Regeling vervallen per 11-12-2020

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015

Geldend van 24-12-2019 t/m 10-12-2020

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015

De raad van de gemeente De Ronde Venen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 september 2014;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2015

Hoofdstuk 1. Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: het schriftelijk verzoek om één of meer maatwerkvoorzieningen;

  • b.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet -aanzienlijk-duurder is dan vergelijkbare producten;

  • c.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • d.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • e.

    cliënt: een persoon met een beperking, een psychisch of een psychosociaal probleem;

  • f.

    dagbesteding: een zinvolle besteding van de dag voor cliënten met beperkingen, psychische of psychosociale problemen;

  • g.

    gebruikelijke zorg: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • h.

    gemeenschappelijke ruimte: ruimte in een woongebouw die voor alle bewoners toegankelijk is;

  • i.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • j.

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat. Indien de cliënt met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

  • k.

    huisgenoot: iedere persoon met wie de cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • l.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • m.

    ingezetene: cliënt die zijn of haar hoofdverblijf heeft in de gemeente De Ronde Venen;

  • n.

    leefeenheid: een eenheid bestaande uit samenwonende personen die al dan niet samen met één of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit een meerderjarige ongehuwde persoon die met één of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voert;

  • o.

    Leerbaar (lerend vermogen): de mate waarin kennis en/of vaardigheden eigen kunnen worden gemaakt, aan te leren zijn door een persoon.

  • p.

    melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • q.

    onverwijld: zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;

  • r.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • s.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • t.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (landelijk);

  • u.

    voorliggende voorziening: elke voorziening op grond van andere wet- en regelgeving dan de Wmo 2015 waarop de cliënt aanspraak kan maken of een beroep kan doen ter ondersteuning van de beperkingen;

  • v.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • w.

    woonvoorziening: elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen die een cliënt bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt.

Hoofdstuk 2. Melding en onderzoek

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt voldoende bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1. Bij het voeren van het gesprek zal de probleemstelling van de belanghebbende centraal staan. Het gaat dan om welke belemmeringen worden ondervonden ten aanzien van te behalen resultaten, welke hulpvraag de cliënt heeft en welke oplossingen beschikbaar zijn.

  • 2. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de beperkingen van de belanghebbende en de belemmeringen die hij ondervindt ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie

    • b.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en zijn woon- en gezinssituatie

    • c.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • d.

      de mogelijkheid van de cliënt om door het anders organiseren van zijn leven zijn beperkingen te compenseren;

    • e.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke zorg of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • h.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • i.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • j.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • k.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet bij benadering verschuldigd zal zijn, en

    • l.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 5. Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Binnen maximaal zes weken na het indienen van de melding, verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt kunnen aan het verslag worden toegevoegd.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Dit kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij de onderzoekstermijn van 6 weken al is verstreken

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag voor een maatwerkvoorziening als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven

  • 3. De aanvraag moet voldoen aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt.

Hoofdstuk 3. Beoordelen aanvraag

Artikel 8 Het maken van een afweging

  • 1. Bij het beoordelen van een aanvraag voor een maatwerk voorziening, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften, persoonskenmerken en zelfredzaamheid van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat, binnen de gestelde kaders.

  • 2. Alle algemene, voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden eerst beoordeeld.

Artikel 9. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    • Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

      • a.

        ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

        • i.

          op eigen kracht;

        • ii.

          met gebruikelijke zorg;

        • iii.

          met mantelzorg;

        • iv.

          met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

        • v.

          met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

        • vi.

          met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke zorg;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

      • v.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    • Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

      • a.

        de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

      • b.

        de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 3. Een maatwerkvoorziening kan kortdurend worden verleend als de cliënt of de persoon die tot de leefeenheid behoort leerbaar is. De voorziening is dan gericht op ontwikkeling, waaronder toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen kan worden verstaan.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 10 Weigeringsgronden

Bij het compenseren van beperkingen die een aanvrager ondervindt bij de maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die hij maakt in het leven. Daarbij mag verwacht worden dat een cliënt keuzes maakt die horen bij zijn individuele omstandigheden en rekening houdt met zijn beperkingen.

Het college kent, onverlet bijzondere individuele omstandigheden, in ieder geval geen maatwerk voorziening toe op grond van deze Verordening als:

  • a.

    de cliënt, eventueel met gebruikelijke zorg van de mensen die tot zijn leefeenheid behoren, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk, de belemmeringen die hij ondervindt in voldoende mate kan compenseren door het anders organiseren van het dagelijkse leven of het huishouden;

  • b.

    de cliënt de belemmeringen die hij ondervindt in voldoende mate kan compenseren door een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening;

  • c.

    de cliënt de belemmeringen die hij ondervindt in voldoende mate kan compenseren door gebruik te maken van een collectieve voorziening of een voorliggende voorziening op grond van een andere wettelijke regeling;

  • d.

    de cliënt zich bewust in een situatie heeft gebracht waardoor hij, al dan niet opnieuw, aanspraak moet maken op een voorziening;

  • e.

    deze als gevolg van de beperking van de belanghebbende voor zichzelf of voor derden onveilig is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of niet bevorderlijk is voor de gezondheid of het functioneren van de cliënt;

  • f.

    het een aanvraag voor een voorziening betreft waarin de cliënt zelf al heeft voorzien tenzij het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

  • g.

    in verband met de belemmering al een compenserende voorziening is verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor deze voorziening nog niet is verstreken,

tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan of niet voldeed als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan of niet voldeed of niet meer voldoet als gevolg van (gewijzigde) omstandigheden, zoals een verandering in de gezondheidssituatie van de cliënt die wel aan hem zijn toe te rekenen en de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten.

  • h.

    een voorziening noodzakelijk is doordat de cliënt een eerder verstrekt persoonsgebonden budget (of financiële tegemoetkoming) heeft besteed op een wijze die niet voldeed aan de eisen die aan de verstrekking waren verbonden;

  • i.

    er van de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

  • j.

    de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de wijze waarop de woning is onderhouden;

  • k.

    de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente De Ronde Venen.

  • l.

    deze als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt voor de cliënt.

  • m.

    dit niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het een voorziening voor hulp bij het huishouden betreft. Tenzij de cliënt leerbaar is, en de voorziening wordt verstrekt met het oog op ontwikkeling (art9 lid 3)

  • n.

    indien als gevolg van behandeling de beperkingen zijn opgeheven.

  • o.

    de voorziening niet in overwegende mate op het individu is gericht

  • p.

    de voorziening voorzienbaar was, tenzij van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen waardoor de hulpvraag overbodig zou zijn geworden

Artikel 11. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 12. Medewerking

  • 1. De persoon die een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is toegekend, is verplicht om aan het college des gevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet en deze Verordening. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het voldoen aan een oproep om op een aangegeven tijdstip en plaats te verschijnen, dan wel een door het college aangewezen persoon op een van te voren medegedeeld moment toegang tot zijn woning te verlenen, mits de benodigde informatie niet op een minder belastende manier te verkrijgen is;

    • b.

      het meewerken aan het onderzoek in het kader van de behandeling van de aanvraag door één of meer daartoe aangewezen deskundigen;

    • c.

      het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de besteding van een verstrekt persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 4. Beschikking

Artikel 13. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking voor zover van toepasing vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

    • e.

      wat de duur van de afschrijvingstermijn van de voorziening is;

    • f.

      welke regels gelden bij eventuele terugvordering;

    • g.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

    • h.

      op welke wijze de voorziening bijdraagt aan de maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid van de cliënt.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking voor zover van toepassing vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget;

    • f.

      wat de duur van de afschrijvingstermijn van de voorziening is;

    • g.

      welke regels gelden bij eventuele terugvordering;

    • h.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

    • i.

      op welke wijze de voorziening bijdraagt aan de maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid van de cliënt.

Hoofdstuk 5. Nadere regels maatwerkvoorziening

Artikel 14. Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van ten hoogste 75% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura, met de bevoegdheid voor het college om in individuele gevallen af te wijken tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld en de wijze waarop verantwoording moet plaatsvinden

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

Artikel 15. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het vastgestelde bedrag in hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor het gebruik van collectief vervoer. Wel betaalt de cliënt een prijs per rit.

  • 4. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening [bruikleen of huur of eigendom];

    • c.

      maatwerkvoorziening, niet zijnde diensten, in de vorm van een pgb, is gelijk aan het bedrag dat in de vorm van het pgb is toegekend.

  • 5. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden of de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze Verordening, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

    • f.

      de persoon zijn verplichtingen ingevolge artikel 12 onvoldoende nakomt en daardoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet of niet langer kan worden vastgesteld;

    • g.

      de persoon is overleden of niet langer ingezetene is in de gemeente De Ronde Venen.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college van de cliënt en degene die medewerking heeft verleend aan het valselijk verstrekken van informatie, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

  • 8. De intrekking of wijziging van het besluit werkt terug tot en met het tijdstip waarop de voorziening is verleend of de situatie, bedoeld in het eerste lid, zich heeft voorgedaan, tenzij bij het besluit tot intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 9. Bij het vaststellen van de hoogte van de terugvordering voor een voorziening, niet zijnde hulp bij het huishouden, wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen.

Artikel 17. Heronderzoek

Het college is bevoegd degene aan wie krachtens deze Verordening een voorziening is verstrekt, aan een heronderzoek te onderwerpen teneinde vast te stellen of de verstrekte voorziening voldoet, of de omstandigheden die hebben geleid tot de verlening van de voorziening gewijzigd zijn en belanghebbende nog recht heeft op de voorziening, dan wel vast te stellen of zij op basis van deze Verordening, zoals deze luidt op de dag van het heronderzoek, tot een ander besluit zou zijn gekomen.

Hoofdstuk 6. Kwaliteit en veiligheid

Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken; b. een redelijke toeslag voor overheadkosten; c. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; d. kosten voor bijscholing van het personeel

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • 1o.

    aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

  • 2o.

    instructie over het gebruik van de voorziening;

  • 3o.

    onderhoud van de voorziening, en

  • 4.o

    verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams

Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 9. Medezeggenschap, inspraak en klachten

Artikel 21. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 23. Klachtregeling

  • 1. Voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening is de gemeentelijke regeling voor klachtafhandeling van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Hoofdstuk 10. Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten

Artikel 24. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 25. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college bepaalt bij nadere regeling, en in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, aan welke cliënten met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan worden verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Hoofdstuk 11. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2014 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2014, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2014, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 27. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze Verordening indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 28. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens een jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de behaalde resultaten voortvloeiende uit het beleidsplan Wmo. Hierbij wordt overwogen of de verordening nog volstaat, bijvoorbeeld naar aanleiding van jurisprudentie.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    • Deze verordening treedt in werking op1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente De Ronde Venen,
d.d. 27 november 2014.
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,

Bijlage Toelichting

Toelichting Verordening