Regeling vervallen per 01-06-2013

Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-05-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

  • c.

    beschermd rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo;

  • d.

    monumentencommissie: de op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wabo, deze verordening en het monumentenbeleid;

  • e.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wabo;

  • f.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen;

  • g.

    de burgemeester: de burgemeester van de gemeente De Ronde Venen;

  • h.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wabo;

  • i.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • j.

    gemeentelijke archeologische waardenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische (verwachtings)gebieden zijn aangegeven;

  • k.

    landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans;

  • l.

    provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische (verwachtings)gebieden zijn aangegeven;

  • m.

    archeologisch (verwachtings)gebied: gebied, aangeduid op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, gemeentelijke beleids(advies)kaart, provinciale Archeologische Monumentenkaart of landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen aanwezig of te verwachten zijn;

  • n.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • o.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

  • p.

    gemeentelijke beleids(advies)kaart: kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

  • 3. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert het college overleg met de eigenaar.

  • 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen zestien weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in het tweede lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumenten

Artikel 10 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop bepaalde werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Het bevoegd gezag kan aan de vergunning voorwaarden of voorschriften verbinden betreffende onder meer de uitvoering en de materiaaltoepassing.

  • 5. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. van het Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 12 Termijnen advies

  • 1. Het bevoegd gezag vraagt advies aan de monumentencommissie voordat zij beslist op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10 van deze verordening. Dit kan het bevoegd gezag doen door het zenden van een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning.

  • 2. Binnen vijf weken na de datum van verzending van het verzoek om advies brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de procedure zonder advies van de monumentencommissie vervolgen, indien binnen de in het tweede lid genoemde termijn geen advies is uitgebracht.

Artikel 13 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 4 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 15 Vergunning voor beschermde rijksmonumenten

  • 1. Het bevoegd gezag vraagt de monumentencommissie om advies voordat het beslist op de aanvraag. Dit kan het bevoegd gezag doen door het zenden van een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na het verzoek om advies van het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 5 Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 16 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2, of een archeologisch (verwachtings)gebied, bedoeld in artikel 1, onder m, de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte te verstoren.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien;

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch (verwachtings)gebied als aangegeven op de provinciale Archeologische Monumentenkaart en waarbij die verstoring plaatsvindt in een gebied met een archeologische (verwachtings)waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2.

    • b.

      het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

      • ·

        in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 10.000 m2, of;

      • ·

        in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 1.000 m2, of;

      • ·

        in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2.

    • c.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • d.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wabo en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • e.

      het college nadere regels heeft gesteld met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch (verwachtings)gebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische waardenkaart of de gemeentelijke beleids(advies)kaart, dan wel bij het ontbreken daarvan, de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden;

    • f.

      de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van voorschriften, gericht op:

      • ·

        het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);

      • ·

        het doen van opgravingen (behoud ex situ);

      • ·

        begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.

  • 3. Indien de vrijstellingsgrenzen in oppervlakte zoals beschreven onder lid 2 sub a en b conflicteren dient uitgegaan te worden van de laagste vrijstellingsgrens, uitgedrukt in oppervlakte.

Artikel 17 Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988 met uitzondering van boringen, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder o van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

  • 2. Indien binnen het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van boringen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, de verstoorder, voorafgaand aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder n van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 3. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 4. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

Artikel 18 Procedure

De bepalingen uit artikel 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 16, tweede lid, onder f, en artikel 17, tweede lid.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 19 Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid;

  • d.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder e;

  • e.

    een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, derde lid, tweede volzin.

Artikel 20 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met het derde lid van artikel 10 en artikel 16, met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid onder f, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 21 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 22 Intrekken oude regelingen

De “Erfgoedverordening Gemeente Abcoude 2010” en de “Monumentenverordening De Ronde Venen 2010” worden ingetrokken.

Artikel 23 Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de Erfgoedverordening Gemeente Abcoude 2010 en de Monumentenverordening De Ronde Venen 2010 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening wordt afgehandeld met inachtneming van de op dat moment voor deze aanvraag geldende verordening, zijnde de Erfgoedverordening Gemeente Abcoude 2010 of de Monumentenverordening De Ronde Venen 2010.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente De Ronde Venen van 3 januari 2011,

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter

Toelichting Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011

Algemeen

De Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011 is tot stand gekomen als opvolger van twee verordeningen van de vroegere gemeenten Abcoude en De Ronde Venen, namelijk:

  • -

    Erfgoedverordening Abcoude 2010;

  • -

    Monumentenverordening De Ronde Venen 2010.

Beide zijn in werking getreden op 1-10-2010 in verband met het in werking treden op die dag van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo). Evenals bij de twee verordeningen die door deze verordening geharmoniseerd worden, is bij deze verordening hoofdzakelijk uitgegaan van de meest recente modelverordening zoals die opgesteld is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Er wordt daarom naar de toelichting van VNG verwezen op de modelverordening. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de modelverordening worden hier artikelsgewijs toegelicht.

Artikel 10 Instandhoudingbepaling

Volgens de Wabo is het niet meer mogelijk om voorwaarden of voorschriften aan de vergunning te koppelen, tenzij dit in de gemeentelijk monumentenverordening is geregeld. Aan dit artikel is daarom lid 4 extra toegevoegd.

Artikel 12 Termijnen advies

Lid 1 is gewijzigd ten opzichte van de modelverordening. Er is niet voor gekozen het bevoegd gezag de verplichting op te leggen om direct door middel van een afschrift aan de Monumentencommissie advies te vragen. Doordat de Wabopas op 1-10-2010 in werking is getreden is er nog weinig ervaring in het werken met de bijbehorende ICT toepassingen. Door lid 1 meer open te formuleren blijft het bevoegd gezag vrij om de monumentencommissie om advies te vragen op de wijze die in de praktijk het best zal werken.

Vanwege de andere en vaak kortere termijnen die de Wabo hanteert kan het mogelijk zijn dat er onvoldoende tijd is om op een definitief advies van de monumentencommissie te wachten. Dit advies is verplicht en er is een termijn van 5 weken voor opgenomen. Om in dergelijke gevallen toch de procedure te kunnen voort te zetten en niet per definitie de aanvraag om een omgevingsvergunning te hoeven weigeren is lid 3 ingevoegd.

Artikel 15 Vergunning voor beschermde rijksmonumenten

Het eerste lid is hier gewijzigd op dezelfde wijze en met dezelfde motivatie als bij artikel 12 lid 1.

Artikel 16 Instandhoudingbepaling

De Wet op de archeologische monumentenzorg van 21 december 2006 verplicht de raad om, bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Het uitgangspunt van deze wet (voortvloeiend uit het Verdrag van Malta) en daarmee ook van deze verordening, is daarom primair dat in het bestemmingsplan, door middel van een gemeentelijke archeologische waardenkaart, wordt vastgelegd waar zich archeologische waarden in de bodem kunnen bevinden.

Echter, in de praktijk gaat er enige tijd overheen voor in alle bestemmingsplannen binnen een gemeente archeologische waarden meegenomen kunnen worden (het ‘Malta-proof’ maken van een bestemmingsplan). Hiervoor moet bovendien eerst een gemeentelijke archeologische waardenkaart worden vastgesteld door de raad.

Er is de mogelijkheid om in de erfgoedverordening bepalingen op te nemen ter bescherming van archeologische waarden die niet reeds via het bestemmingsplan beschermd worden. Hierbij wordt normaliter verwezen naar een reeds vastgestelde gemeentelijke archeologische waardenkaart. Gemeente De Ronde Venen heeft echter nog geen door de gemeenteraad vastgestelde kaart, daar de vroegere gemeenten Abcoude en De Ronde Venen dit proces nog niet voltooid hadden. Deze tijdelijke oplossing is daarom niet mogelijk.

Toch is het mogelijk om middels de erfgoedverordening in een andere tijdelijke oplossing te voorzien. Hierbij kan verwezen worden naar bestaande vastgestelde kaarten van het rijk en de provincie. Via de verordening kunnen aan de zoneringen op die kaarten vrijstellingsgrenzen verbonden worden. Dit is daarom gebeurt door te verwijzen naar de provinciale Archeologische Monumentenkaart (in Utrecht de CHS) en de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW).

Hoewel er voor beide vroegere gemeenten Abcoude en De Ronde Venen gemeentelijke kaarten worden opgesteld, is het niet mogelijk de daarop voorkomende vrijstellingsgrenzen te hanteren. Immers, deze kaarten vertonen andere zoneringen dan dat de kaarten van het rijk en de provincie doen.

Daarom is de keuze gemaakt onder lid 2 sub a en lid 2 sub b derde bullet te kiezen voor een vrijstellingsgrens van 100m2. Dit is de vrijstellingsgrens die wordt aangeven in de Monumentenwet 1988 (artikel 41a) indien de gemeenteraad geen andere grens heeft vastgesteld. Dit is in feite het geval nu er geen vastgestelde gemeentelijke archeologische waardenkaart is. Daarnaast sluit dit aan op de praktijk. Binnen de vroegere gemeente De Ronde Venen bestaan sinds 2000 namelijk verschillende bestemmingsplannen waarin archeologie is opgenomen. Echter, hierin is geen vrijstellingsgrens geformuleerd. In de praktijk wordt daarbij daarom ook de grens van 100m2 zoals die in art. 41a van de Monumentenwet 1988 is geformuleerd gehanteerd.

De provinciale Archeologische Monumentenkaart in Utrecht kent geen verschillende zoneringen met bijbehorende waarderingen, waardoor overal voor de grens van 100m2 is gekozen. Dit is anders bij de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, die is opgedeeld in de categorieen hoog, midden en laag. Deze verdeling dient dan ook in de gehanteerde vrijstellingsgrenzen tot uitdrukking te komen. Onder lid 2 sub b zijn daarom drie grenzen geformuleerd. Voor de gebieden in de categorie hoog wordt aangesloten op de grens van 100m2. Voor de categorieen midden en laag zijn respectievelijk de grenzen 1.000m2 en 10.000m2 geformuleerd.

Bij een bepaling van vrijstellingsgrenzen behoort een afweging te worden gemaakt betreffende de bescherming van archeologische waarden enerzijds, en de kosten die daar anderzijds voor gemaakt moeten worden. Hoe groter de gehanteerde vrijstellingsgrens, hoe groter een ontwikkeling moet zijn voor er archeologisch onderzoek met de daarbij behorende kosten vereist is. Dit betekent dat de relatieve kosten voor archeologisch onderzoek dalen naar mate de ontwikkeling groter is. Het ligt daarom voor de hand om bij lagere archeoligische (verwachtings)waarden een hogere vrijstellingsgrens te hanteren.

De grens van 10.000m2 voor de categorie laag is gekozen omdat het ondanks de lage (verwachtings)waarde bij een dermate grote ontwikkeling redelijk is te eisen dat er archeologisch onderzoek wordt verricht.

De grens van 1.000m2 voor de categorie midden is lager gelegd vanwege de hogere (verwachte) archeologische waarden (middel). Hierdoor is het bij een kleinere ontwikkeling al redelijk om archeologisch onderzoek te eisen, ter bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische monumenten zoals bepaald in de Monumentenwet 1988.

Artikel 17 Opgravingen en begeleiding

In afwijking van de modelverordening is gekozen een duidelijke onderscheid te maken tussen boringen en opgravingen of proefsleuven. Dit is tot uitdrukking gebracht in lid 1 en lid 2. Een programma van eisen (PvE) wordt enkel vereist bij opgravingen of proefsleuven. De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) bepaalt daarnaast dat eveneens een plan van aanpak (PvA) gemaakt moet worden, in aansluiting op het PvE, in het geval van opgravingen en proefsleuven. Het is daarom niet noodzakelijk dit apart in de verordening op te nemen. Te meer daar het belang van een PvA geringer is wanneer er al een PvE door het college is vastgesteld.

In het geval van boringen wordt binnen de verordening, evenals binnen de KNA, geen PvE verplicht gesteld. Vanuit de KNA is het wel verplicht een PvA op te stellen. Echter, er wordt belang gehecht aan de afstemming van dit PvA met het college. Omdat dit niet in de KNA geregeld is, is dit in de verordening opgenomen.