Regeling vervallen per 01-01-2017

Regeling toegang jeugdhulp gemeente De Wolden 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Regeling toegang jeugdhulp gemeente De Wolden 2015

Regeling toegang jeugdhulp gemeente De Wolden

Burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden

Besluiten,

Gelet op

- Jeugdwet

- Verordening jeugdhulp gemeente De Wolden

- Visiedocument ‘Als jeugd en toekomst tellen’

- Regionaal Transitie Arrangement Drenthe

- Transformatieplan Drenthe

- Beleidsplan jeugdhulp De Wolden 2015-2016

- Uitvoeringskader toegang De Wolden

vast te stellen de Regeling toegang jeugdhulp De Wolden

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.  In deze regeling wordt verstaan onder:

a. deskundige(n) / deskundigheid: (externe) deskundigen die beschikken over deskundigheid zoals bedoeld in art. 2.1 besluit Jeugdwet;

b. familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met de bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren zoals bedoeld in art. 1.1 van de wet;

c. professional: een professional minimaal in het bezit van een Positief Opgroeien Drenthe 3-certificering die voor of namens het college handelt;

d. verordening: verordening jeugdhulp gemeente De Wolden;

e. verwijsformulier: een regionaal eenduidig Drents vastgesteld formulier dat alle verwijzers gebruiken voor de doorverwijzing van een jeugdige;

f. wet: de Jeugdwet.

2. Voor zover niet anders bepaald in deze regeling, gelden de begrippen zoals omschreven in de wet en de verordening.

Artikel 2 Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

1. Iedereen kan een (hulp)vraag vormvrij melden.

2. Zo spoedig mogelijk na de melding, uiterlijk binnen drie werkdagen, neemt het college contact op met de melder.

3. Het college bepaalt of de vraag direct kan worden beantwoord en zorgt voor de beantwoording of geleidt de vraag door. Het college informeert de jeugdige of de ouders over de procedure.

4. In spoedeisende gevallen zet het college zo spoedig mogelijk via Spoed4Jeugd passende spoedhulp in, waar nodig in combinatie met een passende tijdelijke maatregel en/of een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Artikel 3 Vooronderzoek

1. Het college bepaalt de te hanteren woonplaats, met dien verstande dat:

a. bij de start van jeugdhulp of een maatregel altijd een bepaling wordt gedaan van de woonplaats volgens de landelijke richtlijnen;

b. volgens Drentse afspraak bij een verhuizing binnen de jeugdregio Drenthe tijdens de al gestarte jeugdhulp of maatregel de woonplaats niet opnieuw wordt bepaald.

2. Het college verzamelt alle voor het gesprek, zoals bedoeld in art 4, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

3. Ter voorbereiding van het gesprek, verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

4. Het college kan afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het tweede lid.

5. Bij het maken van een afspraak informeert het college de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure, waaronder de mogelijkheid om een familieplan op te stellen. Ook vraagt het college hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken en eventueel aanvullende informatie op te vragen bij derden, voor zover het college daar niet al bij wet toe bevoegd is.

Artikel 4 Gesprek

1. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als   bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

2. De professional onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders en zo nodig met één of meer deskundigen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

a. de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

c. het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

e. de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

f.  de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

g.  de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

h.  hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige of zijn ouders.

3. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

4. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het tweede lid.

5. De professional kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 5 Verslag

1. De professional zorgt voor schriftelijke verslaglegging van de uitkomsten van het gesprek.

2. Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het gesprek, tenzij zij uitdrukkelijk hebben meegedeeld dit niet te wensen.

3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het dossier toegevoegd. 

Artikel 6 Inzet interventieniveau 4

1. De professional beslist over de inzet van interventieniveau 4 en vult het verwijsformulier in op basis van een brede integrale analyse en het gesprek met de jeugdige of zijn ouders en informeert de jeugdige of zijn ouders.

2. Wanneer de professional oordeelt dat er mogelijk een interventieniveau hoger dan 4 noodzakelijk is, roept de professional deskundigheid in.

3. Het inroepen van deskundigheid kan bestaan uit het consulteren van een deskundige en/of het organiseren van een of meerdere gesprekken met deze deskundige samen met de jeugdige of zijn ouders

Artikel 7 Aanvraag interventieniveau 5 en hoger

1. Wanneer na inzet van deskundigheid besloten wordt een interventieniveau 5 of hoger in te zetten, is naast het verwijsformulier ook een beschikking nodig. Hiertoe informeert de professional het college zodat een beschikking afgegeven kan worden.

2. Indien een beschikking wordt overwogen dat betrekking heeft op de veiligheid van een jeugdige is de professional verplicht om de CJG- gedragswetenschapper te betrekken en dit vast te leggen. Het betreft in ieder geval besluiten om wel of niet:

- actie te ondernemen naar aanleiding van een signaal over een bedreiging van de veiligheid van een derde over een jeugdige of van een signaal van het jeugdige zelf;

- professionele interventie(s) in te zetten om de bedreiging van de veiligheid van het jeugdige op te heffen;

- een maatregel van kinderbescherming te verzoeken om de bedreiging af te wenden c.q. de noodzakelijke hulp te kunnen bieden;

-  een (machtiging) uithuisplaatsing aan te vragen;

-  een uithuisgeplaatste jeugdige terug naar huis te laten gaan; en

-  de bemoeienis met jeugdige en gezin te beëindigen. 

Artikel 8 Inhoud van de beschikking.

In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval opgenomen:

a. of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt;

b. welk interventieniveau maximaal is toegekend en wat de te verstrekken

voorziening is;

c. wat de duur van de voorziening is, waarbij

1°. bij een eerste toekenning de voorziening voor maximaal één jaar kan worden toegekend;

2°. bij daaropvolgende toekenningen de voorziening ook voor een langere periode kan worden toegekend;

en

d. als er sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover geïnformeerd.

Artikel 9 Verstrekking in pgb

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 8, wordt bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

b. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen, waarbij bij de bepaling van de hoogte rekening gehouden kan worden met:

1° een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

2° of het pgb toereikend is om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen;

3° waarbij het pgb ten hoogste de kostprijs bedraagt van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura;

en

c. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

1. Bij het betrekken van jeugdhulp middels pgb geldt voorts dat wanneer een persoon uit het sociale netwerk van de jeugdige ingezet wordt dit alleen kan wanneer dit passend is en er geen sprake is van overbelasting van deze persoon.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Voor zover het bepaalde in deze regeling de jeugdige of zijn ouders onevenredig nadelig treft en het doel van deze regeling voorbijschiet, kan het college gemotiveerd afwijken van het bepaalde in deze regeling.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2015 en is van toepassing op nieuwe meldingen.

2. Deze regeling kan worden aangehaald als “Regeling toegang jeugdhulp gemeente De Wolden 2015”.

1

Regeling toegang jeugdhulp De Wolden 2015

Toelichting 1

Toelichting Regeling toegang jeugdhulp De Wolden

In dit model zijn de gemaakte afspraken in de jeugdregio Drenthe vertaald naar de nadere regels. De gemeenteraad heeft het vaststellen van nadere (procedure) regels gedelegeerd aan het college, het bevat immers rechten voor de jeugdige, bijvoorbeeld het recht op een gesprek, die nog niet rechtstreeks uit de wet of de verordening voortvloeien. Dit betekent dan ook dat we gebonden zijn aan wat hierin staat en dat we er niet van af mogen wijken. Anderzijds is de jeugdige er ook aan gebonden. We spreken daarom over een regeling en niet over beleidsregels.

Hieronder een plaatje van de acht interventieniveaus uit de Drentse jeugdzorgketen: [zie bijlage]

Artikelsgewijze toelichting:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden de in deze beleidsregels gebruikte begrippen toegelicht. Ten overvloede is ook vermeld dat de begrippen uit de verordening en de wet van toepassing zijn, dit om eventuele twijfel daarover bij de uitvoering te voorkomen.

Verder wordt waar mogelijk gesproken over de jeugdige of zijn ouders, conform de modelverordening van de VNG. In die modelverordening staat daarover het volgende in de toelichting:

In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet, indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de  gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

Het familiegroepsplan kunnen ouders op eigen initiatief opstellen. Op verzoek kan de professional hierin ondersteunen.

Artikel 2. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

We kiezen er voor dat iedereen kan melden, dus niet alleen de ouder of de jeugdige. Het kan ook gaan om een professional of iemand uit de sociale omgeving van de jeugdige.

Omdat het belangrijk is de drempel voor een hulpvraag zo laag mogelijk te houden, is ervoor gekozen dit vormvrij te houden. Het college heeft bepaald dat een hulpvraag telefonisch, per mail en per post kan worden gemeld en dat hulpvragen die op een andere wijze binnenkomen ook worden opgepakt. Vragen die gemeld worden bij loketten van de gemeente worden doorverwezen naar het CJG.

Voorts is ervoor gekozen dat de jeugdige en zijn ouders ook bij een ander dan de professional kan melden. Dit voorkomt dat een baliemedewerker de melding niet aan zou mogen nemen. Vanzelfsprekend staat het de medewerker die een melding aanneemt vrij om zo nodig een professional in te schakelen.

Voor spoedeisende gevallen buiten kantooruren is in de regio een bereikbaarheidsdienst ingericht. Telefoontjes aan het CJG worden buiten kantooruren hierheen doorgeschakeld.

Met de termijn ‘binnen drie werkdagen en anders zo spoedig mogelijk’ bedoelen we dat we verwachten met het merendeel van de hulpvragen binnen één werkdag contact op te nemen. In het contact handelen we de vraag, afhankelijk van zijn aard, direct af of maken we een afspraak voor een gesprek.

Artikel 3. Vooronderzoek

Dit artikel betreft vooronderzoek ten behoeve van het erbij halen van interventieniveau 4 en hoger.

In dit artikel is er voor gekozen dat het vooronderzoek niet per definitie door de professional verricht hoeft te worden. Ook een bepaling van de woonplaats wordt doorgaans door een ander dan de professional uitgevoerd.

Binnen de jeugdregio Drenthe is er afgesproken dat er afwijkend aan de landelijke lijn bij een verhuizing binnen de regio tijdens de al gestarte jeugdhulp of maatregel de woonplaats niet opnieuw wordt bepaald. Bij de start of verlenging van jeugdhulp of maatregel volgt wel een nieuwe bepaling van het woonplaatsbeginsel. Aanleiding voor het afwijken van de landelijke richtlijn is het beperken van administratieve lasten vanuit de wetenschap en ervaringsgegevens dat dergelijke verhuizingen beperkt van omvang zijn en de risico’s daarmee beheersbaar zijn. In dit artikel worden de gemaakte afspraken weergegeven.

Artikel 4. Gesprek

Zoals afgesproken in de jeugdregio wordt het gesprek gevoerd door een professional die voor of namens het college handelt.

Wat betreft de identificatie moet in elk geval de identiteit van de jeugdige vastgesteld worden. Mocht worden afgezien van het gesprek dan dient de identiteit van de jeugdige op andere wijze te worden bepaald indien er wordt verwezen naar interventieniveau 4 of hoger. Het is belangrijk dat de professional vastlegt dat hij de identiteit heeft vastgesteld, indien dit niet gebeurd is moet hij kunnen uitleggen welke overweging daaraan ten grondslag lag.

In het gesprek kan de cliënt een ondersteuner meebrengen, als hij dat wenst.

Om te benadrukken dat er waarde wordt gehecht aan het familiegroepsplan, is expliciet opgenomen dat wanneer dit is opgesteld, dit onderdeel uitmaakt van het onderzoek tijdens gesprek.

Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de ouderbijdrage zowel in het gesprek als in de beschikking, als de jeugdige (vermoedelijk) verwezen zal worden naar een voorziening waar een ouderbijdrage gevraagd wordt. Het CAK bepaalt de hoogte van de ouderbijdrage.

Artikel 5. Verslag

Opmerkingen van de jeugdige of zijn ouders kunnen toegevoegd worden aan het dossier. Daarbij is nadrukkelijk bedoeld dat dit een toevoeging is en niet een wijziging van het oorspronkelijke verslag.

Artikel 6. Inzet interventieniveau 4

Hoewel het overbodig lijkt te noemen dat de professional zo nodig het verwijsformulier invult, is ervoor gekozen dit wel te doen. Dit benadrukt dat het gesprek niet altijd gevolgd hoeft te worden door het invullen van het hele verwijsformulier; er kan immers ook verwezen worden naar interventieniveau 1 tot en met 3. Ook kan er geen onduidelijkheid bestaan over wie het verwijsformulier invult. De professional draagt er zorg voor dat de zorg ook wordt ingezet.

Regionaal is afgesproken dat niet lichtvaardig wordt doorverwezen naar de niveaus 4 t/m 8. Mede hierdoor en omdat er sprake moet zijn van een zorgvuldig besluit, is afgesproken dat bij het inzetten vanaf interventieniveau 4 en hoger inzet van deskundigheid vereist is.

Artikel 7. Aanvraag en inzet niveau 5 of hoger

In dit artikel wordt nadere invulling gegeven aan de afspraken over verwijzing naar de afgesproken interventieniveaus.

Om te waarborgen dat de deskundigheid ook wordt ingezet, is ervoor gekozen om naast het invullen van het verwijsformulier, vanaf interventieniveau 5 een beschikking af te geven. Het verwijsformulier maakt dan samen met de consultatie van de deskundige onderdeel uit van de motivering van het besluit.

Uit praktische overwegingen kunnen de ouders of jeugdige het verwijsformulier ondertekenen zodat het kan dienen als aanvraag.

Het college kan er zelf middels mandaat voor kiezen op welk medewerkersniveau in de organisatie de beschikking afgegeven kan worden.

In lid 2 zijn de afspraken overgenomen in het jeugdzorgstelstel, voorafgaand aan de invoering van de Jeugdwet. Er wordt expliciet gesproken over “wel of niet” om te benadrukken om ook wanneer niet tot actie wordt overgegaan, de genoemde instanties geraadpleegd moeten worden. Vanzelfsprekend moet de raadpleging vastgelegd worden inclusief de overwegingen en wie betrokken is bij deze afwegingen zodat achteraf de uitkomst van de raadpleging nagegaan kan worden.

De CJG-gedragswetenschapper heeft in ieder geval expertise met betrekking tot

a. opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd;

b. problematiek kindermishandeling en huiselijk geweld.

Artikel 8. Inhoud van de beschikking

Hoewel dit al volgt uit de Awb, wordt als handreiking voor de uitvoering erop gewezen dat in de beschikking verwezen moet worden naar de mogelijkheid tot bezwaar.

In de jeugdregio is afgesproken dat de jeugdhulpverlener eventueel ook een voorziening passend bij een lager interventieniveau mag inzetten wanneer dit aan de zorgvraag van de jeugdige tegemoetkomt. Vandaar dat er gesproken wordt dat gemeld wordt welk interventieniveau maximaal wordt toegekend.

Wanneer de jeugdhulpverlener na de start van de voorziening van mening is dat de jeugdige geholpen moet worden op een ander interventieniveau, of wanneer aan het eind van de toegekende voorziening de zorgvraag nog niet is weggenomen, kan deze zich wenden tot het college. Los van de in dit model omschreven uitgebreide procedure, kan het college ambtshalve een nieuwe en/of andere beschikking voor de jeugdige afgeven.

Over de duur van de voorziening is in de jeugdregio afgesproken dat men bij een eerste toekenning voor een periode van maximaal één jaar toe wil kennen. In deze periode kan duidelijk worden dat een jeugdige voor langere tijd aangewezen is op een voorziening. Om de administratieve lasten te beperken, kan dan voor een langere periode worden toegekend. Wanneer er geen twijfel bestaat over het verloop van de zorgvraag, zou een voorziening zelfs tot de leeftijd van 18 jaar kunnen worden toegekend.

Wanneer er sprake is van een ouderbijdrage wordt de jeugdige of zijn ouders in de beschikking erover geïnformeerd dat de vaststelling hiervan en de inning door het CAK plaatsvindt. De hoogte van de bijdrage is vastgelegd in het Besluit Jeugdwet.

Artikel 9. Verstrekking in pgb

Bij het specificeren van kwaliteitseisen kan gedacht worden aan het vermelden aan welke opleidings- en/of certificeringseisen iemand moet voldoen om de zorg aan de jeugdige middels pgb te leveren. Nu dit per jeugdige en per interventieniveau heel wisselend kan zijn, moet hier per jeugdige naar gekeken worden met afweging van alle feiten en omstandigheden en dit duidelijk worden omschreven in de beschikking. Daarom is hier nu geen nadere invulling aan gegeven.

Nu het pgb straks verstrekt wordt in de vorm van een trekkingsrecht via de SVB, zal er door de SVB bepaald worden hoe er verantwoord moet worden. Hiernaar kan verwezen worden in de beschikking.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Nu de regeling een algemeen verbindend voorschrift is, is het college gehouden aan de regels die hierin zijn gesteld. Zonder een hardheidsclausule, kan hier in principe niet rechtmatig van worden afgeweken. De afwijkingsbevoegdheid mag niet lichtvaardig worden gebruikt en ook alleen in uitzonderingsgevallen.

Artikel 11. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit behoeft geen nadere toelichting.