Regeling vervallen per 23-08-2018

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ De Wolden

Geldend van 15-02-2012 t/m 22-08-2018

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ De Wolden

Hoofdstuk 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    a. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    b. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden;

    c. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    d. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    e. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    f. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    g. uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    h. WWB: de Wet werk en bijstand.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college:

  • a.

    herziet dan wel trekt het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • b.

    maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de WWB alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en

  • c.

    bruteert de vorderingen, die zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij gebreke van niet tijdige betaling.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college eendoor haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedragverstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden naontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzijbelanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatiewaaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college opgrond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college deterugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zobelanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is vanintrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbendeover de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemenvermogen.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af vanbrutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen vanbelanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuldniet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Hoofdstuk 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 4. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na1 januari 2013 zijn ontstaan.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan betalingsverplichtingen

Artikel 5. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    In afwijking van artikel 2, sub b besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; en

    b. niet eerder gebruik heeft gemaakt van kwijtschelding als bedoeld in deze beleidsregel; en

    c. er geen sprake is van recidive, of

    d. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; of

    e. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

    f. een bedrag overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 2.

    Tot toepassing van het eerste lid wordt ambtshalve besloten.

Artikel 6. Uitzondering

  • 1.

    Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    a. het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    b. door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2.

    Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, sub b ziet het college af van het nemen vaneen terugvorderingbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van€ 50,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de WWB en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    a. de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB;

    b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Hoofdstuk 3 INVORDERING

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 9. Algemeen

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2.

    Het gelijktijdig met het terugvorderingbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    a. de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    c. de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 2 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

Artikel 10. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 11. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit kan het college aan het verleende uitstel de voorwaarde verbinden dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

    a. worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    b. is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de WWB van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 12 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

  • 3.

    In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de WWB, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de WWB, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2.

    Na afloop van de termijn van zes maanden wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

  • 3.

    Wordt geen betalingsregeling getroffen zoals bedoeld in lid 2 dan wordt na afloop van de termijn van zes maanden bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 25% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 4.

    Indien de terugvordering ziet op een fraudevordering wordt het in het derde lid genoemde percentage verhoogd tot 50%.

  • 5.

    Indien tijdens het nemen van een terugvorderingbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de WWB, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 25% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 6.

    In afwijking van het derde lid wordt, indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de WWB of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantiegeld niet meer dan € 100,00 per maand meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand inclusief vakantietoeslag maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingverplichting

Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1.

    Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2.

    Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 24 maanden een draagkrachtonderzoek in, tenzij de betalingsregeling goed loopt en de vordering binnen 36 maanden wordt afgelost.

  • 3.

    Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 4.

    In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 16. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplicht door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    a. wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    b. tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 18. Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 17 wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Hoofdstuk 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 19. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ De Wolden”.

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 15 februari 2013 en zijn van toepassing op na 15 februari 2013 te nemen besluiten tot terugvordering van uitkering over een periode vanaf 15 februari 2013. Per deze datum worden ingetrokken de beleidsregels terugvordering WWB, IOAW en IOAZ die op 1 januari 2010 in werking zijn getreden, alsmede de rekenregels zoals vastgesteld op 6 januari 2004.

Ondertekening

Zuidwolde, 12 februari 2012,
Aldus vastgesteld door Burgemeester en wethouders van De Wolden,
secretaris, burgemeester,
N. Kramer R.T. de Groot

Algemene toelichting

Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds de invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG) opgenomen in de IOAW en IOAZ (artikel 25 IOAW en artikel 25 IOAZ). Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW wetten wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht.

Door inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW op 1 juli 2013 ontstond de noodzaak om de toelichting op artikel 2 en artikel 10 van de beleidsregels aan te passen. Aanpassing van de toelichting op artikel 2 maakt dat er op de juiste wijze toepassing wordt gegeven aan de herziening/intrekking van het recht op bijstand. Artikel 10 opent een nieuwe mogelijkheid tot verrekening.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begrippen in deze verordening hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, IOAW, IOAZ en de Awb. Voor een goed begrip en de leesbaarheid van de beleidsregel zijn enkele begrippen expliciet opgenomen.

In verband met de invoering van de Wet aanscherping is het raadzaam om een onderscheid te maken tussen vorderingen waarvan terugvordering een wettelijke plicht is (de fraudevorderingen) en vorderingen waarbij het met betrekking tot terugvordering om een bevoegdheid gaat. De beleidsregels zien enkel op deze laatste groep. Voor zolang deze nuance niet of onvoldoende in de beleidsregels is verwerkt zijn de in de beleidsregels opgenomen bepalingen (voorzover zij zien op de terugvordering- en bruteringsbevoegdheid) voor fraudevorderingen onverbindend.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

In dit artikel is de hoofdregel opgenomen, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering invordering en brutering.

Omdat de Wet aanscherping de bevoegdheid tot intrekking, herziening en invordering nagenoeg ongemoeid laat heeft het college op dit vlak ook enige beleidsvrijheid met betrekking tot fraudevorderingen.

Ad a. herzien, dan wel intrekken van het recht op uitkering

Na inwerkingtreding van de Wet aanscherping op 1 januari 2013 was artikel 54 WWB nog een kan-bepaling. Van deze beleidsvrijheid maakten wij gebruik door het recht op uitkering slechts tot 5 jaar terug in te trekken. De terugvordering wordt daarmee ook beperkt tot 5 jaar. Opgemerkt wordt dat we een zodanig fraude-alerte organisatie zijn, dat fraude doorgaans binnen 5 jaar is ontdekt.

Met de inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW op 1 juli 2013 is de

herziening/intrekking van het recht op bijstand weer verplicht bij fraude. Hieruit volgt dat de beleidsvrijheid om de intrekking te beperken tot 5 jaar weer is komen te vervallen.

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:

De zesmaanden jurisprudentie

De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zesmaanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zesmaanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd

De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.

Afzien van brutering

Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. Het college heeft besloten om eveneens af te zien van brutering indien de (resterende) vordering € 50,00 of minder bedraagt.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

In hoofdstuk II wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.

Artikel 4 Reikwijdte

In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de WWB en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking.

Het bepaalde in hoofdstuk 2 is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen. Dit is expliciet vermeld in artikel 4.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaaldeperiode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 5. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na hetvoldoen aan de betalingsverplichting

Bij de bepaling inzake kwijtschelding nadat een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting is het gangbaar dat het college kenbaar maakt:

  • a.

    welke periode een schuldenaar zijn betalingsverplichting moet zijn nagekomen;

  • b.

    of de duur van de betalingsverplichting ongeacht de hoogte van de vordering geldt òf dat de duur mede bepaald wordt door de hoogte van de vordering;

  • c.

    of de duur van de betalingsverplichting ongeacht de soort van de vordering geldt òf dat de duur van de betalingsverplichting mede bepaald wordt door de grondslag van de vordering;

  • d.

    of zij wel of niet de mogelijkheid open laat tot kwijtschelding na voldoening van een bepaald percentage van de vordering ineens, al dan niet gekoppeld aan voldoening van achterstallige termijnen en/of rente.

De beleidsregels met betrekking tot kwijtschelding worden ambtshalve toegepast. Dit betekent dat debiteuren hiervoor geen verzoek hoeven in te dienen. Er is gekozen voor ambtshalve toepassing omdat niet alle debiteuren op de hoogte zijn van het kwijtscheldingsbeleid. Bij ambtshalve toepassing ontstaat er geen rechtsongelijkheid.

Artikel 6. Uitzondering

Het staat het college wederom vrij om op de in artikel 5 genoemde hoofdregel uitzonderingen te formuleren. In dit artikel is een volledige beperking van de kwijtscheldingsregeling opgenomen voor:

  • a.

    schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek; en

  • b.

    andersoortige schulden die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een schuldenaar, niet zijnde fraudevorderingen. Denk hierbij bijvoorbeeld aanboetes. De terugvorderingplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete.

In lid 2 is een bepaling opgenomen waarbij een eerder op basis van artikel 5 verleende kwijtschelding wordt ingetrokken indien later blijkt dat deze intrekking is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende.

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingbesluit als de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 50 niet te boven gaat.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling.

Gangbare voorwaarden zijn:

  • a.

    de vaststelling dat op gronden van redelijkheid en billijkheid van de schuldenaar niet langer gevergd kan worden dat hij de schuld (volledig) voldoet; dan wel

  • b.

    de vaststelling dat wanneer het college bij de aanwezigheid van meerdere schuldeisers vasthoudt aan zijn eigen vordering c.q. vorderingen, een schuldregeling niet tot stand komt; en

  • c.

    de bijkomende voorwaarde dat de vordering van het college wel naar evenredigheid zal worden voldaan.

Zoals reeds eerder aangegeven is wettelijk bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

Er zijn ook bepalingen opgenomen die voorwaarden stellen aan de wijze waarop de schuldregeling tot stand komt. Het college:

  • a.

    benoemt een periode van 12 maanden waarbinnen – gerekend vanaf het moment dat het college heeft aangegeven haar medewerking aan een schuldregeling te zullen verlenen - een schuldregeling definitief moet zijn vastgesteld;

  • b.

    benoemt gronden op basis waarvan zij haar medewerking aan een schuldregeling intrekt. Deze intrekkinggronden zijn:

    · het feit dat de schuldenaar (eventueel na eerdere waarschuwing) zijn verplichtingen in het kader van de schuldregeling verwijtbaar niet nakomt; en

    · de vaststelling dat de schuldregeling tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de schuldenaar.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen binnen dit hoofdstuk zien op (a) de betalingsverplichting, (b) de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en (c) de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.

Met betrekking tot de invordering van fraudevorderingen, alsmede de daarmee

samenhangende boete, is enkel bepaald dat verrekening verplicht is voor zover dit mogelijk is omdat aan betrokkene een WWB, IOAW, IOAZ dan wel Bbz-uitkering wordt verstrekt. Op andere vlakken heeft het college aldus beleidsvrijheid. Daarbij kan er ook voor worden gekozen om juist voor deze vorderingen een stringenter invorderingsbeleid te hanteren dan bij de overige vorderingen binnen het bestand.

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 9. Algemeen

Gangbaar is dat dit hoofdstuk gestart wordt met een artikel waarin:

  • a.

    de hoofdregel beschreven staat over het gebruik van de bevoegdheid tot invordering; en

  • b.

    aangegeven wordt dat het college overgaat tot invordering van een vordering conform de wet en onderstaande beleidsregels.

Uitgangspunt is dat de klant in de gelegenheid wordt gesteld om een voorstel tot aflossing te doen. Ineens betalen binnen 6 weken, of binnen 2 weken een

betalingsregeling treffen.

Volgorde van invordering

Indien sprake is van een terugvorderingsbedrag én van een boete dan wordt er conform de Verordening verrekening bestuurlijke boete voor gekozen om eerst de boete te verrekenen.

Artikel 10. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ. Hiermee wordt gedoeld op de voor belanghebbende gereserveerde vakantietoeslag, of het recht op uitkering dat nog niet tot uitbetaling is gekomen in verband met het opschorten van het recht op uitkering.

Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Met uitzondering van de hierboven vermelde verrekening met de gereserveerde vakantietoeslag kiest het college ervoor om niet direct tot verrekening over te gaan. Betrokkene wordt eerst in de gelegenheid gesteld om te reageren op de terugvorderingsbeschikking. Reageert betrokkene niet en blijft betaling uit dan wordt er verrekend met de uitkering.

In de verzamelwet SZW 2013 is het door een aanpassing in artikel 60a WWB voor gemeenten mogelijk om een schuld aan belanghebbende, bijvoorbeeld een proceskostenvergoeding, te verrekenen met een vordering die de gemeente nog op belanghebbende heeft in het kader van de artikelen 58 en 59 WWB. De toevoeging van 60a WWB is aan te merken als een invulling van de bevoegdheid die in de Awb is opgenomen om bij wettelijk voorschrift een verrekeningbevoegdheid te creëren.

Dat betekent dat die verrekening ook mogelijk is als normaal gesproken aan de gemachtigde wordt uitbetaald. De proceskostenvergoeding volgt uit de verhouding tussen de klant en de gemeente, de gemachtigde staat daar feitelijk buiten. Het is namelijk de klant die de proceskosten maakt. Dat betekent dat het bedrag aa proceskostenvergoeding kan worden aangewend ter aflossing van een openstaande vordering. De gemachtigde moet de vergoeding vervolgens bij de klant incasseren.

Zoals reeds meerdere keren aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

Artikel 11. Uitstel van betaling

In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. Denk daarbij aan het treffen van een betalingsregeling. We spreken hier over de zogenaamde vrijwillige aflossing. In dit kader dient het college te bepalen:

  • a.

    in welke situaties zij ambtshalve en in welke situaties zij op verzoek van belanghebbende de mogelijkheid van het verlenen van uitstel overweegt,

  • b.

    wanneer zij uitstel verleent, alsmede

  • c.

    welke voorwaarden zij aan uitstelverlening verbindt.

Een verdere uitwerking van dit artikel is terug te vinden in de artikelen 12 en 13. De term aflossingscapaciteit zoals gehanteerd in artikel 11 wordt uitgewerkt in de artikelen 12 en 13 van deze beleidsregels.

Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van (verder) uitstel van betaling tot gevolg heeft dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene over de openstaande schuld wettelijke rente verschuldigd is en eventueel ook kan worden geconfronteerd met kosten in het kader van aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel. In deze situatie is er twee maal een aanmaning is verzonden. In de eerste aanmaning wordt verzocht om het tekort van de aflossing aan te zuiveren. In de tweede aanmaning wordt verzocht om alles te betalen, daarbij wordt aangegeven dat het niet gehoor geven aan de aanmaning tot gevolg heeft dat er verdere acties worden ondernomen door het college.

Artikel 12 en 13.

Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bijbelanghebbenden met een uitkering en bij uitstroom uit de WWB, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de WWB, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

Het uitgangspunt is dat belanghebbende eerst in de gelegenheid wordt gesteld een betalingsvoorstel te doen. Met een dergelijk voorstel wordt slechts ingestemd indien de vordering binnen 36 maanden is afgelost met een minimumbedrag van € 25,00 per maand.

Wanneer het college uitstel van betaling verleent onder de voorwaarde dat betrokkene maandelijks een aflossing verricht (en kan niet worden ingestemd met een betalingsvoorstel van belanghebbende) dan wordt bij het vaststellen van de hoogte van de maandelijkse betalingsverplichting:

  • a.

    rekening gehouden met het jaarlijkse vakantiegeld dat in mei van ieder jaar wordt uitbetaald;

  • b.

    onderscheid gemaakt tussen een fraudevordering versus andersoortige vorderingen;

  • c.

    rekening gehouden met invorderingsmaatregelen van eventuele andere schuldeisers;

  • d.

    rekening gehouden met de financiële draagkracht van belanghebbende (het feit dat betrokkene een uitkering van het college ontvangt (artikel 12) dan wel inkomsten op een ander vlak heeft (artikel 13)).

Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

In beginsel gaat de wettelijke rente lopen vanaf het moment dat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken, zonder dat finale kwijting heeft plaatsgevonden. Ook wanneer uitstel van betaling wordt verleend is belanghebbende in beginsel daarom wettelijke rente verschuldigd. Bij verlening van uitstel kan echter worden bepaald dat over de termijn van uitstel geen wettelijke rente wordt berekend. Het college heeft in dit kader bepaalt dat zij afziet van het in rekening brengen van wettelijke rente indien zij uitstel verleent.