Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2015

De Raad van de gemeente Delft;

  • -

    heeft het voorstel gelezen van het college van burgemeester en wethouders van Delft van 14-10-2014;

  • -

    houdt rekening met artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

Op basis hiervan besluit de Raad:

  • o

    de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2015 vast te stellen,

  • o

    en tegelijk in te trekken de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • b.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ):

  • c.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

  • d.

    uitkering: de uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

  • e.

    maatregel: het verlagen van de uitkering op grond van artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, tweede lid van de IOAZ dan wel het weigeren van de uitkering zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid IOAW of artikel 20, eerste lid IOAZ;

  • f.

    arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 34 van de IOAW of artikel 34 van de IOAZ;

  • g.

    sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • h.

    tegenprestatie: in opdracht van het college verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAZ. De tegenprestatie is niet gericht op deelname op de arbeidsmarkt (arbeidsinschakeling).

  • i.

    activerings periode: periode van 4 weken na een melding om een uitkering waarbij het college een aantal specifieke verplichtingen oplegt gericht op een zo snel mogelijke werkaanvaarding en/of het bevorderen van de participatie.

  • j.

    grondslag: de grondslag (de hoogte van de uitkering) bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ.

  • k.

    belanghebbende: de persoon die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door de maatregelverordening.

Artikel 2: Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college legt een maatregel op indien de belanghebbende een verplichting schendt zoals bedoeld in de artikelen 13, vierde lid, 20, 37 en 38, twaalfde lid van de IOAW en de IOAZ.

  • 2.

    Het college stemt de maatregel af op de ernst van de gedraging, de mate waarin dit de belanghebbende kan worden verweten en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

  • 3.

    Indien de belanghebbende zich al eerder schuldig heeft gemaakt aan maatregelwaardige gedragingen wordt bij de bepaling van de zwaarte van de maatregel hiermee rekening gehouden.

  • 4.

    Het college legt ook een maatregel op indien de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegen het college of met de uitvoering van de wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.

Artikel 3: Maatregel opleggen en berekenen

  • 1. De maatregel wordt opgelegd voor een bepaalde tijd als percentage van de maandelijks verstrekte uitkering.

  • 2. De maatregel gaat in ná het moment waarop deze is opgelegd. Dat geldt ook indien de maatregel, overeenkomstig deze verordening met terugwerkende kracht wordt opgelegd.

  • 3. De maatregel bestaat in principe uit een korting op de IOAW- of IOAZ-uitkering. De basis is de grondslag die geldt in de periode waarover de maatregel wordt opgelegd.

Artikel 4: Besluit tot opgelegde maatregel

Als het college een maatregel oplegt, ontvangt de belanghebbende een schriftelijk besluit. Daarin staat, voor zover dat van toepassing is:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    de periode waarover de maatregel wordt opgelegd;

  • d.

    het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd;

  • e.

    het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd, op basis van de grondslag;

  • f.

    de reden waarom het besluit afwijkt van de standaardmaatregel.

Artikel 5: De belanghebbende horen

  • 1.

    Voordat het college een maatregel oplegt, mag de belanghebbende zijn zienswijze naar voren brengen.

  • 2.

    Het college hoeft de belanghebbende niet de gelegenheid geven gehoord te worden, als:

  • a.

    de vereiste spoed zich daartegen verzet;

  • b.

    de belanghebbende al eerder de kans heeft gekregen om zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

  • c.

    het volgens het college niet nodig is om de belanghebbende te horen om de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid vast te stellen;

  • d.

    de betrokkene zich ernstig heeft misdragen zoals bedoeld in artikel 12.

Artikel 6: Maatregel tot niet opleggen

  • 1.

    Het college legt een maatregel niet op, als:

  • a.

    elke vorm van verwijtbaarheid redelijkerwijs ontbreekt;

  • b.

    de gedraging meer dan 12 maanden plaatsvond voordat deze is geconstateerd.

    • 2.

      Het college kan afzien van een maatregel, als het daarvoor dringende redenen heeft.

    • 3.

      Als het college een maatregel niet oplegt op grond van dringende redenen, krijgt de belanghebbende daarvan schriftelijk bericht.

    • 4.

      Een besluit waarmee een maatregel is opgelegd staat gelijk aan het besluit om daarvan af te zien in verband met dringende redenen.

Artikel 7: Hoe de maatregel wordt opgelegd

  • 1.

    Als met de maatregel de uitkering wordt verlaagd, kan deze verlaging op twee momenten ingaan:

  • a.

    Als de uitkering over de betreffende maand nog niet is uitgekeerd, wordt de maatregel opgelegd op de eerste dag nadat het besluit aan de belanghebbende bekend is gemaakt.

  • b.

    Als de uitkering over de betreffende maand al is uitgekeerd, wordt de maatregel opgelegd op de eerste dag van de maand nadat het besluit aan de belanghebbende bekend is gemaakt.

  • 2.

    De maatregel kan met terugwerkende kracht worden opgelegd, als na de maatregelwaardige gedraging het recht op een IOAW of IOAZ-uitkering wordt beëindigd of ingetrokken. De basis is de grondslag die geldig is op de ingangsdatum van de maatregel. De maatregel kan niet eerder ingaan dan de dag waarop de gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Als blijkt dat er op het moment van de melding om een uitkering sprake is van maatregelwaardig gedrag dan wordt een maatregel opgelegd vanaf de ingangsdatum van de uitkering voor zover dit niet ligt voor de betreffende gedraging.

  • 4.

    Kan een maatregel, niet volledig worden uitgevoerd, omdat de uitkering wordt beëindigd? Dan wordt deze alsnog uitgevoerd, als de belanghebbende binnen een periode van één jaar opnieuw een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ ontvangt.

  • 5.

    In die gevallen waarin een maatregel niet volledig kan worden uitgevoerd, omdat de hoogte van de uitkering onvoldoende is, kan het bedrag van de maatregel verdeeld worden over meer maanden.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Maakt een belanghebbende zich schuldig aan meerdere gedragingen en komt hij daardoor zijn verplichtingen niet na? Dan bepaalt het college de hoogte en duur van de maatregel op basis van de gedraging waarvoor de zwaarste maatregel geldt.

Hoofdstuk 2: Niet of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9: Categorieën

  • 1.

    die er toe leiden dat algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen, behouden of dat algemeen geaccepteerde arbeid wordt verloren;

  • 2.

    die er toe leiden dat andere verplichtingen uit de wet of de re-integratieverordening niet worden nagekomen;

worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet als werkzoekende laten registeren bij het UWV-werkbedrijf of het niet tijdig verlengen van deze registratie;

    • b.

      het niet tonen van een identiteitsbewijs indien het college hierom vraagt en voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet;

    • c.

      het zich niet houden aan de vastgestelde termijnen en procedures voor ziek- en betermeldingen, als zij moeten deelnemen aan re-integratieactiviteiten of op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd te moeten verschijnen vanwege de uitvoering van de IOAW en de IOAZ;

    • d.

      het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling;

    • e.

      het onvoldoende naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • f.

      het niet of niet volledig meewerken aan de totstandkoming van een Trajectplan, een re-integratieovereenkomst of een Plan van Aanpak, dat gericht is op de inschakeling in de arbeid. Het gaat om de overeenkomst zoals die is opgesteld door de het collegeof een door het college aangewezen re-integratiepartner. Daartoe kan ook horen het ten minste voor gezien tekenen van de re-integratieovereenkomst of Plan van Aanpak;

    • g.

      het niet, niet tijdig of niet volledig meewerken aan de evaluatie van de in de re-integratieovereenkomst of het Plan van aanpak gemaakte afspraken die gericht zijn op arbeidsinschakeling;

    • h.

      het niet of niet tijdig gehoor geven aan een oproep van het college of een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de wet, om op een bepaalde tijd en plaats te verschijnen;

    • i.

      het onvoldoende nakomen van de verplichtingen, opgelegd door het college gedurende de inspanningsperiode van 4 weken, onvoldoende nakomen;

    • j.

      het onvoldoende of niet behoorlijk meewerken aan het door het college opgedragen werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie;

    • k.

      het onvoldoende gebruik maken van een door het college of door een college aangewezen bedrijf aangeboden voorziening, waaronder begrepen:

      • -

        sociale activering;

      • -

        het meewerken aan onderzoeken naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

      • -

        door het college georganiseerde activiteiten gericht op om-, her- en/of bijscholing.

  • 2.

    Tweede categorie

  • a.

    het niet aanvaarden of het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het niet voldoen aan een door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;

  • c.

    het niet naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere gemeente voordat men naar die andere gemeente verhuist;

  • d.

    het niet bereid zijn om over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag te reizen indien dit (naar vermogen) noodzakelijk is voor het verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid);

  • e.

    niet de bereidheid hebben om te verhuizen naar een andere gemeente, indien naar het oordeel van het college er geen andere mogelijkheden zijn voor het verkrijgen, behouden of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid mits de belanghebbende een arbeidsovereenkomst van tenminste 1 jaar met een beloning die tenminste gelijk is aan de voor de betrokkene geldende grondslag kan aangaan;

  • f.

    het niet verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden welke noodzakelijk zijn voor het verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • g.

    het niet belemmeren van het naar vermogen verkrijgen, behouden of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;

  • h.

    het geen gebruik maken van door het college of door een college aangewezen bedrijf aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen;

    • -

      sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling,

    • -

      het meewerken aan onderzoeken naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling,

    • -

      door het college georganiseerde activiteiten gericht op om-, her- en/of bijscholing.

  • i.

    het zich zo gedragen dat het moeilijk wordt om aan de arbeidsmarkt deel te nemen;

  • j.

    het niet nakomen van de verplichtingen die door het college zijn opgelegd gedurende de inspanningsperiode van 4 weken direct na de melding om een aanvraag om een IOAW of IOAZ-uitkering;

  • k.

    het geheel niet meewerken aan door het college opgedragen werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie.

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      Het niet behouden of verspelen van een dienstbetrekking als gevolg van gedragingen zoals bedoeld in artikel 678 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b.

      Het beëindigen van een dienstbetrekking op eigen verzoek door de belanghebbende, zonder dat aan het voortzetten daarvan zodanige bezwaren waren, dat voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden geëist.

Artikel 10: Hoogte en duur van de maatregel bij het schenden van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9

  • 1.

    De maatregel bij gedragingen zoals bedoeld in artikel 9 worden vastgesteld op:

  • a.

    30% van de grondslag gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    100% van de grondslag gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie.

  • c.

    100% van de grondslag voor onbepaalde duur bij gedragingen van de derde categorie. Hierbij geldt wel dat de maatregel nooit meer kan zijn dan het netto bedrag aan het verloren inkomen als gevolg van het bedoelde bedrag.

    • 2.

      Indien de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedragingen van dezelfde of een hogere categorie:

  • a.

    Eerste categorie: bij eerste recidive 100% van de grondslag gedurende één maand. Bij een tweede recidive binnen 12 maanden na de eerste recidive 100% gedurende twee maanden. Bij een derde of volgende recidive is dit 100% gedurende drie maanden.

  • b.

    Tweede categorie: bij de eerste recidive 100% van de bijstandsnorm voor de duur van twee maanden. Bij de tweede en volgende recidive 100% gedurende drie maanden.

Artikel 11: Inburgeringsplicht

In die gevallen dat er met de belanghebbende afspraken zijn gemaakt met betrekking tot diens inburgeringsplicht en zijn die afspraken vastgelegd in een re-integratietraject binnen de IOAW of IOAZ, dan wordt in die gevallen dat iemand zich niet houdt aan deze afspraken een maatregel opgelegd die net zo hoog is als de bestuurlijke boete die iemand om dezelfde reden krijgt opgelegd die geen uitkering van de gemeente ontvangt. Deze boete is geregeld in de Verordening Inburgering.

Artikel 12: Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college wordt, voor zover het de uitvoering van de IOAW en IOAZ betreft, een maatregel opgelegd van ten minste 30% van de uitkering gedurende één maand.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na een gedraging als bedoeld in het eerste lid opnieuw schuldig maakt aan een dergelijke gedraging, wordt een verlaging toegepast van ten minste 50% gedurende twee maanden. De hoogte van deze maatregel is ten minste gelijk aan de maatregel die eerder werd opgelegd op grond van het eerste lid.

  • 3.

    In die gevallen dat belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden na vaststelling van de vorige verwijtbare gedraging zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, voor een derde of volgende keer schuldig maakt aan een dergelijke verwijtbare gedraging, wordt laatst opgelegde maatregel minimaal verdubbeld. Daarbij wordt in

Hoofdstuk 3: Handhavingsbeleid

Artikel 13: Handhavingsbeleid

  • 1.

    Het college biedt periodiek, maar ten minste eenmaal per vier jaar, aan de gemeenteraad een handhavingsplan aan, met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de IOAW en IOAZ in combinatie met de Participatiewet en de te verwachten resultaten.

  • 2.

    Jaarlijks rapporteert het college hierover aan de gemeenteraad.

  • 3.

    Het benadelingsbedrag wordt volledig teruggevorderd of door een verlaging van de grondslag volledig geïncasseerd.

  • 4.

    Het college kan besluiten rente en kosten in rekening te brengen.

  • 5.

    Het college kan voor het handhavingsbeleid nadere regels stellen.

Hoofdstuk 4: Slotbepalingen

Artikel 14: Bevoegdheid college

In die gevallen waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 15: Hardheidsclausule

Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 16: Overgangsrecht

  • 1.

    Als dezelfde maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden zowel vóór als op/of na de datum dat deze verordening is ingegaan, worden besluiten, waaronder de beslissing op bezwaar, genomen met toepassing van deze verordening.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid wordt – voor zover van toepassing – de hoogte van de maatregel in het voordeel van de belanghebbende gematigd tot wat deze zou bedragen in de maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013.

Artikel 17: Ingangsdatum

  • 1.

    Deze verordening gaat in op 1 januari 2015..

  • 2.

    Op 1 januari 2015 vervalt de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2014,
mr. drs. G.A.A. Verkerk,
burgemeester.
A.P. Oostdijk,
wnd.griffier.

Toelichting

Algemeen

De Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ) schrijven voor dat de Raad voor bepaalde onderwerpen zelf regels moet maken.

Het Rijk heeft de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de IOAW en IOAZ bij gemeenten neergelegd. Dat deed het Rijk met de Wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorzieningen (kortweg: de wet BUIG). Dit is overeenkomstig de Participatiewet.

Naleven van de regels

Het college heeft een grote uitvoeringsverantwoordelijkheid. Op enkele punten moet het college eigen regels vaststellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de maatregelen die het college oplegt als iemand zich niet aan de regels houdt. De gemeenteraad moet deze regels in een verordening vaststellen. Dit noemt men een ‘maatregelenverordening’.

Het college moet ook zorgen dat uitkeringsgerechtigden de regels naleven. Dit noemen we handhaven. In de verordening is ook een artikel opgenomen over hoe zij dit wil bereiken.

Belangrijk is dan ook dat het college deze regels goed communiceert naar haar burgers.

Vrijwel gelijk

De gemeente heeft de maatregelenverordening IOAW en IOAZ net zo opgesteld als de maatregelverordening voor de Participatiewet. De maatregelen in beide verordeningen zijn gelijk. De uitkeringen die voortvloeien uit de IOAW en IOAZ zijn bruto. In de wet staat de basis (de grondslag) van deze uitkeringen. De maatregel is daarom een brutobedrag. Het nettobedrag dat de gemeente inhoudt, is vrijwel hetzelfde als in de Participatiewet.

Met deze nieuwe maatregelverordening voor de IOAW en IOAZ heeft de gemeente er voor gekozen om de verplichtingen die per 1-1-2015 nieuw in de Participatiewet worden ingevoerd ook op te nemen in deze verordening. Immers, de uitgangspunten die gelden binnen de Participatiewet (zo snel mogelijk weer onafhankelijk te worden van een uitkering) gelden ook binnen de IOAW en IOAZ. Bovendien bestaat er dan rechtsgelijkheid voor alle cliënten die een uitkering ontvangen van de gemeente. Ook voor de uitvoering is dit eenvoudiger.

Extra categorie

Er is één belangrijk verschil tussen deze maatregelenverordening en die van de Participatiewet. Het belangrijkste verschil met de Participatiewet is dat in artikel 9 van deze maatregelverordening, 3 categorieën van maatregelwaardig gedrag staan. Binnen de Participatiewet kennen we 2 categorieën.

De extra categorie ten opzichte van de Participatiewet (artikel 9 categorie 3), is er voor die zaken waarin een uitkeringsgerechtigde zich zodanig ernstig heeft gedragen dat dit direct kan leiden tot ontslag (of het niet verkrijgen van arbeid). Dit is zo te lezen in het burgerlijk wetboek. Een aantal voorbeelden zijn:

  • 1.

    diefstal van de werkgever,

  • 2.

    dronkenschap op het werk,

  • 3.

    belediging of mishandeling van de werkgever, een collega of een klant,

  • 4.

    en ander soortgelijk gedrag.

Tot deze categorie hoort ook het kwijtraken/ niet behouden van arbeid op eigen verzoek zonder dat daar een goede reden voor is.

Komt dit voor? De gemeente moet dan de IOAW weigeren. Dat kan tot maximaal het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde verdiende of zou kunnen verdienen.

Informatieplicht

Eén van de verplichtingen die zowel binnen de Participatiewet als in de IOAW en IOAZ gelden is de informatieplicht. De cliënt moet de gemeente (gevraagd en ongevraagd) op de hoogte brengen van alle informatie die van belang kan zijn voor de uitkering. In het geval van een overtreding van deze verplichting legt het college geen maatregel op, maar een boete. Dit is geregeld in de ‘Wet aanscherping fraude en sanctiemogelijkheden sociale zekerheidswetgeving’, en niet in deze verordening. Hiermee wordt een duidelijk signaal afgegeven in de bestrijding van fraude en misbruik met sociale zekerheidsuitkeringen.

Aanpassing hoogte maatregelen

Met de invoering va n de Participatiewet is er meer nadruk gekomen op de participatie van burgers die een uitkering ontvangen. Indien burgers onvoldoende meewerken moet het college een maatregel opleggen. Een maatregel die in veel gevallen zwaarder is dan tot nu toe gebruikelijk.

Inburgering

Een inburgeringstraject kan een onderdeel zijn van een re-integratietraject. Het niet voldoen aan de verplichtingen, inclusief het binnen bepaalde termijnen halen van het inburgeringsexamen, betekent dat het college een maatregel of een bestuurlijke boete oplegt. Voor uitkeringsgerechtigden is het een maatregel; voor niet-uitkeringsgerechtigden is het een bestuurlijke boete. Om rechtsongelijkheid te voorkomen is in de verordening opgenomen dat de maatregel gelijk is aan de boete die op grond van de Delftse verordening wordt opgelegd. Dit is in een apart artikel (artikel 11) opgenomen.

Tegenprestatie

Het college kan van de uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie eisen. Een tegenprestatie zoals bedoeld in de wet staat geheel los van de re-integratie van de betrokkene. Het is dan ook niet gericht op (toekomstige) arbeidsinschakeling. Dit in tegenstelling tot sociale activering. Het beleid rondom de tegenprestatie is vastgelegd in een aparte verordening.

Niet of onvoldoende meewerken aan de geëiste tegenprestatie kan leiden tot een maatregel.

Uitgangspunten

Een belangrijk uitgangspunt zijn de maatregelen die worden opgelegd in de Participatiewet. De verplichtingen die gelden binnen de Participatiewet gelden ook binnen de IOAW en de IOAZ. De nieuwe verplichtingen uit de Participatiewet (de zgn. geüniformeerde verplichtingen zijn niet opgenomen in de IOAW en IOAZ). Toch is er voor gekozen deze verplichtingen, met de bijbehorende maatregelen ook in deze verordening op te nemen. Ook van de betrokkene die een uitkering ontvangt in het kader van deze wetten wordt verwacht dat hij er alles aan doet om weer aan het werk te gaan.

De maatregelen zijn bedoeld om te zorgen dat uitkeringsgerechtigden zich aan de plichten houden die bij de uitkering horen.

Het college moet rekening houden met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde of een gezin voordat zij een maatregel oplegt. Het college houdt rekening met alle omstandigheden, mogelijkheden en financiën van een uitkeringsgerechtigde. Zij probeert zo veel mogelijk een uitkeringsgerechtigde zijn verhaal te laten doen. Het opleggen van een maatregel is dus maatwerk. Dat betekent ook dat de regels die in de maatregelenverordening staan niet zonder meer vaststaan. Ze geven een richting aan. Een maatregel kan hoger of lager uitvallen, afhankelijk van de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde. Als iemand bijvoorbeeld een bepaald gedrag niet verweten kan worden, kan er geen maatregel opgelegd worden.

Het woord ‘maatregel’

Het verlagen of verhogen van de uitkering is afhankelijk van de mate waarin iemand de regels niet nakomt. Aan het recht op bijstand is de plicht verbonden om de regels te volgen.In de maatregelenverordening spreekt de Raad van ‘het opleggen van een maatregel’, als een uitkeringsgerechtigde niet aan de verplichtingen voldoet. Met de maatregel wil de Raad dat verkeerde gedrag corrigeren.

Zodra het college besluit een maatregel op te leggen, gebeurt dit doorgaans direct. Soms legt het college met terugwerkende kracht een maatregel op. Dat gebeurt als iemand bijvoorbeeld geen uitkering meer ontvangt of wanneer de bijstand al is uitbetaald.

Het opleggen van een maatregel is niet zomaar een bevoegdheid van het college. De wet verplicht het college een maatregel op te leggen bij het schenden van de verplichtingen.

Relatie met re-integratieverordening

Zonder rechten geen plichten, en andersom. De gemeenteraad heeft regels voor het recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling vastgesteld in een verordening: de re-integratie-verordening. Het vaststellen van een re-integratieverordening is een formele eis in de wet. Die schrijft de wet voor. Ondersteuning bij arbeidsinschakeling is alle hulp die het college kan bieden om weer aan het werk te kunnen.

Categorieën van onvoldoende meewerken aan werk krijgen

Om te bepalen welke maatregel het college oplegt, wordt de uitkeringsgerechtigde in een categorie ingedeeld. Daarvoor kijkt het college naar in hoeverre een uitkeringsgerechtigde of een gezinslid niet aan het werk gaat; dat heet maatregelwaardig gedrag. Er zijn drie categorieën, en de maatregel die aan iemand wordt opgelegd, hangt af van in welke categorie zijn gedrag past.

De categorieën lopen op naar zwaarte. Gedrag in categorie 1 leidt tot een minder zware maatregel dan gedrag in categorie 3.

Categorie 1 Deze categorie omvat de minder zware schendingen van de verplichtingen.

Categorie 2 Dit betreft de zware schendingen van de verplichtingen, met namen het niet behouden, verkrijgen of verspelen van werk. Ook het geheel niet meewerken wordt gerekend tot deze categorie.

Categorie 3 Deze categorie bestaat niet in de Participatiewet. Het gaat hier om het kwijtraken van algemeen geaccepteerde arbeid door gedrag dat staat in artikel 678 van het Burgerlijk Wetboek. Het gaat hier om gedrag dat direct leidt tot ontslag, zoals diefstal, dronkenschap, belediging of bedreiging van de werkgever, een collega of een cliënt etc.

Tot deze categorie hoort ook het op eigen verzoek, zonder geldige reden opzeggen van de arbeidsovereenkomst.

Herhaling van maatregelwaardig gedrag

In deze verordening staan regels voor herhaaldelijk ‘maatregelwaardig gedrag’. Het kan gebeuren dat het gedrag van een uitkeringsgerechtigde niet verandert nadat het college hem een maatregel heeft opgelegd voor zijn gedrag. De klant herhaalt zijn gedrag. Dit heet recidive. Is er binnen twaalf maanden sprake van recidive? Dan kan het college de maatregel verhogen.

Misdragingen

In deze verordening staat slechts een minimum maatregel voor klanten die zich ernstig misdragen tegenover medewerkers van de gemeente. De reden hiervoor is dat het om uiteenlopende soorten gedrag kan gaan. Daarnaast is de oorzaak van dergelijk slecht gedrag belangrijk, dat kan bijvoorbeeld frustratie zijn. Maar iemand kan ook proberen met zijn gedrag te krijgen wat hij wil, bijvoorbeeld geld, of een uitkering. De maatregel moet daarom persoonlijk worden bepaald. In uiterste gevallen kan het een klant direct worden verboden om in een gemeentelijk gebouw te komen.

Handhavingsbeleid

In deze verordening staat een apart artikel over hoe de gemeenteraad ervoor kan zorgen dat het beleid in deze verordening uitgevoerd wordt. Dit heet handhavingsbeleid. In de wet staat dat de gemeenteraad haar handhavingsbeleid in een verordening moet regelen. De gemeenteraad van Delft heeft dat gedaan in deze maatregelenverordening.

Slotbepaling

Tot slot staan er in deze verordening speciale bevoegdheden. Dat zijn speciale rechten die alleen het college heeft. Zo kan het college maatregelen opleggen die niet in deze verordening staan.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsomschrijving

In deze verordening staan allerlei begrippen. De betekenis van deze woorden komt overeen met de woorden die in de wet of in eerdere verordeningen staan.

Een maatregel is feitelijk het tijdelijk verlagen van de uitkering (grondslag). Het weigeren van een uitkering is in principe geen maatregel. De IOAW en IOAZ schrijven een aantal situaties voor waarin een uitkering wordt geweigerd. Hoewel geen maatregel, is dit voor de volledigheid toch opgenomen in deze verordening.

Een ander verschil met de Participatiewet is dat de bijstand gebaseerd is op een netto bedrag (de uitkeringsnorm). De IOAW- en IOAZ- uitkeringen zijn gebaseerd op een bruto bedrag (de grondslag). Toch is het bedrag dat de betrokkene uiteindelijk ontvangt gelijk. Ook een maatregel zal tot een zelfde netto resultaat leiden.

Artikel 2: Het opleggen van een maatregel

De gemeente kan alleen een maatregel opleggen als een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen niet nakomt. Dat zijn de afspraken die in de wet en in de re-integratie-verordening staan waaraan een uitkeringsgerechtigde zich moet houden. In dit artikel staat op basis van welke artikelen in de IOAW of IOAZ de gemeente een maatregel kan opleggen.

Artikel 3: De maatregel opleggen en berekenen

Een uitkeringsgerechtigde krijgt als maatregel altijd een percentage van de uitkering (de grondslag) als korting op de uitkering. Deze korting geldt gedurende een bepaalde vastgestelde periode.

De gemeente legt niet zomaar een maatregel op. De uitkeringsgerechtigde moet daarvoor de spelregels die gelden voor het ontvangen van een uitkering overtreden. Daarbij geldt hoe erger de overtreding en hoe meer dat de uitkeringsgerechtigde kan worden verweten, hoe zwaarder de maatregel. De gemeente houdt daarbij wel rekening met alle feiten en omstandigheden.

Een maatregel wordt opgelegd als korting op de uitkering. Deze korting is gebaseerd op een bepaald percentage. De korting wordt, tenzij dit anders is bepaald, opgelegd voor een periode van 1 maand.

Doorgaans legt het college een maatregel op in de toekomst, namelijk nadat het besluit is genomen om een maatregel op te leggen. Kan dat niet, bijvoorbeeld doordat een uitkeringsgerechtigde zijn uitkering al heeft ontvangen of geen uitkering meer ontvangt? Dan kan het college een maatregel ook met terugwerkende kracht opleggen, dus in het verleden.

Artikel 4: Het besluit tot het opleggen van een maatregel

De gemeente informeert een uitkeringsgerechtigde per brief over het besluit van de maatregel. In dit artikel staat wat er in dat besluit moet staan.

Is de uitkeringsgerechtigde het niet eens met de maatregel dan kan hij bezwaar maken. Een onafhankelijke commissie bekijkt het besluit nogmaals. De commissie adviseert vervolgens het college, dat dan opnieuw een besluit neemt. Is de uitkeringsgerechtigde het hier ook niet mee eens, dan kan hij in beroep gaan bij de rechtbank.

Het college moet de uitkeringsgerechtigde altijd informeren over een besluit. Deze eisen staan in de Algemene bestuursrecht (Awb). Zij moet het besluit ook altijd toelichten en uitleggen aan de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 5: Het horen van de belanghebbende

De gemeente zal een uitkeringsgerechtigde eerst horen voordat hij of zij een maatregel krijgt. ‘Horen’ betekent dat de gemeente een uitkeringsgerechtigde uitnodigt zijn of haar kant van het verhaal te vertellen. Op zo’n moment kan de gemeente alle kanten van het verhalen laten meewegen in de beslissing. Dit is te lezen in het eerste lid.

Indien de uitkeringsgerechtigde niet ingaat op deze uitnodiging dan zal het college een besluit nemen op basis van hetgeen bij haar bekend is.

In het tweede lid staat dat in welke gevallen de gemeente ervoor kan kiezen om iemand niet te horen. De uitzonderingen onder a en b staan ook in de Awb. Vaak zijn er meer redenen om iemand niet te horen. Dan gaat het vaak om niet verschijnen op een oproep.

Artikel 6: Maatregel toch niet opleggen

De gemeente kan ervoor kiezen geen maatregel op te leggen als de gemeente een uitkeringsgerechtigde echt niets kan verwijten. Een andere reden om geen maatregel op te leggen, is als het gedrag te lang geleden heeft plaatsgevonden (dat noemt de gemeente: ‘verjaring’).

De gemeente zal geen maatregel opleggen wanneer er ‘dringende redenen’ zijn. Wat dat betekent, hangt van de situatie af.

Het college laat de uitkeringsgerechtigde per brief weten dat hij geen maatregel krijgt als er sprake is van dringende redenen. Dat is belangrijk, als de uitkeringsgerechtigde het gedrag herhaalt dat aanleiding gaf tot het overwegen van de maatregel (recidive).

Artikel 7: De wijze van het opleggen van een maatregel

De gemeente legt een maatregel op door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan op twee manieren:

  • 1.

    door middel van verlaging van de uitkering van de eerstvolgende maand(en).

2. met terugwerkende kracht, door middel van het opnieuw bekijken van de uitkering;

Het verlagen van de uitkering in de toekomst is de gemakkelijkste manier. Dat werkt alleen als de gemeente de uitkering over (dat deel van) die maand nog heeft betaald. Dan hoeft de gemeente de uitkering namelijk niet opnieuw te bekijken. Bovendien hoeft de gemeente het te veel betaalde bedrag niet terug te eisen.

Het college legt een maatregel zo snel mogelijk op (‘lik op stuk’). De uitkeringsgerechtigde krijgt dan ook zo snel mogelijk na het verwijtbare gedrag bericht van het college.

Is de uitkering al betaald? Dan zou de gemeente de uitkering over een deel van de maand opnieuw moeten bekijken. Dat is heel omslachtig. De gemeente lost dit anders op. Door de maatregel op te leggen met ingang van de eerste van de volgende kalendermaand.

De maatregel moet wel effectief zijn (‘lik op stuk’). Daarvoor is het nodig dat de gemeente een maatregel snel nadat het gedrag plaatsvond, oplegt.

Soms bemerkt de gemeente maatregelwaardig gedrag pas op nadat de uitkering als gestopt is. Soms heeft de gemeente het recht op uitkering ingetrokken. In het tweede lid staat dat de gemeente achteraf alsnog een maatregel kan opleggen.

Soms is er al bij de uitkeringsaanvraag of op het moment van de uitkeringsaanvraag al sprake van maatregelwaardig gedrag. Os dit het geval, dan kan al direct bij de aanvang van de uitkering een maatregel worden opgelegd. Dat staat in het derde lid.

In het vierde lid staat het volgende. Heeft de gemeente een maatregel opgelegd? En kan zij deze niet innen omdat een uitkeringsgerechtigde geen uitkering meer heeft? De gemeente kan dan besluiten de maatregel alsnog op te leggen als een uitkeringsgerechtigde binnen één jaar opnieuw een uitkering ontvangt. Een uitkeringsgerechtigde ontvangt in deze gevallen een brief waarin dit staat. De gemeente neemt het werkelijke besluit pas als een uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk weer een beroep doet op een uitkering.

In het vijfde lid staat een bijzondere situatie. Namelijk als een uitkeringsgerechtigde een klein bedrag aan uitkering ontvangt. Bijvoorbeeld, als aanvulling op andere inkomsten zoals loon uit deeltijdarbeid De gemeente kan er dan voor kiezen om de maatregel over meerdere maanden te verdelen. Hiermee voorkomt de gemeente rechtsongelijkheid.

Artikel 8: Samenloop van gedragingen

Een uitkeringsgerechtigde kan zich op min of meer op hetzelfde moment op meerdere manieren misdragen. De regeling voor samenloop geldt dan.

Overtreedt een uitkeringsgerechtigde meerdere regels tegelijk? Dan geldt het gedrag waarvoor de zwaarste maatregel geldt.

Wanneer een echtpaar - dus allebei - verschillende regels overtreedt door verwijtbaar gedrag, dan geldt ook dan de zwaarste maatregel. Het echtpaar krijgt dus samen een maatregel en niet apart.

Hoofdstuk 2: Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9: indeling in categorieën

Werkt een uitkeringsgerechtigde niet of niet genoeg mee aan (weer) aan het werk gaan of blijven? Het (maatregelwaardig)gedrag dat daarbij hoort deelt de gemeente in 3 categorieën in. De ernst van het maatregelwaardig gedrag bepaalt in welke categorie een uitkeringsgerechtigde valt. Hoe meer het gedrag echt concreet bijdraagt aan het niet (weer) aan het werk gaan of blijven, hoe zwaarder de categorie.

Bij het opleggen van verplichtingen/maatregelen houdt de gemeente zoveel mogelijk rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde.

Categorie 1

De eerste categorie omvat verschillende verplichtingen waaraan een uitkeringsgerechtigde moet voldoen.

Indien nodig voor de uitvoering van deze wet kan het college vragen zich te identificeren met een ID-bewijs, paspoort etc. Doet de betrokkene dit niet, dan is er sprake van maatregelwaardig gedrag.

Een formele, officiële verplichting voor uitkeringsgerechtigden is om zich in te schrijven als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf. Ook om de inschrijving op tijd te verlengen.

In het kader van de re-integratie is het belangrijk dat de gemeente weet of iemand ziek is. Daarvoor heeft de gemeente regels opgesteld die aan iedereen kenbaar worden gemaakt. Een uitkeringsgerechtigde moet zich houden aan de regels over ziek- en betermelding. De belanghebbende moet ook meewerken aan onderzoeken naar de mogelijkheden om (weer) aan het werk te gaan. Een uitkeringsgerechtigde mag zich niet ten onrechte ziekmelden. Hij moet ook meewerken aan een controle van de ziekmelding.

De uitkeringsgerechtigde moet in zijn gedrag laten blijken voldoende te doen om weer aan het werk te gaan of het onvoldoende meewerken aan alle voorzieningen die het college aanbiedt om de kansen te vergroten om weer aan het werk te gaan.

Voorbeelden van zich niet voldoende inspannen zijn: negatief gedrag tijdens sollicitaties en onvoldoende meewerken aan de afspraken uit de re-integratieovereenkomst. Of het niet actief zijn of blijven op de arbeidsmarkt.

Onder deze categorie vallen nog enkele bijzondere verwijtbare soorten gedrag, zoals:

  • 1.

    Het niet voor gezien ondertekenen van een Plan van Aanpak; een re-integratieovereenkomst, een trajectplan of andere of schrift vastgelegde afspraken in het kader van de re-integratie. Niet ondertekenen, kan voor vertraging zorgen van het (weer) aan het werk gaan.

  • 2.

    Het niet of onvoldoende meewerken van een uitkeringsgerechtigden aan de opleiding die volgen volgens zijn of haar trajectplan.

Ook het onvoldoende meewerken aan door het college aangeboden voorzieningen, zoals sociale activering. Sociale activering is het doen van maatschappelijk nuttige activiteiten, bijvoorbeeld: vrijwilligerswerk. Deze activiteiten zijn altijd gericht op het (weer) aan het werk gaan. Het draait om weer zelfstandig meedoen in de maatschappij. Voor sommige uitkeringsgerechtigden is werk nog niet haalbaar maar sociale activering wel. Ook het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling, of het volgen van een bepaalde scholing hoort hiertoe.

Uitkeringsgerechtigden moeten regelmatig (op tijd) op een afspraak komen. Bijvoorbeeld om te zien of een uitkering nog juist wordt verstrekt. Of bijvoorbeeld om te zien of een uitkeringsgerechtigde genoeg doet om (weer) aan het werk te gaan. Uitkeringsgerechtigden moeten op deze afspraken verschijnen. Dit geldt voor alle afspraken of oproepen die de gemeente en haar partners doen voor het uitvoeren van deze wet. Komt een uitkeringsgerechtigde niet op een afspraak dan is dit maatregelwaardig gedrag dat valt onder categorie 1.

Dit geldt ook voor afspraken die het college maakt met een cliënt om op een bepaald moment contact op te nemen met de gemeente. Dit kan mondeling aan de balie, maar ook schriftelijk of telefonisch. Ook dit soort gevallen wordt aangemerkt als een vorm van het niet nakomen van afspraken. Het verwijtbaar niet nakomen van dit soort afspraken wordt gezien als maatregelwaardig gedrag binnen categorie 1.

Bij de aanvraag om een uitkering werk de gemeente met een inspanningsperiode van 4 weken. Gedurende deze inspanningsperiode, direct na de aanvraag wordt de aanvrager enkele specifieke verplichtingen opgelegd. Deze verplichtingen zijn afgestemd op de individuele omstandigheden en de mogelijkheden van de aanvrager. De verplichtingen zijn gericht op een zo snel mogelijke werkaanvaarding en/of het vergroten van de mogelijkheden tot participatie. Immers, vanaf het moment dat een belanghebbende zich heeft gemeld om een uitkering aan te vragen zijn direct alle verplichtingen op hem van toepassing.

De verplichtingen legt het college (in samenspraak met de belanghebbende) vast in een overeenkomst die door beide partijen (ten minste voor gezien) wordt ondertekend. Deze overeenkomst is een eerste re-integratieovereenkomst. De verplichtingen die worden opgelegd zijn een onderdeel van de in de wet opgenomen meewerkingsplicht en de re-integratieplicht.

Het onvoldoende nakomen van deze verplichtingen wordt gerekend tot deze eerste categorie.

Ook het onvoldoende of onbehoorlijk meewerken aan de door het college opgedragen tegenprestatie wordt gerekend tot de eerste categorie.

Categorie 2

Tot de vierde categorie worden gedragingen gerekend die bestaan uit het geheel niet meewerken aan bepaalde verplichtingen. Daartoe behoren onder andere het niet behouden van betaald werk; het geheel niet meewerken aan een re-integratietraject, inclusief de sociale activering of het weigeren van de in het kader van de tegenprestatie opgedragen werkzaamheden uit te voeren.

Ook als belanghebbenden geheel niet meewerken aan de verplichtingen die worden opgelegd in het kader van de inspanningsperiode, wordt een maatregel opgelegd van de vierde categorie.

Tot deze tweede categorie horen ook de nieuwe verplichtingen die met ingang van 1-1-2015 in de Participatiewet zijn opgenomen. Deze verplichtingen staan bekend als de geüniformeerde verplichtingen. Voorbeelden hiervan zijn:

  • 1.

    Het accepteren van 3 uur reistijd per dag als dit noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling;

  • 2.

    Bereid zijn te verhuizen naar een andere gemeente als dit nodig is voor de arbeidsinschakeling;

  • 3.

    Het ingeschreven staan bij een uitzendbureau;

  • 4.

    Het verkrijgen van werk niet laten belemmeren door kleding, houding en gedrag

  • 5.

    Het behouden van kennis en vaardigheden.

Categorie 3

Het kwijtraken/niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Hier gaat om handelingen die staan in artikel 678 van boek 7 van het Burgerlijk wetboek. In dit artikel staan situaties direct aanleiding geven tot ontslag, zoals: diefstal, dronkenschap, belediging of bedreiging van de werkgever, een college of een klant, en dergelijke.

Tot deze categorie hoort ook het zonder goede reden, op eigen verzoek van de uitkeringsgerechtigde, opzeggen van de arbeidsovereenkomst.

Artikel 10: De hoogte en de duur van de maatregel

Eerste lid

In dit lid staan de standaardmaatregelen voor de 3 categorieën die hierboven staan. De standaardmaatregelen gelden voor het niet of onvoldoende meewerken aan het (weer) aan het werk gaan. Bij het uitvoeren van de IOAW en IOAZ sluit de gemeente zoveel mogelijk aan bij het huidige, goed werkende maatregelenbeleid van de Participatiewet. De percentages waarmee de gemeente de uitkering verlaagt, leidt de gemeente af van de maatregelenverordening Participatiewet.

Er is wel een verschil. Binnen deze IOAW en IOAZ verordening is er een derde categorie toegevoegd. Dat zijn namelijk situaties waarin een uitkeringsgerechtigde door ernstig gedrag zijn werk verliest of niet krijgt. In deze situaties weigert de gemeente de uitkering tot de hoogte van het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde verdiende, dan wel zou kunnen verdienen.

Dit betekent niet dat een uitkeringsgerechtigde helemaal geen inkomen heeft. In deze gevallen kan een uitkeringsgerechtigde voor dit deel van de uitkering een beroep kunnen doen op de (minder gunstige) Participatiewet. Daarbij bekijkt de gemeente of zij een maatregel kan opleggen op basis van de maatregelenverordening Participatiewet.

Tweede lid

Herhaalt een uitkeringsgerechtigde het verwijtbare gedrag binnen een jaar? Dan wordt de maatregel verzwaard.

De eerste keer dat een uitkeringsgerechtigde verwijtbaar gedrag laat zien waarvoor hij of zij een maatregel krijgt, noemt de gemeente: de ‘eerste verwijtbare gedraging’. Ook als de gemeente de maatregel niet heeft uitgevoerd is het de eerste verwijtbare gedraging. De duur van een jaar gaat in op het moment waarop een uitkeringsgerechtigde het schriftelijke besluit van de gemeente ontvangt. In deze brief staat dat de datum waarop de maatregel ingaat.

Ook bij recidive beoordeelt de gemeente hoe ernstig de overtreding is, hoe verwijtbaar iemand is en de persoonlijke omstandigheden.

Artikel 11: Inburgeringsplicht

Om rechtsongelijkheid te voorkomen wordt met deze verordening de op te leggen maatregel bij het niet nakomen van afspraken over de inburgering net zo hoog als de boete bij mensen die inburgeringsplichtig zijn, maar geen uitkering ontvangen. De maatregel is in dit geval geen percentage van de uitkering, maar een vast bedrag. De hoogte van de boete regelt de gemeente in een lokale verordening Wet inburgering.

Hoofdstuk 3: Zeer ernstige misdragingen

Artikel 12: Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

De gemeente verstaat onder ‘zeer ernstige misdragingen’ diverse soorten agressief gedrag. Het moet altijd gaan om verwijtbaar, opzettelijk gedrag. En ook van gedrag dat normaal gesproken als onacceptabel gezien wordt.

De gemeente kan een maatregel opleggen als er een verband is tussen het ernstige gedrag en eventuele belemmering bij het uitvoeren van de IOAW en de IOAZ. Daarom staat er in dit artikel dat het zeer ernstige gedrag rechtstreeks verband moeten houden met de uitvoering van de IOAW en de IOAZ.

Dit betekent dat (zeer) agressief gedrag tegenover bestuurders en medewerkers van de gemeente, aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel (zie ook art. 20, tweede lid van de IOAW en/of IOAZ).

Een verschil met de Participatiewet is dat deze bepaling niet geldt voor dergelijk gedrag tegenover een medewerker van een andere organisatie. Bijvoorbeeld een organisatie die in opdracht van de gemeente bezig is met uitvoering van de IOAW of IOAZ (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf).

Stelt de gemeente een maatregel vast wanneer een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen? Dan moet de gemeente daarbij de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde meenemen.

Als het gaat om het vaststellen van de ernst van het gedrag, dan zijn er verschillende soorten agressief gedrag. Ze staan hieronder en lopen op in ernst, gedrag onder 1. is minder ernstiger dan gedrag onder 2. bijvoorbeeld.

1. verbaal geweld (schelden);

2. discriminatie;

3. intimidatie (uitoefenen van psychische druk, dreigen);

4. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen, kapot maken van spullen);

5. mensgericht fysiek geweld (slaan, schoppen);

6. combinatie van deze agressievormen.

Om te zien hoe verwijtbaar het gedrag is, kijkt de gemeente naar de omstandigheden op het moment van het gedrag.

Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Instrumenteel geweld is wanneer een uitkeringsgerechtigde het geweld/gedrag met opzet gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld voor een uitkering). Frustratieagressie is geweld dat een uitkeringsgerechtigde gebruikt door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke. De mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld is groter is dan bij frustratiegeweld.

Het opleggen van een maatregel staat helemaal los van het doen van aangifte bij de politie. De gemeente legt een maatregel op. En de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, kan aangifte doen bij de politie.

Het opleggen van een maatregel in deze situaties kan samengaan met het opleggen van een toegangsverbod op gemeentelijke gebouwen.

Tweede en derde lid

In lid twee en drie staat welke maatregel een uitkeringsgerechtigde krijgt wanneer hij of zij binnen 12 maanden zich opnieuw ernstig misdraagt.

Hoofdstuk 4: Handhavingsbeleid

Artikel 13: Handhavingsbeleid

In artikel 35, eerste lid onder c van de IOAW en IOAZ staat dat de gemeente verplicht is om bij verordening regels vast te stellen om te voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde ten onrechte bijstand ontvangt. Dit kan met een aparte verordening. De gemeente Delft kiest ervoor om deze regels op te nemen in deze verordening, omdat er ook al over maatregelen bij fraude wordt gesproken.

In de verordening staat ook dat bij fraude de gemeente het totale benadelingsbedrag opeist van een uitkeringsgerechtigde.

Het vierde en vijfde lid gaan over eventueel nieuw beleid en regels. In de toekomst kan de gemeente bij fraudevorderingen rente en kosten berekenen. Een fraudevordering is geld dat een uitkeringsgerechtigde moet terugbetalen omdat hij of zij ten onrechte bijstand heeft ontvangen doordat hij of zij informatie heeft verzwegen.

De gemeente zal hiervoor later regels opstellen.

Hoofdstuk 5: De slotbepalingen

Artikel 14: Bevoegdheden college

In dit artikel staat nog een bijzondere bevoegdheid van de gemeente. Bij uitzondering kan de gemeente een individueel besluit nemen. Dat kan in situaties die niet in deze verordening staan.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het is mogelijk dat het toepassen van deze verordening zeer ongewenste gevolgen heeft. Dit artikel regelt dat het college in bijzondere gevallen kan besluiten om ten gunste van de betrokkene af te wijken van deze verordening. Wat deze bijzondere gevallen is niet te omschrijven.

Artikel 16: Overgangsrecht

In dit artikel staat het overgangsrecht. Deze nieuwe verordening is op een aantal punten ‘strenger’ is dan de verordening. Daarom moet de gemeente goed bekijken welke regel van toepassing is. Bovendien moet de gemeente verwarring proberen te voorkomen. Het moment van verwijtbaar gedrag is belangrijk.

Bepalend bij de vraag welke regels van toepassing zijn, is het moment van het maatregelwaardig gedrag.

Vindt het maatregelwaardig gedrag plaats alleen op en/of nadat deze nieuwe verordening ingaat? Dan geldt, voor het eerste besluit (waarbij de gemeente de maatregel oplegt) en voor een eventueel bezwaarschrift dat een uitkeringsgerechtigde hier tegen indient en de beslissing hierover, deze nieuwe verordening.

Het is duidelijk dat het eerste besluit en de beslissing op het bezwaarschrift alleen maar kunnen dateren vanaf het ingaan van deze verordening. Het maatregelwaardig gedrag vindt dan plaats op en/ of na het ingaan van deze nieuwe verordening.

Andersom: Vond het verwijtbare gedraging plaats voor het ingaan van deze nieuwe verordening? Dan geldt de oude regeling.

Begon het maatregelwaardige gedrag voor het ingaan van deze nieuwe verordening? En duurt het nog voort vanaf het moment dat deze nieuwe verordening inging? Dan geldt voor het eerste besluit en voor een beslissing op bezwaar, dat de gemeente deze toetst aan deze nieuwe verordening.

Artikel 16 en 17: Inwerkingtreding en citeertitel

Deze artikelen hebben geen verdere toelichting nodig.