Beleidsregels algemene bijstand gemeente De Wolden

Geldend van 05-12-2019 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels algemene bijstand gemeente De Wolden

Burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden;

gelet op:

hoofdstuk 3 en 5 van de Participatiewet,

titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht,

overwegende dat het wenselijk is ten behoeve van de uitvoering van de Participatiewet over beleidsregels te beschikken,

besluiten vast te stellen:

beleidsregels algemene bijstand gemeente De Wolden 2019.

Hoofdstuk 1.  Algemene Bepalingen

Artikel 1 Algemene bepalingen

1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    alo-kop: de verhoging van het kindgebonden budget voor alleenstaande ouders zoals bedoeld in artikel 2 lid 6 van de Wet op het kindgebonden budget;

  • b.

    bpoz: Wet Bijzondere Opneming in Psychiatrische Ziekenhuizen;

  • c.

    c. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden; ​

  • d.

    d. co-ouderschap: de door de rechter vastgestelde of de door de ouders schriftelijk vastgestelde omgangsregeling voor de opvoed- en zorgtaken van de kinderen; ​

  • e.

    ​e. jongere: de belanghebbende jonger dan 27 jaar;

  • f.

    f. dakloze: een persoon die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet ingeschreven staat in Basisregistratie Personen van de gemeente; ​

  • g.

    g. de wet: de Participatiewet; ​

  • h.

    h. kostganger: degene die tegen een commerciële huurprijs een gedeelte van een woning huurt, inclusief maaltijdvoorziening, van een persoon die de woning in zijn geheel huurt dan wel in eigendom heeft waarbij de huurder of eigenaar en de kostganger geen bloedverwanten zijn in de eerste of tweede graad; ​

  • i.

    i. onderhuurder: degene die tegen een commerciële huurprijs een gedeelte van een woning huurt van iemand die de woning in zijn geheel huurt dan wel in eigendom heeft, waarbij de huurder of eigenaar en de onderhuurder geen bloedverwanten zijn in de eerste of tweede graad. Thuisloze: een persoon die steeds wisselt van onderdak en ingeschreven staat in het bevolkingsregister van de gemeente als postadres; ​

  • j.

    ​j. thuisloze: een persoon die steeds wisselt van onderdak en ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen van de gemeente met een briefadres;

  • k.

    k. tienermoeder: de minderjarige alleenstaande ouder; ​

  • l.

    l. wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; ​

  • m.

    m. woning: het woonhuis, woonschip of woonwagen zoals genoemd in artikel 3 lid 6 van de wet, waar belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft; ​

  • n.

    n. woz: Wet waardering onroerende zaken; ​

  • o.

    o. zak- en kleedgeld: de bijstandsnorm bij verblijf in een inrichting, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet; ​

  • p.

    ​p. zoektijd: de periode van 4 weken vanaf de datum van melding voor een aanvraag tot de datum waarop het college de aanvraag in behandeling neemt.

2. Alle andere in deze beleidsregels gehanteerde begrippen hebben dezelfde betekenis als vermeld in de Participatiewet of Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. Algemene bijstand

Artikel 2 Aanvraag

  • 1.

    De belanghebbende moet een aanvraag schriftelijk of digitaal indienen.

  • 2.

    De datum van de melding geldt in beginsel als de ingangsdatum van de uitkering.

  • 3.

    In het geval van een verwijzing door of een afwijzende beschikking van een sociale verzekeringsinstantie, geldt de meldings- of aanvraagdatum bij die instantie als ingangsdatum voor de bijstandsuitkering, mits belanghebbende zich binnen 7 dagen na dagtekening van de verwijzing of de afwijzing zich meldt.

  • 4.

    Een verkorte aanvraagprocedure geldt voor de volgende situaties:

    a. belanghebbende doet bij het college binnen drie maanden na beëindiging van de eerdere bijstandsuitkering een hernieuwd beroep op een bijstandsuitkering, en bij de beëindiging was geen sprake van schending van de inlichtingenplicht;

    b. belanghebbende verhuist van de gemeente Hoogeveen naar gemeente De Wolden;

    c. bij het gaan samenwoning van bijstandsgerechtigden;

    d. bij beëindiging van de samenwoning van bijstandsgerechtigden.

Artikel 3 Verhuizing vanuit andere gemeente

  • 1.

    Bij vestiging in De Wolden vanuit een andere gemeente sluit het college, voor wat betreft de ingangsdatum van de uitkering, aan bij de einddatum van de bijstandsuitkering in die andere gemeente, mits belanghebbende zich binnen zeven dagen na de beëindiging heeft gemeld.

  • 2.

    Bij een verhuizing vanuit Hoogeveen naar De Wolden neemt het college de vermogensvaststelling door de gemeente Hoogeveen over, mits belanghebbende binnen 30 dagen na beëindiging algemene bijstand aanvraagt.

  • 3.

    Bij vestigingen vanuit andere gemeenten stelt het college in alle gevallen het vermogen opnieuw vast.

Artikel 4 Ingangsdatum personen jonger dan 27 jaar

  • 1.

    Indien de jongere de aanvraag voor algemene bijstand of voor ondersteuning bij re-integratie niet binnen 7 dagen na de zoektijd van 28 dagen indient, dan is de ingangsdatum de dag waarop de aanvraag is ingediend en niet de eerste meldingsdatum.

  • 2.

    Indien de jongere de aanvraag later dan 30 dagen na verstrijken van de zoektijd indient, moet de jongere opnieuw de zoektijd doorlopen.

  • 3.

    Indien de jongere de aanvraag tijdens de zoektijd van 28 dagen indient, wordt de aanvraag pas in behandeling genomen nadat de zoektijd is verstreken. De jongere krijgt dan een hersteltermijn voor de resterende zoektijd. Hij moet aantonen wat hij in de resterende zoektijd heeft gedaan om scholing of werk te vinden.

Artikel 5. Ingangsdatum en einddatum norm zak- en kleedgeld bij opname in een inrichting

  • 1.

    De ingangsdatum van de algemene bijstand naar de norm zak- en kleedgeld gaat in vanaf datum opname, indien belanghebbende voorafgaande aan de opname geen bijstandsuitkering ontvangt.

  • 2.

    Indien belanghebbende een bijstandsuitkering ontvangt dan wordt de bijstandsnorm, die gold direct voorafgaande aan de opname, voortgezet gedurende drie maanden na datum opname. Daarna wijzigt het college de uitkering in de norm zak- en kleedgeld.

  • 3.

    Bij een echtpaar wijzigt de norm, drie maanden na datum opname, in de zak- en kleedgeldnorm en voor de achterblijvende partner in de van toepassing zijnde norm.

  • 4.

    Als de opname langer dan 6 maanden duurt, dan vindt een herbeoordeling plaats van de voortgang van de opname en domicilie.

Artikel 6. Niet rechthebbende partner

In situaties waarin de hoogte van de algemene bijstand voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner niet toereikend is om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, kan het college op grond van artikel 18 van de wet de bijstand als volgt afstemmen:

  • a.

    verhoging met het ontbrekende bedrag van de ALO-kop, indien de norm is gewijzigd naar 50% en er geen aanspraak meer kan worden gemaakt op de ALO-kop;

  • b.

    verhoging naar 70% van de gehuwdennorm, indien de norm is gewijzigd naar 50% en er naar het oordeel van het college sprake is van een schrijnende situatie.

Artikel 7. Afstemming bij verblijf beschermd wonen in een inrichting

  • 1.

    Indien belanghebbende wegens een verblijf beschermd wonen, zoals genoemd in artikel 1.1.1 Wmo, algemene bijstand ontvangt naar de norm van artikel 23 van de wet en voor dat verblijf woonlasten is verschuldigd, kan het college de bijstand afstemmen, zoals bedoeld in artikel 18 van de wet.

  • 2.

    De in lid 1 genoemde afstemming is uitsluitend mogelijk indien de belanghebbende een persoonsgebonden budget beschermd wonen op grond van de Wmo ontvangt, welk budget niet voorziet of niet geheel voorziet in de woonlasten.

  • 3.

    De algemene bijstand wordt in een dergelijke situatie opgehoogd met maximaal de verschuldigde woonkostencomponenten, bijvoorbeeld huur, gas, water en elektra, rekening houdend met eventuele huurtoeslag.

  • 4.

    Dit artikel geldt tot en met 31 december 2019, tenzij de persoonsgebonden budgetten beschermd wonen op grond van de Wmo nog niet voorzien in de woonlasten. In die situatie kan het college de afstemming van de bijstand voortzetten zolang dat noodzakelijk is.

Artikel 8. Gedwongen opname BOPZ

  • 1.

    Bij een gedwongen opname op grond van de Wet Bijzondere Opneming in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) wordt de algemene bijstand voortgezet gedurende de maand van opname en de maand daaropvolgend.

  • 2.

    Is belanghebbende langer dan de periode, zoals gesteld onder het eerste lid opgenomen, dan beëindigt het college de algemene bijstand met in achtneming van het eerste lid.

Artikel 9. Bijstand aan daklozen

Een dakloze persoon die zich bij het college meldt, wordt doorverwezen naar de centrumgemeente Assen.

Artikel 10. Tienermoeder

  • 1.

    Aan het kind van een minderjarige ouder kan het college bijstand verstrekken als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a. er kan geen beroep worden gedaan op eigen middelen en de onderhoudsplicht van de ouders van het kind;

    b. er bestaat geen recht op de ALO-kop van de Belastingdienst.

  • 2.

    De hoogte van de bijstand is gelijk aan de hoogte van de ALO-kop.

Artikel 11. Detentie

  • 1.

    De dag van in detentieneming telt als een volledige dag detentie waardoor belanghebbende uitgesloten is van het recht op bijstand.

  • 2.

    De dag van invrijheidstelling wordt als volledige vrije dag aangemerkt.

  • 3.

    Als vooraf bekend is dat de detentieperiode korter duurt dan 30 dagen, sluit het college de belanghebbende uit van het recht op bijstand gedurende de detentieperiode. De periode van uitsluiting wordt achteraf vastgesteld aan de hand van het ontslagbewijs.

  • 4.

    Als nog niet bekend is hoe lang de detentieperiode duurt of als de detentieperiode langer duurt dan 30 dagen, beëindigt het college het recht op bijstand per datum in detentieneming.

Artikel 12. Verblijf in buitenland en vakantie

  • 1.

    Belanghebbende meldt een vakantie twee weken voorafgaande aan het vertrek door middel van een vakantieformulier aan het college.

  • 2.

    Bij verblijf in het buitenland beschouwt het college de dag van vertrek als volledige dag in Nederland en de dag van terugkomst als volledige dag in het buitenland.

  • 3.

    Het verblijf in het buitenland moet belanghebbende twee weken voor vertrek door middel van een vakantieformulier melden.

  • 4.

    Als vooraf bekend is dat het verblijf in het buitenland langer duurt dan 4 weken beëindigt het college het recht op bijstand.

Hoofdstuk 3. Inkomsten en vermogen

Artikel 13. Inkomstenvrijlating

  • 1.

    De inkomstenvrijlatingen worden beoordeeld na het indienen van een schriftelijke aanvraag.

  • 2.

    De inkomstenvrijlatingen kunnen met terugwerkende kracht tot maximaal 2 maanden worden toegekend.

  • 3.

    Voor toepassing van een inkomstenvrijlating dienen de inkomsten uit arbeid tezamen met de andere inkomensbestanddelen niet hoger te zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag.

  • 4.

    De inkomstenvrijlatingen kan het college één maal per uitkeringsperiode toekennen.

Artikel 14. Vrijwilligerswerkvergoeding

Een vrijwilligersvergoeding kan het college vrijlaten indien belanghebbende het vrijwilligerswerk tijdig via het wijzigingsformulier bij het college heeft gemeld en de vergoeding voldoet aan de wettelijke voorwaarden.

Artikel 15. Vaststellen vermogen bij aanvang bijstand

  • 1.

    Bezittingen zijn zowel geld als goederen, die een bepaalde waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigen.

  • 2.

    Bij de waardebepaling van de eigen woning wordt uitgegaan van de geldende WOZ-waarde minus het saldo van de hypotheek die op de woning rust. Dit geldt ook bij een spaarhypotheek.

  • 3.

    Er dient rekening te worden gehouden met de opgebouwde waarde van een spaar- beleggingshypotheek en/of levensverzekering.

  • 4.

    Alle vermogensbestanddelen van belanghebbenden, inclusief van de ten laste komende kinderen en een eventuele niet-rechthebbende partner, worden meegenomen.

Artikel 16. Vaststellen vermogen bij co-ouderschap

Bij de vaststelling van het vermogen van de co-ouder neemt het college het vermogen van het minderjarige kind volledig in aanmerking. De vermogensgrens voor de co-ouder is gelijk aan de vermogensgrens voor de alleenstaande ouder.

Artikel 17. Algemeen gebruikelijke bezittingen

  • 1.

    Bij het vaststellen van het vermogen wordt geen rekening gehouden met algemeen gebruikelijke bezittingen.

  • 2.

    Onder algemeen gebruikelijke bezittingen worden verstaan:

    a. gebruikelijke huisraad en inboedel;

    b. de waarde van de auto(’s), 45 km wagens en motoren tot een bedrag van in totaal € 7.000.

    c. de waarde van de scooters en brommers tot een bedrag van in totaal € 2.500.

  • 3.

    De waarde van de auto(s) wordt bepaald aan de hand van de verkoopwaarde genoemde in de ANWB koerslijst.

  • 4.

    Indien de auto niet meer in de ANWB koerslijst voorkomt wordt uit gegaan van de gemiddelde prijs op www.autotrack.nl of www.autotrader.nl. Voor motoren en 45-km wagens wordt eveneens uitgegaan van de gemiddelde prijs op de genoemde websites.

  • 5.

    Indien de gezamenlijke waarde van de bezittingen, genoemd onder lid 2b, meer bedraagt dan € 7.000 dient de meerwaarde in aanmerking genomen te worden in de vermogensvaststelling.

  • 6.

    De waarde van de brommers en scooters wordt vastgesteld aan de hand van de aankoopbewijzen, leeftijd, opgegeven onderhoudstoestand en navraag bij een erkende dealer.

  • 7.

    Indien de gezamenlijke waarde van de bezittingen, genoemd onder lid 2c, meer bedraagt dan € 2.500 dient de meerwaarde in aanmerking genomen te worden in de vermogensvaststelling.

  • 8.

    Wanneer voorzienbaar was dat een belanghebbende een beroep op bijstand zou moeten doen en hij in de drie maanden voorafgaand aan de bijstandsaanvraag nog een auto, motor, scooter, brommer of 45 km wagen heeft aangeschaft, wordt de waarde van het voertuig wel volledig tot het vermogen gerekend.

  • 9.

    Indien een van de bovenstaande goederen tijdens de bijstand aan een belanghebbende wordt geschonken, gelden de regels van het verkrijgen van een gift, zoals vermeld in artikel 27 van deze beleidsregels.

  • 10.

    Indien vervoer noodzakelijk is vanwege een beperking, wordt de waarde van het aangepaste of specifieke voertuig vrijgelaten.

Artikel 18. Geen algemeen gebruikelijke bezittingen

  • 1.

    Onder algemeen gebruikelijke bezittingen worden niet verstaan:

    a. vrachtauto, tractor, aanhangwagen, (sta)caravan, chalet op een camping, camper, of een boot;

    b. klassieker of oldtimer.

  • 2.

    De waarde van de onder lid 1a genoemde bezittingen wordt vastgesteld aan de hand van aankoopbewijzen, leeftijd, opgegeven onderhoudstoestand en informatie van leveranciers.

  • 3.

    De waarde van de onder lid 1b genoemde bezittingen dient te worden vastgesteld aan de hand van een taxatierapport, dat niet ouder is dan 3 jaar en is opgesteld door een erkend taxateur.

  • 4.

    Indien de gezamenlijke waarde van de onder lid 1a en 1b genoemde bezittingen meer bedraagt dan € 7.000 moet de meerwaarde in aanmerking worden genomen in de vermogensvaststelling.

  • 5.

    Indien in dit artikel genoemde bezittingen tijdens de periode van bijstandsverlening aan een belanghebbende wordt geschonken, gelden de regels van het verkrijgen van een gift, zoals vermeld in artikel 27 van deze beleidsregels.

Artikel 19. Waardevolle dieren

  • 1.

    Dieren met een totale waarde van minder dan € 2.500 worden niet in aanmerking genomen in de vermogensvaststelling.

  • 2.

    Indien de gezamenlijke waarde van de dieren meer bedraagt dan € 2.500 dan neemt het college de meerwaarde in aanmerking in de vermogensvaststelling.

  • 3.

    Bij waardevolle dieren wordt de waarde vastgesteld aan de hand van aankoopbewijzen, leeftijd en informatie van erkende fokkers.

Artikel 20. Sieraden, goud/zilver, kunst en antiek

  • 1.

    Sieraden, gouden en zilveren voorwerpen, kunst en antiek met een totale waarde van minder dan € 7.000,00 worden niet meegenomen in de vaststelling van het vermogen.

  • 2.

    Indien de waarde van in bezit zijnde sieraden, gouden en zilveren voorwerpen, kunst en antiek meer bedraagt dan € 7.000,00 dient de meerwaarde in aanmerking te worden genomen in de vaststelling van het vermogen.

  • 3.

    Indien het zeer aannemelijk is dat de in het tweede lid genoemde goederen een emotionele waarde hebben, dan wordt de waarde voor een bedrag van maximaal € 12.000 niet in aanmerking genomen bij de vermogensbepaling.

  • 4.

    De waarde van sieraden, goud/zilver wordt vastgesteld door een juwelier.

  • 5.

    De waarde van kunst en antiek wordt vastgesteld door een erkend taxateur, galerie of antiekhandel.

  • 6.

    Indien in dit artikel genoemde goederen tijdens de bijstand aan een belanghebbende wordt geschonken, gelden de regels van het verkrijgen van een gift, zoals vermeld in artikel 27 van deze beleidsregels.

Artikel 21. Bijzondere bezittingen zoals aandelen, effecten, e-wallet, cryptomunten etc.

  • 1.

    Van de hieronder opgenoemde overige bezittingen dienen altijd bewijstukken te worden ingeleverd:

    a. onroerend goed in het binnenland en/of buitenland;

    b. e-wallet (bijvoorbeeld Paypal);

    c. inhoud gehuurde bankkluis;

    d. cryptomunten;

    e. aandelen;

    f. effecten;

    g. overige bijzondere bezittingen.

  • 2.

    De actuele waarde van deze bezittingen wordt tot het vermogen gerekend.

  • 3.

    De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer.

  • 4.

    Als de waardevermeerdering van de in het eerste lid onder d tot en met g genoemde bezittingen tijdens de bijstand het resterend vrij te laten vermogen overschrijdt, dient belanghebbende deze wijziging direct door te geven.

  • 5.

    Eenmaal per jaar dient belanghebbende bewijsstukken in te leveren van de waarde van de in het vierde lid genoemde bezittingen.

Artikel 22. Materiële en immateriële schadevergoeding

  • 1.

    De schadevergoeding die de belanghebbende ontvangt voor materiële schade wordt niet als vermogen aangemerkt, tenzij de schadevergoeding niet wordt gebruikt voor het wegnemen van de schade.

  • 2.

    Een schadevergoeding die is bedoeld ter compensatie van het verlies van arbeidsvermogen wordt aangemerkt:

    a. als inkomen over de periode waarop de vergoeding betrekking heeft;

    b. als vermogen voor het deel van de schadevergoeding dat betrekking heeft op een periode voor bijstandsaanvang.

  • 4.

    Een immateriële schadevergoeding wordt niet als vermogen in aanmerking genomen als deze minder bedraagt dan € 12.000,00.

  • 5.

    Van een immateriële schadevergoeding die meer bedraagt dan € 12.000,00 wordt het meerdere aangemerkt als vermogen.

  • 6.

    Als uit het totale bedrag van de schadevergoeding niet kan worden afgeleid welk deel de materiele en/of immateriële schade betreft, moet belanghebbende aantonen hoe de verdeling is.

Artikel 23. Uitvaartverzekering en kapitaalverzekeringen

  • 1.

    Als een uitvaartverzekering of een kapitaalverzekering kan worden afgekocht, moet de afkoopwaarde worden meegenomen in de vermogensvaststelling.

  • 2.

    Als belanghebbende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij op korte termijn aangewezen zou zijn op een bijstandsuitkering, en hij vermogen in een uitvaart- of kapitaalverzekering omzet of een afkoopbare uitvaart- of kapitaalverzekering omzet in een niet-afkoopbare, kan er sprake zijn van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als het vermogen van invloed is op zijn recht op uitkering.

Artikel 24. Pensioenvoorzieningen

  • 1.

    In het geval van afkoop van een pensioen stelt het college vast voor welke periode het pensioen is bestemd.

  • 2.

    De afkoop van een pensioen tot een bedrag van netto € 125 per kalenderjaar merkt het college aan als een kruimelbedrag en leidt niet tot herziening van de vermogenspositie en tot een eventuele boetebeoordeling.

  • 3.

    Indien het pensioen is bestemd voor een toekomstige periode rekent het college het bedrag van de afkoop tot het vermogen.

  • 4.

    Als de afkoop van een pensioen betrekking heeft op een periode waarover bijstand wordt ontvangen, moet een deel van de afkoop tot het inkomen worden gerekend.

  • 5.

    De hoogte van deze inkomsten wordt berekend aan de hand van de gemiddelde levensverwachting van de persoon.

  • 6.

    De afkoopwaarde van een lijfrenteverzekering van belanghebbende laat het college vrij overeenkomstig artikel 15, tweede lid van de wet. Deze bepaling is niet van toepassing als de lijfrente is bedoeld voor derden, bijvoorbeeld voor een nabestaande.

Artikel 25. Schulden en/of leningen

Het college brengt voor de vermogensvaststelling reëel opeisbare schulden en leningen op het vermogen in mindering, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de schuld of lening is in voldoende mate aannemelijk;

b. er is een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling;

c. de aflossing van de schuld of lening is te verifiëren aan de hand van objectieve gegevens;

d. de schuld of lening is schriftelijk vastgelegd.

Artikel 26. Stortingen en bijschrijvingen

  • 1.

    Het college beschouwt stortingen en bijschrijvingen als middelen.

  • 2.

    Als de stortingen en bijschrijvingen een terugkerend of periodiek karakter hebben en kunnen worden aangewend voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten, is er sprake van inkomen. Als het ontvangen bedrag in een kalendermaand de norm overstijgt, dan wordt het meerdere tot het vermogen gerekend.

  • 3,

    Een eenmalige storting of bijschrijving in een periode van 6 maanden neemt het college als vermogen in aanmerking.

  • 4.

    Als het ontvangen bedrag aantoonbaar in de vorm van een lening is verstrekt, neemt het college dit bedrag niet als middel in aanmerking.

Artikel 27. Giften

  • 1.

    In afwijking van artikel 26 kan het college een door belanghebbende ontvangen bedrag als gift beschouwen.

  • 2.

    Giften van een charitatieve instelling laat het college vrij tot een totaalbedrag van € 1.500 per kalenderjaar.

  • 3.

    Giften van derden laat het college vrij tot een totaalbedrag van € 750 per kalenderjaar.

  • 4.

    Giften in natura, bijvoorbeeld vliegtickets of geschenken, rekent het college om naar de waarde die de gift vertegenwoordigt in het economische verkeer en kan het college gedeeltelijk of geheel vrijlaten als aan alle voorwaarden in dit artikel is voldaan. Het meerdere wordt toegerekend aan het vermogen.

  • 5.

    Het college laat giften in natura tot een totaalbedrag van € 1.000 per kalenderjaar vrij.

  • 6.

    Giften in natura die een waarde van minder dan € 50 vertegenwoordigen, worden niet tot de middelen gerekend en hoeven niet te worden gemeld.

  • 7.

    Een gift moet belanghebbende binnen 7 dagen na ontvangst melden middels het wijzigingsformulier.

  • 8.

    Als een gift niet tijdig is gemeld, wordt deze tot de middelen gerekend, zoals bedoeld in artikel 26 van deze beleidsregels.

  • 9.

    Als een gift meer bedraagt dan de genoemde vrijlatingen in dit artikel wordt het meerdere toegerekend aan het vermogen.

Artikel 28. Boedelscheidingen en erfenissen

  • 1.

    Het uitgangspunt is dat het vermogen wordt vastgesteld bij aanvang van de bijstand.

  • 2.

    Is belanghebbende ten tijde van de aanvraag verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, dan wordt het definitieve vermogen vastgesteld zodra de boedelscheiding is afgerond.

  • 3.

    Het vermogen wordt na de afwikkeling van de echtscheiding vastgesteld per datum aanvang bijstand.

  • 4.

    Een toename van het vermogen als gevolg van een erfenis wordt meegenomen vanaf de datum van overlijden van de erflater.

  • 5.

    Is het vermogen na een erfenis hoger dan de van toepassing zijnde vermogensgrens dan wordt de teveel betaalde bijstand netto teruggevorderd, rekening houdend met de successierechten.

Artikel 29. Interingsnorm vermogen

  • 1.

    Vraagt belanghebbende bijstand aan, na op zijn vermogen te hebben ingeteerd, dan beoordeelt het college of belanghebbende verantwoord heeft ingeteerd op zijn vermogen.

  • 2.

    Het college beschouwt als verantwoord interen een afname van het vermogen met een bedrag van 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm gedurende de periode van interen.

  • 3.

    De interingsnorm kan worden verhoogd met het eventuele gemis aan huur- en zorgtoeslag.

  • 4.

    Er wordt rekening gehouden met de inkomsten die gedurende de interingsperiode zijn ontvangen.

  • 5.

    Het college kan rekening houden met eventuele bijzondere uitgaven gedurende de interingsperiode.

  • 6.

    Bij schending van de inlichtingenplicht hanteert het college de interingsnorm van 1 keer de toepasselijke bijstandsnorm.

Hoofdstuk 4 Verplichtingen

Artikel 30. Inlichtingenplicht

  • 1.

    Belanghebbende moet alle feiten en omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of recht op bijstand uit eigen beweging of op verzoek binnen 7 dagen aan het college melden via het wijzigingsformulier.

  • 2.

    Wordt het feit of de omstandigheid niet of niet tijdig doorgegeven, dan vindt een boetebeoordeling plaats.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 31. Inlichtingenplicht

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking in De Wolder Courant.

Artikel 32. Intrekking en overgangsrecht

  • 1.

    De beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid 2017 worden ingetrokken met ingang van de in artikel 31 bedoelde dag.

  • 2.

    Op aanvragen algemene bijstand die vóór de in het eerste lid bedoelde dag zijn ingediend en waarop nog geen besluit is genomen, zijn deze beleidsregels van toepassing, tenzij dit nadelig is voor belanghebbende.

Artikel 33. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels algemene bijstand gemeente De Wolden.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden

De secretaris, de burgemeester,

N. Kramer R. de GrootVersie

Toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dakloze en thuisloze

Eerste lid, sub f. en j.: Voor de begrippen dakloze en thuisloze is aangesloten bij artikel 11, eerste lid Besluit Participatiewet: "..voor de verlening van bijstand aan de belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres worden aangewezen de gemeenten opgenomen in bijlage 29xx-c van het Besluit decentralisatie- en integratie-uitkeringen". Voor De Wolden is dat gemeente Assen.

Zoektijd

Eerste lid sub p.: zoektijd kent geen definitie in de Participatiewet. Vandaar hier een beschrijving van het begrip

Briefadres

Eerste lid sub j.: Volgens artikel 40, eerste lid Participatiewet bestaat het recht op bijstand jegens de gemeente waar een belanghebbende staat ingeschreven met een woonadres of briefadres.

Artikel 2 Aanvraag

Volgens artikel 4:1 Algemene wet bestuursrecht is de algemene bepaling dat een aanvraag schriftelijk wordt ingediend. Dat kan gelet op artikel 4:3a Awb ook op elektronische wijze. "Digitaal" heeft betrekking op het aanvragen via werk.nl. Een aanvraag doen, kan volgens artikel 43, eerste lid Participatiewet ook op andere wijze, indien dit op schriftelijke wijze niet mogelijk is. Daarom is in artikel 2, tweede lid "in beginsel" vermeld.

Melding

Volgens artikel 44, tweede lid Participatiewet heeft belanghebbende zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats bij het UWV zijn geregistreerd. Zie ook artikel 44, tweede en derde lid Participatiewet over de ingangsdatum.

Artikel 3 Verhuizing vanuit andere gemeente

Behoeft geen toelichting.

Artikel 4 Ingangsdatum personen jonger dan 27 jaar

De zoektijd van 4 weken is gebaseerd op artikel 41, vierde lid 4 Participatiewet.

Artikel 5 Ingangsdatum en einddatum norm zak- en kleedgeld bij opname in een inrichting

Behoeft geen toelichting.

Artikel 6 Niet rechthebbende partner

In artikel 11, vierde lid Participatiewet is bepaald dat het recht op bijstand beide echtgenoten gezamenlijk toekomt, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.

Indien een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft en de algemene bijstand voor de rechthebbende partner niet voldoende is om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, kan de bijstand worden verhoogd. De twee mogelijkheden van verhoging staan

Artikel 7 Afstemming bij verblijf beschermd wonen

Dit artikel is een reparatie i.v.m. een lacune in de wet. Het artikel voorkomt dat inwoners die verblijven in een inrichting en bijstand naar de norm zak- en kleedgeld hebben, hun woonkosten niet kunnen betalen omdat het college het persoonsgebonden budget beschermd wonen op grond van de Wmo niet toereikend heeft vastgesteld. In het belang van een belanghebbende kan het college in deze situaties de Wmo niet aanmerken als Versie college definitief, oktober 2019 11

een voorliggende voorziening. In deze situatie kan het college de algemene bijstand verhogen op grond van artikel 18 van de wet. Let wel: het is een "kan-bepaling". De omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende neemt het college in aanmerking. Deze afstemming c.q. deze reparatie is naar verwachting per 1-1-2020 niet meer nodig omdat dan de Wmo is aangepast. PGB-budgetten beschermd wonen vanuit de Wmo zullen dan ook een wooncomponent bevatten. Mocht per 1-1-2020 nog niet zijn geregeld in de Wmo, dan kan het college de afstemming voortzetten. Dit artikel geldt niet voor inwoners die een persoonsgebonden budget hebben o.g.v. de Wet langdurige zorg. Deze wet beschouwt het college in elk geval als een voorliggende voorziening. Ook geldt dit artikel niet voor personen die beschermd wonen en die een ander inkomen dan algemene bijstand hebben.

Jongeren van 18 – 21 jaar in een instelling zijn uitgesloten van het recht op algemene bijstand. Voor de kosten van levensonderhoud kunnen zij een beroep doen op de bijzondere bijstand. Dit is geregeld in de beleidsregels bijzondere bijstand.

Artikel 8 Gedwongen opname BOPZ

Behoeft geen toelichting.

Artikel 9 bijstand aan daklozen

Daklozen worden verwezen naar centrumgemeente Assen op grond van artikel 40, eerste lid Participatiewet en artikel 11, eerste lid van het Besluit Participatiewet. Volgens artikel 40, eerste lid Participatiewet bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.

Thuisloze

Een persoon kan dus een woon- of briefadres opgeven. Personen met een briefadres noemen we thuislozen. Zie ook artikel 1 sub j. van deze beleidsregels. Voor hen geldt geen specifieke beleidsregel. Met een briefadres is bijstand mogelijk. Als informatie is daarom in deze toelichting aandacht aan het begrip thuisloze besteed.

Het briefadres van de thuisloze is een adres waar door de overheid verzonden stukken voor een persoon in ontvangst worden genomen. Het moet een bestaand adres zijn van een natuurlijk persoon of een instelling, de zogeheten briefadresgever. De briefadresgever moet ervoor zorgen dat post van de overheid de persoon in kwestie bereikt. Op dit adres moet hij of zij namelijk altijd bereikbaar zijn voor de overheid en

bovendien fysiek traceerbaar zijn. Daarom kan een briefadres nooit een postbus zijn. Medewerkers burgerzaken moeten beslissen over de inschrijving van iemand in de BRP. Zie verder de circulaire van 24 oktober 2016 van het ministerie van BZK aan gemeenten over briefadressen.

Artikel 10 Tienermoeder

De rechtsgrondslag hiervoor is gelegen in artikel 16, eerste lid Participatiewet in samenhang met artikel 18, eerste lid en artikel 12 Participatiewet. In feite wordt dus het principe van de gezinsbijstand doorbroken en het kind van de minderjarige alleenstaande ouder als zelfstandig subject van bijstand beschouwd.

Artikel 11 Detentie

Dit artikel is gebaseerd op artikel 13, eerste lid sub a. van de Participatiewet.Versie college definitief, oktober 2019 12

Artikel 12 Verblijf in buitenland en vakantie

Behoeft geen toelichting.

Artikel 13 Inkomstenvrijlating

Behoeft geen toelichting.

Artikel 14 Vrijwilligersvergoeding

Vrijwilligerswerk en een vrijwilligersvergoeding moet de cliënt melden via het wijzigingsformulier. Deze meldingsplicht hangt samen met de algemene inlichtingenplicht van artikel 30. Indien aan de voorwaarden wordt voldaan, is vrijlating mogelijk.

De Participatiewet kent overigens geen inkomensbegrip, maar somt in artikel 32, eerste lid onderdeel a de voor de bijstandsverlening relevante inkomensbronnen op. Hierbij worden de ontvangen middelen die het karakter hebben van een voorziening in het levensonderhoud als inkomen in aanmerking genomen.

Artikel 15 Vaststellen vermogen bij aanvang bijstand

Behoeft geen toelichting.

Artikel 16 Vaststellen vermogen bij co-ouderschap

Behoeft geen toelichting.

Artikel 17 Algemeen gebruikelijke bezittingen

Eerste lid: zie artikel 34, tweede lid sub a van de Participatiewet.

Tweede lid: een elektrische fiets beschouwen we als algemeen gebruikelijk.

Tiende lid: door een beperking heeft de belanghebbende bijvoorbeeld een brommobiel nodig voor zijn dagelijks vervoer. De waarde van dit voertuig maakt dan geen onderdeel van het vermogen uit.

Artikel 18 Geen algemeen gebruikelijke bezittingen

Behoeft geen toelichting.

Artikel 19 Waardevolle dieren

Behoeft geen toelichting.

Artikel 20 Sieraden, goud/zilver, kunst en antiek

Behoeft geen toelichting.

Artikel 21 Bijzondere bezittingen zoals aandelen, effecten, e-wallet, cryptomunten etc.

Behoeft geen toelichting.

Artikel 22 Materiele en immateriële schedevergoeding

Een bedrag tot € 12.000,00 rekenen we niet tot het vermogen. Indien daartoe in een individueel geval aanleiding bestaat, kan eventueel een hoger bedrag worden vrijgelaten, afhankelijk van geldende jurisprudentie en hetgeen als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd.

Artikel 23 Uitvaartverzekering en kapitaalverzekeringen

De afkoopwaarde van kapitaalverzekeringen wordt aangemerkt als vermogen mits deze verzekeringen en contracten niet zijn opgebouwd tijdens de bijstandsperiode. Spaargelden opgebouwd tijdens de bijstandsperiode zijn immers vrijgelaten. Dit geldt ook voor de afkoopwaarde van levensverzekeringen, pensioenverzekeringen, koopsompolissen, beleggingsspaarplannen etc.

Artikel 24 Pensioenvoorzieningen

Behoeft geen toelichting.

Artikel 25 Schulden en/of leningen

Behoeft geen toelichting.

Artikel 26 Stortingen en bijschrijvingen

Gelet op de vaste jurisprudentie zijn dit middelen.

Artikel 27 Giften

In dit artikel is onder andere bepaald welke stortingen of bijschrijvingen het college als een gift kan beschouwen.

Artikel 28 Boedelscheidingen en erfenissen

Behoeft geen toelichting.

Artikel 29 Interingsnorm vermogen

Behoeft geen toelichting.

Artikel 30 Inlichtingenplicht

Dit artikel hangt samen met artikel 17 en 18a van de wet.

Artikel 31 Inwerkingtreding

Behoeft geen toelichting.

Artikel 32 Intrekking en overgangsrecht

Met de inwerkintreding van deze beleidsregels worden gelijktijdig de beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid 2017 ingetrokken. Hoewel de naam van deze regeling van 2017 anders doet vermoeden, bevatte deze regeling ook bepalingen over vermogen in verband met verlening van algemene bijstand.

Artikel 33 Citeertitel

Behoeft geen toelichting.