoestellen dient ook het oude toestel verwijderd te worden. Dit wordt door de eigen dienst gedaan. De kosten van de uren die daaraan besteed worden, zijn niet in deze berekening meegenomen.

In 2006 en 2007 is gemiddeld € 39.000 uitgegeven aan onderdelen, reparaties en het aanvullen van schorsondergronden. Dit komt overeen met het percentage van 45% van het totale budget zoals aangegeven in de Notitie speelruimtebeleid van 2003.

Voor het Cruyff Court is volgens collegebesluit 2007A00355 voor onderhoud € 2.100 per jaar opgenomen. Voor de voetbalkooi aan de Rondweg is geen onderhoudsbudget opgenomen. Een bedrag van € 500 per jaar lijkt een redelijke schatting voor het herstellen van beschadigingen.

Voor het vervangen van bovenwijkse voorzieningen zijn geen financiën gereserveerd. Aan het eind van de levensduur komen zij te vervallen tenzij er opnieuw budget beschikbaar wordt gesteld.

8.3 Benodigd budget

Voor 2008 zou op basis van het voorgaande een budget nodig zijn van:

Voor vervanging van toestellen 1.503.700 : 15 = 100.247

€ 100.247

Voor reparaties

€ 39.000

Voor onderhoud van het Cruyff Court

€ 2.100

Voor onderhoud van de voetbalkooi

€ 500

Totaal benodigd budget in 2008

€ 141.847

Volgens de Notitie Speelruimtebeleid 2003, kan er vanaf 2009 een structurele besparing van 15 % op het onderhoudsbudget voor speelvoorzieningen gerealiseerd worden. In de notitie zijn echter veel aannamen en schattingen opgenomen.

In 2007 zijn de ontbrekende gegevens geïnventariseerd. Op basis van de uitgangspunten en de volledige gegevens is de herberekening gemaakt. Uit deze gegevens blijkt dat voor uitvoering van het vastgestelde beleid het huidige budget van € 88.928 ontoereikend is. Om dit beleid uit te voeren is een budget van € 141.847 nodig.

In de voorjaarsnota is aangegeven dat het wenselijk is om af te zien van de besparing van 15 % op het onderhoudsbudget. Verder is voor de uitvoering van het voorgestelde beleid een structurele verhoging van € 52.919 ten opzichte van het budget van 2008 nodig.