Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 2016

Geldend van 21-01-2016 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 2016

De raad van de gemeente Delft;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 september 2015;

gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

gezien het advies van de commissie Economie, Financiën en Bestuur;

b e s l u i t

vast te stellen de

Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 2016(Verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2016).

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1. Onder de naam 'onroerendezaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • b.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

  • 3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

  • 2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

    • b.

      glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

    • c.

      onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • d.

      één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

    • e.

      natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    • f.

      openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    • g.

      waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • h.

      werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • i.

      werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.

    • j.

      straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

    • k.

      plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • l.

      begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

    • m.

      het ongebouwde eigendom van onroerende zaken die bestemd zijn voor recreatieve doeleinden.

  • 2. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Tarieven

De onroerendezaakbelastingen worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Tijdstip van betaling en betaling in termijnen

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet moeten de onroerendezaakbelastingen worden betaald binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 5.000,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in maximaal 10 termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijn telkens een maand later.

  • 3.

    Het minimum termijnbedrag bij automatische incasso bedraagt € 15,00.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 Niet opleggen van aanslagen

  • 1.

    Belastingaanslagen van minder dan € 5,00 worden niet opgelegd.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 9 Nadere regels door het college van B&W

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerendezaakbelastingen.

Artikel 10 Citeertitel

1.Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2016'.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1.

    De Verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2015, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 5 november 2015.
mr. drs. G.A.A. Verkerk,burgemeester.
drs. R.G.R. Jeene,griffier.

Tarieventabel Onroerendezaakbelastingen Delft 2016

Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.

Het percentage bedraagt

  • a.

    voor de gebruikersbelasting niet-woningen 0,23580;

  • b.

    bij de eigenarenbelasting

1° voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,15500%;

2° voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,29442%.

Behoort bij en maakt deel uit van het raadsbesluit van 5 november 2015 tot vaststelling van de verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2016.

Toelichting

op de Verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2016.

Tarieven

In de Programmabegroting 2016 is als totale opbrengst ozb een bedrag van € 26.131.000 geraamd.

In deze voorstellen is de ophoging van de opbrengst uit de Programmabegroting 2015 overgenomen, in samenhang met de overige woonlastencomponenten en de voorstellen uit de nieuwe bezuinigingsopgave 2016. De stijging van de totale opbrengst ten opzichte van de opbrengst 2015 bedraagt 9,8%.

De geraamde opbrengst komt tot stand door de ophoging van de geraamde opbrengst uit de PB 2015 met het consumentenprijsindexcijfer (CPI), mutaties uit de PB 2015 en volgend en de meeropbrengst van het nieuwe areaal voor de ozb. Door deze opbrengstraming af te zetten tegen de door de RBG geprognosticeerde WOZ waarden worden de tarieven berekend.

Als gevolg van reeds afgesproken taakstellingen en voorstellen voor nieuwe bezuinigingen moet voor 2016 e.v. rekening worden gehouden met de volgende mutaties in de ozb opbrengst:

• Bij de PB 2015 was vanwege mutaties bij Riolering en Reiniging voorzien in een stijging van de ozb opbrengst van € 700.000, bestaande uit:

• als gevolg van taakstellingen in het bestaande bezuinigingsprogramma dalen in 2016 de kosten en opbrengsten uit tarieven in het gesloten circuit van Riolering (€ 400.000). Hier staat een stijging van de OZB met dezelfde bedragen tegenover (+1,7%);

• echter vanwege het vervallen van een geplande bezuiniging van 300.000 euro op het gesloten circuit van Reiniging is een stijging van de opbrengst ozb met eenzelfde bedrag vervallen

• om tijdelijk ruimte te maken voor flankerend beleid wordt vanaf 2016 de opbrengst uit het tarief van de OZB met € 250.000 extra opgehoogd (+ 1%). Dit budget is benodigd om de uitstroom van personeel als gevolg van nieuwe bezuinigingen mogelijk te maken.

• De opbrengst van het collegevoorstel ten bedrage van € 1.400.000 voor de nieuwe bezuinigingsopgave 2016 in de Programmabegroting. De opbrengst van het nieuw areaal is in deze variant bestemd voor de bezuinigingsopgave 2016.

De OZB verhoging vanwege de nieuwe bezuinigingsopgave is een tijdelijke maatregel. Als Delft financieel weer gezond is wordt teruggegaan naar het lastenniveau van 2014. Naar verwachting is dit binnen 10 jaar.

Om de geraamde opbrengst te kunnen realiseren is het gebruikelijk bij de tariefstelling rekening te houden met een extra opslag voor de, op ervaringscijfers gebaseerde non-realisatie door oninbaarheid, leegstand en vermindering na bezwaar. Deze bedraagt bijna 7 ton. Voor 2016 is de voorziening voor leegstand bij niet-woningen bijgesteld van 3% naar 7,5%.

De geraamde opbrengst heeft betrekking op het bestaande areaal aan WOZ objecten. Met de RBG is afgesproken dat voor 2016 naast de prognose op de waardeontwikkeling bij het bestaand areaal ook een opgave wordt gedaan van de waarde van het nieuw areaal. Hieruit ontstaat een meeropbrengst die is begroot als ozb opbrengst en waarvan een deel wordt betrokken bij de bezuinigingsopgave. Vooruitlopend hierop is v.w.b. de ontwikkeling Spoorzone vanaf 2017 al rekening gehouden met een areaaluitbreiding in het meerjarenbeeld.

Op het ozb tarief voor niet-woningen (gebruik en eigenaar) geldt een toeslag ten gunste van het Ondernemersfonds. Het beheer van dit fonds ligt bij de ondernemers. Een evaluatie van het Ondernemersfonds heeft plaatsgevonden in het najaar van 2013. Naar aanleiding hiervan is de looptijd van het Ondernemersfonds met zes jaar verlengd.

Over de waardeontwikkeling van alle onroerende zaken geeft de RBG jaarlijks tweemaal een prognose, in juli en in november. Daarbij geeft de RBG tevens een opgave van de waarde van het over het afgelopen jaar ontwikkelde nieuw areaal. De tarieven worden bepaald als uitkomst van de geschatte totale waarden op de wettelijke peildatum en de gewenste opbrengst.

De tarieven voor 2016 worden in een later stadium nog gecorrigeerd voor de waardeontwikkeling van onroerende zaken tussen 1-1-2014 en 1-1-2015.