Regeling vervallen per 25-03-2016

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 24-03-2016

Intitulé

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen;

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

  • 1.

    vast te stellen de volgende Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2015

  • 2.

    in te trekken de volgende

    • 1.

      Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2014

    • 2.

      Verstrekkingenboek individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente De Ronde Venen 2007

INLEIDING

De verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke zorg, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015, de verordening en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een zorgvuldige procedure doorlopen waarbij de cliënt in beeld brengt wat de ondersteuningsvraag is en welke resultaten hij wil bereiken. Een dergelijke procedure zal telkens tot een zorgvuldige afweging moeten leiden. Want de procedure is voor iedereen hetzelfde, maar het resultaat is in iedere situatie maatwerk.

We gaan uit van iemands mogelijkheden in plaats van belemmeringen. Dit noemen we ook wel de Eigen Kracht. Van belang is vast te stellen welke doelen de cliënt wilt bereiken ter vergroting van de zelfredzaamheid, participatie etc. om in zijn kracht te komen dan wel blijven. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de inwoner, zijn sociaal netwerk en of er verdere mogelijkheden zijn zoals ondersteuning door welzijnsorganisaties en voorzieningen op grond van andere wet- en regelgeving. Dit wordt ook wel de “kanteling van de Wmo” genoemd. Vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een individuele maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

De beleidsregels beginnen met een algemeen afwegingskader. Hierin worden termen uitgelegd die helpen om de Eigen Kracht in kaart te brengen, waaronder eigen verantwoordelijkheid, gebruikelijke zorg, mantelzorg en vrijwilligerswerk. Ook wordt aangegeven hoe we omgaan met algemeen gebruikelijke voorzieningen en voorliggende voorzieningen en welke plek ze innemen in het beoordelen van de vraag om ondersteuning. Tot slot besteedt het algemene afwegingskader aandacht aan wat we verstaan onder langdurig noodzakelijk en goedkoopst adequaat. Met dit algemene kader kan de vraag van de belanghebbende al voor een groot deel worden beantwoord.

Op welke wijze de hulpvraag van de cliënt wordt behandeld en beantwoord, wordt uitgelegd in het tweede hoofdstuk van de beleidsregels, "procedure". Het gesprek wordt afgerond met een conclusie. Die conclusie van het gesprek kan leiden tot een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, maar ook kan de conclusie zijn dat er een andere oplossing is of dat er geen gemeentelijke ondersteuning nodig is.

Het derde hoofdstuk van deze beleidsregels behandelt alle maatwerkvoorzieningen die de gemeente in principe kan verstrekken, en geeft hiervoor een concreet afwegingskader. De maatwerkvoorzieningen zijn geclusterd in resultaatgebieden. Achtereenvolgens komen de resultaten regie en structuur in huishouden en leven, ingevulde dag en sociale contacten, beschermd wonen, wonen in een geschikt huis, zich vervoeren en verplaatsen aan de orde. De voorziening begeleiding is nieuw in de wmo, en wordt uitgebreid omschreven onder “ingevulde dag en sociale contacten”.

Het vierde hoofdstuk gaat in op de vormen waarin een maatwerk voorziening kan worden verstrekt. Onderscheid wordt gemaakt in voorzieningen in natura en voorzieningen in de vorm van een Persoonsgebonden budget (PGB). Ook kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Elke vorm waarin de voorziening wordt geleverd kent zijn eigen voorwaarden en eisen. Het is belangrijk dat de belanghebbende goed geïnformeerd wordt over de voor – en nadelen van de verschillende verstrekkingsvormen. Dit hoofdstuk geeft daar inzicht in.

Het vijfde hoofdstuk regelt de procedure met betrekking tot onderzoek, advies, besluitvorming en terugvordering. De mogelijkheden om onderzoek te doen zijn expliciet geformuleerd en uitgebreid.

Tot slot bevat dit document nog enkele bijlagen. Deze gelden als algemeen referentiekader, en zijn geen strikte toetsingsbepalingen. In de tabel normering huishoudelijke taken in bijlage 1 zijn de taken en activiteiten met de bijbehorende tijden opgenomen. Deze is overgenomen van de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden van de MO-zaak. Met dit overzicht kan een besluit worden genomen over het aantal uren hulp dat nodig is per week om het huishouden te doen. Ook zijn in bijlage 2, 3 en 4 enkele uitgangspunten geschetst voor verstrekking van respectievelijk hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, rolstoelen en scootmobiels. Tot slot is een bijlage opgenomen over het begrip algemeen gebruikelijk.

De nieuwe verordening, het nieuwe Besluit en deze beleidsregels treden in op 1 januari 2015. Met de vaststelling van de verordening door de gemeenteraad en vaststelling van de beleidsregels en het financieel besluit door het college van burgemeester en wethouders is het beleid voor de maatwerk voorzieningen van de Wmo bepaald.

Overgangsrecht

AWBZ

De Wmo 2015 bevat een zorgvuldige regeling van het overgangsrecht voor AWBZ cliënten. Het overgangsrecht in de Wmo 2015 geldt voor bestaande AWBZ cliënten die:

  • ·

    Op 1 januari 2015 18 jaar of ouder zijn en een geldige indicatie hebben voor AWBZ-zorg;

  • ·

    Per 1 januari 2015 18 jaar of ouder zijn en een indicatie hebben voor beschermend wonen.

Bij het overgangsrecht is het uitgangspunt dat cliënten met een AWBZ-indicatie die doorloopt in 2015, de rechten en plichten die uit deze indicatie voortvloeien, behoudt tot het einde van de indicatie, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. De overgangstermijn bedraagt dus maximaal één jaar.

Cliënten die een AWBZ-indicatie hebben, maar feitelijk nog geen zorg afnemen, behouden het recht op de zorg zoals die omschreven is in de indicatie. Zij moeten de gemeente in gelegenheid stellen om, in gezamenlijk overleg, te beoordelen op welke wijze de zorg kan worden ingevuld. Cliënten die op grond van de AWBZ doventolk ontvangen, is bepaald dat er een overgangstermijn van een jaar geldt.

Beschermd wonen

Voor inwoners, die per 1 januari 2015 een indicatie hebben voor beschermd wonen, geldt een overgangsregeling. Zij kunnen gebruik blijven maken van beschermd wonen gedurende een bepaalde termijn. Deze termijn is ten minste vijf jaar. Of als de lopende indicatie voor een kortere periode geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie.

Wmo

De Wmo 2015 voorziet niet in een overgangsrecht voor cliënten aan wie op grond van de huidige Wmo een voorziening is toegekend. In de wet is wel bepaald dat beschikkingen afgegeven voor 1 januari 2015 hun rechtskracht behouden. Wanneer wij een wijziging in de beschikking willen aanbrengen, dan moet rekening worden gehouden met het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens. Bij het wijzigen van een verstrekte voorziening (= toegekend recht) kan sprake zijn van aantasting van het eigendomsrecht. Dit betekent dat een beschikking niet zomaar aangepast of ingetrokken mag worden en moet er een redelijke overgangstermijn in acht worden genomen bij een wijziging in het toegekende recht.

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN AFWEGINGSKADER

Maatwerk voorzieningen zijn er uitsluitend om oplossingen te bieden wanneer het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. De eigen kracht, mogelijkheden binnen het sociale netwerk en algemene voorzieningen komen tijdens het gesprek aan de orde. In artikel 8 en 9 van de verordening worden de afwegingen en criteria voor een maatwerkvoorziening geschetst. In dit hoofdstuk worden ze nader toegelicht.

1.1 Eigen mogelijkheden

Niet iedere beperking leidt tot een participatieprobleem. Door voort te zetten wat feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Voorbeelden hiervan zijn het bezit van een auto en het al hebben van particuliere hulp bij het huishouden. Dat zou anders kunnen zijn wanneer als gevolg van de beperking het inkomen daalt. Dat zou aanleiding kunnen zijn om wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie. Door het dagelijks leven of het huishouden anders te organiseren, kunnen belemmeringen vanuit eigen mogelijkheden gecompenseerd worden.

1.2 Ondersteuning van en door mantelzorgers en vrijwilligers

Wanneer een participatieprobleem kan worden opgelost met ondersteuning door een mantelzorger of vrijwilliger, gaat dit voor op de verstrekking van een voorziening. Bij de beoordeling of dit een geschikte oplossing is, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden en behoeften van de mantelzorger of de vrijwilliger. Zij nemen waar mogelijk dan ook deel aan het gesprek en worden betrokken in het onderzoek. Het college moet namelijk rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens draagkracht en draaglast. De aandacht hiervoor kan echter niet leiden tot 'eigen’ aanspraken van mantelzorgers en vrijwilligers. Het gaat altijd om afgeleide aanspraken, gerelateerd aan de belanghebbende met het participatieprobleem. Een voorbeeld daarvan is de verstrekking van een eenvoudige transportrolstoel. Deze kan geschikt zijn voor de belanghebbende met beperkingen. Als de mantelzorger – als gevolg van een lichte beperking die op zichzelf geen compensatie behoeft - niet in staat is de rolstoel te duwen, is de oplossing niet geschikt en zal rekening moeten worden gehouden met de omstandigheden van de mantelzorger.

1.3 Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg bestaat uit de activiteiten die partners, ouders van kinderen of huisgenoten normaal gesproken geacht worden voor elkaar te doen. Welke zorg mensen elkaar moeten bieden, hangt af van hun sociale relatie.

Vanuit het oogpunt van mogelijke ondersteuning is het van belang te weten welke activiteiten partners, ouders van kinderen en huisgenoten al geacht worden te doen vanuit andere verplichtingen zoals het uitvoeren van huishoudelijke taken (zie bijlage). Dit weegt mee bij de mate waarin zij overbelast zijn of dreigen te raken en bij de vraag in hoeverre van hen verlangd kan worden om bijvoorbeeld persoonlijke verzorging of begeleiding te bieden aan hun partner, kind of huisgenoot.

Indien de benodigde zorg de gebruikelijke zorg aanmerkelijk overstijgt, kan een indicatie voor ondersteunende begeleiding vanwege bovengebruikelijke zorg aan de orde zijn. Dit speelt bijvoorbeeld bij zorg van ouders voor hun oudere gehandicapte kinderen. Deze behoeven zorg waar kinderen van dezelfde leeftijd zonder handicap veel zelfstandiger zijn.

1.4 Algemene voorzieningen

Niet iedere vraag hoeft te leiden tot een aanvraag voor een maatwerk voorziening. In het gesprek voorafgaande aan de aanvraag, maar ook in het contact met de belanghebbende tijdens het behandelen van de melding dan wel aanvraag, moet nadrukkelijk aandacht zijn voor de mogelijkheid van het inzetten van algemene voorzieningen. Dit zijn voorzieningen die al dan niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking, snel en regelarm beschikbaar zijn en niet door het college zelf worden verstrekt of beheerd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een uitleenpunt voor rolstoelen, collectief vervoer, een boodschappenservice of een vrijwillige klussendienst. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten.  De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.

Wanneer de algemene voorziening voldoende oplossing biedt, wordt hier gemotiveerd naar verwezen in het verslag en is geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening noodzakelijk. Wanneer toch een aanvraag is gedaan welke om deze reden is afgewezen, wordt de motivatie duidelijk toegelicht in de beschikking. Wanneer de algemene voorziening slechts een gedeelte van het participatieprobleem oplost, kan aanvullend een maatwerk voorziening worden geboden.

1.5 Algemeen gebruikelijk

Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk indien aan meerdere (2 van de 3) criteria is voldaan:

  • 1.

    de voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking;

  • 2.

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • 3.

    de voorziening is in prijs niet aanzienlijk duurder dan soortgelijke producten.

Dergelijke voorzieningen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Deze voorzieningen kunnen zowel commerciële diensten als diensten zonder winstoogmerk zijn.

1.5.1 Uitzonderingen

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden van de belanghebbende toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden aangeschaft. Het gaat dan bijvoorbeeld om een toiletverhoger voor iemand van 20. Ook wanneer de belanghebbende een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten als gevolg van de beperking onder de van toepassing zijnde bijstandsnorm dreigt te komen, kan een algemeen gebruikelijke voorziening toch voor vergoeding in aanmerking komen.

1.6 Voorliggende voorzieningen

Anders dan algemene voorzieningen hebben voorliggende voorzieningen een wettelijke basis. Het zijn wettelijke voorzieningen waarop de belanghebbende een beroep kan doen. Hiermee kan een mogelijk beroep op een maatwerk voorziening worden voorkomen. Om die reden hoort het bespreken van voorliggende oplossingen in het gesprek. Denk hierbij bijvoorbeeld aan voorzieningen voor werk of scholing in het kader van de WIA of zorgvoorzieningen in het kader van de ZVW, de Wet Langdurige Zorg of de regeling Hulpmiddelen. Ook het volgen van een behandeltraject (gericht op ontwikkeling) is voorliggend ten aanzien van de maatwerkvoorziening begeleiding.

Voorliggende voorzieningen vanuit de ziektekostenverzekeraar zijn loophulpmiddelen. Ziektekostenverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijke gebruik van krukken of een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket. Vanuit de UWV en de werkgever kan er aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk. De Wlz is verantwoordelijke voor woningaanpassingen en diensten in een Wlz-instelling.

Maar ook fiscale mogelijkheden zoals de bijzondere kostenaftrek kunnen worden gezien als een voorliggende oplossing waar in sommige gevallen gebruik van zou kunnen worden gemaakt. Hiervan kan sprake zijn bij het aanpassen van een eigen woning. De aanpassings- en rentekosten komen deels voor aftrek in aanmerking. Voorwaarde is dat de aanpassingen medisch noodzakelijk zijn.

1.7 Langdurig noodzakelijk

De voorzieningen of diensten moeten in principe langdurig noodzakelijk zijn, ter ondersteuning bij beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor ondersteuning moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor belanghebbende niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij speelt de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti-revaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens indien nodig uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak.

Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor hulp bij het huishouden kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat  belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. De voorwaarde dat alleen langdurig noodzakelijke voorzieningen worden toegekend, komt voort uit de veronderstelling dat bij een kortdurende noodzaak veelal andere oplossingen mogelijk zijn, zoals de kortdurende uitleen in het kader van Regeling Hulpmiddelen. Wanneer geen enkele andere voorliggende oplossing of regeling hierin kan voorzien, kan een kortdurende voorziening worden toegekend. Ook kan een maatwerkvoorziening kortdurend worden verleend als de cliënt of de persoon die tot de leefeenheid behoort leerbaar is. De voorziening is dan gericht op ontwikkeling, waaronder toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen kan worden verstaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

1.8 Goedkoopst adequate voorziening

De voorwaarde goedkoopst adequaat betekent dat de te verstrekken voorziening(en) allereerst het participatieprobleem adequaat moet compenseren. Zijn er meerdere oplossingen, dan wordt gekozen voor de goedkoopste (combinatie van) voorziening(en). Bij de afweging wat goedkoop is, wordt gerekend met de totale kosten over de te verwachten gebruiksduur. Zo kan het verstrekken van een individuele taxikostenvergoeding op jaarbasis goedkoper zijn dan het eenmalig verstrekken van een autoaanpassing. Wordt echter rekening gehouden met de te verwachten gebruiksduur, dan kan het verstrekken van de autoaanpassing op lange termijn goedkoper zijn.

Het gaat in eerste instantie om de goedkoopst-adequate oplossing voor het college. Bij die afweging wordt niet voorbij gegaan aan de belangen van de belanghebbende. Zo is verhuizen naar een geschikte woning vaak goedkoper dan aanpassen. Wanneer de cliënt als gevolg hiervan echter een restschuld overhoudt bij de verkoop van de oude woning, is het per saldo niet de goedkoopst-adequate oplossing. Het kan niet zo zijn dat de cliënt onevenredig veel kosten maakt als gevolg van de keuze van het college voor de goedkoopste oplossing. Het college mag rekening houden met zogenaamde macro-overwegingen. Zo is bijvoorbeeld collectief vervoer voor het college goedkoop juist vanwege de mogelijkheden combinatieritten te maken. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Uiteraard moet altijd een individuele afweging worden gemaakt. Het macro belang mag niet boven het belang van een effectieve oplossing worden gesteld.

Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed.

1.9 Individueel gericht

Een maatwerkvoorziening wordt aan één individu verstrekt en is persoonsgebonden. Hierbij moet rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden en behoeften. Zo wordt duidelijk dat wat goedkoopst adequaat is voor de één, niet per definitie ook geschikt is voor de ander met een vergelijkbare beperking. Er is altijd sprake van een individuele afweging. Ook kunnen behoeften en omstandigheden van direct betrokkenen, het sociale netwerk, niet buiten beschouwing worden gelaten (zie eerder in dit hoofdstuk).

1.10 Hoofdverblijf

Een voorwaarde om voor ondersteuning in aanmerking te komen is dat cliënt zijn hoofdverblijf in De Ronde Venen heeft. Cliënt moet ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente De Ronde Venen. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het BRP; cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in De Ronde Venen komt wonen, kan, als hij nog niet staat ingeschreven in het BRP, de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het BRP geregeld moet zijn.

Een recreatiewoning kan niet gebruikt worden als hoofdverblijf, tenzij een persoonsgebonden gedoogbeschikking is afgegeven.

1.11 Verantwoordelijkheden cliënt versus college

In de verordening wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de

verantwoordelijkheid van de cliënt benoemd. In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als de cliënt. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de cliënt van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.

1.12 Integraliteit

Het is belangrijk dat het gesprek met de cliënt over meerdere disciplines (integraal) gevoerd wordt en dat er sprake is van wederzijdse instemming tussen cliënt en professional. Deze kan de basis zijn voor verdere ondersteuning, hulpverlening of procedure voor Wmo-verstrekking. Daarnaast wordt er gekeken naar de gezinssituatie en eventuele vragen op het gebied van Jeugdzorg en Participatiewet met als uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur.

1.13 Resultaatsturing

Bij resultaatfinanciering wordt een zorgverlener niet meer afgerekend op basis van het aantal uren ondersteuning aan een cliënt, maar op het resultaat van de geleverde hulp. Bijvoorbeeld: een schoon en leefbaar huis. Hierbij wordt de door de gemeente gehanteerde tijdsnormering op basis van indicatieprotocollen losgelaten en wordt er gestuurd op een resultaat. Hiermee komt er meer verantwoordelijkheid bij de zorgaanbieders te liggen om gericht te sturen op inzet waar die het meest nodig is. Vooralsnog is er in De Ronde Venen geen sprake van resultaatsturing in de huidige contracten en wordt geïndiceerd op basis van het aantal benodigde uren.

HOOFDSTUK 2 PROCEDURE

Als een belanghebbende problemen ondervindt bij zijn zelfredzaamheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, zal hij of een direct betrokkene op zoek gaan naar ondersteuning. In veel gevallen zal diegene zelf in staat zijn die ondersteuning te zoeken en te organiseren door middel van een beroep op zijn sociaal netwerk, de mantelzorger of een vrijwilliger. In een aantal gevallen zal de belanghebbende niet in staat zijn op eigen kracht een oplossing te organiseren en kan hij bij de gemeente aankloppen voor informatie, advies en / of ondersteuning. Uitgangspunt is dat met de belanghebbende die op zoek is naar ondersteuning altijd een gesprek wordt gevoerd. De wijze waarop de belanghebbende om een gesprek vraagt of de plaats waar het gesprek plaatsvindt, kan overigens verschillen. Hij kan gebruik maken van de verschillende kanalen van het sociaal wijkteam. Hij kan mailen, bellen, schrijven of het sociaal wijkteam bezoeken bij een Servicepunt. De plaats waar het gesprek plaatsvindt, past bij de mogelijkheden van de belanghebbende.

2.1 Hulpvraag

Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij het sociaal wijkteam zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor belanghebbende om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een breed gesprek gevoerd worden, zodat alle levensgebieden (inkomen, gezondheid, relatie/gezin, etc.) worden besproken. De zogenaamde “zelfredzaamheidmatrix” kan hierbij als instrument worden gebruikt. Van het gesprek worden door de gespreksvoerder aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een verslag. Dit verslag kan als aanvraag dienen (mits voorzien van de juiste gegevens) om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden. De cliënt heeft de mogelijkheid om correcties en aanvullingen aan het verslag toe te voegen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

2.2 Melding

De cliënt ontvangt een bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat de cliënt de mogelijkheid heeft om vóór het brede gesprek, uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is. Van belang is welke doelen de cliënt wilt bereiken ter vergroting van de zelfredzaamheid, participatie etc. De cliënt kan zijn ideeën daarover in een persoonlijk plan beschrijven. Dat plan is uitgangspunt voor en onderdeel van het onderzoek, maar is niet verplicht.

Het persoonlijk plan is een eigen voorstel van de cliënt in het kader van de beoogde zelfregie.

2.2.1 Onafhankelijke cliëntondersteuning

Op basis van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor onafhankelijke cliëntondersteuning aan alle burgers. Cliëntondersteuning wordt in de Wmo 2015 geformuleerd als het bieden van informatie, advies en algemene ondersteuning, die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie. Wanneer een inwoner zich meldt met een hulpvraag (dus bij de 'toegang' tot ondersteuning), moet hij of zij gebruik kunnen maken van cliëntondersteuning bijvoorbeeld voor hulp bij het opstellen van een persoonlijk plan. Hiervoor kan iemand uit het sociale netwerk (familie, vrienden) ingezet worden, maar het kan ook een professionele hulpverlener zijn. De gemeente heeft afspraken gemaakt met de stichting MEE over deze vorm van gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning. Het college wijst ingezetenen er op dat zij een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning.

2.3 Gesprek

Voorafgaand aan het gesprek onderzoekt de medewerker van het sociaal wijkteam welke gegevens er al bekend zijn bij de gemeente over de cliënt, zodat al bekende gegevens niet opnieuw gevraagd hoeven te worden. Eventuele ondersteuning die aan gezinsleden wordt geboden moet daarbij ook onderzocht worden.

Bij aanvang van het gesprek meldt de medewerker van het wijkteam aan de cliënt welke informatie uit dit vooronderzoek naar boven is gekomen. Ook wordt de bescherming van de privacy van de cliënt besproken. Er wordt aan cliënt gevraagd om toestemming om de persoonlijke gegevens te bewaren in de gemeentelijk administratie en deze te verstrekken aan een (medisch) adviseur als dat nodig is. De cliënt tekent hiervoor een toestemmingsverklaring of een aanvraagformulier bij het aanvragen van een maatwerkvoorziening.

2.3.1 Samenhang in ondersteuning

Bij de cliënt moet ook worden geïnformeerd of hij op andere terreinen binnen het sociale

domein zorg, ondersteuning of diensten ontvangt. Te denken valt aan ondersteuning ten laste

van de Zorgverzekeringswet of op grond van de Participatiewet of Jeugdwet. Maar er moet

ook worden onderzocht in hoeverre dergelijke ondersteuning wenselijk zou zijn.

Op deze wijze kan, als ondersteuning vanuit de Wmo 2015 nodig blijkt, samenhang worden

geboden in het totaalpakket van ondersteuning dat de cliënt ontvangt.

Het doel van het gesprek is door goed te luisteren en door te vragen de ondersteuningsbehoefte vast te stellen, van zowel de cliënt als de mantelzorger. In het gesprek wordt de hulpvraag geconcretiseerd en komen alle mogelijke oplossingen aan bod. Er wordt allereerst gekeken naar voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke en collectieve oplossingen. Uiteraard komt ook de maatwerk oplossing aan bod, maar pas nadat alle andere mogelijkheden zijn verkend en geen oplossing zijn voor het participatieprobleem. In alle gevallen zal het gesprek worden afgesloten met een verslag. Als het gesprek uitmondt in een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, is het verslag de basis voor deze aanvraag.

2.3.2 Bespreekpunten

Het brede gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van belanghebbende. Daarbij is aandacht voor:

  • -

    Indien van toepassing de inhoud van het persoonlijk plan

  • -

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

  • -

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke zorg te voorzien in zijn behoefte;

  • -

    de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke zorg van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • -

    veiligheid in en om het huis;

  • -

    de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt;

  • -

    de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene of voorliggende voorzieningen;

  • -

    afstemming andere (mogelijke) zorg binnen het sociale domein; bijv Participatiewet, Jeugdzorg

  • -

    welke eigen bijdrage voor de cliënt van toepassing is .

Een huisbezoek kan eveneens onderdeel uitmaken van het onderzoek

2.3.3 Onderzoek

De Wmo consulent doet op basis van de gegevens uit het brede gesprek nader onderzoek om te bepalen of belanghebbende een maatwerkvoorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft, en zo ja om welke voorziening(en) het zou gaan. Het aanvragen van een medisch advies -bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies- kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken plaats. De Wmo consulent zal samen met belanghebbende verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van belanghebbende. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of het inmeten of een offerte opmaken door woningaanpassingsbedrijf kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.

2.4 Aanvraag

Als belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het verslag fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier of gespreksverslag voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

2.5 Beschikking

De cliënt ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de klant schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn. In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk. Belanghebbende moet van een eventuele verlenging van de afhandelingtermijn op de hoogte worden gesteld.

2.6 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Voor alle maatwerkvoorzieningen verstrekt vanuit de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Alleen de rolstoel en sportvoorziening vormen hierop een uitzondering. Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

  • -

    de hoogte van het jaarinkomen (gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan) van belanghebbende;

  • -

    de samenstelling van het huishouden van de cliënt;

  • -

    de leeftijd van de cliënt;

  • -

    de kosten van de maatwerkvoorziening en PGB;

  • -

    reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo als Wlz).

De duur van de eigen bijdrage:

Voor alle maatvoorzieningen geldt de termijn conform de afschrijvingsperiode. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.

De procedure:

  • ·

    De gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK;

  • ·

    Indien van toepassing verstrekt de zorgaanbieder gegevens over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

  • ·

    Het CAK stelt de eigen bijdrage vast (op basis van gemeentelijke regelgeving);

  • ·

    Het CAK stuurt een definitieve beschikking naar de cliënt;

  • ·

    Het CAK stuurt de factuur waarop de eigen bijdrage voor het PGB in rekening wordt gebracht, naar de cliënt;

  • ·

    Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

2.7 Eigen bijdrage algemene voorziening

De gemeente biedt ruimte aan aanbieders voor het vragen van een kostendekkende eigen bijdrage voor een algemene voorziening. De toegankelijkheid van de voorziening staat hierbij voorop.

HOOFDSTUK 3 VOORZIENINGEN

Hieronder volgt een opsomming van mogelijk te verstrekken maatwerkvoorzieningen, geclusterd per resultaatgebied.

Regie en structuur in huishouden en leven

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder (anders wellicht dan bij hulpmiddelen) eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren en zo beter de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen en met name ook het aantal uren/minuten dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden te bepalen is al onder de AWBZ beleid ontwikkeld dat ook onder de Wmo nog altijd stand houdt. In jurisprudentie over hulp bij het huishouden worden de door het CIZ (destijds voor de AWBZ-functie huishoudelijke verzorging) ontwikkelde normtijden aanvaard al werd daarbij wel aangetekend dat in de Wmo de gemeente wel moet kunnen aantonen dat rekening gehouden is met de specifieke persoonskenmerken van de aanvrager. Deze normtijden zijn in bijlage te vinden en worden als referentiekader gebruikt, niet als strikte toetsingsbepalingen.

3.1Hulp bij het huishouden

Het college van de gemeente De Ronde Venen biedt 2 typen huishoudelijke hulp:

  • 1.

    Huishoudelijk hulp 1 (HH1); hierbij ligt de nadruk op het overnemen van huishoudelijke taken (schoonmaken waarbij cliënt zelf kan aangeven wat er moet gebeuren).

  • 2.

    Huishoudelijke hulp 2 (HH2); hierbij ligt de nadruk op de regiefunctie. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden.

Huishoudelijke taken bij HH1:

  • ·

    Licht huishoudelijke taken;

  • ·

    Zwaar huishoudelijke taken; 

  • ·

    Wasverzorging;

  • ·

    Broodmaaltijden bereiden;

  • ·

    (Signaleren van veranderingen in gezondheid of sociale situatie. )

Huishoudelijke taken bij HH2:

  • ·

    Huishoudelijke werkzaamheden zoals onder HH1;

  • ·

    Dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • ·

    Verzorging van inwonende kinderen;

  • ·

    Het aanleren en activeren van huishoudelijke taken.

  • ·

    Signaleren van veranderingen in gezondheid of sociale situatie.

Vanaf 2015 is vanuit het rijk minder geld beschikbaar voor de hulp bij het huishouden. De gemeente zal deze voorziening anders moeten gaan organiseren. Mogelijk zal een algemene voorziening ontwikkeld worden waar burgers een beroep op kunnen doen voor HH1. Het gaat hier om schoonmaken bij cliënten die zelf de regie over hun huishouden hebben. De zwaardere vorm van hulp (HH2) blijft vanuit de gemeente beschikbaar. Dit past meer in de gedachte van de nieuwe Wmo “licht waar kan, zwaar indien nodig”. Vooralsnog is hier geen sprake van in De Ronde Venen.

Bij de beoordeling van de noodzaak en het aantal uren hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de cliënt, zijn situatie met huisgenoten en sociale omgeving. Om richting te geven aan deze beoordeling zal gebruik worden gemaakt van een aantal begrippen en richtlijnen die eerder in de Wmo en AWBZ ook werden gebruikt. Deze richtlijnen zijn in jurisprudentie bevestigd en verschaffen inzicht in wat redelijkerwijs van een cliënt en zijn sociale omgeving mag worden verwacht om zelf op te lossen en waar een beroep op algemene en voorliggende voorzieningen op kan worden gedaan.

3.1.2 Afwegingskader hulp bij het huishouden

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Een voorbeeld hiervan is een glazenwasbedrijf dat de buitenkant van de ramen kan lappen, of de belanghebbende kan algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur aanschaffen.

  • ·

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

·Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die -ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de belanghebbende die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.

Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Vanaf 21 jaar wordt iemand geacht in het kader van gebruikelijke zorg volledig zelfstandig een eenpersoons huishouden te kunnen voeren. Bij 23 jaar wordt verwacht dat een persoon een volledig huishouden kan runnen. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan het huishouden te kunnen doen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende meerdere aaneengesloten etmalen, zullen de niet uitstelbare taken gecompenseerd kunnen worden. Afwezigheid i.v.m. het werk moet wel een verplichtend karakter hebben zoals off-shore werk of de binnenvaart. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als werkzaamheden niet uitgesteld kunnen worden (maaltijd bereiden/verzorging) kan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel hulp geïndiceerd worden.

In het verlengde van gebruikelijke zorg worden de mogelijkheden binnen het sociale netwerk eveneens onderzocht.

·Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een maatwerk voorziening bekeken.

3.1.3 Verstrekking van de maatwerk voorziening

Voor de specifieke kaders voor verstrekking van de voorziening Hulp bij het Huishouden verwijzen we naar bijlagen 1 en 2.

Ingevulde dag en sociale contacten

Nieuw in de Wmo 2015 is het product ”begeleiding”. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.

3.2Begeleiding Groep

Belangrijke onderdelen en criteria van deze begeleiding (ook wel bekend als “dagbesteding”) in een groep zijn:

  • ·

    Zijn activerend en gericht op zinvol besteden van de dag,

  • ·

    Kunnen belevingsgericht worden aangeboden

  • ·

    Zijn aangepast aan de mogelijkheden en interesse van de cliënt;

  • ·

    Hebben een stabiliserend effect op het dagelijks leven van de cliënten;

  • ·

    Dragen bij aan het voorkomen van isolement en terugval.

De begeleiding draagt bij aan de ondersteuning/verlichting van de zorg thuis door mantelzorgers of anderen uit het sociaal netwerk. Het betreft begeleiding aan inwoners die als gevolg van hun beperkingen niet kunnen deelnemen aan gewoon werk of begeleid werk, of de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.

Het is nadrukkelijk anders dan algemene welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan activiteiten bij de sportverenigingen, kerken of bij welzijnsorganisaties voldoende om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun ondersteuningsbehoefte van cognitieve en fysieke aard, en/of gedragsproblematiek, een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben is Begeleiding Groep noodzakelijk. Daarnaast zijn er cliënten die groepsondersteuning nodig hebben bij het vinden van een arbeidsmatig dagritme.

We onderscheiden vier soorten Begeleiding Groep: Basis, Midden, Zwaar en Arbeidsmatige dagbesteding.

Basis: Begeleiding in groepsverband, gericht op het bijhouden en/of trainen van vaardigheden waarbijstimuleren en toezicht nodig zijn.

Midden: Begeleiding in groepsverband, gericht op het bijhouden en/of trainen van vaardigheden waarbijnaast stimuleren en toezicht, ook helpen nodig is.

Zwaar: Begeleiding in groepsverband, gericht op het bijhouden en/of trainen van vaardigheden waarbijhet overnemen van dagelijkse handelingen nodig is.

Arbeidsmatige dagbesteding:

Begeleiding in groepsverband gericht op educatie en/of arbeidsmatige activiteit voor inwoners die niet zelfstandig maatschappelijk kunnen participeren en niet in een reguliere arbeidsplaats kunnen functioneren. Het gaat om onbetaalde werkzaamheden.

De begeleiding is een toeleiding naar opleiding, betaalde of onbetaalde arbeid.

Arbeidsmatige activiteiten:

  • ·

    Hebben betekenis in het kader van persoonlijke ontplooiing en verkenning van individuele mogelijkheden;

  • ·

    Zijn gericht op het aanleren en/of onderhouden van arbeidsvaardigheden;

  • ·

    Zijn gericht op “herstel” van cliënten en dragen bij aan bevordering van maatschappelijke participatie;

  • ·

    Hebben een stabiliserend effect op het dagelijks leven van de cliënten;

  • ·

    Dragen bij aan het voorkomen van isolement en terugval;

  • ·

    Leveren bij voorkeur een bijdrage aan algemeen maatschappelijk belang.

3.3 Individuele begeleiding

Individuele Begeleiding kent vele vormen en is gericht op :

  • ·

    Het ondersteunen bij, plannen van of het oefenen met vaardigheden of handelingen.

  • ·

    Het stimuleren van en toezicht bij het aanbrengen van (dag)structuur of zelfregie.

  • ·

    Aansturen van gedrag,

  • ·

    Herstel van het sociaal netwerk

Het heeft als doel bevordering of behoud van de maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en draagt bij aan het langer zelfstandig blijven wonen en werken. Uitgangspunt is dat maximaal gebruik wordt gemaakt van het eigen sociaal netwerk, algemene voorzieningen en de mogelijkheden van vrijwillige inzet.

Begeleiding individueel kan in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. Een begeleider kan dan een paar cliënten in een locatie ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.

Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij Hulp bij het huishouden en persoonlijke verzorging, dit vraagt om afstemming binnen het ondersteuningsplan.

We onderscheiden twee soorten Begeleiding Individueel: Basis en Midden/Zwaar.

Begeleiding individueel basis, bieden van methodische begeleiding aan inwoners met gedragsproblemen en deels niet planbare ondersteuning.

Begeleiding individueel midden/zwaar, bieden van methodische begeleiding aan inwoners met probleemgedrag en deels niet planbare ondersteuningwaarbij sprake is vanernstig tekortschietende zelfregie en zelfinzicht.

3.4Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke zorg

Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden die mensen zonder een ondersteuningsbehoefte ook zelf moeten regelen of betalen. Voorbeelden van algemene voorzieningen bij begeleiding zijn:

  • -

    Activiteiten zoals computercursus of taalles

  • -

    Alarmering

  • -

    Pictogrammenbord of domotica in huis

  • -

    Gezelschap of ondersteuning door vrijwilliger

  • -

    Kinderopvang

  • -

    Buurtkamer

Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij Begeleiding het begrip ” gebruikelijke zorg” gehanteerd. Gebruikelijke zorg is hulp die verwacht wordt van huisgenoten , die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.

Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke zorg beschouwd:

  • ·

    In kortdurende situaties (max. 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.

  • ·

    In langdurige situaties;

    • -

      bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);

    • -

      hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;

    • -

      het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt

    • -

      ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.

Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de begeleiding, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel ,substantieel wordt overschreden is er sprake van boven gebruikelijke zorg en kan Begeleiding worden ingezet. Het CIZ heeft schema’s ontwikkeld waarin per leeftijdscategorie, vaardigheden en behoefte aan toezicht of hulp voor gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel wordt beschreven. Deze stukken worden vooralsnog gebruikt om vast te stellen welke taken gebruikelijk en welke bovengebruikelijk zijn.

3.5 Voorliggende voorzieningen

Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen:

  • ·

    Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding zijn geïndiceerd.

  • ·

    Kinderopvang: kinderopvang is verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid

( kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke zorg van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwachten, kan begeleiding worden geïndiceerd.

  • ·

    Jeugdwet: Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.

  • ·

    Arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbestedin)g kan worden overwogen.

  • ·

    Zorgverzekeringswet: alle behandelingen en persoonlijke verzorging op basis van de basisverzekering

3. 5.1 Behandeling

Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo consulent om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

3.6 Indiceren Begeleiding

In de Wmo kennen we in tegenstelling tot de Wlz geen grondslagen maar vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de indicatiestelling. Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de indicatiestelling . Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zelfredzaamheidsmatrix en de normtijden in bijlage.

Als een diagnose ontbreekt doordat de bv. cliënt zorg mijdt kan - net als in de AWBZ al gebruikelijk was- begeleiding worden ingezet “bij een sterk vermoeden van” . De begeleiding heeft dan tot doel om de situatie te stabiliseren of in ieder geval niet te laten verergeren en is er op gericht de cliënt te bewegen om begeleiding of behandeling te gaan aanvaarden.

We onderscheiden de volgende terreinen waarop geïndiceerd kan worden:

  • -

    zelfredzaamheid (in staat tot bewegen en verplaatsen, communicatie, het nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren, geld beheren, administratie etc.)

  • -

    gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk e/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag etc.)

  • -

    psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving)

  • -

    oriëntatie stoornissen ( oriëntatie in tijd, plaats en persoon)

3.6.1 Zelfredzaamheid (waaronder ook bewegen en verplaatsen)

Er is sprake van matige beperkingen als: het zelfstandig nemen van besluiten niet vanzelfsprekend is, de cliënt hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur en niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zich zelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die door hulpmiddelen ( en eventueel ondersteuning bij gebruik openbaar vervoer) kunnen worden gecompenseerd.

Er is sprake van zware beperkingen als: complexe taken moeten worden overgenomen, uitvoeren van eenvoudige taken moeilijk gaat, de cliënt niet in staat is zelfstandig problemen op te lossen en/of besluiten te nemen, moeite heeft met communiceren en afhankelijk is van regie van anderen voor het voeren van de regie. Als beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die onvoldoende door hulpmiddelen kunnen worden gecompenseerd. Verwaarlozing dreigt en zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.

3.6.2 Gedragsproblemen

Er is sprake van matige beperkingen als: het er bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een deskundige professional omdat de situatie anders verslechterd en het eigen omgeving van de cliënt slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien.

Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van cliënt en/of zijn omgeving in gevaar zijn en er continu professionele bijsturing nodig is.

3.6.3 Psychisch functioneren

Er is sprake van matige beperkingen als er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking.

Er is sprake van zware beperkingen als volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.

3.6.4 Oriëntatie en geheugen

Er is sprake van matige beperkingen als er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een dagritme. De situatie zal verslechteren zonder deskundige begeleiding.

Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, als de cliënt gedesoriënteerd is, taken moeten worden overgenomen en er ondersteuning nodig is bij de dagstructurering. Zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.

Alvorens begeleiding als maatwerkvoorziening toe te kennen is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

3.7 Omvang begeleiding

Begeleiding individueel als onderdeel van het ondersteuningsplan maakt vaak deel uit van een heel pakket aan ondersteuning. Wij zoeken naar mogelijke combinaties van de maatwerkvoorziening Begeleiding en algemene collectieve voorzieningen als onderdeel van het ondersteuningsplan.

3.7.1 Omvang Individuele Begeleiding

Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, minimaal 1 en maximaal 25 uur per week. Meer uren per week zijn indien nodig en duidelijk gemotiveerd mogelijk. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten:. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar of is er ook vaak toezicht nodig? Om te objectiveren hoeveel tijd er nodig is voor activiteiten en in welke frequentie zal gebruik worden gemaakt van een normtijden overzicht, dat is gebaseerd op de Indicatiewijzer van het CIZ en is aangepast aan de Wmo-werkwijze.

3.7.2 Omvang Groepsbegeleiding

Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is 9 dagdelen dat is gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

  • -

    de noodzaak (hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig? Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen, hoe belast is de mantelzorg etc.)

  • -

    de mogelijkheden van de cliënt (hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan?)

  • -

    het doel dat begeleiding groep voor deze specifieke cliënt heeft (als een doel is: een zinvolle dagbesteding, ter vervanging van arbeid ,dan worden bijvoorbeeld 8 of 9 dagdelen geïndiceerd; vergelijkbaar met een werkweek)

  • -

    de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel. Hiermee dient rekening gehouden te worden om de voorziening effectief te laten zijn. Aangezien gemeente indiceert en de hulp effectueert (als een soort CIZ en zorgkantoor in één) zal ook dit element bij de indicatie moeten worden betrokken.

3.8 Kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Dit wordt respijtzorg genoemd. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week ; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft ; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn.

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Wlz worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de regiotaxi of een taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als de regiotaxi (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

3.9 Beschermd wonen

In het kader van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) worden de 43 centrumgemeenten maatschappelijke opvang vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor het beschermd wonen. De gemeente Utrecht is centrumgemeente voor de regio’s Utrecht west, inclusief de gemeente De Ronde Venen. Voor mensen die beschermd wonen geldt dat zij van hun indicatie gebruik kunnen maken met een overgangsrecht van 5 jaar.

Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van verblijf en begeleiding gericht op participatie van personen met een psychische aandoening. Beschermd wonen biedt cliënten een veilige, afgeschermde woon- en leefomgeving waar samenhangende begeleiding wordt geboden aan cliënten die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormen.

Onder beschermd wonen wordt verstaan:

  • ·

    wonen in een accommodatie van een instelling of een wooninitiatief

  • ·

    met het daarbij behorende toezicht en begeleiding, dat zich kenmerkt door 24-uurs beschikbaarheid

  • ·

    gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie

  • ·

    gericht op het bevorderen van het psychische en psychosociaal functioneren

  • ·

    gericht op stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld (inclusief verslaving)

  • ·

    gericht op het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast

  • ·

    gericht op het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen

  • ·

    bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

De toegang tot Beschermd Wonen zal centraal plaatsvinden bij de centrumgemeente Utrecht in een zogenaamde veldtafel. Dat betekent dat de sociaal wijkteams in De Ronde Venen bij het vermoeden van de inzet van de functie Beschermd Wonen moeten doorverwijzen naar deze veldtafel in Utrecht. In samenwerking met de centrumgemeenten zullen deelnemers aan de sociaal wijkteams getraind worden in het signalen van dergelijke casussen en hoe door te verwijzen naar het centrale loket. Overigens moet wel opgemerkt worden dat de meeste doorverwijzing naar de functie Beschermd Wonen via psychiatrische behandelcentra gaan.

Wonen in een geschikt huis

Iedere Nederlander moet zelf voor een woning zorgen. Bij de keuze van een woning moet men binnen de eigen (financiële) mogelijkheden rekening houden met de eigen situatie. Dit betekent dat men rekening houdend met bestaande of te verwachten beperkingen zoekt naar een geschikte woning. Wanneer de mogelijkheden hiervoor ontbreken, volstaat een zo geschikt mogelijke woning en kan het college het niet geschikte deel compenseren of in uitzonderlijke gevallen bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Hierbij is van belang dat de belanghebbende het college niet confronteert met reeds gemaakte keuzes, maar vooraf overleg pleegt. Alleen op deze manier kan worden beoordeeld of er wordt gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing.

3.10 Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

3.11 Voorzienbaarheid

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 9, lid 2 van de verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten dat men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

3.12 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop, worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hier van zijn:

  • ·

    Verhoogde toiletpot;

  • ·

    Eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

  • ·

    Hendelmengkranen en thermosstatische kranen;

  • ·

    Antislipbehandeling badkamervloer;

  • ·

    Renovatie van badkamer en keuken;

  • ·

    Tweede toilet;

  • ·

    Keramische of inductiekookplaat;

Vanuit jurisprudentie is verbouwing van een badkamer in de eigen woning die ouder is dan 20 jaar algemeen gebruikelijk, ongeacht de staat van de badkamer.

Eenvoudige douchestoelen en losse toiletverhogers worden in toenemende mate tegen redelijke prijzen in bouwmarkten en warenhuizen verkocht. Deze eenvoudige (niet aangepaste) modellen kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.

3.13 Woonvoorzieningen

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • ·

    Losse woonvoorzieningen ;voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel) ;

  • ·

    Bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen ( bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of een traplift);

  • ·

    Verhuiskostenvergoeding

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Voordelen van een losse voorzieningen zijn; snel in te zetten, soms voordeliger, vaak voor meerdere doeleinden te gebruiken (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing. Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

3.13.1 Afwegingskader

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

  • ·

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

  • ·

    Als het gaat om een woningaanpassing bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Misschien wil iemand in het sociale netwerk of een klussendienst wel een en ander aanpassen.

  • ·

    De compensatieplicht van het college beperkt zich tot zelfstandige woonruimten waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft. Het gaat hierbij ook om woonwagens met een vaste standplaats en woonschepen met een vaste ligplaats in de gemeente De Ronde Venen. Alleen recreatiewoningen waar een persoonsgebonden gedoogbeschikking voor is afgegeven, komen in aanmerking voor compenstatie.

  • ·

    Belanghebbenden die voor het eerst zelfstandig gaan wonen, hebben de verantwoordelijkheid om een geschikte woning te zoeken en kunnen in principe geen aanspraak maken op een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. Uitgangspunt is dat in deze situatie aanpassingen niet worden vergoed. Echter, uit jurisprudentie (bijv. ECLI:NL:CRVB:2012:BW6548) blijkt dat alle relevante factoren moeten worden meegewogen. Als alleen wordt gekeken naar de leeftijd of de gezinssituatie of de woonsituatie, dan vindt niet door de wetgever beoogde generieke uitsluiting van personen plaats.

  • ·

    Bij een verhuizing vanuit een zelfstandige woning naar een Wlz- instelling wordt in principe geen financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verleend.

  • ·

    Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

  • ·

    Bij het verstrekken van een douchestoel of tillift moet de gemeente niet alleen beoordelen of de voorziening geschikt is voor degene die wordt verzorgd, maar moet ook nagaan of de voorziening geschikt is voor de verzorgers. De gemeente moet dus in voorkomende gevallen ook rekening houden met Arbo-regels.

  • ·

    Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening hebben te gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren).

  • ·

    Het college heeft in principe geen verantwoordelijkheid om algemeen gebruikelijke voorzieningen of inrichtingselementen zoals kasten en CV-installaties te verstrekken. Het aanpassen van de woning aan de eisen van de tijd (bijvoorbeeld het vervangen van een lavet door een douche) is de verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf of de woningcorporatie evenals renovatie en periodiek onderhoud.

  • ·

    Bij het vervangen van verouderde voorzieningen (renovatie) wordt rekening gehouden met de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening. Vervanging wordt algemeen gebruikelijk geacht wanneer algemeen gehanteerde afschrijvingstermijnen volledig zijn verlopen. Dit betekent wanneer bijvoorbeeld een oude badkuip vervangen moet worden door een douche, dit algemeen gebruikelijk is wanneer deze volledig is afgeschreven volgens door de vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie gehanteerde termijnen. Wanneer geen sprake is van een volledig afgeschreven voorziening of wanneer bijkomende kosten moeten worden gemaakt die voor de belanghebbende niet algemeen gebruikelijk zijn, kan het college de meerkosten voor haar rekening nemen.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken.

3.13.2 Verstrekking van de maatwerk voorziening

Gezien de grote verscheidenheid in mogelijke woonvoorzieningen, zijn specifieke kaders voor verstrekking in bijlage 3 opgenomen. Het gaat dan om

Niet-bouwkundige, losse woonvoorzieningen

Inpandige aanpassing of uitbreiding

Verhuizen of aanpassen

Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Losse woonunit of aanbouw

Doelgroepengebouwen / gemeenschappelijke ruimten

Bezoekbaar maken

Het stallen van vervoersvoorzieningen

Tijdelijke huisvesting

Uitraasruimte

Verstrekkingsvormen

Zich vervoeren

De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol; Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvouw naar de kaartclub of kan een familielid uit Groningen naar cliënt toekomen in plaats van daar naar toe te reizen), gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een individuele voorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we 3 soorten afstanden:

  • ·

    De korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving ( bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtst bijzijnde winkels te bezoeken)

  • ·

    De middenlange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio ( bijvoorbeeld naar een ziekenhuis of uitgaanscentra).

  • ·

    De lange afstanden; naar bestemmingen buiten de regio.

Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen is.

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Alle buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet cliënt kunnen aantonen dat hij een indicatie heeft voor lokaal collectief vervoer.

Een collectief vervoersysteem is voorliggend op een individuele voorziening. Het gaat zowel om landelijk, als regionaal en lokaal georganiseerd openbaar vervoer. Bij de beoordeling of het collectieve vervoerssysteem voorliggend is moet rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en vervoersbehoefte van de belanghebbende.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor een persoon zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

3.14 Afwegingskader

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn, zoals een fiets met trapondersteuning, een bakfiets, openbaar vervoer en dergelijke.

  • ·

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn, zoals het meerijden met derden.

  • ·

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken.

3.14.1 Vervoersdoeleinden

Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar kan in bepaalde gevallen leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer.

Als bij vervoer naar het werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever.

Voor vervoer naar dagbesteding (die als “begeleiding groep” geïndiceerd is op grond van de Wmo) kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Er zal dan worden beoordeeld of de aanvrager zelf of met behulp van zijn sociale omgeving in staat is om naar de dagbesteding te reizen. Als dat niet het geval is wordt in samenspraak met de aanbieder van de dagbesteding vervoer georganiseerd. Hiervoor is ook een eigen bijdrage verschuldigd.

3.15Regiotaxi

De regiotaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in  het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen een hoger tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Voor begeleiding tijdens de rit moet een indicatie worden gesteld. Als er een indicatie is voor begeleiding tijdens de rit,mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen. Voor begeleiding tijdens de rit kan ook bij de NS een OV begeleiderskaart aangevraagd worden.

3.16Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening (regiotaxi) een geschikte oplossing biedt alvorens individuele voorzieningen worden overwogen. De regiotaxi is hiermee voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals een vergoeding voor gebruik van taxi of eigen auto.Een individuele voorziening wordt vaak beschouwd als meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst adequate oplossing.Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat de regiotaxi voor deze aanvrager niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoerder die de regiotaxi verzorgd gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt. De vergoeding voor (individuele service-) taxiritten is gebaseerd op de eerder genoemde jurisprudentie waarin wordt gesteld dat cliënt 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen, waarbij in acht wordt genomen dat als cliënt met het reguliere O.V. of de servicetaxi had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt. Wanneer een cliënt aangewezen is op gebruik van een individuele rolstoeltaxi , die aanzienlijk duurder is dan een gewone taxi, wordt de vergoeding hier uiteraard op aangepast.

Bij een vergoeding van de kosten van het gebruik van de eigen auto wordt rekening gehouden met het inkomen van de aanvrager. Als het inkomen hoger is dan 1,5 maal de bijstandsnorm wordt de cliënt vanuit jurisprudentie veronderstelt de kosten voor gebruik van de auto zelf te kunnen dragen. Dit is dus algemeen gebruikelijk tenzij er veel meerkosten zijn.

3.17 Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking

Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan cliënten wordt aangeboden. Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden Steeds meer van deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en komen dus niet meer voor vergoeding in aanmerking. Een goed advies over waar op te letten bij aanschaf en wijzen op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn. Een aantal veel gevraagde vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.

3.17.1 Aangepaste fietsen

Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap (merknaam: Tavara), fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets. Een uitzondering hierop is bijvoorbeeld wanneer een kind van 12 vanwege een fysieke beperking een fiets met hulpmotor nodig heeft.

3.17.2 Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de aanvrager vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is meestal niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als op basis van medisch advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet wordt een gesloten buitenwagen overwogen. Belangrijke afwegingen hierbij zijn het al dan niet kunnen reizen in de buitenlucht en/of in groepsverband.

3.17.3 Auto-aanpassingen

Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle).In de oude Wmo werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen; dit is in praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment. Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan).Wanneer de voorziening makkelijk overplaatsbaar is, is deze termijn niet van toepassing.

Voor de specifieke kaders voor verstrekking van de scootmobiel verwijzen we naar bijlage 4. het gaat dan om

Kernassortiment

Kwaliteitskeurmerk

Accessoires

Aanvullende vervoersvoorzieningen

Vervanging

Verstrekkingsvormen

Zich verplaatsen

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

3.18 Rolstoel voor dagelijks zittend gebruik

In de Wet is geen definitie of begripsomschrijving van een rolstoel(voorziening) gegeven. Daarom dient onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden “de rolstoel zoals iedereen die kent.”

Onder rolstoelvoorzieningen wordt verstaan een handbewogen rolstoel of elektrische rolstoel en de benodigde accessoires. Een rolstoelvoorziening is een voorziening ter verplaatsing in en om de woning, soms ook in de directe woon- en leefomgeving. Een doucherolstoel maakt deel uit van het meubilair van een badkamer en valt daarom onder de woonvoorzieningen.

Ingevolge artikel 3.8 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (landelijk), mag voor een rolstoel nooit een eigen bijdrage worden gevraagd.

3.19 Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs , sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.

De tegemoetkoming voor sportvoorzieningen is gemaximeerd tot het in het Besluit genoemde bedrag en wordt maximaal eens in de 3 jaar verstrekt voor de aanschaf, het onderhoud en de reparatie. Omdat het te behalen resultaat op maatschappelijke participatie is gericht, wordt de tegemoetkoming in de kosten alleen verstrekt voor sporten in verenigingsverband. Sportvoorzieningen voor gezamenlijk of collectief gebruik komen niet voor individuele compensatie in aanmerking.

3.20 Afwegingskader

  • ·

    Allereerst zal gekeken worden of een algemene rolstoelvoorziening voorhanden is en of deze ook een adequate oplossing biedt. Bij een algemene rolstoelvoorziening wordt geen rolstoel verstrekt aan één individu maar zijn de rolstoelen voor en door meerdere personen te gebruiken. Een rolstoelpool is de meest toegepaste algemene rolstoelvoorziening.

  • ·

    een rolstoel voor kortdurend gebruik (maximaal 0,5 jaar) is voorliggend via de ziektekostenverzekeraar, via de voorziening uitleen hulpmiddelen.

  • ·

    Rolstoelen die alleen op het werk worden gebruikt komen voor rekening van het UWV op grond van de WIA. Rolstoelen die thuis worden gebruikt en ook geschikt zijn voor het werk, vallen wel onder de Wmo. De kosten van het aanpassen van een Wmo-rolstoel voor gebruik op het werk moeten worden voldaan door het UWV op grond van de WIA.

  • ·

    Bewoners van Wlz-instellingenkomen slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de Wlz geen rolstoel krijgen.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken.

3.21 Verstrekking van de maatwerk voorziening

Om voor een rolstoelvoorziening in aanmerking te komen gelden de volgende criteria:

  • -

    er is sprake van aantoonbare mobiliteitsbeperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek én

  • -

    er is sprake van een langdurige situatie (in de regel meer dan zes maanden) én

  • -

    de noodzaak tot (dagelijks) zittend verplaatsen in en om de woning is in belangrijke mate aanwezig én

  • -

    andere hulpmiddelen in het kader van de Wlz (rollator, trippelstoel) bieden zowel binnen- en/of buitenshuis onvoldoende uitkomst.

Voor een sportrolstoel kan men in aanmerking komen als sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is.

Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. De Wmo is daar niet voor bedoeld. Belanghebbenden die speciale rolstoelen nodig hebben om topsport te kunnen bedrijven dienen door middel van sponsoring of uit eigen middelen de benodigde financiën bijeen te brengen.

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.

Voor de specifieke kaders voor verstrekking van de individuele voorziening rolstoel verwijzen we naar bijlage 4. Het gaat dan om

Kernassortiment

Kwaliteitskeurmerk

Accessoires

(aanvullende) Vervoersvoorzieningen

Vervanging

Vloerbedekking geschikt voor rolstoelgebruik

Gehandicaptensportvoorzieningen

HOOFDSTUK 4 VERSTREKKINGVORMEN EN VOORWAARDEN

Er zijn in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk.

  • 1.

    De voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat het college de belanghebbende een voorziening (kant-en-klaar) verstrekt, in eigendom of in bruikleen.

  • 2.

    Het persoongebonden budget (PGB). De Wmo verplicht dit te bieden als alternatief voor een naturavoorziening.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 2.1.7, Wmo 2015.

4.1 Voorziening in natura

De voorziening in natura wordt 'kant-en-klaar' geleverd aan de belanghebbende. Het kan gaan om hulp (HH) maar ook om een hulpmiddel. Een hulpmiddel wordt in principe in bruikleen verstrekt. Alleen wanneer de herverstrekkingskosten van een voorziening hoger zijn dan de kosten van de voorziening, kan de voorziening in eigendom worden verstrekt.

Onderhoud, reparatie en eventuele verzekering maken deel uit van de verstrekking. De

gebruiksvoorwaarden worden vastgelegd in de bruikleenovereenkomst. Hierin wordt onder andere benoemd dat de belanghebbende verantwoordelijk is voor goed beheer van de voorziening.

4.2 Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget (PGB) is een geldbedrag bedoeld om zelf ondersteuning of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van maatwerk voorzieningen. Het PGB-bedrag is nooit hoger dan de goedkoopst adequate zorg in natura.

Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven willen en kunnen voeren.

4.2 .1 Voorlichting

Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. De cliënt zal tijdens het brede gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, door de medewerker van het sociaal wijkteam of Wmo consulent worden geïnformeerd. Daarnaast verzorgt de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

4.2.2 Afwegingskaders

Om in aanmerking te komen voor een PGB dient duidelijk te worden dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. Het kan zelfs een nadrukkelijke wens van de cliënt zijn om een PGB in te zetten. In het gesprek moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een PGB aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning. Ook dient de ondersteuning aantoonbaar doelmatiger te zijn.

De cliënt kan ervoor kiezen vooraf of gedurende het onderzoek een plan op te stellen waarin zijn motivatie uiteen wordt gezet, en de mogelijke besteding van het PGB wordt toegelicht. Door het opstellen van een plan ten aanzien van het PGB wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. De gemeente beoordeeld of dit plan voldoet en past deze eventueel aan tijdens het gesprek en/of onderzoek.

Het college biedt geen keuzevrijheid voor een voorziening in de vorm van een

persoonsgebonden budget als

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Er is bijvoorbeeld sprake van problemen met budgetbeheer (regiefunctie), schuldenproblematiek of een vermoeden van misbruik;

  • b.

    er overwegende bezwaren zijn tegen deze vorm van verstrekking;

  • c.

    er sprake is van een algemene voorziening;

  • d.

    belanghebbende geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

4.2.3 Kwaliteit voorziening

Een pgb wordt verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Het college onderzoekt of de kwaliteit van de voorzieningen die de aanvrager van het budget wil betrekken voldoende is gegarandeerd.

De belangrijkste eisen zijn:

  • 1.

    De aanbieder verleent hulp die gericht is op het bereiken van het resultaat zoals dat omschreven is in de beschikking of het zorgplan.

  • 2.

    De aanbieder verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de behoefte van de cliënt.

  • 3.

    De geleverde voorziening wordt afgestemd met de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp/zorg in het gezin.

  • 4.

    De aanbieder werkt met systematische kwaliteitsbewaking.

  • 5.

    De aanbieder beschikt over een verklaring omtrent gedrag (VOG) die maximaal 3 maanden oud is bij start van de hulp of beschikt over een in de branche erkend kwaliteitskeurmerk.

  • 6.

    De aanbieder houdt zich aan de meldplicht calamiteiten en geweld;

  • 7.

    De aanbieder is verplicht om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

  • 8.

    De aanbieder beschikt over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling die voldoet aan alle wettelijke bepalingen.

Indien het pgb wordt ingezet om een persoon uit het sociale netwerk mee te betalen, dan zijn de criteria 4, 7 en 8 niet van toepassing.

4.2.4 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

Een cliënt kan (in het persoonlijk plan en/of PGB plan) de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke zorg overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval hiervoor een PGB wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

4.2.5 Hoogte PGB

Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. Eventuele onderhouds- en instandhoudingskosten worden meegenomen in de berekening van het pgb. De eigen bijdrage wordt niet verrekend met het te verstrekken pgb.

Een PGB is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. Daarbij wordt door het college in principe uitgegaan van 75% van het laagste bedrag voor een voorziening in natura. De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.) en zorgverleners verbonden aan een bedrijf, instelling of organisatie. De maximale hoogte van een PGB is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is), komen de meerkosten voor rekening van cliënt. Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het PGB betaald worden. Het PGB wordt ingezet ten behoeve van zorg en ondersteuning, de eigen bijdrage moet worden betaald uit eigen middelen.

4.2.6 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de belanghebbende bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en aan welke eisen de aan te schaffen voorziening moet voldoen, worden 'PGB voorwaarden' en (indien van toepassing) een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Het college keert een “bruto” PGB uit, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht.

4 .2.7 Kwaliteit voorziening (niet zijnde een dienst)

De kwaliteitseisen die gesteld worden aan de voorziening worden beschreven in een programma van eisen en als onderdeel van de beschikking aan cliënt toegestuurd. Na aanschaf van de voorziening door cliënt vindt een controle plaats waarbij de voorziening getoetst wordt aan het programma van eisen. Indien de voorziening niet aan het programma van eisen voldoet, kan het pgb geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd op grond van artikel 16 van de Wmo Verordening 2015.

4.2. 8 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten PGB’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. De gemeente keert een “bruto” PGB uit aan het SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Ook de PGB’s voor een hulpmiddel of voorziening moeten worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaald.

4.2.9 Controle en verantwoording

Het college heeft de vrijheid al dan niet controles uit te voeren. Wanneer wordt besloten tot controle zal dit in eerste instantie een indicatieve steekproef zijn. Afhankelijk van de resultaten kan, eventueel op advies van of in overleg met de accountant, een representatieve steekproef worden uitgevoerd.

Dit kan bijvoorbeeld:

  • 1.

    bij vermoeden van onjuist of onbedoeld gebruik. Naast de steekproef kan worden besloten om bij (een redelijk vermoeden van) onjuist, onbedoeld, onvolledig of geen gebruik de administratie van de desbetreffende PGB houder op te vragen en te controleren.

  • 2.

    om na te gaan of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De controle richt zich op de vraag of het PGB is besteed aan het doel waarvoor het bestemd is. Of het gehele PGB bedrag is besteed is daarbij van ondergeschikt belang. Het gaat er immers om dat het doel van het PGB is bereikt, namelijk compensatie van het participatieprobleem.

4.2.10 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • ·

    het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of hulp;

  • ·

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel (hiervoor is een bedrag in de berekening van het pgb meegenomen).

Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

4.3 Financiële tegemoetkoming

Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 2.1.7. Het college mag vervolgens bij nadere regeling bepalen, en in overeenstemming met het beleidsplan, aan welke cliënten met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan worden verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming mag rekening worden gehouden met een eventueel algemeen gebruikelijk deel, bijvoorbeeld het tarief van het collectief- of openbaar vervoer. De maximale hoogte van de financiële tegemoetkoming is in het Besluit vastgelegd.

4.3.1 Verantwoording

In de beschikking waarin het bedrag wordt toegekend worden voorwaarden opgenomen over de besteding van de financiële tegemoetkoming. Er moet na aanschaf of realisatie van de voorziening verantwoording worden afgelegd over de besteding van de tegemoetkoming, waarna uitbetaling plaatsvindt. Hierin wijkt het af van het PGB dat immers vooraf beschikbaar wordt gesteld.

HOOFDSTUK 5 PROCEDURELE BEPALINGEN

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.

Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

5.1 Criteria

● De verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een belanghebbende geen medewerking verleent de aanvraag buiten behandeling gesteld mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden, bijvoorbeeld middels een huisbezoek.

● De belanghebbende moet de gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.

Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de Wlz. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de belanghebbende vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de belanghebbende aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de belanghebbende. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

● Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Health, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt.

De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF3 zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de belanghebbende gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij in het bijzonder om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan vooral in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden.

Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

● Het college beoordeelt het medisch advies en neemt het besluit om al dan niet te compenseren.

5.2 Alternatieven voor bezwaar

Het maken van bezwaar op een besluit is voor de belanghebbende veelal een moeizaam proces. Daarom wordt bij een voorgenomen afwijzing of bij ontvangst van een bezwaarschrift altijd eerst contact opgenomen met de belanghebbende om nog eens naar het probleem te kijken en tot een oplossing te komen. Ook bestaat nog enigerlei vorm van mediation, indien het college dat opportuun acht.

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen ter vergadering van 6 januari 2015
Het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen;
De secretaris, de burgemeester,

Beleidsregels Wmo 2015 bijlage 1

Beleidsregels Wmo 2015 bijlage 2

Beleidsregels Wmo 2015 bijlage 3

Beleidsregels Wmo 2015 bijlage 4

Beleidsregels Wmo 2015 bijlage 5