Handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzaalwerk De Wolden 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m heden

Intitulé

Handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzaalwerk De Wolden 2012

Artikel 1 Inleiding en aanleiding

Inleiding:

Goede en verantwoorde kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn belangrijke aandachtspunten in de huidige samenleving. Kinderopvang gaat immers over de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de meest kwetsbare groep van onze samenleving, jonge kinderen. In de kinderopvang en in het peuterspeelzaalwerk wordt een veilige basis gelegd voor de toekomst van de kinderen. Zij worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. Ouders krijgen via de kinderopvang bovendien de mogelijkheid om volwaardig deel te nemen aan het arbeidsproces, omdat ze erop kunnen vertrouwen dat ze hun kind in een veilige, stimulerende en vertrouwde omgeving achterlaten.

Aanleiding:

Sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 2005 is er veel veranderd. De wetgeving rondom kinderopvang is immers relatief nieuw. Soms wordt er nog gezocht naar de beste kaders en verantwoordelijkheden. Houders van voorzieningen voor kinderopvang (hierna: houders) zijn zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede kinderopvang in een veilige en gezonde omgeving. Gemeenten en GGD-en spelen een belangrijke rol in de bewaking van het kwaliteitsproces. De gemeenten zijn eindverantwoordelijk voor het naleven van de kwaliteitsregels voor kinderopvang via toezicht en handhaving. In de Wet kinderopvang en kwaliteit peuterspeelzalen (hierna: Wko) is geregeld dat de GGD het toezicht op de kindercentra uitvoert.

Het vaststellen van een lokaal (actueel) toezicht- en handhavingsbeleid bevordert de transparantie binnen een gemeente. Hierin wordt vastgelegd wat de gemeentelijke taken zijn, op welke manier en in samenwerking met wie de gemeente deze taken uitvoert en wat eventuele consequenties kunnen zijn. Het is in het belang van houders van voorzieningen voor kinderopvang, inspecteurs van de GGD, ouders en van de gemeente om dit helder in beeld te hebben.

Vanwege de constant veranderende landelijke regelgeving is ook het lokale handhavingsbeleid aan verandering onderhevig. De recente wijzigingen vragen ook weer om een nieuw handhavingsbeleid, met daarin een aanvulling voor wat betreft toezicht en handhaving van het peuterspeelzaalwerk en gastouderopvang.

Artikel 1.1 Vormen van voorzieningen voor kinderopvang

In deze notitie wordt de algemene term ‘kinderopvang’ gebruikt voor alle genoemde vormen van kinderopvang. Daar waar verschillende regels gelden worden de verschillende vormen apart benoemd.

Uitleg van de diverse voorzieningen van kinderopvang:

- Dagopvang

Dagopvang vindt plaats in een kinderdagverblijf (KDV) en is bedoeld voor kinderen van nul tot vier jaar. Meestal zijn het kinderen van ouders die werken of studeren. In kinderdagverblijven worden de kinderen in groepen opgevangen.

- Buitenschoolse opvang

Buitenschoolse opvang (BSO) biedt opvang aan kinderen in de basisschoolleeftijd (van vier tot ongeveer twaalf jaar), in de uren buiten schooltijd en in schoolvakanties. Belangrijk uitgangspunt van deze vorm van opvang is dat het gaat om een vrijetijdsvoorziening voor kinderen.

- Peuterspeelzaal

Peuters kunnen vanaf hun tweede jaar totdat ze naar de basisschool gaan, terecht bij een peuterspeelzaal. De kinderen kunnen in een veilige omgeving spelen, leeftijdsgenootjes ontmoeten en kennismaken met een breed scala aan speel- en ontwikkelingsmaterialen.

- Gastouderopvang

Gastouderopvang is een flexibele, kleinschalige vorm van opvang waarbij het kind wordt opgevangen bij een gastgezin thuis. Een gastouder biedt opvang aan kinderen van nul tot twaalf jaar.

- Gastouderbureau

Een gastouderbureau zorgt voor de totstandkoming van gastouderopvang. Het gastouderbureau is een organisatie die de bemiddeling tussen gastouders en vraagouders regelt.

Artikel 1.2 Landelijke ontwikkelingen

De volgende twee wetswijzigingen maken aanpassing van het lokale handhavingsbeleid noodzakelijk:

1. Wijziging Wet kinderopvang per 1 januari 2010

De wetswijziging per 1 januari 2010 is voornamelijk gericht op het beheersbaar maken van de gastouderopvang en een betere melding en registratie van centra voor kinderopvang.

Tot 2010 werden alleen de gastouderbureaus en niet de gastouders geïnspecteerd. Een belangrijke wijziging is dat de gastouders in 2010 onderwerp van inspectie door de GGD en handhaving door de gemeente geworden zijn. Van elke gastouder wordt besloten of deze al dan niet wordt opgenomen in het kinderopvangregister. Deze beslissing wordt genomen op basis van een aantal kwaliteitseisen waaraan de gastouder (afdeling 3, Wko) moet voldoen.

Daarnaast is het Landelijk Register Kinderopvang (hierna: LRK) geïntroduceerd in 2010. Tot 2010 waren gemeenten verplicht om lokale registers bij te houden. Om de relatie met de belastingdienst (in verband met de kinderopvangtoeslag) te verbeteren en de kwaliteit van de informatie gelijk te trekken, is de landelijke applicatie voor het LRK ontwikkeld waarin gemeenten het register moeten bijhouden.

2. Invoering wet OKE per 1 augustus 2010

Per 1 augustus 2010 is de wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (hierna: wet OKE) in werking getreden. Het doel van de wet OKE is om de taalontwikkeling van jonge kinderen te stimuleren en de kwaliteitseisen van de peuterspeelzalen te verbeteren. De eerste maatregel is een kwaliteitsimpuls voor peuterspeelzalen door de wet- en regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren (dat wil zeggen: meer op één lijn te brengen) met de kinderdagverblijven. De tweede maatregel is dat peuterspeelzalen financieel toegankelijk blijven. Ten derde regelt de wet OKE dat gemeenten een breder en beter aanbod van voorschoolse educatie aanbieden, zowel in peuterspeelzalen als in kinderdagverblijven.

Om deze onderdelen te realiseren heeft de wet OKE gezorgd voor aanpassing van meerdere wetten. De Wet Kinderopvang is hier één van. Aan deze wet wordt een artikel over de kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen toegevoegd. Net als bij de kinderopvang zijn de eisen verder uitgewerkt in aanvullende beleidsregels. Op basis van de Wet wordt toezicht en handhaving op de peuterspeelzalen op dezelfde manier geregeld als binnen de kinderopvang. Per 1 augustus 2010 is de nieuwe citeertitel van de Wet dan ook ‘Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’.

De verwachting is dat met de wijzigingen in 2010 het einde nog niet bereikt is. De toekomst van het toezicht op gastouders is nog onduidelijk. Daarnaast wordt er ook gesproken over een mogelijke aanpassing van toetsingscriteria binnen de kinderopvang. Met deze ontwikkelingen in gedachten is het handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen zo min mogelijk dichtgetimmerd. Er wordt ingespeeld op de meest recente wetswijzigingen en aanpassingen op de landelijke beleidsregels. De kaders waarbinnen dit lokaal opgepakt wordt zijn wel vastgelegd in het handhavingsbeleid.

Artikel 1.3 Regionale context

Kinderopvang is een onderwerp met landelijke kaders, waarbij de uitvoering lokaal belegd is. In de provincie Drenthe wordt daarnaast regionaal samengewerkt op dit onderwerp. De toezichthouder, GGD Drenthe, is immers een regionale organisatie. Daarnaast hebben houders van kindercentra en peuterspeelzalen niet zelden regionaal vestigingen (soms zelfs landelijk). Ook ouders kunnen opvang vinden in een buurgemeente waar zij werken, of wanneer zij in de buurt van gemeentegrenzen wonen.

Het is voor de GGD Drenthe, houders van peuterspeelzalen en kindercentra én ouders eenduidiger wanneer in de regio dezelfde uitgangspunten worden gehanteerd. Daarom is ambtelijk afgesproken om Drenthebreed het ‘Afwegingsmodel handhaving Kinderopvang’ van de VNG te volgen.

Artikel 2 Gemeentelijke verantwoordelijkheid kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen

De gemeente De Wolden heeft sinds 2006 een handhavingsbeleid kinderopvang. Dit beleid is in 2009 geactualiseerd. Door de recente ontwikkelingen moet het handhavingsbeleid wederom aangepast worden en worden uitgebreid met het peuterspeelzaalwerk.

Artikel 2.1 Nieuw: kwaliteit peuterspeelzalen

Per 1 augustus 2010 zijn de kwaliteitseisen peuterspeelzalen landelijk vastgesteld op dezelfde manier als waarop de kwaliteitsregels voor de kinderopvang vastgelegd zijn. Daarmee zijn gemeenten, naast kinderopvang ook verantwoordelijk geworden voor het toezicht en handhaving op de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk.

Aangezien de Wet en de beleidsregels niets zeggen over de inrichtingseisen voor peuterspeelzalen kunnen gemeenten hiervoor aanvullende eisen stellen. Hiertoe wordt aan de gemeenteraad van De Wolden in haar vergadering van 22 december 2011 de ‘Verordening ruimte- en inrichtingseisen voor peuterspeelzalen 2012’ ter vaststelling aangeboden.

Artikel 2.2 Kader

De gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden zijn landelijk vastgelegd in een aantal wetten en daarop aanvullende beleidsregels. Vanaf augustus 2010 gelden de volgende landelijke kaders:

- Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk (Wko)

- Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen

Beide zijn uitwerkingen van de in 2005 geïntroduceerde wet en beleidsregels. De beleidsregels zijn opgesteld in overleg met de brancheorganisatie voor Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening, Jeugdzorg en Kinderopvang; de Maatschappelijke Ondernemers groep (MOgroep), de Belangenvereniging Ouders in de Kinderopvang (BOinK) en de Branchevereniging Ondernemers in de Kinderopvang.

Daarnaast kunnen gemeenten lokaal aanvullende regels stellen. Een voorbeeld hiervan is de bij punt 2.1 in deze notitie genoemde verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen.

Bij de uitvoering van het handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen wordt zowel het van kracht zijnde landelijke kader als de van kracht zijnde lokale regelgeving nageleefd.

Artikel 2.3 Gemeentelijke taken

De gemeentelijke verantwoordelijkheid is onderverdeeld in de volgende vier taken:

- Melding en registratie

Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor actuele registratie van kinderdagverblijven, locaties voor buitenschoolse opvang, gastouderbureaus en voorzieningen voor gastouderopvang (gastouders). Hiervoor werkt de gemeente met het LRK. Het register is openbaar toegankelijk via www.landelijkregisterkinderopvang.nl. Vanaf januari 2012 worden de peuterspeelzalen geïmplementeerd in het LRK.

- Toezicht op naleving van de kwaliteit

Voor het naleven van de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de aanvullende regelgeving houdt de gemeente toezicht op de kinderopvang en peuterspeelzalen. Op grond van de Wko (artikelen 1.61 en 2.19) heeft het college van burgemeester en wethouders hiertoe bij besluit van 23 augustus 2011, nummer 5, de directeur van de GGD Drenthe aangewezen als toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen. De directeur van de GGD Drenthe kan deze taak verder in zijn organisatie mandateren.

De toezichthouder beoordeelt de kinderopvang en peuterspeelzalen aan de hand van landelijk opgestelde toetsingskaders. De toezichthouder rapporteert de bevindingen van de inspectie en de gemaakte afspraken met de houder via een model inspectierapport aan de gemeente.

- Gemeentelijk ingrijpen, handhaven en sanctioneren

Wanneer uit het rapport van de toezichthouder blijkt dat de kinderopvang niet aan de kwaliteitseisen voldoet, kan de gemeente handhavend optreden (Wko artikelen 1.65 en 2.23). Handhaving is echter maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Er zijn verschillende handhavingacties waaruit de gemeente een keus kan maken. In het afwegingsmodel handhaving kinderopvang (bijlage) wordt verder uitgewerkt welke overtredingen om welke acties vragen en welke hersteltermijnen daarvoor geadviseerd worden.

- Jaarlijkse verantwoording aan de minister

Jaarlijks stelt het college van burgemeester en wethouders een verslag vast van de toezichts- en handhavingsacties die de gemeente in het kader van de Wko in het voorgaande jaar heeft verricht. Dit verslag stuurt het college naar de gemeenteraad en naar de minister.

Artikel 3. Toezicht kinderopvang en peuterspeelzalen

Artikel 3.1 Toezichthouder

Het college van burgemeester en wethouders ziet er op toe dat de Wko, de aanvullende Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de lokale regelgeving op dit gebied worden nageleefd. De gemeente geeft hiertoe de GGD Drenthe opdracht om de kwaliteit van kindercentra, gastouderbureaus, gastouders en peuterspeelzalen jaarlijks te controleren.

Artikel 3.2 Afspraken GGD-Drenthe en de Drentse gemeenten

De Drentse gemeenten hebben met de GGD afspraken op regionaal niveau vastgelegd over de uitvoering van het toezicht.

3.2.1 Taken GGD

1. De GGD levert aan de gemeenten aan het begin van het jaar een globale planning en per kwartaal een overzicht van uitgevoerde inspecties. Aan het eind van het jaar vindt per gemeente een evaluatiegesprek plaats.

2. Binnen zes weken na onvangst van de aanvraag tot registratie rondt de GGD de eerste inspectie van een nieuw kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal af en beoordeelt of de houder redelijkerwijs in exploitatie mag gaan. Op basis van dit onderzoek besluit het college van burgemeester en wethouders binnen tien weken na de aanvraag of de voorziening wel of niet wordt opgenomen in het LRK. Binnen drie maanden na exploitatie vindt een reguliere inspectie plaats.

3. De reguliere inspectie vindt jaarlijks plaats. Op basis van landelijke afspraken worden jaarlijks Drenthebreed afspraken gemaakt over de uitvoering van het toezicht.

4. De GGD voert de inspecties uit via de landelijke uniforme procedure.

5. De GGD maakt gebruik van landelijke inspectie-instrumenten (inclusief format rapportage), opgenomen in een ‘handboek kinderopvang’. Dit handboek is in te zien op www.ggdkennisnet.nl.

6. De GGD heeft na afronding van een inspectie zes weken de tijd om een conceptrapport op te stellen. De GGD stuurt uiterlijk zes weken na de inspectie het conceptrapport naar de houder.

De houder heeft twee weken de tijd (hoor en wederhoor) om op het conceptrapport te reageren en eventueel, indien er een blijvend verschil van mening blijft bestaan, zijn of haar zienswijze te formuleren en op te sturen naar de GGD. De GGDinspecteur past eventueel het rapport aan en voegt bij een verschil van mening de zienswijze van de houder als bijlage bij het rapport en stuurt het naar de gemeente en naar de houder. De houder informeert de oudercommissie.

7. De geconstateerde overtredingen die in aanmerking komen voor overleg en overreding (zie verder bij 3.3) worden aan het einde van de inspectie dan wel zo spoedig mogelijk daarna aangegeven bij de houder. De gemeente en de GGD hebben hiervoor de overeenkomst ‘overleg en overreding’ ondertekend. De houder heeft dan maximaal zes weken de tijd (dit is de tijd die de inspecteur heeft om het conceptrapport op te stellen) om de overtreding te verhelpen. Wanneer de overtreding binnen de gestelde termijn is opgelost wordt dit in het definitieve rapport vermeld. Wanneer de overtreding niet binnen de gestelde termijn is opgelost, wordt dit als een verzwarende omstandigheid in het rapport vermeld.

8. De inspecteur kinderopvang van de GGD adviseert de gemeente naar aanleiding van een inspectie om wel of niet te handhaven en om eventueel af te wijken van het handhavingsbeleid van de gemeente.

9. De GGD voert herinspecties uit binnen de door de gemeente gestelde termijn en rapporteert de bevindingen aan de gemeente en aan de houder. De houder moet de oudercommissie informeren.

10. De GGD-inspecteur kan bij levensbedreigende situaties een schriftelijk bevel afgeven en informeert de gemeente bij voorkeur dezelfde dag of uiterlijk de dag na het afgeven van het bevel telefonisch, zo spoedig mogelijk gevolgd door een schriftelijke bevestiging.

11. Wanneer de GGD signalen opvangt over slecht functionerende voorzieningen voor kinderopvang of niet geregistreerde kinderopvang geeft zij deze door aan de gemeente.

3.2.2 Taken gemeente

1. De gemeente verwerkt de aanvragen tot registratie van kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouderbureaus, voorzieningen voor gastouderopvang en peuterspeelzalen in het LRK.

2. De gemeente stuurt de aanvraagformulieren zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag voor advies door naar de GGD.

3. De gemeente neemt binnen tien weken na ontvangst van de aanvraag op basis van het advies van de GGD een besluit op de aanvraag.

4. De gemeente verwerkt de wijzigingen van de gegevens van de bestaande kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouderbureaus, voorzieningen en peuterspeelzalen van gastouderopvang in het LRK.

5. De gemeente bevestigt de wijzigingen met rechtsgevolgen (wijzigingen van opvang locatie, naam houder, aantal kindplaatsen) met een beschikking. De overige wijzigingen worden bevestigd met een bevestigingsbrief.

6. De gemeente informeert de GGD over de gekozen niveaus en de prioritering van het handhavingsbeleid kinderopvang (afwegingsmodel).

7. Wanneer uit het inspectierapport van de GGD blijkt dat niet wordt voldaan aan één of meer kwaliteitseisen besluit de gemeente tot het starten van een handhavingsactie, waarbij voor iedere situatie een afzonderlijke afweging wordt gemaakt. De gemeente maakt vervolgens een keuze uit de wettelijke sanctiemogelijkheden (zie ook 4.2).

8. De gemeente informeert de GGD over de genomen handhavingsacties. Ook stelt de gemeente de GGD op de hoogte wanneer zij besluit het gegeven handhavingsadvies niet te volgen.

9. De gemeente zorgt voor het uploaden van de inspectierapporten van de GGD in het landelijk Register Kinderopvang.

Het rapport wordt niet openbaar gemaakt als de aard of de omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzetten. Denk hierbij aan een onderzoek na melding van seksueel misbruik.

10. De gemeente geeft signalen over slecht functionerende instellingen door aan de GGD en geeft de GGD eventueel opdracht voor inspectie.

11. De gemeente coördineert de samenwerking met andere lokale toezichthouders (brandweer, bouw- en woningtoezicht etc.).

12. Het opsporen van niet-geregistreerde kinderopvang valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeente hanteert geen actief opsporingsbeleid.

13. De gemeente wijst bij voorkeur één contactpersoon/contactfunctionaris aan waar de GGD contact mee heeft betreffende het toezicht kinderopvang.

Tweemaal per jaar vindt een gezamenlijk overleg plaats bij de GGD Drenthe met de Drentse gemeenten en de inspecteurs.

Artikel 3.3 Overleg en overreding

Onder ‘overleg en overreding’ wordt verstaan: In een gesprek overtuigt de toezichthouder de houder ervan om een geconstateerde overtreding daadwerkelijk te verhelpen.

Inzet overleg en overreding door toezichthouder

Het doel van overleg en overreding is om op een informele manier te proberen in een vroeg stadium een overtreding op te lossen. De toezichthouder bepaalt per overtreding (eventueel in overleg met de gemeente) of de inzet van overleg en overreding een oplossing kan bieden. Bij deze overweging wordt de inspectiehistorie meegenomen.

Overleg en overreding wordt ingezet in de periode dat het conceptinspectierapport opgesteld wordt.

Wanneer tijdens de inspectie overtredingen geconstateerd zijn die in aanmerking komen voor overleg en overreding, spreekt de toezichthouder een termijn met de houder af waarbinnen deze opgelost moeten zijn. Deze termijn is nooit langer dan zes weken, zodat de toezichthouder conform de wettelijke termijn (binnen zes weken na datum van inspectie) het rapport kan afronden.

De inspecteur constateert vervolgens in het conceptrapport of de overtreding daadwerkelijk is verholpen door overleg en overreding. Er wordt expliciet vermeld voor welke overtreding(en) overleg en overreding is toegepast, wat de afspraken waren, welke hersteltermijn er was gegeven en of de afspraken wel of niet binnen de gestelde termijn zijn nagekomen.

In het inspectierapport wordt vermeld dat er volgens de toezichthouder verzwarende omstandigheden zijn indien een overtreding na de gegeven hersteltermijn in het kader van overleg en overreding niet is opgelost.

Overleg en overreding wordt binnen de toetsingskaders gebruikt en valt formeel niet onder handhaving maar gaat er aan vooraf.

Artikel 3.4 Toezicht voorschoolse educatie

Gemeenten moeten volgens de gewijzigde Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen toezien op de naleving van de kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie. In alle peuterspeelzalen en kinderdagverblijven waar door de gemeente gesubsidieerde voorschoolse educatie wordt gegeven, beoordeelt de GGD in opdracht van de gemeente of aan de in een AMvB vastgestelde kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie wordt voldaan. De GGD gebruikt voor de inspecties een toetsingskader. Het huidige toetsingskader wordt momenteel uitgebreid met een toetsingskader voor de voorschoolse educatie.

Artikel 4. Handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen

Artikel 4.1 Afwegingsmodel handhaving kinderopvang

De VNG heeft een afwegingsmodel handhaving kinderopvang voorgelegd aan gemeenten (zie bijlage). In dit geactualiseerde afwegingsmodel zijn nu ook gastouders en peuterspeelzalen opgenomen. Het afwegingsmodel is gebaseerd op de modelinspectierapporten van de GGD Nederland.

Per inspectie-item is opgenomen:

- hoe om te gaan met overtredingen van de houders van een organisatie voor kinderopvang;

- welke prioriteit een overtreding moet hebben;

- wat de geadviseerde handhavingsacties en instrumenten zijn.

Alle Drentse gemeenten nemen het afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG over. Het afwegingsmodel is bijgevoegd in de bijlage bij deze beleidsnotitie en maakt hiervan integraal deel uit. Handhaving is echter maatwerk en wordt in elke situatie apart afgewogen.

Daarom zal de gemeente waar nodig gemotiveerd afwijken van het model.

Artikel 4.2 Handhavingsinstrumenten

Wanneer uit het inspectierapport blijkt dat een houder van een kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitsvoorwaarden, moet de gemeente in beginsel een handhavingsactie starten. Het college kan een keuze maken uit de volgende wettelijke sanctiemogelijkheden om naleving van de kwaliteitseisen af te dwingen:

- Aanwijzing (door college) of bevel (door toezichthouder), artikel 1.65 en artikel 2.23 Wko;

- Last onder bestuursdwang of last onder dwangsom. Artikel 125 gemeentewet jo artikel 5:21 Awb e.v.

- Exploitatieverbod, artikel 1.66 en artikel 2.24 Wko;

- Verwijdering uit het LRK, artikel 10 Besluit registratie kinderopvang;

- Bestuurlijke boete, artikel 1.72 en artikel 2.27 Wko.

Bezwaar

Het inzetten van zowel een herstellend als een bestraffend sanctie-instrument is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De belanghebbende kan hiertegen bezwaar aantekenen.

Artikel 4.3 Uitvoering van handhaving

Handhaving kinderopvang is neergelegd bij de vakinhoudelijke afdeling. Dit is de afdeling Samenleving. Hier wordt ook een eventueel vervolgtraject in gang gezet. De complexere gevallen zullen afgehandeld worden in samenspraak met de juridisch adviseur van de afdeling concern.

De bron voor de handhaving is het inspectierapport van de toezichthouder. De toezichthouder geeft hierin een advies aan de gemeente. Op basis van het advies van de toezichthouder onderneemt de gemeente de volgende actie:

Advies: Niet handhaven

De houder van het kindercentrum krijgt een schriftelijke bevestiging dat het centrum volledig aan de kwalitatieve eisen van de Wko voldoet.

Advies: Handhaven volgens gemeentelijk handhavingsbeleid

De gemeente start een handhavingtraject. Dit betekent dat er als eerste een aanwijzing of een bevel aan de houder van het kindercentrum gegeven wordt. In bijzondere omstandigheden kan er gemotiveerd afgeweken worden van deze eerste stap. Bij het bepalen van de gewenste eerste stap wordt meegewogen of het instrument ‘overleg en overreding’ is ingezet. Is dit het geval, maar heeft dit niet het gewenste resultaat opgeleverd, dan zal de gemeente direct een aanwijzing geven en een gesprek aangaan met de houder. In de meest voorkomende andere gevallen geeft de gemeente eerst een waarschuwing, tenzij de inspectiehistorie of andere omstandigheden dit onwenselijk maken.

De gemeente geeft de toezichthouder na een waarschuwing meestal en na een aanwijzing altijd, opdracht tot het uitvoeren van een herinspectie. Wanneer hieruit blijkt dat de overtreding nog niet is verholpen, worden zwaardere handhavingsinstrumenten ingezet. Voor welk instrument gekozen wordt zal bepaald worden op basis van het afwegingsmodel handhaving kinderopvang en in overleg met de toezichthouder en de juridische adviseur.

Mocht een geconstateerde overtreding van een dusdanig ernstige aard zijn dat er direct gevaar is voor de gezondheid of de veiligheid van de kinderen, dan neemt de toezichthouderdirect contact op met de houder van het kindercentrum en de gemeente. Er wordt in overleg besproken welke directe acties nodig zijn. Het advies van de toezichthouder telt hierbij in zware mate mee.

Artikel 4.4 Niet geregistreerde kinderopvang

Het exploiteren van een voorziening voor kinderopvang zonder registratie in het LRK is een economisch delict. Bij een signaal kan de gemeente de GGD opdracht geven om te onderzoeken of er sprake is van opvang in de zin van de Wko. Weigert de houder mee te werken en bestaat een vermoeden van opvang in de zin van de Wko, dan kan aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie.

In overleg met het Openbaar Ministerie van het arrondissementsparket in Assen is besloten dat wanneer een zaak van niet geregistreerde kinderopvang zich voordoet er contact zal worden opgenomen met het Openbaar Ministerie. Hiervoor is binnen het Openbaar Ministerie een contactpersoon aangewezen. In overleg met het Openbaar Ministerie zal dan de handhavingsstrategie worden bepaald. De handhavingsstrategie kan enerzijds strafrechtelijk en anderzijds bestuursrechtelijk zijn.

Artikel 4.5 Bevoegdheid en mandatering uitvoering Wet kinderopvang

Beslissingen met betrekking tot de Wko zijn een bevoegdheid van het college. Voor wat betreft het naleven van de kwaliteitsregels kinderopvang via toezicht en handhaving heeft het college een bevoegdheid om beslissingen te nemen op basis van artikel 1, afdeling 3 (kwaliteit kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureaus), afdeling, 4 (handhaving) en 5 (opsporing en sancties). Voor wat betreft het naleven van de kwaliteitsregels peuterspeelzalen via toezicht en handhaving heeft het college een bevoegdheid om beslissingen te nemen op basis van artikel 2, afdeling 2 (kwaliteit peuterspeelzalen), 3 (handhaving) en 4 (sancties).

Het hoofd van de afdeling Samenleving is gemandateerd om besluiten te nemen over inschrijving in het landelijk register kinderopvang en het doorvoeren van wijzigingen van voorzieningen voor kinderopvang. Het gaat om een beslissingsmandaat. Dit is opgenomen in het mandaatbesluit van de gemeente De Wolden.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Dit handhavingsbeleid treedt in werking op 1 januari 2012, met uitzondering van het onderdeel peuterspeelzalen, dat tegelijkertijd met het van kracht worden van afdeling 2, paragraaf 1 Wko en artikel 2.20 Wko, in werking treedt.

Het huidige handhavingsbeleid ‘Handhavingsbeleid kwaliteit kinderopvang 2009’, dat is vastgesteld op 12 januari 2010, vervalt per 1 januari 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden op 19 december 2011.
de secretaris,         de waarnemend burgemeester,
Nanne Kramer       Janny Vlietstra

1

Afwegingsmodel handhaving kinderopvang De Wolden 2012