Beleidsregels Wet taaleis Participatiewet De Ronde Venen 2017

Geldend van 21-04-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Beleidsregels Wet taaleis Participatiewet De Ronde Venen 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen;

Overwegende dat het wenselijk is nadere regels te stellen in het kader van de Wet taaleis Participatiewet;

Gelet op de artikelen 7, 10 en 18b van de Participatiewet;

Gelet op de artikelen 10.1, 4.81 en 4.84 Algemene wet Bestuursrecht;

BESLUIT:

Vast te stellen de Beleidsregels Wet taaleis Participatiewet De Ronde Venen 2017

Hoofdstuk 1. Doelgroep Wet taaleis Participatiewet

De Wet taaleis Participatiewet geldt zowel voor personen voor wie het Nederlands de tweede taal (NT-2) is als voor personen voor wie het Nederlands de moedertaal (NT-1) is.

Overgangsrecht, artikel II Wet taaleis Participatiewet

Voor personen die op 31 december 2015 al een uitkering op grond van de Participatiewet ontvingen en voor wie de arbeidsverplichtingen op grond van artikel 9 van de Participatiewet van toepassing zijn, geldt de Wet taaleis Participatiewet vanaf 1 juli 2016.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      besluit taaltoets:

      het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’;

    • b.

      college:

      het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      Wet inburgering:

      de Wet inburgering 2013;

    • d.

      redelijk vermoeden:

      een redelijk vermoeden dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • e.

      referentieniveau1F:

      het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid, om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Het vereiste taalniveau 1F is ongeveer vergelijkbaar met het niveau einde basisschool;

    • f.

      taaltoets:

      toets, zoals bedoeld in artikel 18b lid 2 Participatiewet;

    • g.

      uitkering:

      de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet;

    • h.

      Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB):

      de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra (ROC);

    • i.

      Wet taaleis Participatiewet: de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis Participatiewet).

Artikel 2. Termijnen

  • 1. Het college neemt binnen 8 weken na ontvangst van de bijstandsaanvraag een taaltoets af.

  • 2. Het college stelt de belanghebbende binnen 8 weken na uitkomst van de taaltoets schriftelijk in kennis van het behalen van de taaltoets of het redelijk vermoeden.

Artikel 3. Niet behalen van de taaltoets

Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, artikel 18b lid 3 van de Participatiewet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:

  • 1.

    Wanneer de belanghebbende de taaltoets niet heeft gehaald, dan wordt er binnen 30 dagen na de schriftelijke kennisgeving zoals in artikel 2 lid 2 aangegeven, op grond van artikel 11 een Taalplan opgesteld.

  • 2.

    Belanghebbende wordt uitgenodigd voor een gesprek met de klantmanager/werkcoach, waarbij de uitslag van de taaltoets en het vervolgtraject worden besproken.

Hoofdstuk 2. Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 4. Kennis van Nederlandse taal

  • 1. Wanneer belanghebbende gedurende zijn leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 2. Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen en/of documenten zoals weergegeven in artikel 5, kan de belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aantonen (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.

Artikel 5. Aantonen kennis van Nederlandse taal middels overige documenten

  • 1. Een diploma inburgering of gelijkwaardig document zoals weergegeven in lid 2, geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet.

  • 2. De volgende documenten worden gelijkwaardig gesteld aan lid 1 als bewijs voor de taaleis, het beheersen van de Nederlandse taal (artikel 2.3 lid 1 onderdeel b Besluit inburgering):

    • a.

      een getuigschrift wetenschappelijk of hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de vroegere Wet op het wetenschappelijk onderwijs of de vroegere Wet op het hoger beroepsonderwijs;

    • b.

      een diploma voortgezet onderwijs (ook wel middelbaar onderwijs genoemd), uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • c.

      een diploma middelbaar beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d.

      een diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de vroegere Wet op het leerlingwezen of de vroegere Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

    • e.

      het certificaat op grond van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) of een verklaring van het regionaal opleidingencentrum (ROC) waaruit blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald (artikel 2.4 lid 1 Besluit Inburgering);

    • f.

      het certificaat voor oudkomers, zoals bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald (artikel 2.3 lid 1 onderdeel i Besluit Inburgering);

    • g.

      diploma staatsexamen NT2;

    • h.

      Belgisch diploma in het Nederlandstalig onderwijs in België met voldoende voor het vak Nederlands;

    • i.

      Surinaams diploma in het Nederlandstalig onderwijs met voldoende voor het vak Nederlands;

    • j.

      Nederlands-Antilliaans diploma in het Nederlandstalig onderwijs met voldoende voor het vak Nederlands;

    • k.

      certificaat Nederlandse Naturalisatietoets van Bonaire, Sint Eustatius, Saba, Aruba, Curaçao of Sint Maarten met voldoende voor het vak Nederlands.

Hoofdstuk 3. De taaltoets

Artikel 6. Taaltoetsafnemer

De taaltoets wordt uitgevoerd door het opleidingsinstituut Mister Dutch.

  • 1.

    Het college wijst opleidingsinstituut Mister Dutch aan als beoordelaar, zoals bedoeld in artikel 5 Besluit taaltoets Participatiewet.

  • 2.

    Het college stelt een afgesloten ruimte voor maximaal 10 personen in het gemeentehuis ter beschikking voor het afnemen van de taaltoetsen door opleidingsinstituut Mister Dutch.

  • 3.

    Het opleidingsinstituut Mister Dutch is verplicht zich te houden aan de geclausuleerde geheimhoudingsplicht, zoals bedoeld in artikel 65 Participatiewet.

  • 4.

    Het college sluit aan bij bestaande toetsen voor de Nederlandse taal voor zover deze betrekking hebben op het referentieniveau 1F.

  • 5.

    De taaltoetsen die het opleidingsinstituut Mister Dutch gebruikt, worden ingezet als toetsinstrument, bedoeld in artikel 4 Besluit taaltoets Participatiewet.

Artikel 7. Toetsbeoordeling

De uitkomst van de bij belanghebbende afgenomen toets wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingsschaal behorend bij het toetsinstrument zoals bedoeld in artikel 6 lid 5.

Artikel 8. Toetsingswijze

  • 1. De belanghebbende wordt op grond van artikel 18b lid 8 van de Participatiewet op alle onderdelen getoetst.

  • 2. De toets wordt in een rustige, afgesloten ruimte in groepsverband afgenomen en onder zodanige omstandigheden dat fraude of niet waarheidsgetrouwe uitkomsten worden voorkomen. Daartoe worden in ieder geval de volgende voorwaarden in acht genomen;

    • a.

      er dient voldoende afstand tussen de tafels te zijn;

    • b.

      de vragenvolgorde van de toets dient variërend te zijn;

    • c.

      tijdens de toets heeft de belanghebbende niet de mogelijkheid om in contact te treden met derden, dan wel de gelegenheid om geluid- of beeldopnamen van de toetsactiviteiten te maken.

  • 3. De inzet van computers of andere hulpmiddelen is toegestaan.

  • 4. Op verzoek van de belanghebbende dient er rekening gehouden te worden met de handicap van hem/haar en kan op zijn/haar verzoek de toets afgenomen worden op een wijze die is aangepast aan zijn/haar handicap.

Artikel 9. Geen taaltoets

In de volgende situaties wordt geen taaltoets bij de belanghebbende afgenomen:

  • 1.

    Wanneer uit de overgelegde documenten blijkt dat belanghebbende aan de taaleis voldoet, conform artikel 4 en 5.

  • 2.

    Wanneer vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt, zoals weergegeven in artikel 12.

  • 3.

    Bij nieuwe aanvragen van cliënten die reeds eerder bijstand hebben ontvangen, geldt het volgende:

    • a.

      als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

    • b.

      als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • 4.

    Als in een andere gemeente door belanghebbende een toets is afgelegd en waaruit blijkt dat hij/zij de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst. Deze toetsresultaten kunnen worden overgenomen.

  • 5.

    Indien er sprake is van kortdurende bijstand. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte.

  • 6.

    Indien een vergunninghouder een bewijs van het volgen van een (leer)traject in het kader van de Wet Inburgering overlegt.

Hoofdstuk 4 Voortgang taalontwikkeling en bereidverklaring

Artikel 10. Inspanningsverplichting

Op het moment dat blijkt dat belanghebbende niet beschikt over taalniveau 1F geldt er een inspanningsverplichting: belanghebbende krijgt de verplichting om zich voldoende in te spannen om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te gaan beheersen. Er wordt samen met de belanghebbende een Taalplan opgesteld, zoals aangeven in artikel 11.

Artikel 11. Taalplan

  • 1. Bij het niet behalen van de taaltoets, wordt een Taalplan opgesteld. In het taalplan staat wat het startniveau van belanghebbende is en hoe lang belanghebbende nodig heeft om het vereiste taalniveau 1F te bereiken. Dit taalplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende. Op basis van de voortgangsrapportages wordt de taalontwikkeling van de belanghebbende per kwartaal gemonitord en zo nodig met de belanghebbende besproken en/of opnieuw getoetst.

  • 2. Het taalplan moet worden opgesteld (standaard lay-out/formulier) en ondertekend, voordat het kan worden uitgevoerd. In het taalplan moeten de volgende onderdelen worden opgenomen:

    • a.

      persoonsgegevens (naam, adres, cliëntnummer);

    • b.

      activiteiten die nodig zijn om de taaltoets te behalen;

    • c.

      monitoring op welke wijze de voorgestelde activiteiten aansluiten op de situatie van de persoon en de aangegeven beperkingen en mogelijkheden;

    • d.

      begin- en einddatum van de benodigde activiteiten;

    • e.

      monitoring van de voortgang;

    • f.

      kosten van de opgenomen activiteiten;

    • g.

      afspraak over reiskosten;

    • h.

      wederzijdse rechten en plichten;

    • i.

      handtekening consulent en de belanghebbende.

Hoofdstuk 5 Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 12. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • 1.

    Een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering.

  • 2.

    Er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem.

  • 3.

    Wanneer de belanghebbende minstens 3 jaar een taalcursus heeft gevolgd en door het opleidingsinstituut is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • 4.

    Sprake is van een ontheffing van de arbeidsplicht op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Voor lid 1, 2, 3 en 4 geldt dat de belanghebbende de aantoonplicht heeft, waarvoor hij/zij verifieerbare bewijsstukken bij zijn/haar klantmanager/werkcoach moet inleveren.

Hoofdstuk 6 Relatie met andere wetgeving

Artikel 13. Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, dan kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 18b lid 6 onder a van de Participatiewet.

Artikel 14. Relatie met ROC-Amsterdam (WEB formele aanbod)

Wanneer belanghebbende begonnen is met een taaltraject in het kader van de WEB bij ROC-Amsterdam, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 18b lid 6 onder a van de Participatiewet.

Artikel 15. Relatie met het Taalpunt (WEB informele aanbod)

Wanneer belanghebbende via het Taalpunt begonnen is met een taaltraject, waarbij de belanghebbende gekoppeld is aan een taalcoach voor de Nederlandse taal, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 18b lid 6 onder a van de Participatiewet.

Artikel 16. Relatie met de Re-integratieverordening

Wanneer belanghebbende begonnen is met een taaltraject in het kader van de re-integratie, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 18b lid 6 onder a van de Participatiewet.

Hoofdstuk 7 Sanctieregime

Artikel 17. Maatregelen bij verwijtbaar niet voldoende inspannen

Artikel 18. Dringende redenen

Het college stemt ingevolge artikel 18b lid 7 van de Participatiewet de verlaging af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels Wet taaleis Participatiewet De Ronde Venen 2017”.

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van

4 april 2017,

Burgemeester en wethouders van De Ronde Venen
Lilian Schreurs
secretaris
Maarten Divendal
burgemeester

Toelichting op de Beleidsregels Wet taaleis Participatiewet 2017

Algemeen

Wettelijke regelgeving waarop deze Beleidsregels zijn gebaseerd

  • -

    Wet taaleis Participatiewet

  • -

    Besluit taaltoets Participatiewet

  • -

    Participatiewet

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis Participatiewet’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord.

De Wet taaleis geldt per 1 januari 2016 voor iedereen die vanaf die datum een uitkering op grond van de Participatiewet aanvraagt en aan wie de arbeidsverplichtingen op grond van artikel 9 van de Participatiewet van toepassing zijn.

De Wet taaleis geldt niet voor personen die een uitkering ontvangen in het kader van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand.

De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan de belanghebbende. Voldoende is dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden.

Het vereiste taalniveau 1F is ongeveer vergelijkbaar met het niveau einde basisschool.

Iemand die dit niveau niet heeft wordt ook wel laaggeletterd genoemd. Niveau 1F komt in grote lijnen overeen met taalniveau A2, het niveau dat bij het inburgeringsexamen wordt behaald.

Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

Het niveau 1F/A2 omvat de volgende vaardigheden:

  • a.

    spreekvaardigheid: het kunnen voeren van eenvoudige gesprekken over vertrouwde,dagelijkse onderwerpen;

  • b.

    luistervaardigheid: luisteren naar eenvoudige teksten over alledaagse concreteonderwerpen die aansluiten bij de leefwereld;

  • c.

    gespreksvaardigheid: in eenvoudige bewoordingen een beschrijving geven, informatiegeven, verslag doen, uitleg en instructie geven in dagelijkse situaties;

  • d.

    schrijf- en leesvaardigheid: eenvoudige teksten lezen en schrijven over alledaagseonderwerpen die aansluiten bij de leefwereld.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

Wanneer een besluit in de zin van de Awb wordt genomen, heeft een dergelijk besluit rechtsgevolgen en stelt de rechtspositie van belanghebbende vast.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2. Termijnen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 3. Kennis van Nederlandse taal

Het college laat een taaltoets afnemen als een belanghebbende de aangegeven documenten uit artikel 3 niet kan overleggen.

Artikel 4. Niet behalen van de Taaleis

Als uit de taaltoets blijkt dat de belanghebbende niet voldoet aan het vereiste taalniveau 1F, dan wordt het redelijk vermoeden dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst geacht aanwezig te zijn (artikel 18b leden 1 en 3 Participatiewet). Het redelijk vermoeden dat de belanghebbende het vereiste taalniveau niet beheerst, wordt dan ook gekoppeld aan de uitslag van de taaltoets. Op het moment dat de gemeente bij de aanvraag of tijdens de screening van het zittend bestand een inschatting maakt over de taalbeheersing van de belanghebbende, is het redelijk vermoeden dan ook (nog) niet aanwezig. Dit redelijk vermoeden bestaat pas als de uitkomst van de taaltoets negatief is. Op dat moment is namelijk door middel van de taaltoets objectief vastgesteld dat de belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst op niveau 1F. De belanghebbende wordt binnen de door het college bepaalde termijn, die ten hoogste 8 weken bedraagt, (door het college) schriftelijk in kennis gesteld van dit redelijk vermoeden (artikel 18b lid 4 Participatiewet). De termijn vangt aan als de uitkomst van de toets bekend is.

Artikel 5. Aantonen kennis van Nederlands taal middels overige documenten

Een belanghebbende moet door de invoering van de Wet taaleis gaan aantonen dat hij de

Nederlandse taal voldoende beheerst op referentieniveau 1F. Het gaat dan om het beheersen van de Nederlandse taal in die mate die noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Een belanghebbende moet zich verstaanbaar kunnen maken op het werk. De klantmanager en/of de werkcoach moet aan de hand van de in dit artikel vermelde documenten beoordelen of de belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Op deze manier vindt de beoordeling van de taalbeheersing plaats op basis van objectief verifieerbare bewijsstukken.

Het college neemt een taaltoets af als een belanghebbende de aangegeven documenten uit artikel 5 niet kan overleggen.

Artikel 6. Taaltoetsafnemer

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Toetsbeoordeling

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8. Toetsingswijze

Het vaststellen van de taalniveau 1F vindt plaats op basis van alle vaardigheden, zoals bedoeld in artikel 8 van de Participatiewet. De toets wordt afgenomen onder passende omstandigheden, in een rustige, afgesloten ruimte. Er moet rekening kunnen worden gehouden met de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Voorts moet de betrouwbaarheid en validiteit van de toets altijd in acht worden genomen. Daartoe behoren ook de fysieke beperkingen van de belanghebbende. De toetsen worden groepsgewijs afgenomen, met inzet van computer of andere hulpmiddelen. Het college ziet er ook op toe dat er voorzorgsmaatregelen worden genomen ter voorkoming van niet waarheidsgetrouwe uitkomsten van de toets en fraude.

Artikel 9. Geen taaltoets

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10. Inspanningsverplichting

De inlichtingenplicht van artikel 17 van de Participatiewet wordt uitgebreid met de “aantoonplicht dat iemand de Nederlandse taal beheerst”.

Belanghebbende heeft de plicht:

  • -

    aan te tonen dat deze de Nederlandse taal op F1 niveau beheerst;

  • -

    een traject te bepalen en te bekostigen om de Nederlandse taal voldoende te beheersen;

  • -

    de klantmanager bepaalt wanneer er onzekerheid is over het traject van de belanghebbende, het vervolgtraject betreffende het Taalplan voor de belanghebbende.

Als de belanghebbende nog niet taalniveau 1F beheerst, is het belangrijk dat hij zo snel mogelijk start met activiteiten die zijn taalniveau/taalvaardigheid verbeteren.

De belanghebbende moet zich bereid verklaren om binnen 30 dagen te starten met de uitvoering van de opgelegde inspanningsverlichtingen, zoals bedoeld in artikel 18b lid 6 onder a van de Participatiewet. Belanghebbende is daarvoor zelf verantwoordelijk en moet desgevraagd kunnen aantonen dat hij zich voldoende inspant.

Mogelijke taalactiviteiten kunnen zijn:

  • 1.

    deelnemen aan een inburgeringstraject/cursus;

  • 2.

    deelnemen aan een re-integratietraject / re-integratievoorziening van de gemeente;

  • 3.

    oriënteren op cursusaanbod;

  • 4.

    deelnemen aan een cursus;

  • 5.

    zoeken van een taalbuddy (iemand in de eigen omgeving met wie je kunt oefenen en die feedback en tips geeft, een taalcoach, taalmaatje);

  • 6.

    werken met een taalbuddy, al dan niet in combinatie met digitale lesprogramma’s of leren in de bibliotheek.

Artikel 11. Taalplan

Bij het niet behalen van de taaltoets, wordt een taalplan opgesteld. In het taalplan staat wat het startniveau van belanghebbende is en hoe lang belanghebbende nodig heeft om het vereiste taalniveau 1F te bereiken. Dit taalplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van de belanghebbende.

Afspraken over het verwerven van kennis en vaardigheden van de Nederlandse taal en het meewerken daaraan worden zoveel mogelijk samen met de belanghebbende opgesteld. Deze afspraken zijn onderdeel van en afgestemd op de afspraken die met de belanghebbende worden gemaakt over zijn re-integratie of participatie.

Het is belangrijk dat de naleving van de gemaakte afspraken gemonitord wordt.

Bij deze afspraken gaat het nadrukkelijk om de inspanningsplicht van de belanghebbende.

Dit taalplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende. Op basis van de voortgangsrapportages wordt belanghebbende per kwartaal gemonitord en zo nodig gesproken en/of opnieuw getoetst.

Let op: een belanghebbende kan op ieder moment het redelijk vermoeden wegnemen door het overleggen van een document als bedoeld in artikel 18b lid 2 Participatiewet (artikel 18b lid 5 Participatiewet). De tekst van lid 5 spreekt weliswaar niet over een document als bedoeld in artikel 18b lid 2 onderdeel a Participatiewet (8 jaar Nederlandstalig onderwijs), maar uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat dit hier wel onder kan vallen. Desondanks zal het in de praktijk niet snel voorkomen dat de belanghebbende op de leeftijd dat bijstand word ontvangen zich nog in een situatie bevindt om deze specifieke documenten te verkrijgen. Het kan natuurlijk wel zo zijn dat de belanghebbende een diploma, waaruit blijkt dat 8 jaar Nederlands onderwijs is gevolgd, op een later moment overlegt. Bijvoorbeeld omdat die documenten waren zoekgeraakt. Door het overleggen van die documenten wordt dan alsnog het redelijk vermoeden weggenomen. Dit geldt zowel voor het zittend bestand als voor nieuwe aanvragers om bijstand.

Artikel 12. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het college verlaagt de bijstand niet in situaties waarin elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Wanneer er sprake is van overmacht kan het college besluiten om geen vervolgafspraken met de belanghebbende te maken. Denk aan medische of sociale omstandigheden waardoor iemand sterk in beslag wordt genomen of aan een zeer beperkte leerbaarheid door een verstandelijke handicap.

Artikel 13. Relatie met Wet inburgering

Personen waarvoor de inburgeringsplicht geldt, volgen een inburgeringscursus welke wordt afgerond met het inburgeringsexamen. Dit examen is op niveau A2, wat vergelijkbaar is met het referentieniveau 1F. Wanneer een belanghebbende op grond van de Wet inburgering reeds begonnen is met een traject gericht op verbetering van zijn beheersing van de Nederlandse taal, wordt hiermee voldaan aan de inspanningsverplichting.

De voortgang van dit traject dient wel gemonitord te worden. Wanneer uit de monitoring blijkt dat de belanghebbende alsnog niet of niet voldoende aan zijn inspanningsverplichting voldoet, treedt artikel 18b inwerking.

Artikel 14. Relatie met ROC-Amsterdam (Wet educatie formele aanbod)

De voortgang van dit traject dient wel gemonitord te worden. Wanneer uit de monitoring blijkt dat de belanghebbende alsnog niet of niet voldoende aan zijn inspanningsverplichting voldoet, treedt artikel 18b inwerking.

Artikel 15. Relatie met het Taalpunt (Wet educatie informele aanbod)

De voortgang van dit traject dient wel gemonitord te worden. Wanneer uit de monitoring blijkt dat de belanghebbende alsnog niet of niet voldoende aan zijn inspanningsverplichting voldoet, treedt artikel 18b inwerking.

Artikel 16. Relatie met de Re-integratieverordening

De voortgang van dit traject dient wel gemonitord te worden. Wanneer uit de monitoring blijkt dat de belanghebbende alsnog niet of niet voldoende aan zijn inspanningsverplichting voldoet, treedt artikel 18b inwerking.

Artikel 17. Maatregelen bij verwijtbaar niet voldoende inspannen

De activiteiten op grond van de Wet taaleis (Participatiewet artikel 18b en Besluit taaltoets Participatiewet) zijn onderdeel van de inspanningen gericht op integratie en participatie, waarbij de basale kennis van de Nederlandse taal van zeer groot belang wordt geacht in verband met het inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt.

Het regime van artikel 18b Participatiewet schrijft wettelijk een trapsgewijze verlaging voor.

Als uit de toets volgt dat het redelijk vermoeden bestaat dat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, dan zal belanghebbende zich moeten gaan inspannen om de Nederlandse taal te leren. Doet een belanghebbende dat niet, dan kan het college de uitkering van belanghebbende verlagen middels het toepassen van een trapsgewijze verlaging. Hierbij is het raadzaam een verlagingsstelsel te hanteren dat aansluit bij het stelsel van artikel 18b Participatiewet.

De bijstand wordt het eerste half jaar, geteld vanaf het moment kennisgeving (artikel 18b lid 2 tweede volzin Participatiewet), verlaagd met 20% (artikel 18b lid 9 Participatiewet).

Een belanghebbende kan op ieder moment het redelijk vermoeden wegnemen door het overleggen van een van de documenten waaruit blijkt dat hij voldoet aan de Wet taaleis.

Niet verschijnen op locatie voor het afnemen van de Taaltoets

De bijstand wordt dan conform artikel 18b lid 9, 10 en 11 verlaagd als de belanghebbende niet is verschenen bij het afnemen van de toets.

Verlaging in het algemeen

Als uit het onderzoek blijk dat de belanghebbende geen medewerking verleent of geen uitvoering geeft aan het Taalplan (artikel 12), dan wordt uitvoering gegeven aan de sanctieregime van artikel 18b van de Participatiewet:

  • 1)

    eerste 6 maanden na datum kennisgeving: conform artikel 18b lid 9 van de Participatiewet, na het verstrijken van de 30 dagen termijn zoals vermeld in artikel 18b lid 6 onder a van de Participatiewet.

  • 2)

    vanaf 6 maanden tot 12 maanden na datum kennisgeving: conform artikel 18b lid 10 van de Participatiewet.

  • 3)

    vanaf 12 maanden na datum kennisgeving: conform artikel 18b lid 11 van de Participatiewet.

Afstemmingsmogelijkheden

Onvoldoende taalbeheersing kan, naast de mogelijkheden van artikel 18b van de Participatiewet, ook gesanctioneerd worden op grond van artikel 18, vierde lid onderdeel f van de Participatiewet. Artikel 18b van de Participatiewet heeft de minimale taaleis meer naar de voorgrond gehaald en meer toepasbaar en sanctioneerbaar gemaakt.

Sanctioneren op grond van de Afstemmingsverordening

Er geldt medewerkersplicht op grond van artikel 17 van de Participatiewet. Schending van de medewerkingsplicht is een maatregelwaardig gedrag. Sanctioneren op grond van de Afstemmingsverordening is alleen mogelijk wanneer de taaleis expliciet in de verordening is genoemd.

Artikel 18. Dringende redenen

Indien naar oordeel van het college dringende redenen daartoe noodzaken, stemt het college de verlaging af op de omstandigheden van de belanghebbende. Dit betekent dat het college van verlaging afziet of een lagere verlaging vaststelt dan artikel 18b leden 9 t/m 11 Participatiewet voorschrijft. Of er sprake is van dringende redenen, is ter beoordeling van het college. De bijzondere omstandigheden die tot dringende redenen leiden, kunnen gelegen zijn in het maatschappelijk belang en de zorgplicht van de overheid in relatie tot de individuele omstandigheden en kinderen in het gezin.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.