Regeling vervallen per 14-09-2021

BIBOB Beleidslijn gemeente De Ronde Venen

Geldend van 31-07-2008 t/m 13-09-2021

Intitulé

BIBOB Beleidslijn gemeente De Ronde Venen

Hoofdstuk 1. Inleiding

Steeds vaker vinden criminelen, en vooral de georganiseerde misdaad, mogelijkheden om met door de overheid verstrekte middelen illegale activiteiten te ontplooien. Hierbij kan worden gedacht aan deelname aan bouwprojecten of het exploiteren van horecabedrijven om illegaal opgebouwd vermogen “wit te wassen”. Ook komt het voor dat op zich legale bedrijven overtredingen begaan of misdrijven plegen met gebruikmaking van of ter verkrijging van bepaalde vergunningen of subsidies.

Sinds 1 juni 2003 is de Wet de Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet BIBOB) van kracht. Hierin wordt geregeld dat in bepaalde aangewezen sectoren overheden gebruik kunnen maken van een extra weigerings- en intrekkingsgrond. Mocht er gevaar bestaan dat criminele activiteiten mogelijk worden gemaakt met behulp van overheidsmiddelen, dan kan een bestuursorgaan op basis van de Wet BIBOB besluiten een bepaalde beschikking (vergunning of subsidie) niet te verlenen of in te trekken. Dit instrument is dus bedoeld om te voorkomen dat criminele personen kunnen infiltreren in het economische leven. Zouden ze via bovenstaande middelen hun criminele activiteiten kunnen financieren dan heeft dit een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

De implementatie van het BIBOB-instrumentarium is in De Ronde Venen opgenomen in het Integraal veiligheidsplan en is als zodanig onderdeel van programma 3 (integrale veiligheid en integrale handhaving) van het beleidsplan “Samen sterk met onze inwoners”. Ten aanzien van de integriteit van de overheid speelt mee dat het vaak in strijd is met het rechtsgevoel van medewerkers van de gemeente als zij zien dat met door hen verleende vergunningen misdrijven worden gepleegd. Dit komt de motivatie niet ten goede, wat een integriteitsrisico inhoudt. Ook kunnen medewerkers worden beïnvloed door aanvragers. Dit is geen zuiver theoretische kwestie. Ook in De Ronde Venen bestaat immers de kans dat de gemeente wordt “misbruikt” om criminele activiteiten mogelijk te maken. Criminelen wonen tenslotte overal in Nederland en zijn ook overal actief. De Ronde Venen ligt centraal, langs belangrijke snelwegen en tussen de steden Utrecht en Amsterdam. Deze ligging maakt De Ronde Venen gevoelig voor “overloop” van criminaliteit uit de grote steden. Steeds meer gemeenten ontwikkelen een BIBOB-beleid waardoor een waterbedeffect aanwezig is voor criminelen die hun activiteiten willen ontplooien en/of uitbreiden. Deze beleidslijn is ook tot stand gekomen in samenwerking met de gemeenten Maarssen en Woerden. De betreffende beleidslijnen zijn nagenoeg hetzelfde. Samenwerking wordt na vaststelling met name gezocht op het gebied van de financiële expertise ten behoeve van de beoordeling van aanvragen.

Wij vinden het faciliteren van misdaad door de overheid ongewenst. Daarom zullen met ingang van 1 januari 2008 de burgemeester en het college gebruik maken van de mogelijkheden die Wet BIBOB biedt. Omdat het gebruik van de Wet BIBOB zwaar kan ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van personen, om willekeur te voorkomen en omdat het landelijke bureau BIBOB een beleidslijn als voorwaarde voor het geven van advies stelt, is een beleidslijn noodzakelijk. In onderhavige beleidslijn wordt aangegeven op welke manier het BIBOB-instrumentarium gebruikt zal worden bij de verlening, weigering of intrekking van vergunningen voor de horeca, coffeeshop en seksinrichting. De reden hiervoor is dat in de wet aan deze branche(s) nu al eisen worden gesteld betreffende de integriteit van de aanvrager, zodat hierop kan worden aangesloten. Bovendien worden de betreffende vergunningaanvragen alle bij één afdeling behandeld, wat de implementatie en evaluatie vergemakkelijkt. In een later stadium kan beleid worden vastgesteld voor aanbesteding, milieuvergunningen en bouwvergunningen. Voor subsidies lijkt een beleidslijn vooralsnog niet nodig. Landelijk wordt ook geadviseerd ervaring op te doen op beperkte schaal en bijna alle gemeenten vangen (in ieder geval) aan met het beleid ten aanzien van de voorgestelde vergunningen.

Hoofdstuk 2. De Wet BIBOB

Artikel 2.1 Achtergrond

De Wet BIBOB kent drie belangrijke doelen:

  • 1.

    bestuursorganen moeten zich meer bewust worden van de noodzaak van een bestuurlijke aanpak van criminaliteit;

  • 2.

    het faciliteren van criminaliteit moet worden voorkomen om de integriteit van de overheid zelf te waarborgen;

  • 3.

    Bestuursorganen moeten een bijdrage leveren aan het voorkomen en terugdringen van criminele activiteiten.

Criminelen en criminele organisaties hebben er belang bij om op illegale wijze verkregen

gelden een ogenschijnlijk legale herkomst te geven en in het maatschappelijk en financieel verkeer te brengen. Daarbij moet zowel gedacht worden aan het ontplooien van criminele activiteiten met behulp van een legale onderneming (zoals het illegaal lozen van afval, mensenhandel of drugshandel), als aan deelnemen in legale economische sectoren waardoor uit eerdere criminele activiteiten verkregen geld kan worden geïnvesteerd (“witwassen”). Het openbaar bestuur kan dan ook indirect criminele organisaties en activiteiten faciliteren en moet daarom in staat worden gesteld zich te beschermen tegen het risico dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd, zowel wat betreft zijn bestuurlijke rol bij het verlenen van subsidies en vergunningen, als in zijn civielrechtelijke rol als contractspartij bij aanbestedingen en andere verbintenissen. De Wet BIBOB voorziet in een rechtsgrond om een aanvraag van een subsidie of vergunning te weigeren op grond van dat gevaar. Uitgangspunt van de Wet BIBOB is dat het bestuursorgaan bij de toepassing van het instrumentarium zelf volledige verantwoordelijk blijft voor het voorkomen van bestuurlijke facilitering van criminele activiteiten. Het bestuur besluit in de eerste plaats zelf of gebruik wordt gemaakt van dat instrumentarium. In de tweede plaats bepaalt het zelf of een BIBOB-advies wordt gevraagd. Ten derde blijft het verantwoordelijk voor de beslissing die met inachtneming van het BIBOB-advies wordt genomen. Blijkt dat een vergunning of subsidie ten onrechte ten gevolge van de toepassing van het BIBOB-instrumentarium is geweigerd of ingetrokken, dan is het bestuursorgaan aansprakelijk voor de schade die betrokkene daardoor heeft geleden. Het is daarbij niet van belang of de aansprakelijkheid voortvloeit uit een onjuiste afweging door het bestuursorgaan dan wel uit een verkeerd advies van het Bureau BIBOB. In het geval van een verkeerd advies van Bureau BIBOB kan het bestuursorgaan regres uitoefenen op het Bureau BIBOB.

Artikel 2.2 Resultaten van het onderzoek

Op verzoek van de Commissie Van Traa is onderzoek gedaan naar de dreiging van doordringing van de georganiseerde misdaad in bepaalde economische sectoren. Bij de bepaling van de gevallen waarin het BIBOB-instrumentarium zou moeten worden ingezet, is aansluiting gezocht bij dit onderzoek. Het betreft branches waarmee leden van criminele organisaties technisch en financieel vertrouwd zijn: de bouwnijverheid, de horeca en het transportwezen. Misdadigers kennen de technische faciliteiten die de bedrijven kunnen bieden en de mogelijkheden om geld wit te wassen. Het gaat om sectoren die een lage drempel van toetreding kennen. Er zijn weinig diploma’s vereist om als zelfstandig ondernemer te beginnen en het is niet moeilijk om iemand met de benodigde papieren als “stroman” of “katvanger” in te huren.

Het betreft bovendien branches die bestaan uit enkele grote bedrijven en een groot aantal kleine bedrijven die hard met elkaar concurreren. Verder gaan er grote sommen contant geld in om, wat de mogelijkheid biedt om activiteiten en inkomsten niet in de administratie op te nemen. In deze sectoren is enerzijds weinig geregeld, en anderzijds zijn de regels gecompliceerd, tegenstrijdig of in de praktijk oncontroleerbaar. Onderzoek heeft uitgewezen dat onder meer in de horecabranche sprake is van georganiseerde criminaliteit.

Verder zijn er vormen van organisatiecriminaliteit gevonden, waarbij het gaat om op zichzelf genomen legale ondernemingen die in het kader van de bedrijfsvoering misdrijven plegen. Dit werd bijvoorbeeld aangetroffen in de afvalverwerkingsbranche.

Artikel 2.3 Het Bureau BIBOB

Om uitvoering te geven aan de Wet BIBOB is het noodzakelijk dat het bestuursorgaan de beschikking krijgt over zodanige informatie dat het kan oordelen over de mate waarin het risico aanwezig is dat facilitering van criminaliteit zich zou kunnen voordoen. Soms is de informatie uit de door de aanvrager zelf aangeleverde bescheiden of uit openbare bronnen zo evident dat de gemeente zelf een aanvraag kan afwijzen. Vaak zal de op die manier verkregen informatie wel een duidelijk aanleiding tot twijfel zijn, maar geen voldoende afwijzingsgrond bieden. Dan kan advies worden gevraagd aan het landelijk Bureau BIBOB (hierna: Bureau BIBOB). Dit bureau is bij wet ingesteld en valt onder het Ministerie van Justitie. Het heeft inzage in een aantal openbare en gesloten bronnen (bijvoorbeeld de belastingdienst, politieregisters, justitiële documentatie, gegevens van de IND, etc.) en kan hierdoor een diepgaander onderzoek verrichten dan het bestuursorgaan. Dit kan overigens alleen als een overeenkomst tussen het bestuursorgaan en het bureau is gesloten. Het bureau stelt als voorwaarde voor het geven van advies dat het bestuursorgaan een BIBOB-beleidslijn heeft vastgesteld. Het Bureau BIBOB geeft in zijn advies aan of sprake is van weinig of veel gevaar.

Een speciale aanleiding om het Bureau BIBOB in te schakelen bestaat wanneer er een tip van de Officier van Justitie binnenkomt. Hij heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 26 van de wet. Op dit moment is deze tipfunctie nog niet echt van de grond gekomen, maar er is in de praktijk een “geactiveerde tipfunctie” ontstaan. Overheden hebben de mogelijkheid om aan het OM te vragen om hen te tippen over de aanvrager van bijvoorbeeld een vergunning.

Artikel 2.4 Uitgangspunten van de Wet BIBOB

Artikel 2.4.1 Proportionaliteit en subsidiariteit

In de wet wordt getracht de juiste balans te vinden tussen de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van het openbaar belang. Deze proportionaliteitgedachte brengt met zich mee dat niet voor alle bestuursbesluiten de mogelijkheid is opengesteld om een BIBOB-advies te vragen. Een andere inperking betreft de relatie tussen de aard van de strafbare feiten die in het onderzoek zijn gebleken en het te nemen bestuursbesluit. Niet alles is van belang; een winkeldiefstal is niet direct relevant voor de vraag of aan de betrokkene een milieuvergunning kan worden verleend. Alleen strafbare feiten die relevant zijn voor de activiteiten die kunnen worden ontplooid bij het gebruiken van de subsidie of vergunning mogen worden meegewogen.

Artikel 3 van de Wet BIBOB houdt samengevat in dat de gemeente een vergunning, subsidie of gunning (van een aanbesteding) kan weigeren of intrekken wanneer er sprake is van ernstig gevaar dat deze mede gebruikt zullen worden voor:

  • -

    het benutten van voordelen uit strafbare feiten; en/of

  • -

    het plegen van strafbare feiten.

Een derde weigeringsgrond in artikel 3 is dat een vermoeden bestaat dat een strafbaar feit is gepleegd voor het verkrijgen van een besluit.

Artikel 4 van de Wet BIBOB biedt de mogelijkheid om – alleen ingeval de gemeente onderzoekt of een bestaande vergunning moet worden ingetrokken – het weigeren om een BIBOB-formulier in te vullen of om aanvullende gegevens te verschaffen als ernstig gevaar aan te merken. Het moet dan wel gaan om een evidente weigering. Dit wordt aangenomen als iemand, nadat hij in de gelegenheid is gesteld om zijn verzuim te herstellen en vooral als hem daarbij te kennen is gegeven dat niet meewerken reeds een weigeringsgrond inhoudt, na een redelijke termijn nog steeds geen volledig ingevuld formulier en/of bijlagen heeft aangeleverd.

Weigert een betrokkene om bij de aanvraag van een beschikking, de wijziging of verlening daarvan het formulier in te vullen of gegevens te verschaffen, dan kan toepassing worden gegeven aan artikel 4:5 van de Awb, dat de mogelijkheid biedt om aanvragen buiten behandeling te laten.

Er moet voor een weigering sprake zijn van een redelijk vermoeden van strafbaar handelen. Daarnaast moeten de ernst van de feiten en de aard van de relatie tot de feiten worden gewogen. Het maakt verschil of iemand zelf strafbare feiten heeft gepleegd of gaat plegen, of dat iemand met wie hij een zakelijke relatie dat doet. Voor witwassen en anderszins benutten van uit strafbare feiten verkregen middelen is daarnaast de grootte van het verkregen of te verkrijgen voordeel relevant; voor het plegen van strafbare feiten met de verkregen beschikking (bijvoorbeeld milieudelicten) het aantal gepleegde strafbare feiten. Ook de mate van “hardheid” van de informatie is van belang: zo heeft een rechtbank bepaald dat “het enkel door bureau BIBOB als betrouwbaar gekwalificeerde registratie in het register zware criminaliteit niet overtuigt van ernstig vermoeden van ernstig gevaar”. Daarbij werd meegewogen dat de broninformatie voor dit register niet kon worden geverifieerd.

Het subsidiariteitsbeginsel brengt met zich mee dat pas advies kan worden gevraagd aan het bureau BIBOB als de eigen mogelijkheden zijn uitgeput. Zo moet altijd eerst worden gekeken of er niet een andere weigeringsgrond bestaat, bijvoorbeeld op grond van de Drank- en Horecawet of de APV. Ook moet de gemeente zelf een zo’n volledig mogelijke BIBOB-toets doen alvorens het bureau BIBOB in te schakelen.

Artikel 2.4.2 Belangenafweging; evenredigheid, zorgvuldigheid en motivering

Het BIBOB-advies geeft uitsluitend de mate van gevaar aan. Het bureau spreekt van weinig gevaar, enige mate van gevaar of ernstig gevaar. Het Bureau BIBOB geeft geen advies of het betrokken bestuur al dan niet in gunstige zin zou kunnen beslissen op de aanvraag van subsidie of vergunning, of de overheidsopdracht al dan niet zou kunnen gunnen aan de gegadigde. Het bestuursorgaan moet zelf de afweging maken of een eventueel door het Bureau BIBOB vastgestelde gevaar zo zwaarwegend is dat de gevraagde subsidie of vergunning niet of onder voorwaarden aan de aanvrager kan worden verleend, de overheidsopdracht niet aan de gegadigde kan worden gegund, of dat een besluit moet worden ingetrokken.

Het advies van het bureau bevat naast de aanduiding van het gevaar een weergave van de gevonden informatie. Daarbij zal het bureau aangeven waarom het die betreffende informatie relevant acht voor de beoordeling van het gevaar. Op die manier worden het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst in staat gesteld een eigen inhoudelijke afweging te maken, waarbij zij bij hun analyse van de informatie worden ondersteund door de overwegingen van het bureau. Net als bij alle op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevraagde adviezen moet het bestuursorgaan onderzoeken of het advies zorgvuldig is en of de inhoud ervan tot een bepaald besluit kan leiden.

Bij het besluit moeten op grond van de Awb alle bij het BIBOB-beleid betrokken belangen worden meegewogen. Het gaat daarbij niet uitsluitend om het financiële belang van de betrokkene tegenover het belang om te vermijden dat faciliteiten worden geboden voor criminele activiteiten. Het maatschappelijk belang dat bepaalde activiteiten plaatsvinden weegt ook mee, zoals een bepaald voorzieningenniveau of werkgelegenheid. Daarnaast zijn de andere instrumenten die een bestuursorgaan ten dienste staan van belang. Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheden die het bestuursorgaan heeft om door middel van gerichte controle of andere handhavinginstrumenten te voorkomen dat criminele activiteiten worden ontplooid. Verder kunnen aan een positief besluit voorschriften ter waarborging van de integriteit worden opgelegd.

Artikel 2.4.3 Betrokken personen en bedrijven

Uiteraard wordt de betrokkene, in dit geval de aanvrager van de vergunning zelf of de vergunninghouder onderzocht. Daarnaast wordt onderzocht of deze misschien een relatie heeft tot strafbare feiten als bedoeld in de Wet BIBOB. Dit betekent dat ook andere personen kunnen worden betrokken in het onderzoek. In artikel 3 van de wet is bepaald dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als die feiten door een ander of door anderen gepleegd zijn en deze persoon of personen (facultatief):

  • -

    direct of indirect leiding geeft of heeft gegeven aan betrokkene;

  • -

    zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over betrokkene;

  • -

    vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene;

  • -

    in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat.

Artikel 2.4.4 Bescherming persoonsgegevens

Wanneer iemand onderwerp van een BIBOB-onderzoek wordt, zal Bureau BIBOB een groot aantal uiteenlopende gegevens over deze personen kunnen achterhalen. De privacy van de betrokkene is daarbij in het geding. Daarom verplicht de Wet BIBOB het bureau en de bestuursorganen zich te houden aan de volgende eisen:

  • -

    er worden geen gegevens aan derden verstrekt, behalve de uitzonderingen vermeld in artikel 20, lid 3 van de Wet BIBOB;

  • -

    persoonsgegevens, opgenomen in een advies, worden niet langer dan twee jaar bewaard;

  • -

    het Bureau BIBOB verzamelt uitsluitend gegevens ten behoeve van een advies;

  • -

    de bronnen die Bureau BIBOB bevraagt, beperken zich tot: openbare bronnen, bronnen die vermeld staan in de Wet bescherming persoonsgegevens, (artikel 8 aanhef en onder e) en de bronnen die bedoeld worden in artikel 13 en 27 van de Wet BIBOB;

  • -

    voor iedereen die krachtens de Wet BIBOB de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, geldt een geheimhoudingsplicht.

In de aanvraagformulieren moet overigens worden opgenomen dat de verstrekte gegevens kunnen worden doorgezonden naar Bureau BIBOB.

De Wet openbaarheid van bestuur (WOB) speelt hier een bijzondere rol. Hoewel het BIBOB-advies als document in beginsel onder het verstrekkingenregime van de WOB valt, zal in de praktijk het openbaar maken van het advies op grond van artikel 10 van de WOB achterwege blijven. De inhoud van het advies zal namelijk veelal gegevens bevatten die de persoonlijke levenssfeer raken of gegevens die als bedrijfsgegevens zijn te beschouwen. Ook kan een beroep worden gedaan op in de WOB genoemde grond voor het voorkomen van onevenredige benadeling van bij die aangelegenheid betrokken (rechts)personen dan wel derden.

Wat geldt voor het Bureau BIBOB, geldt ook voor de gemeente. Immers, bij de aanvraag moeten al veel gegevens worden overlegd. Bovendien krijgt de gemeente, als een advies wordt gegeven, inzage in de informatie waarop dit advies berust. De medewerkers van de gemeente die hiermee werken, worden dus geconfronteerd met buitengewoon gevoelige gegevens. Dit stelt hoge eisen aan hun integriteit.

Artikel 2.5 Landelijke evaluatie Wet BIBOB

In maart 2007 is de Wet BIBOB voor het eerst geëvalueerd. Hieruit blijkt dat ruim de helft van de gemeenten inmiddels een BIBOB-beleidslijn heeft, vooral toegepast op de horeca- en prostitutiebranche. In 80 procent van de gevallen waarin advies werd gevraagd aan het Bureau BIBOB is gebleken dat er daadwerkelijk gevaar voor “vermenging van de boven- en onderwereld” bestond. Ook heeft volgens de evaluatie de bevoegdheid om advies te vragen een belangrijke preventieve werking: in totaal 200 keer trok de aanvrager zich terug nadat bleek dat er een BIBOB-toets zou plaatsvinden.

Hoewel dit nog niet concreet is gebleken, wordt algemeen gewaarschuwd voor een “waterbedeffect”, het verschijnsel dat criminelen hun activiteiten verplaatsen naar gemeenten die nog geen BIBOB-beleid hebben. Mede hierom wordt erop aangedrongen dat ook deze gemeenten beleid gaan ontwikkelen. Dit geldt voor De Ronde Venen omdat het vlak bij Amsterdam en Utrecht is gelegen, waar al enkele jaren een BIBOB-beleid wordt gevoerd, zeker nu omliggende gemeente hiertoe ook overgaan of al zijn gegaan. Uit de evaluatie is eveneens gebleken dat er bij bestuursorganen (met name grotere gemeenten) de behoefte bestaat om de reikwijdte van de wet uit te breiden naar bijvoorbeeld uitzendbureaus (m.n. in de bouw), belwinkels en smart- en headshops. Of dit daadwerkelijk zal gebeuren, is nog niet bekend.

Artikel 2.6 Nieuwe ontwikkelingen

Artikel 2.6.1 Wijziging van de Drank- en Horecawet

Het bestuursorgaan moet ingevolge de wet onderzoeken of er geen bestaande weigeringsgronden zijn die ook betrekking op de integriteit van de vergunningaanvrager c.q. houder. Te denken valt bijvoorbeeld aan de eis “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn”, of de eisen in het Besluit eisen zedelijk gedrag, behorend bij de Drank- en Horecawet. Hierbij moet worden opgemerkt dat op het moment van het bekendmaken van deze beleidslijn er een belangrijke wijziging van de Drank- en Horecawet op stapel staat. Deze ligt ter advisering bij de Raad van State en er is daarom nog geen tekst beschikbaar. Wel is bekend dat in de wijziging onder meer de zedelijkheidseisen zullen vervallen, en daarmee het eerder genoemde Besluit.

In plaats van de huidige eisen zal van aanvragers van een Horecavergunning een verklaring omtrent het gedrag (v.o.g.) worden gevraagd. Deze wordt afgegeven door de Minister van Justitie nadat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd, en na afweging van het belang van betrokkene niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. Deze verklaring ondervangt het vervallen van de zedelijkheidseisen, omdat hiervoor algemene en strafrechtelijke justitiële documentatie en de politieregisters wordt geraadpleegd. Voor leidinggevenden in de horeca is door de minister al een screeningsprofiel opgesteld, waardoor onder meer kan worden gelet op het risico op “witwassen”, diefstal en verduistering. De v.o.g. kan op grond van art. 28 e.v. van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ook worden aangevraagd in verband met de verlening, weigering of intrekking van exploitatievergunningen op grond van de APV.

Momenteel heeft de gemeente zelf de bevoegdheid om informatie uit het Justitieel documentatiesysteem en politieregisters op te vragen, maar deze bevoegdheid zal voor wat betreft de Drank- en Horecawet verdwijnen. Voor wat betreft de exploitatievergunning voor de prostitutiebranche ziet het er vooralsnog naar uit dat de gemeente deze zelfstandige bevoegdheid tot het raadplegen van justitiële documentatie zal behouden. Overigens kan voor vergunningen op grond van de APV de burgemeester op grond van artikel 15 lid 1 onder b. van de Wet politieregisters in het kader van handhaving van de openbare orde informatie uit het politieregister opvragen (dit geldt niet alleen voor het intrekken van besluiten bij verstoringen, maar ook voor het verlenen en weigeren van besluiten). Dit artikel zal binnenkort worden vervangen door artikel 16 van de nieuwe Wet politiegegevens.

Bovengenoemde mogelijkheden om de integriteit van aanvragers of vergunninghouders te onderzoeken zijn te beschouwen als voorliggende voorzieningen in het kader van de Wet BIBOB. Bij de BIBOB-toets als zodanig worden zij daarom niet meegenomen.

Artikel 2.6.2 De nieuwe Aanbestedingswet

Dit wetsvoorstel beoogt Nederland van een modern wettelijk kader voor het aanbesteden van (overheids)opdrachten te voorzien, waarmee beter dan voorheen een goede uitvoering van de Europese en internationale aanbestedingsverplichtingen kan worden bereikt. Onderdeel hiervan is de verplichte toetsing van de integriteit van ondernemers. Het komt erop neer dat ook aan aanbestedende ondernemers een v.o.g. wordt gevraagd. Daarnaast wordt met de wet voorkomen dat opdrachtgevers disproportioneel zware selectiecriteria stellen aan ondernemers. Ook worden de toegankelijkheid en de samenhang van de aanbestedingsregels verbeterd en zal het elektronisch aanbestedingsinstrument een aanzienlijke bijdrage leveren aan de verlaging van uitvoeringslasten van ondernemers en opdrachtgevers.

Het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten zal te zijner tijd onder de nieuwe Aanbestedingswet worden gehangen. De nadere regelgeving op het gebied van integriteit die door de nieuwe wet mogelijk is gemaakt, zal ook op het niveau van AMvB worden ingevuld. Mede om deze reden is het niet zinvol met thans BIBOB-beleid op het terrein van aanbestedingen te ontwikkelen.

Artikel 2.6.3 Exploitatievergunningen (APV)

Op grond van de Algemene plaatselijke verordening van deze gemeente geldt voor horecabedrijven in het centrum van Mijdrecht en Wilnis, alsmede voor een coffeeshop en dancins/disco’s het exploitatievergunningsvereiste. In verband met de dereguleringsacties van de VNG zal op korte termijn worden aangevangen met een wijziging van de APV. Mede in relatie tot de Wet BIBOB zal bij de voorbereiding van de desbetreffende voorstellen goed gekeken moeten worden welke horecabedrijven qua categorie danwel geografisch gezien, onder dit vereiste blijven of komen te vallen.

Hoofdstuk 3. BIBOB-Beleid

Artikel 3.1 Algemeen

Omdat uit landelijk onderzoek blijkt dat de branches horeca, gokken en prostitutie veelvuldig worden ingezet voor criminele activiteiten, is in de Wet BIBOB de mogelijkheid opgenomen om vergunningaanvragen hiervoor verder te toetsen. De Ronde Venen kent de zogenaamde éénoptie-beleid voor coffeeshops en sexinrichtingen. Dit betekent dat in geheel De Ronde Venen (slechts) één coffeeshop en een sexinrichting (bordeel) is toegestaan. Een coffeeshop maakt onderdeel uit van de horecabranche, maar wordt voor de duidelijkheid hieronder expliciet genoemd. Ten aanzien van de gokbranche wordt opgemerkt dat het beleid van de gemeente De Ronde venen erop is gericht om geen speelautomatenhallen toe te staan. Dit is qua regelgeving ook in de APV uitgesloten.

Gelet op het vorenstaande zal de gemeente De Ronde Venen met ingang van 1 januari 2008 van de mogelijkheid die de Wet BIBOB geeft, gebruik maken voor de volgende vergunningen voor bovengenoemde branches:

  • 1.

    Horeca: exploitatievergunning op grond van de APV (“droge en natte horeca”, inclusief de coffeeshops) ) en de vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet (“natte horeca”) ;

  • 2.

    Prostitutie: exploitatievergunning op grond van de APV voor prostitutiebedrijven.

Een uitzondering gemaakt voor vergunningen die worden verleend of verlengd aan verenigingen of stichtingen (paracommerciële instellingen), als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet . Deze uitzondering geldt niet wanneer onderzocht wordt of een reeds verleende vergunning kan worden ingetrokken of wanneer er een tip van de Officier van Justitie is binnengekomen. Ook wordt geen BIBOB-toets gedaan bij slijterijen.

De verlening van een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet en voor een exploitatievergunning op grond van de APV voor een prostitutie-inrichting is een bevoegdheid van het college. De verlening van een exploitatievergunning op grond van de APV voor een horeca-inrichting is een bevoegdheid van de burgemeester.

Artikel 3.2 De procedure

De gemeente zal bij elke procedure van vergunningverlening (of controle van de vergunning die kan leiden tot intrekking daarvan) onderzoeken of artikel 3 van de wet BIBOB van toepassing is.

Primair wordt dit onderzoek gestart met de uitgifte van een BIBOB-formulier. Dit formulier bevat enerzijds vragen die in artikel 30 van de Wet BIBOB worden voorgeschreven ten behoeve van het bureau BIBOB en anderzijds vragen om zelf een BIBOB-beoordeling te kunnen uitvoeren. De formulieren, waarbij onderscheid is gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen, zijn als bijlage bijgevoegd. Een aanvrager of vergunninghouder dient alle formulier volledig in te vullen en de vereiste bijlagen aan te leveren. Het ingevulde formulier, de vereiste bijlagen en de voor de aanvraag benodigde documenten, worden beoordeeld of er één of meerdere in de bijlage aangegeven indicatoren zich voordoen. Dit wordt een lichte toets genoemd. Indien er geen indicator aanwezig is, wordt geen verdergaand onderzoek verricht in het kader van de wet BIBOB.

Een aanvrager of vergunninghouder dient alle formulieren volledig in te vullen en de vereiste bijlagen aan te leveren. In het kader van een zorgvuldige voorbereiding dient het formulier in persoon op het gemeentehuis te worden overhandigd. Dit is onder meer nodig om originelen van documenten te kunnen controleren. Naar zijn aard leent de BIBOB-toets zich daarom niet voor volledige digitale afhandeling; wel kan het formulier digitaal worden verspreid (download). Indien het BIBOB-formulier niet volledig wordt ingevuld, dan wordt de aanvrager of vergunninghouder de mogelijkheid geboden om dit verzuim te herstellen, met daarbij de uitdrukkelijke waarschuwing dat een weigering hiertoe of andermaal onvolledige of onjuiste invulling van het formulier of het ontbreken van bijlagen, dit zal leiden tot buiten behandeling laten, weigering of intrekking van het besluit. Voldoet de aanvrager of vergunninghouder bij de aanvraag voor verlening, wijziging of verlenging hieraan niet binnen een redelijke termijn, dan wordt de aanvraag op grond van art. 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Voldoet de vergunninghouder hieraan niet ingeval een onderzoek wordt ingesteld of de vergunning kan worden ingetrokken, dan wordt het niet voldoen aan de informatieplicht aangemerkt als ernstig gevaar in de zin van artikel 4 van de Wet BIBOB, waarna de aanvraag op grond van artikel 3.1 van de Wet BIBOB wordt geweigerd.

Zijn alle formulieren in orde, dan onderzoekt de gemeente of sprake is van voorliggende wettelijke weigeringsgronden die te maken hebben met de integriteit van de aanvrager. Is van zo’n weigeringsgrond sprake, dan wordt deze toegepast. Vervolgens wordt overgegaan tot de diepgaande BIBOB-toets.

Artikel 3.3 De BIBOB-toets

  • 1.

    De diepgaande BIBOB-toets betekent dat in elk geval wordt gecheckt op compleetheid van het formulier en bijlagen en of er op het eerste gezicht geen opmerkelijke antwoorden zijn gegeven of dat van valsheid in geschrifte sprake is.

  • 2.

    Voorts behelst deze toetst onder meer het raadplegen van openbare bronnen, zoals het kadaster en de registers van de Kamer van Koophandel. Ook kunnen handtekeningen van gemachtigden e.d. worden geverifieerd.

  • 3.

    Een BIBOB-toets blijft achterwege ingeval een aanvrager bovengenoemde vragenlijst al voor dat bedrijf heeft ingevuld en vanaf de datum van invullen zich geen wijzigingen (bijvoorbeeld in exploitatievorm of financiering) hebben voorgedaan.

  • 4.

    Bij inrichtingen die op grond van artikel 174a Gemeentewet of 13b van de Opiumwet (eerder) zijn gesloten, wordt altijd een diepgaande toets uitgevoerd.

  • 5.

    Als er na de diepgaande toets nog vragen blijven bestaan, wordt een advies gevraagd aan het landelijk Bureau BIBOB; indien de gemeente op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet BIBOB genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van ernstig gevaar, dan wordt de vergunning door het bevoegde bestuursorgaan geweigerd of ingetrokken, tenzij er reden is om van de inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken.

  • 6.

    In de gevallen waarin de Officier van Justitie op grond van artikel 26 Wet BIBOB de gemeente adviseert om een advies aan het landelijk Bureau BIBOB te vragen, is sprake van een zwaarwegend feit en wordt een verzoek om advies aan het Bureau BIBOB gericht.

  • 7.

    In gevallen waarin de mutatiefrequentie voor een bepaald pand hoog is, of indien informatie van derden daartoe aanleiding geeft, wordt een diepgaande toets uitgevoerd.

Voor toetsing van reeds verleende vergunningen wordt de vergunninghouder gevraagd om een BIBOB-formulier in te vullen en gegevens over te leggen op basis van vermoedens van criminaliteit, waaronder informatie van derden. Hiermee moet voorzichtig worden omgegaan. Daarentegen geldt het principe dat indien vergunninghouder “niets te verbergen heeft” juist via een BIBOB-toets ongegronde vermoedens weg kan nemen.

Heeft de gemeente op basis van het eigen onderzoek genoeg aanwijzingen om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van ernstig gevaar, dan wordt de vergunning door het bevoegde bestuursorgaan geweigerd of ingetrokken, tenzij er reden is om van de inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken.

Artikel 3.4 Advies en onderzoek Bureau BIBOB

Blijven er na de gemeentelijke diepgaande toets nog vragen bestaan, dan zal het bestuursorgaan een advies aanvragen bij het landelijk Bureau BIBOB. Dit wordt met name gedaan in de volgende gevallen:

  • -

    er blijven vragen bestaan over de persoon van de aanvrager/exploitant;

  • -

    er blijven vragen bestaan over de leidinggevenden en andere betrokkenen;

  • -

    er blijven vragen bestaan over de bedrijfsstructuur;

  • -

    er blijven vragen bestaan over de financiering van de onderneming;

  • -

    er blijven vragen bestaan over het pand waarin de onderneming is gevestigd;

  • -

    indien de Officier van Justitie adviseert de gemeente om ingeval van een bepaalde aanvraag of vergunning een advies aan het landelijk Bureau BIBOB aan te vragen.

Het landelijk Bureau BIBOB zal een nader onderzoek instellen en een advies uitbrengen over de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB. Als er een BIBOB-advies wordt aangevraagd zal de gemeente de aanvrager/houder van de vergunning informeren.

Eventuele aanvullende vragen van het landelijk Bureau BIBOB zullen via de gemeente aan betrokkenen worden gesteld. In voorkomende gevallen zal het Bureau BIBOB echter tijdens het onderzoek de betrokkene aanvullenden vragen willen stellen als bedoeld in artikel 12, lid 4, van de Wet BIBOB. Het Bureau zal dan rechtstreeks contact opnemen met de betrokkene. Het Bureau hanteert voor het beantwoorden van die vragen in beginsel een termijn van 10 werkdagen. Weigering van betrokkene om te antwoorden, kan worden aangemerkt als ernstig gevaar in de zin van artikel 4 van de Wet BIBOB en is daarmee een weigeringsgrond voor de gemeente. Het Bureau BIBOB moet in beginsel binnen vier weken adviseren aan de gemeente. Deze termijn kan een maal met vier weken worden verlengd. Het Bureau BIBOB zal hiervan de gemeente in kennis stellen. De gemeente zal de aanvrager/houder van de vergunning hiervan op haar beurt in kennis stellen. De beslistermijn voor de gemeente om te beslissen op de vergunningaanvraag wordt opgeschort gedurende de adviestermijn van het landelijk Bureau BIBOB.

De gemeente zal, indien er het voornemen bestaat een negatieve beslissing te nemen op grond van een BIBOB-advies, de betrokkene in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Betrokkene kan dan het BIBOB-advies inzien.

Derden die genoemd zijn in de beslissing worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 4:8 Awb en moeten, indien te verwachten is dat zij hiertegen bedenkingen hebben, ook in de gelegenheid worden gebracht om hun zienswijze naar voren te brengen. Zij hebben overigens niet het recht om het advies in zijn geheel in te zien. Tegen de uiteindelijke beslissing waarin een BIBOB-advies is verwerkt kan op grond van de Awb bezwaar en beroep worden aangetekend.

Hoofdstuk 4. Lasten voor bestuur en ondernemer

Het uitvoeren van de beleidslijn brengt extra werkzaamheden voor de gemeente met zich mee. Zo moet in intakegesprekken de toepassing van de Wet BIBOB aan de orde komen, moeten BIBOB-formulieren worden uitgereikt, ingenomen en beoordeeld, waarna een besluit op de aanvraag zal volgen. Door middel van handreikingen en het gebruikelijke werkproces kunnen deze werkzaamheden worden gestroomlijnd. Een eventuele “diepgaande toets” zal meer tijd kosten, maar zal naar het zich laat aanzien niet vaak voorkomen. Daarnaast kan advies worden gevraagd aan het Bureau BIBOB. Het Bureau brengt een bijdrage in de kosten van het advies in rekening bij het bestuursorgaan dat het advies heeft gevraagd. Op dit moment kost een advies voor een beschikking € 500,--. Het indienen van het adviesverzoek en het begeleiden en beoordelen van het resultaat zullen geen grote lastenverzwaring betekenen. De advieskosten van het Bureau BIBOB voor vergunningen kunnen worden doorberekend in de leges. Vooralsnog zal hier niet toe worden overgegaan, maar zal dit aspect bij de evaluatie worden meegenomen.

De ondernemer zal met ingang van 1 januari 2008, als hij een vergunning aanvraagt, wil wijzigen of verlengen, of indien er concrete aanleiding is zijn huidige vergunning te onderzoeken, met de Wet BIBOB worden geconfronteerd. Het invullen van het formulier is ondanks het relatief grote aantal vragen, eenvoudig. De meeste informatie moet hij al aanleveren voor het verkrijgen van de vergunning zelf. Ook aanvullende informatie, zoals de jaarrekening van de onderneming, heeft hij bij een goede bedrijfsvoering reeds beschikbaar. De ondernemer zal in die zin wel zwaarder worden belast, maar in casu is dat inherent aan de aard en doel van deze wetgeving. In de Memorie van Toelichting bij de wet staat dat het belang van het voorkomen van criminaliteit in dit geval opweegt tegen de grotere last voor de burger. Bovendien is ook de bonafide ondernemer gebaat bij een goed BIBOB-beleid.

Hoofdstuk 5. Evaluatie beleid

Een jaar na inwerkingtreding zal de beleidslijn worden geëvalueerd. Daarbij wordt aandacht besteed aan de inhoud van de beleidslijn, de eventuele wenselijkheid tot uitbreiding, en aan de implementatie en uitvoering, inclusief de kosten daarvan. Het betreft dan met name de praktische werkwijze.

Andere aspecten die moeten worden geëvalueerd betreffen de gevolgen van invoering van de nieuwe Drank- en Horeacawet op het BIBOB-beleid en de vraag of alle paracommerciële inrichtingen blijvend kunnen worden vrijgesteld van de BIBOB-toets. Een andere belangrijke vraag die beantwoord dient te worden is natuurlijk of het BIBOB-beleid moet worden uitgebreid naar andere sectoren, met name bouw en milieu. De invoering van de Wabo kan hierin worden betrokken. Ook moet helder worden om hoeveel uitgereikte BIBOB-formulieren het gaat, hoeveel daarvan na de diepgaande toets om advies naar het Bureau BIBOB zijn gestuurd. Ook is het noodzakelijk om te weten hoeveel uren met diverse werkzaamheden door diverse afdelingen zijn gemoeid. Meer inhoudelijk is het wenselijk om te weten of de formulieren de juiste informatie opleveren of dat zij verandering behoeven. Het landelijk bureau BIBOB ontwikkelt overigens op dit moment nieuwe formulieren.

Verder moet worden onderzocht of de betrokken medewerkers hun taak op een adequate manier kunnen uitvoeren of dat zij, bijvoorbeeld, extra opleiding nodig hebben.

Tot slot.

In het kader van de communicatie is een verkorte versie van de onderhavige beleidslijn gemaakt die verspreid kan worden (zie bijlagen). Voort zal bij de desbetreffende producten op de gemeentelijke website een toelichting worden gegeven over de toepassing van de Wet BIBOB. Tenslotte zal hierover een aparte (eenvoudige) folder worden gemaakt die in een later stadium in een nog te ontwikkelen folder voor de horecabranche met brede informatie kan worden opgenomen.

de burgemeester van De Ronde Venen,

drs. M. Burgman,

burgemeester en wethouders van De Ronde Venen,

de secretaris, de burgemeester,

drs. E. de Lange, drs. M. Burgman,

Verkorte versie BIBOB-Beleidslijn gemeente De Ronde Venen voor horeca en prostitutie.

Hoofdstuk 1. Inleiding

Steeds vaker vinden criminelen, en vooral de georganiseerde misdaad, mogelijkheden om met door de overheid verstrekte middelen illegale activiteiten te ontplooien. Hierbij kan worden gedacht aan deelname aan bouwprojecten of het exploiteren van horecabedrijven om illegaal opgebouwd vermogen “wit te wassen”. Ook komt het voor dat op zich legale bedrijven overtredingen begaan of misdrijven plegen met gebruikmaking van of ter verkrijging van bepaalde vergunningen of subsidies. Sinds 1 juni 2003 is de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet BIBOB) van kracht. Hierin wordt geregeld dat in bepaalde aangewezen sectoren overheden gebruik kunnen maken van een extra weigerings- en intrekkingsgrond. Mocht er gevaar bestaan dat criminele activiteiten mogelijk worden gemaakt met behulp van overheidsmiddelen, dan kan een bestuursorgaan op basis van de Wet BIBOB besluiten een bepaalde beschikking (vergunning of subsidie) niet te verlenen of in te trekken.

De gemeente De Ronde Venen vindt het faciliteren van misdaad door de overheid ongewenst. Daarom zullen met ingang van 1 januari 2008 de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders gebruik maken van de mogelijkheden die Wet BIBOB biedt. Omdat het gebruik van de Wet BIBOB zwaar kan ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van personen, om willekeur te voorkomen en omdat het bureau BIBOB een beleidslijn als voorwaarde voor het geven van advies stelt, is een beleidslijn noodzakelijk. In deze beleidslijn wordt aangegeven op welke manier het BIBOB-instrumentarium gebruikt zal worden bij de verlening, weigering of intrekking van vergunningen voor de horeca (inclusief coffeeshop) en seksinrichtingen.

Om uitvoering te geven aan de Wet BIBOB is het noodzakelijk dat het bestuursorgaan de beschikking krijgt over zodanige informatie dat het kan oordelen over de mate waarin het risico aanwezig is dat facilitering van criminaliteit zich zou kunnen voordoen. Soms is de informatie uit de door de aanvrager zelf aangeleverde bescheiden of uit openbare bronnen zo evident dat de gemeente zelf een aanvraag kan afwijzen. Vaak zal de op die manier verkregen informatie wel een duidelijke aanleiding tot twijfel zijn, maar geen voldoende afwijzingsgrond bieden. Dan kan advies worden gevraagd aan het landelijk Bureau BIBOB (hierna: Bureau BIBOB). Dit bureau is bij wet ingesteld en valt onder het Ministerie van Justitie. Het heeft inzage in een aantal openbare en gesloten bronnen (bijvoorbeeld de belastingdienst, politieregisters, justitiële documentatie, gegevens van de IND, etc.) en kan hierdoor een diepgaander onderzoek verrichten dan het bestuursorgaan. Een speciale aanleiding om het Bureau BIBOB in te schakelen bestaat wanneer er een tip van de Officier van Justitie binnenkomt. Hij heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 26 van de wet.

Hoofdstuk 2. Algemeen

Omdat uit landelijk onderzoek blijkt dat de branches horeca en prostitutie veelvuldig worden ingezet voor criminele activiteiten, is in de Wet BIBOB de mogelijkheid opgenomen om vergunningaanvragen hiervoor verder te toetsen. Met ingang van 1 januari 2008 zal de gemeente De Ronde Venen van deze mogelijkheid gebruik maken voor de volgende vergunningen voor bovengenoemde branches:

  • 1.

    Horeca: exploitatievergunning op grond van de APV (“droge en natte horeca”, inclusief de coffeeshops) ) en de vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet (“natte horeca”) ;

  • 2.

    Prostitutie: exploitatievergunning op grond van de APV voor prostitutiebedrijven.

Een uitzondering wordt gemaakt voor vergunningen die worden verleend of verlengd aan verenigingen of stichtingen (paracommerciële instellingen), als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet . Deze uitzondering geldt niet wanneer onderzocht wordt of een reeds verleende vergunning kan worden ingetrokken of wanneer er een tip van de Officier van Justitie is binnengekomen. Ook wordt geen BIBOB-toets gedaan bij slijterijen.

De verlening van een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet en voor een exploitatievergunning op grond van de APV voor een prostitutie-inrichting is een bevoegdheid van het college. De verlening van een exploitatievergunning op grond van de APV voor een horeca-inrichting is een bevoegdheid van de burgemeester.

Hoofdstuk 3. De procedure

De gemeente zal bij elke procedure van vergunningverlening (of controle van de vergunning die kan leiden tot intrekking daarvan) onderzoeken of artikel 3 van de wet BIBOB van toepassing is.

Primair wordt dit onderzoek gestart met de uitgifte van een BIBOB-formulier. Dit formulier bevat enerzijds vragen die in artikel 30 van de Wet BIBOB worden voorgeschreven ten behoeve van het bureau BIBOB en anderzijds vragen om zelf een BIBOB-beoordeling te kunnen uitvoeren. De formulieren, waarbij onderscheid is gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen, zijn als bijlage bijgevoegd. Een aanvrager of vergunninghouder dient alle formulier volledig in te vullen en de vereiste bijlagen aan te leveren. Het ingevulde formulier, de vereiste bijlagen en de voor de aanvraag benodigde documenten, worden beoordeeld of er één of meerdere in de bijlage aangegeven indicatoren zich voordoen. Dit wordt een lichte toets genoemd. Indien er geen indicator aanwezig is, wordt geen verdergaand onderzoek verricht in het kader van de wet BIBOB.

Een aanvrager of vergunninghouder dient alle formulieren volledig in te vullen en de vereiste bijlagen aan te leveren. In het kader van een zorgvuldige voorbereiding dient het formulier in persoon op het gemeentehuis te worden overhandigd. Dit is onder meer nodig om originelen van documenten te kunnen controleren. Naar zijn aard leent de BIBOB-toets zich daarom niet voor volledige digitale afhandeling; wel kan het formulier digitaal worden verspreid (download). Indien het BIBOB-formulier niet volledig wordt ingevuld, dan wordt de aanvrager of vergunninghouder de mogelijkheid geboden om dit verzuim te herstellen, met daarbij de uitdrukkelijke waarschuwing dat een weigering hiertoe of andermaal onvolledige of onjuiste invulling van het formulier of het ontbreken van bijlagen, dit zal leiden tot buiten behandeling laten, weigering of intrekking van het besluit. Voldoet de aanvrager of vergunninghouder bij de aanvraag voor verlening, wijziging of verlenging hieraan niet binnen een redelijke termijn, dan wordt de aanvraag op grond van art. 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Voldoet de vergunninghouder hieraan niet ingeval een onderzoek wordt ingesteld of de vergunning kan worden ingetrokken, dan wordt het niet voldoen aan de informatieplicht aangemerkt als ernstig gevaar in de zin van artikel 4 van de Wet BIBOB, waarna de aanvraag op grond van artikel 3.1 van de Wet BIBOB wordt geweigerd.

Zijn alle formulieren in orde, dan onderzoekt de gemeente of sprake is van voorliggende wettelijke weigeringsgronden die te maken hebben met de integriteit van de aanvrager.

Is van zo’n weigeringsgrond sprake, dan wordt deze toegepast. Vervolgens wordt overgegaan tot de diepgaande BIBOB-toets.

Hoofdstuk 4. De BIBOB-toets

  • 1.

    De diepgaande BIBOB-toets betekent dat in elk geval wordt gecheckt op compleetheid van het formulier en bijlagen en of er op het eerste gezicht geen opmerkelijke antwoorden zijn gegeven of dat van valsheid in geschrifte sprake is.

  • 2.

    Voorts behelst deze toetst onder meer het raadplegen van openbare bronnen, zoals het kadaster en de registers van de Kamer van Koophandel. Ook kunnen handtekeningen van gemachtigden e.d. worden geverifieerd.

  • 3.

    Een BIBOB-toets blijft achterwege ingeval een aanvrager bovengenoemde vragenlijst al voor dat bedrijf heeft ingevuld en vanaf de datum van invullen zich geen wijzigingen (bijvoorbeeld in exploitatievorm of financiering) hebben voorgedaan.

  • 4.

    Bij inrichtingen die op grond van artikel 174a Gemeentewet of 13b van de Opiumwet (eerder) zijn gesloten, wordt altijd een diepgaande toets uitgevoerd.

  • 5.

    Als er na de diepgaande toets nog vragen blijven bestaan, wordt een advies gevraagd aan het landelijk Bureau BIBOB; indien de gemeente op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet BIBOB genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van ernstig gevaar, dan wordt de vergunning door het bevoegde bestuursorgaan geweigerd of ingetrokken, tenzij er reden is om van de inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken.

  • 6.

    In de gevallen waarin de Officier van Justitie op grond van artikel 26 Wet BIBOB de gemeente adviseert om een advies aan het landelijk Bureau BIBOB te vragen, is sprake van een zwaarwegend feit en wordt een verzoek om advies aan het Bureau BIBOB gericht.

  • 7.

    In gevallen waarin de mutatiefrequentie voor een bepaald pand hoog is, of indien informatie van derden daartoe aanleiding geeft, wordt een diepgaande toets uitgevoerd.

Voor toetsing van reeds verleende vergunningen wordt de vergunninghouder gevraagd om een BIBOB-formulier in te vullen en gegevens over te leggen op basis van vermoedens van criminaliteit, waaronder informatie van derden. Hiermee moet voorzichtig worden omgegaan. Daarentegen geldt het principe dat indien vergunninghouder “niets te verbergen heeft” juist via een BIBOB-toets ongegronde vermoedens weg kan nemen.

Heeft de gemeente op basis van het eigen onderzoek genoeg aanwijzingen om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van ernstig gevaar, dan wordt de vergunning door het bevoegde bestuursorgaan geweigerd of ingetrokken, tenzij er reden is om van de inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken.

Artikel 3.4 Advies en onderzoek Bureau BIBOB

Blijven er na de gemeentelijke diepgaande toets nog vragen bestaan, dan zal het bestuursorgaan een advies aanvragen bij het landelijk Bureau BIBOB. Dit wordt met name gedaan in de volgende gevallen:

  • -

    er blijven vragen bestaan over de persoon van de aanvrager/exploitant;

  • -

    er blijven vragen bestaan over de leidinggevenden en andere betrokkenen;

  • -

    er blijven vragen bestaan over de bedrijfsstructuur;

  • -

    er blijven vragen bestaan over de financiering van de onderneming;

  • -

    er blijven vragen bestaan over het pand waarin de onderneming is gevestigd;

  • -

    indien de Officier van Justitie adviseert de gemeente om ingeval van een bepaalde aanvraag of vergunning een advies aan het landelijk Bureau BIBOB aan te vragen.

Het landelijk Bureau BIBOB zal een nader onderzoek instellen en een advies uitbrengen over de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB. Als er een BIBOB-advies wordt aangevraagd zal de gemeente de aanvrager/houder van de vergunning informeren.

Eventuele aanvullende vragen van het landelijk Bureau BIBOB zullen via de gemeente aan betrokkenen worden gesteld. In voorkomende gevallen zal het Bureau BIBOB echter tijdens het onderzoek de betrokkene aanvullenden vragen willen stellen als bedoeld in artikel 12, lid 4, van de Wet BIBOB. Het Bureau zal dan rechtstreeks contact opnemen met de betrokkene. Het Bureau hanteert voor het beantwoorden van die vragen in beginsel een termijn van 10 werkdagen. Weigering van betrokkene om te antwoorden, kan worden aangemerkt als ernstig gevaar in de zin van artikel 4 van de Wet BIBOB en is daarmee een weigeringsgrond voor de gemeente. Het Bureau BIBOB moet in beginsel binnen vier weken adviseren aan de gemeente. Deze termijn kan een maal met vier weken worden verlengd. Het Bureau BIBOB zal hiervan de gemeente in kennis stellen. De gemeente zal de aanvrager/houder van de vergunning hiervan op haar beurt in kennis stellen. De beslistermijn voor de gemeente om te beslissen op de vergunningaanvraag wordt opgeschort gedurende de adviestermijn van het landelijk Bureau BIBOB.

De gemeente zal, indien er het voornemen bestaat een negatieve beslissing te nemen op grond van een BIBOB-advies, de betrokkene in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Betrokkene kan dan het BIBOB-advies inzien.

Derden die genoemd zijn in de beslissing worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 4:8 Awb en moeten, indien te verwachten is dat zij hiertegen bedenkingen hebben, ook in de gelegenheid worden gebracht om hun zienswijze naar voren te brengen. Zij hebben overigens niet het recht om het advies in zijn geheel in te zien. Tegen de uiteindelijke beslissing waarin een BIBOB-advies is verwerkt kan op grond van de Awb bezwaar en beroep worden aangetekend.

Artikel 3. Evaluatie

Een jaar na inwerkingtreding zal de beleidslijn worden geëvalueerd. Daarbij wordt aandacht besteed aan de inhoud van de beleidslijn en de wenselijkheid tot uitbreiding, en aan de implementatie en uitvoering.

Aldus vastgesteld op 15 juli 2008 te Mijdrecht.

de burgemeester van De Ronde Venen,

burgemeester en wethouders van De Ronde Venen,

de secretaris, de burgemeester,