Algemene Nadeelcompensatieverordening Delft inclusief de toelichting op deze verordening

Geldend van 12-07-2010 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Algemene Nadeelcompensatieverordening Delft inclusief de toelichting op deze verordening

De raad der gemeente Delft;

gelezen het voorstel van het college van 13 januari 2004;

Gelet op het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 149 van de Gemeentewet,

Overwegende:

  • -

    dat als gevolg van besluiten of handelingen verricht door (namens of vanwege) een bestuursorgaan van de gemeente Delft natuurlijke of rechtspersonen in vergelijking met andere tot diezelfde groep behorende personen onevenredige schade kunnen ondervinden die redelijkerwijs niet of niet geheel te hunner laste behoort te blijven;

  • -

    dat dit mogelijke nadeel niet in alle gevallen op basis van bestaande wettelijke regelingen voor vergoeding van overheidswege in aanmerking komt;

  • -

    dat het daarom wenselijk is voorschriften vast te leggen met betrekking tot de inhoud, indiening en behandeling van verzoeken om vergoeding van schade welke het gevolg is van besluitvorming door of vanwege de gemeente Delft;

  • -

    dat op verzoek van belanghebbende(n) hierover een afzonderlijk besluit zal worden genomen (zuiver schadebesluit);

  • -

    dat het primaire schadeveroorzakende (kern)besluit en het zuivere schadebesluit afzonderlijke besluiten zijn die wat betreft hun rechtmatigheid niet van elkaar afhankelijk zijn.

b e s l u i t :

vast te stellen de navolgende Algemene Nadeelcompensatieverordening Delft inclusief de toelichting op deze verordening.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuursorgaan: burgemeester, het college en/of de gemeenteraad van de gemeente Delft;

  • b.

    besluiten of handelingen: rechtmatige besluiten of rechtmatige (feitelijke) handelingen verricht door of namens de gemeente Delft, door of namens een bestuursorgaan van de gemeente Delft;

  • c.

    het verzoek: een verzoek tot toekenning van nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 3;

  • d.

    de verzoeker: de natuurlijke of rechtspersoon die een verzoek tot nadeelcompensatie indient als bedoeld in artikel 3;

  • e.

    het nadeel: de schade die een direct gevolg is van besluiten of handelingen;

  • f.

    nadeelcompensatie: schadevergoeding voor onevenredige schade als omschreven in artikel 2;

  • g.

    de adviescommissie: de commissie als bedoeld in artikel 6.

Artikel 2 Het recht op nadeelcompensatie

  • 1. Het college kan, op verzoek van degene die nadeel heeft geleden als gevolg van rechtmatige besluiten of handelingen, welke schade tot gevolg hebben die een of meer natuurlijke of rechtspersonen in vergelijking met andere tot diezelfde groep behorende personen onevenredige zwaar treffen, schadevergoeding naar redelijkheid toekennen, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van verzoeker behoort te blijven en aan het overige in deze verordening gestelde is voldaan.

  • 2. Bij de nadeelcompensatie gaat het om de niet op een specifieke bepaling van een wet in formele zin berustende schadevergoeding in geld of in natura, door een bestuursorgaan toegekend of gewaarborgd, zulks ter zake van nadelen die ontstaan als gevolg van rechtmatig overheidshandelen.

  • 3. Geen vergoeding wordt toegekend voor zover een schadeverzoek op grond van een andere specifieke bepaling van een wet in formele zin in aanmerking komt (o.a. artikel 49 WRO).

  • 4. Geen vergoeding wordt toegekend voor schade die moet worden beschouwd als het gevolg van een normale maatschappelijke ontwikkeling of die behoort tot het normaal maatschappelijk risico van de verzoeker.

  • 5. Geen vergoeding wordt toegekend voor zover de schade moet worden toegerekend aan het eigen handelen of nalaten van de verzoeker.

  • 6. Geen vergoeding wordt toegekend voor zover een vergoeding uit andere hoofde voldoende is verzekerd.

  • 7. De compensatie van het nadeel vindt plaats in geld of, indien dat naar het oordeel van het college geschikter is, op andere wijze.

Artikel 2a Speciale regeling voor de Spoorzone

Indien een verzoek om nadeelcompensatie betrekking heeft op besluiten of handelingen die aantoonbaar verband houden met de uitvoering van het project Spoorzone Delft is deze verordening niet van toepassing.

Op een verzoek om nadeelcompensatie als genoemd in lid 1 is van toepassing de “Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999”, waarbij voor “de minister” moet worden gelezen: “het college”.

Het college kan zijn bevoegdheden betreffende de behandeling van verzoeken op grond van lid 2 die in de spoorse sfeer liggen mandateren aan de projectmanager Spoorzone Delft van ProRail.

Het college kan zijn bevoegdheid tot het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat met gebruikmaking van lid 3 is genomen mandateren aan de Directeur Projecten van ProRail.

Artikel 3 Het verzoek om nadeelcompensatie

  • 1. Het college stelt een Aanvraagformulier Nadeelcompensatie vast.

  • 2. Het verzoek om nadeelcompensatie dient zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is schriftelijk bij het college te worden ingediend door middel van indiening van een volledig ingevuld en ondertekend Aanvraagformulier Nadeelcompensatie.

  • 3. Voor het in behandeling nemen van een verzoek om nadeelcompensatie is verzoeker leges verschuldigd, voor zover de wet dit toelaat, overeenkomstig het bepaalde in de Legesverordening en de hierbij behorende tabel.

  • 4. Per aaneengesloten periode van twaalf maanden kan slechts eenmaal een verzoek om nadeelcompensatie over één besluit of handeling worden ingediend.

  • 5. De verzoeker verstrekt voorts de gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing op zijn verzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 6. Het college bevestigt de ontvangst van het verzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst daarvan. Bij de ontvangstbevestiging wordt de verzoeker in kennis gesteld van de te volgen procedure en de termijn waarbinnen een beslissing zal worden genomen.

  • 7. Indien naar het oordeel van het college niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het tweede, derde en vijfde lid van dit artikel, stelt zij de verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een termijn van vier weken na verzending van de brief waarin op het verzuim is gewezen.

Artikel 4 Vereenvoudigde behandeling van het verzoek

  • 1. Indien het verzoek niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 is ingediend of aangevuld neemt het college het verzoek niet in behandeling.

  • 2. Het college wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is danwel wijst het verzoek zonder nader onderzoek toe indien het naar zijn oordeel kennelijk gegrond is.

  • 3. Een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen, danwel wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen of wegens kennelijke gegrondheid toe te wijzen, wordt aan de verzoeker binnen acht weken na ontvangst van het verzoek danwel binnen vier weken nadat het verzoek is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken meegedeeld.

  • 4. Het college kan de in het vorige lid genoemde termijnen eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het college stelt de verzoeker van een dergelijke verlenging schriftelijk in kennis.

Artikel 5 De behandeling van het verzoek

  • 1. Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 4, wordt de aanvraag binnen acht weken nadat het verzoek is ontvangen danwel nadat het verzoek is aangevuld, toegezonden aan de adviescommissie met het verzoek het college van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing.

  • 2. De verzoeker wordt over het in behandeling nemen van zijn verzoek in kennis gesteld. Hierbij wordt de verzoeker geïnformeerd over de samenstelling van de adviescommissie die over zijn verzoek adviseert.

  • 3. In eenvoudige gevallen heeft de adviescommissie het recht om de zaak door één van de leden van de adviescommissie te doen behandelen en adviseren.

Artikel 6 De samenstelling van de adviescommissie.

  • 1. De adviescommissie is een vaste commissie, bestaande uit drie leden, onder wie één voorzitter. Voor elk van de leden, onder wie de voorzitter, alsmede voor de secretaris wordt een plaatsvervanger benoemd.

  • 2. De adviescommissie wordt ingesteld door het college. Haar leden en de secretaris worden door het college benoemd.

  • 3. De kosten, verbonden aan de werkzaamheden van de adviescommissie, komen voor rekening van de gemeente.

  • 4. Leden van de adviescommissie, alsmede de secretaris kunnen slechts worden benoemd wanneer van voldoende geschiktheid en onafhankelijkheid is gebleken.

  • 5. Leden van de adviescommissie kunnen door het college, ambtshalve of op verzoek, geheel of gedeeltelijk van hun taak worden ontheven wanneer op grond van feiten en omstandigheden de onafhankelijkheid als bedoeld in lid 4 van dit artikel, niet langer is gewaarborgd.

  • 6. Een verzoek om toepassing van het bepaalde in lid 5 van dit artikel kan door de verzoeker schriftelijk worden ingediend bij het college, uiterlijk binnen twee weken na verzending van de kennisgeving als bedoeld in artikel 5, lid 2. Het verzoek dient door de verzoeker te worden gemotiveerd.

  • 7. De leden van de adviescommissie, de secretaris en hun plaatsvervangers zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun uit hoofde van hun adviescommissiewerkzaamheden ter kennis komt. Een uitzondering hierop vormt het uitbrengen van het in artikel 9 lid 1 bedoelde rapport, de inhoud van dat rapport en het uitwisselen van informatie met derden als bedoeld in artikel 7, lid 4.

Artikel 7 Het onderzoek van de adviescommissie

  • 1. De adviescommissie stelt een onderzoek in naar:

    • a.

      de vraag of het nadeel een direct gevolg is van besluiten of handelingen;

    • b.

      de omvang van het nadeel;

    • c.

      de vraag of het nadeel redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven, in welk verband tevens wordt onderzocht of de verzoeker het risico van het nadeel (passief of actief) heeft aanvaard;

    • d.

      de vraag of de vergoeding van het nadeel niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

  • 2. Het college, alsook verzoeker stelt aan de adviescommissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak.

  • 3. De adviescommissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dit nodig acht.

  • 4. De adviescommissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Hieronder valt het recht om een externe deskundige in te schakelen voor de beoordeling van het verzoek.

Artikel 8 Mondelinge toelichting

  • 1. De adviescommissie stelt de verzoeker en het college binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek in de gelegenheid tijdens een hoorzitting een mondelinge toelichting te geven. De adcommissie verzendt de uitnodiging voor het geven van een mondelinge toelichting tenminste twee weken voor de datum waarop de toelichting wordt verlangd.

  • 2. De verzoeker en het college mogen zich bij hun mondelinge toelichting laten vertegenwoordigen en/of bijstaan door een gemachtigde. Meegekomen deskundigen worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.

  • 3. Van de mondelinge toelichtingen wordt door de secretaris een verslag gemaakt. Het verslag wordt aan de verzoeker en aan het college toegezonden.

Artikel 9 Het advies van de adviescommissie

  • 1. De adviescommissie brengt in de vorm van een gemotiveerd rapport aan het college advies uit over haar bevindingen. Wanneer zij daartoe aanleiding ziet, adviseert de adviescommissie over de voorstellen voor maatregelen en voorzieningen, waardoor het nadeel anders dan door een compensatie in geld kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

  • 2. Alvorens de adviescommissie haar definitieve advies aan het college opstelt, maakt zij een concept-advies. Dit concept-advies wordt uiterlijk binnen twaalf weken na de mondelinge toelichting als bedoeld in artikel 8 aan de verzoeker en aan het college gezonden.

  • 3. De in het tweede lid genoemde termijn kan eenmaal met ten hoogste zes weken worden verlengd. De adviescommissie deelt verzoeker en het college schriftelijk en gemotiveerd mee waarom de termijn wordt verlengd.

  • 4. De verzoeker en het college maken hun eventuele zienswijzen bij het concept-advies binnen zes weken na de datum van verzending daarvan schriftelijk aan de adviescommissie bekend.

  • 5. De adviescommissie zendt haar definitieve advies met verwerking van de zienswijzen binnen zes weken na het verstrijken van de in het vorige lid genoemde termijn toe aan de verzoeker en aan het college. Zij zendt dit advies samen met het verslag van de hoorzitting en de ingebrachte zienswijzen toe aan de verzoeker en het college.

  • 6. In haar advies geeft de adviescommissie de uitkomst weer van het onderzoek als bedoeld in artikel 7 lid 1. Tevens geeft de adviescommissie advies over de hoogte en de vorm van de toe te kennen nadeelcompensatie.

  • 7. In eenvoudige gevallen kan de adviescommissie met gezamenlijk goedvinden van partijen bepalen dat zij, in afwijking van de in deze verordening beschreven procedure, een verkorte behandeling zal toepassen.

Artikel 10 Overige vergoedingen

  • 1. Indien de nadeelcompensatie niet in geld maar op andere wijze wordt toegekend, mag de waarde van de compensatie niet hoger zijn dan het bedrag in geld waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken.

  • 2. Indien het college besluit tot het toekennen van nadeelcompensatie kan zij, gehoord de adviescommissie, aan de verzoeker die daarom tijdig heeft verzocht een bijdrage toekennen voor de door hem gemaakte deskundigenkosten, voor zover het inschakelen van deskundige bijstand redelijkerwijs noodzakelijk was en voor zover de gemaakte kosten redelijk zijn.

Artikel 11 De beslissing op het verzoek

  • 1. Het college beslist op het verzoek om nadeelcompensatie binnen zes weken nadat de adviescommissie het definitieve advies aan het college heeft toegezonden.

  • 2. Het besluit dient te worden gemotiveerd. Indien het college het advies van de adviescommissie volgt, kan ter motivering van het besluit worden volstaan met een verwijzing naar dit advies. indien de beslissing afwijkt van het advies dienen de redenen voor die afwijking in de motivering te worden vermeld.

  • 3. Het gemotiveerde besluit wordt onverwijld aan de verzoeker toegezonden.

  • 4. Het college kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal verlengen met ten hoogste zes weken. Het college deelt dit schriftelijk en gemotiveerd mee aan de verzoeker.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Indien te strikte toepassing van deze verordening leidt tot een beslissing die onmiskenbaar en in ernstige mate als onredelijk moet worden aangemerkt, kan het college, de adviescommissie gehoord, in uitzonderlijke gevallen van de bepalingen van deze verordening afwijken.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 februari 2004.

  • 2. Op deze datum wordt ingetrokken de Nadeelcompensatieverordening gemeente Delft 2001.

Artikel 14 Overgangs- en slotbepalingen

  • 1. Op schadeverzoeken ingediend voordat deze verordening in werking is getreden, is deze verordening niet van toepassing.

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als " Algemene Nadeelcompensatieverordening gemeente Delft ".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 januari 2004.

Bekendgemaakt: 1 februari 2004.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 24 juni 2010. Bekendgemaakt 4 juli 2010.

burgemeester

H.M.C.M. van Oorschot

griffier

R. de Groot

Toelichting

Algemene nadeelcompensatieverordening gemeente Delft

Algemene toelichting

Inleiding

De gemeente Delft is zich ervan bewust dat bij de feitelijke uitvoering van werkzaamheden in Delft voor derden financieel nadeel kan ontstaan dat redelijkerwijs niet of niet geheel te hunner laste dient te blijven. De schade die op deze wijze wordt geleden ten gevolge van rechtmatig handelen van de gemeente zal door de gemeente naar billijkheid worden vergoed, tenminste voor zover niet op een andere wijze in vergoeding van schade is voorzien.

Met het vaststellen van deze nadeelcompensatieregeling wordt beoogd een regeling in het leven te roepen op grond waarvan benadeelden voldoende zekerheid wordt verschaft op welke wijze een verzoek om nadeelcompensatie kan worden ingediend en volgens welke normen het eventuele nadeel dat niet ten laste van de getroffene behoort te blijven, zal worden vergoed.

De raad beoogt met het vaststellen van deze nadeelcompensatieverordening geen aansprakelijkheden in het leven te roepen die naar de huidige stand van het recht niet bestaan.

Een recht op nadeelcompensatie?

Er bestaat geen recht op schadevergoeding uit rechtmatige overheidsdaad (behalve in de bij wet geregelde gevallen). Nadeelcompensatieregelingen hebben ten dele een politieke en pragmatische achtergrond. Zij dienen onder meer om de uitvoering van overheidsprojecten feitelijk uitvoerbaar te maken. Nadeelcompensatie is dan een middel om de besluitvorming soepel te doen verlopen. Een zorg tot nadeelcompensatie kan worden aangenomen doordat de overheid verplicht is bepaalde met het recht strijdige situaties op te heffen. Voor het aannemen van die verplichting is het niet nodig dat een onrechtmatige daad kan worden aangewezen, want een verplichting kan voortvloeien uit het ongeschreven recht. Dit kan leiden tot het aannemen van een verplichting tot schadevergoeding direct op grond van ongeschreven recht. Het bestuursrecht biedt daarvoor ruimte, omdat het geen (semi-)gesloten systeem van verbintenissen kent.

De rechtmatigheid van het besluit en de aanvaardbaarheid van de gevolgen moeten worden onderscheiden, omdat bij het nemen van het besluit niet alle gevolgen doorslaggevend (kunnen) zijn. Belangen moeten tegen elkaar worden afgewogen, maar uiteindelijk moet de knoop worden doorgehakt, ook als het dienen van het ene belang de schending van het ander belang oplevert. Vaak moeten de belangen van de ene burger het afleggen tegen de belangen van een andere burger of tegen algemene belangen

De overheid mag een door haar te behartigen (algemeen) belang ten uitvoer leggen, ook als daarbij bepaalde belangen van burgers benadeeld worden. Die burgers hebben wel recht op – met name – financiële compensatie, maar moeten daar onder omstandigheden ook genoegen mee nemen. De Hoge Raad spreekt niet van een rechtsplicht tot compensatie, noch zegt hij dat hiervan geen sprake is. Zoveel is zeker dat als de overheid zich niets aan de belangen van de schadelijdende burger gelegen laat liggen, de overheid gewoon onrechtmatig handelt, met alle – gewone – consequenties van dien, inclusief schadevergoeding en verbod.

Leffers en Aalscholvers-constructie, Voorste-Stroom-arresten (strijd met égalité), Staat-Lavrijsen: de onrechtmatigheid als basis wordt impliciet geconstrueerd door de Hoge Raad doordat het niet nemen van compenserende maatregelen door de overheid onzorgvuldig wordt genoemd tegenover de varkensmester. Omdat enerzijds het uitgangspunt is dat het uitvaardigen van het swill-verbod rechtmatig en geboden was, maar anderzijds het uitvaardigen ervan zonder compenserende maatregelen onrechtmatig is, lijkt toch het feit dat Leffers in onevenredige mate is getroffen de bepalende factor te zijn die het optreden van de overheid in casu onrechtmatig maakt.

Het niet aanbieden van schadevergoeding ter compensatie maakt het (totale) gedrag van de overheid onrechtmatig. Daardoor wordt het besluit vernietigbaar.

(Lavrijsen: het bij huiszoeking toebrengen van onevenredig nadeel is jegens Lavrijsen onrechtmatig, dat van onevenredig nadeel sprake is nu het onvergoed blijven van schade die haar bij de in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte gedane huiszoeking is toegebracht, niet behoort tot het normale (bedrijfs)risico waarmee Lavrijsen in het maatschappelijk verkeer heeft rekening te houden, en dat derhalve alle schade waarvoor in dit geding vergoeding wordt gevorderd als onevenredig nadeel kan worden aangemerkt” “Een van de verschijningsvormen van het gelijkheidsbeginsel is de regel dat de onevenredig nadelige, dat wil zeggen buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallende, en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – gevolgen van een overheidshandeling of overheidsbesluit niet ten laste van die beperkte groep behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld. Uit deze regel vloeit voort dat het toebrengen van zodanige onevenredige schade bij een op zich zelf rechtmatige overheidshandeling als de onderhavige huiszoeking jegens de getroffene onrechtmatig is. In zoverre levert een door de rechtbank verleend verlof tot het doen van huiszoeking dus geen rechtvaardigingsgrond op voor het toebrengen van schade).

Grondslag nadeelcompensatie

De gehoudenheid tot het toekennen van compensatie voor nadeel dat het gevolg is van een rechtmatige overheidsdaad berust niet op een algemene wettelijke regeling. Wel zijn er enkele specifieke wettelijke regelingen voor de vergoeding van schade, zoals de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Onteigeningswet. In die gevallen is deze regeling niet van toepassing!

De gehoudenheid tot vergoeding van nadeelcompensatie berust op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder de onderzoeksplicht (vergelijk artikel 3:2 Awb) en de belangenafweging (vergelijk artikel 3:4 Awb). Bestuursorganen zijn verplicht onderzoek te verrichten naar de relevante feiten en de af te wegen belangen. Voor een antwoord op de vraag of het bestuur zich voldoende heeft bekommerd om het zo mogelijk tegengaan van schade is het van belang of het bestuur heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht (het formele zorgvuldigheidsbeginsel), te weten of zij er rekening mee heeft gehouden dat er mogelijk schade op zal treden voor potentieel gelaedeerden. Pas op basis van die gegevens kan een evenredige belangenafweging plaatsvinden. In het kader van deze belangenafweging is het van belang, dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Indien een burger onevenredig nadeel ondervindt van een overigens rechtmatige overheidshandeling, behoort hem een compensatiemogelijkheid ter beschikking te staan. Hierin kan worden voorzien door de toepassing van een nadeelcompensatieregeling.

Al eeuwen geleden werd recht gesproken op basis van Lex Rhodia: de waarde van dat deel van de lading dat aan de zee is prijsgegeven teneinde het schip van de ondergang te reden, moet vergoed worden door de eigenaren van de lading die daardoor gered kon worden. Het solidariteitsbeginsel ligt ook hieraan ten grondslag. Kort samengevat komt de Rhodische wet neer op de volgende regel: “door een bijdrage van alleen wordt vergoed wat ten behoeve van allen is prijsgegeven”. Gelijkheid, zekerheid en vertrouwen, eigendomsbescherming. Men kan de overheid niet aansprakelijk houden voor veranderde maatschappelijke opvattingen, wel voor het zorgvuldig en proportioneel reageren daarop.

Onderhavige nadeelcompensatieverordening is van toepassing indien er geen wettelijke bepalingen zijn die voorzien in vergoeding van schade veroorzaakt door op zichzelf rechtmatige besluiten. In de rechtspraak is aanvaard dat, wanneer specifieke wettelijke bepalingen die voorzien in compensatie van nadelen veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen ontbreken, onder omstandigheden bestuursorgaan op grond van het aan artikel 3:4, tweede lid (het evenredigheidsbeginsel) van de Algemene wet bestuursrecht ten grondslag liggende algemene rechtsbeginsel van égalité devant les charges publiques (gelijkheid voor de openbare lasten) gehouden zijn tot compensatie van onevenredige – buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – schade die is ontstaan in een door de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheden ontstane rechtsverhouding (AB 1997/143 grondwaterbeschermingsgebied; AB 1997/229 Van Vlodrop).

De belangenafweging en de evenredigheidstoets moeten op twee niveaus worden verricht. In artikel 3:4 lid 2 Awb gaat het om de onevenredigheid tussen de nadelige gevolgen van het besluit en de met het besluit te dienen doelen. Bij het égalité-beginsel gaat het om de onevenredige benadeling van de ene burger in vergelijking met andere burgers.

MvA II, TK 1990-1991, 21 221, nr. 5, p. 56-58: Het verband tussen de onevenredigheid in de lastenverdeling tussen de verschillende burgers die in een gelijke of vergelijkbare positie verkeren en de regel die in artikel 3:4 lid 2 Awb is verwoord, is, dat bij het niet aanbieden van schadevergoeding aan de onevenredig zwaar (in vergelijking met anderen) getroffen burgers, tevens gesproken moet worden van een voor de gedupeerde belanghebbende nadelig gevolg dat (door het uitblijven van vergoeding) als onevenredig moet worden beschouwd in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Indien een belanghebbende op grond van het égalité-beginsel recht heeft op nadeelcompensatie, is in de opvatting van de regering het nemen van het besluit zonder nadeelcompensatie reeds daarom in strijd met de eis van een evenwichtige belangenafweging. Het bestuursorgaan zou dan moeten voldoen aan een verplichting tot nadeelcompensatie op het moment waarop het besluit wordt genomen, tenzij in een bijzonder wettelijk voorschrift of in een beleidsregel een afzonderlijke grondslag voor nadeelcompensatie is opgenomen. In de niet geregelde gevallen komt het er in deze op neer dat het schadeveroorzakende besluit, als ten onrechte geen nadeelcompensatie wordt toegekend bij wege van een onzuiver schadebesluit, voor vernietiging vatbaar is (jurisprudentie bestuursrechter; Paul Krügerbrug). De nadeelcompensatieverordening voorkomt dit laatste en voorziet in een regeling.

Reikwijdte van de regeling

Deze nadeelcompensatieverordening beoogt te voorzien in een regeling van afwikkeling van verzoeken om nadeelcompensatie ter zake van feitelijke handelingen van en/of in opdracht van de gemeente Delft, alsmede ter zake van besluiten van bestuursorganen van de gemeente Delft. Met de verordening wordt beoogd een regeling in het leven te roepen op grond waarvan benadeelden voldoende zekerheid wordt verschaft op welke wijze een verzoek om nadeelcompensatie kan worden ingediend en volgens welke normen het eventuele nadeel dat niet ten laste van de getroffene behoort te blijven, zal worden vergoed.

Indien eenmaal is vastgesteld dat als gevolg van een feitelijke uitvoeringshandeling of maatregel door (of namens) de gemeente schade is veroorzaakt, dient de vraag te worden beantwoord of deze schade redelijkerwijs ten laste van getroffene behoort te blijven. Behoort de schade tot het normaal maatschappelijk risico, dan komt deze niet voor vergoeding in aanmerking. Elke burger moet een zeker ongerief en/of financieel nadeel dulden als gevolg van de omstandigheid dat hij tezamen met anderen op een beperkt grondgebied in een gemeenschap verenigd leeft. De nadelige gevolgen van dit rechtmatig overheidshandelen, dat als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden gezien, behoort in beginsel voor rekening van betrokkene te blijven. Zo zijn bijvoorbeeld het afsluiten, reconstrueren, aanleggen en verleggen van wegen maatschappelijke ontwikkelingen in het algemeen belang die in beginsel geduld moeten worden. Dit neemt niet weg dat zich ten aanzien van een individu feiten en omstandigheden kunnen voordoen waardoor deze door de betreffende uitvoeringshandeling of maatregel dermate zwaar wordt getroffen dat dit nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste kan blijven. Het hieruit voortvloeiende onevenredige nadeel komt voor vergoeding in aanmerking, tenzij het nadeel anderszins verzekerd is. Indien en voor zover anderszins in een vergoeding is voorzien, bijvoorbeeld door aankoop of onteigening, is deze regeling niet van toepassing. Ook indien de gelaedeerde het risico van het nadeel (passief of actief) heeft aanvaard, komt hij niet voor vergoeding van het nadeel in aanmerking. Van actieve risico-aanvaarding is sprake wanneer de gelaedeerde de nadeel toebrengende handeling heeft of had kunnen voorzien. Uitgangspunt is dat degene die zich in een situatie begeeft welke mogelijk onderhevig is aan invloeden ten gevolge van handelen van de overheid, zorgvuldig dient te onderzoeken welke maatregelen gelden, reeds zijn aangekondigd of te verwachten zijn. Voorts is van belang of gelaedeerde in een bepaalde situatie een bepaalde keuze heeft gemaakt, waaraan bijvoorbeeld kostenoverwegingen ten grondslag lagen. Indien hij zich in een goedkopere, maar risicovollere situatie heeft begeven, is het risico van mogelijk nadeel door de gelaedeerde aanvaard.

Van passieve risico-aanvaarding is sprake wanneer de gelaedeerde tekort is geschoten in de zorg voor de eigen belangen. Hieronder vallen allerlei vormen van "riskant stilzitten", zoals bijvoorbeeld het niet tijdig nemen van redelijkerwijs te verlangen schadebeperkende maatregelen of het aannemen van een afwachtende, berustende houding.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden enkele kernbegrippen van de regeling omschreven.

Artikel 2 Het recht op nadeelcompensatie

Het eerste lid van dit artikel bevat de maatstaf aan de hand waarvan wordt gekeken of nadeelcompensatie zal worden toegekend.

  • 1.

    Ten eerste moet de schade het rechtstreekse gevolg zijn van door of vanwege de gemeente Delft rechtmatig uitgevoerde feitelijke werkzaamheden c.q. genomen besluiten. Er moet derhalve sprake zijn van causaal verband. Om te beoordelen of er sprake is van causaal verband tussen het nadeel en de werkzaamheden dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de toestand zoals deze door het handelen is geworden en de toestand zoals deze zonder het handelen zou zijn geweest op hetzelfde moment.

  • 2.

    Ten tweede moet het gaan om nadeel dat redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven (AB 1991/437, AB 1992/250, AB 1993/202, AB 1995/267, AB 1995/444, AB 1996/440, JB 1998/278, ABRS 14 november 2000, BR 2001, p. 234, ABRS 26 september 2001, BR 2002, p. 797). Nadeel dat geacht wordt tot het normaal maatschappelijk risico te behoren komt niet voor vergoeding in aanmerking. Het moet gaan om onevenredig nadeel, zie ook de algemene toelichting. Het ligt in beginsel op de weg van de verzoeker om te stellen en aannemelijk te maken dat er aanleiding bestaat om af te wijken van voormeld uitgangspunt (JB 1998/278, AB 1996/440). De verzoeker dient niet alleen aannemelijk te maken dat hij schade lijdt, of zal lijden, maar ook dat sprake is van onevenredige schade – dat wil zeggen buiten diens normaal maatschappelijk risico, dan wel buiten diens normale ondernemersrisico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende schade – als gevolg van het betreffende besluit.

  • 3.

    De hoogte van de nadeelcompensatie is, in aansluiting op de uitspraak van de Raad van State met betrekking tot het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn (ABRS 20 februari 2001, AB2001/380), niet in de verordening geregeld. Het wordt in eerste instantie aan de adviescommissie overgelaten vast te stellen in hoeverre er aanleiding bestaat tot toepassing van een aftrek wegens normaal maatschappelijk risico.

  • 4.

    Verder geldt dat het nadeel niet voor vergoeding in aanmerking komt, indien de verzoeker het risico van mogelijke benadeling (actief of passief) heeft aanvaard. Zie voor de uitleg van deze begrippen de algemene toelichting.

  • 5.

    Ten slotte komt het nadeel niet voor vergoeding in aanmerking indien het nadeel anderszins is verzekerd. Deze nadeelcompensatieverordening heeft een aanvullend karakter. Deze regeling treedt dan ook niet in de plaats van bestaande (wettelijke) compensatieregelingen. Het zevende lid bepaalt dat het nadeel kan worden gecompenseerd in de vorm van geld of op andere wijze. Nadeelcompensatie in natura kan worden toegekend op verzoek van de gelaedeerde, van het college of op advies van de adviescommissie.

Artikel 3 Het verzoek om nadeelcompensatie

  • 1.

    In dit artikel worden regels gegeven voor de indiening van een verzoek om nadeelcompensatie. In het tweede lid is bepaald dat het verzoek om nadeelcompensatie zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, schriftelijk bij het college wordt ingediend. Een concrete termijn is hier niet genoemd, omdat het onjuist zou zijn om aan een gelaedeerde tegen te werpen dat de termijn voor het indienen van een verzoek reeds is verstreken, terwijl de weg naar de burgerlijke rechter nog wel open zou staan (omdat de vordering nog niet verjaard is). Hiermee zou de regeling aan een van haar doeleinden - te weten het scheppen van een bestuursrechtelijk kader voor de behandeling van verzoeken om schadevergoeding als gevolg van een rechtmatige overheidsdaad - voorbij schieten. Uit bestuurlijk oogpunt moet het onwenselijk worden geacht dat nog verzoeken om schadevergoeding worden ingediend jaren nadat het nadeel is gebleken. Een benadeelde die zonder goede reden onnodig lang wacht met het indienen van zijn claim wordt daarom geacht zijn aanspraak te hebben verwerkt. Er zijn echter gevallen waarin de schade pas na langere tijd intreedt of voor de gelaedeerde kenbaar wordt. Het zou onjuist zijn om hem dan tegen te werpen dat de termijn voor het indienen van een verzoek reeds is verstreken, zeker indien de gelaedeerde dan nog wel naar de burgerlijke rechter kan stappen (vgl. AB 1996/513: verzoek om planschade kan niet aan een termijn worden gebonden).

  • 2.

    Het indienen van een verzoek via een aanvraagformulier is verplicht gesteld. Dit is ter uniformering van de verzoeken. Het aanvraagformulier bevat in elk geval de volgende aandachtspunten:

    • a.

      de naam en het adres van de verzoeker;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een beschrijving van de handeling en/of het bestuursbesluit c.q. aanduiding van de uitvoering van het werk of de maatregel die naar het oordeel van de verzoeker het nadeel heeft veroorzaakt;

    • d.

      een opgave van de aard en omvang van het nadeel en een zo nauwkeurig mogelijke specificatie van het bedrag van het nadeel;

    • e.

      een omschrijving van de wijze waarop het nadeel naar het oordeel van de verzoeker dient te worden gecompenseerd en - zo een vergoeding in geld wordt gewenst - een opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van verzoeker vergoed dient te worden.

  • 3.

    In lid 3 van dit artikel is de bepaling opgenomen dat ter zake van het in behandeling nemen van een verzoek om nadeelcompensatie op grond van het bepaalde in de Legesverordening (met de bijbehorende tabel) leges verschuldigd is. Indien een verzoek wordt gehonoreerd wordt teruggaaf van 100% van de geheven leges verleend. “Voor zover de wet dit toelaat” is toegevoegd omdat het nog niet geheel duidelijk is of het heffen van leges juridisch mogelijk is.

    De belastingkamer van het gerechtshof te Den Haag heeft bij uitspraak van 14 november 2001 “Jacobswoude” het heffen van leges voor het in behandeling nemen van een verzoek om planschade toelaatbaar geacht. Tegen deze uitspraak loopt nog beroep in cassatie een procedure bij de Hoge Raad. Mocht de Hoge Raad het heffen van leges ten behoeve van planschadeclaims niet accepteren dan moet de legesverordening hieraan worden aangepast.

    Voor planschadeverzoeken geldt in 2003 een leges van € 129,--. Of het toelaatbaar wordt geacht om verzoeken om nadeelcompensatie eveneens leges te heffen is niet geheel duidelijk. In de wetswijziging WRO wordt de aanvrager ex art. 6.4 een recht van 300 euro te laten betalen bij de indiening van een claim.

    Voor verzoeken om nadeelcompensatie wordt in 2004 een recht van 150 euro berekend. De verzoeker krijgt dit – overeenkomstig de overige regelingen - terug bij een positieve beschikking.

  • 4.

    Een maal per twaalf maanden een verzoek ten einde een opeenstapeling van verzoeken te voorkomen. De verzoeker kan zijn voorkeur kenbaar maken omtrent de wijze van compensatie van het geleden nadeel. Indien de verzoeker compensatie in geld wenst, dient hij in het verzoekschrift de hoogte van het naar zijn oordeel te vergoeden bedrag te vermelden. Dit bedrag hoeft niet hetzelfde te zijn als het totale geleden nadeel, omdat in de vergoeding daarvan deels reeds voorzien kan zijn of omdat een deel van het geleden nadeel niet voor vergoeding in aanmerking komt vanwege de evenredigheidstoets.

  • 5.

    Het vijfde lid vordert van de verzoeker dat hij alle gegevens verschaft - van welke aard dan ook - die het college nodig heeft voor de beoordeling van de gegrondheid van de schadeclaim. Deze verplichting wordt echter beperkt in zoverre, dat de verzoeker slechts gehouden is die gegevens en bescheiden te verstrekken waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 6.

    Het college moet volgens het zedse lid de ontvangst van het verzoek binnen twee weken bevestigen. Tevens moeten zij de verzoeker informeren over de verdere procedure en de termijnen. Overeenkomstig artikel 4:15 Awb moet het bestuursorgaan de belanghebbende in kennis stellen indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, waarbij moet worden aangegeven binnen welke (redelijke) termijn de beschikking kan worden tegemoet gezien.

  • 7.

    Indien het verzoek onvolledig is of indien verzoeker onvoldoende gegevens heeft verstrekt om het verzoek te kunnen beoordelen, geeft het college op grond van het vijfde lid de verzoeker de gelegenheid om binnen vier weken de ontbrekende gegevens en/of bescheiden te verschaffen.

Artikel 4 Vereenvoudigde behandeling van het verzoek

  • 1.

    Het college neemt geen onvolledige verzoeken in behandeling.

  • 2.

    Het tweede lid is erop gebaseerd dat het onnodig is om voor eenvoudige en duidelijke gevallen de zware procedure van behandeling van het verzoek om nadeelcompensatie door een adviescommissie te volgen. Indien een verzoek naar het oordeel van het college kennelijk gegrond of kennelijk ongegrond is, wordt het verzoek zonder behandeling door de adviescommissie toe- of afgewezen. Indien bijvoorbeeld na summier onderzoek reeds duidelijk is dat het geleden nadeel voor vergoeding in aanmerking komt kan het college het verzoek direct, zonder nader onderzoek, toewijzen. Eveneens kan het college het verzoek om nadeelcompensatie direct afwijzen indien duidelijk is dat het geleden nadeel niet door de gemeente is veroorzaakt.

  • 3.

    Het derde en vierde lid bevatten termijnen waarbinnen een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen, danwel wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen of wegens kennelijke gegrondheid direct toe te wijzen, aan de verzoeker wordt meegedeeld.

Artikel 5 De behandeling van het verzoek

  • 1.

    Lid 1 en 2 spreken voor zich.

  • 2.

    Indien er naar het oordeel van de adviescommissie sprake is van een eenvoudig geval, kan de adviescommissie het verzoek door één lid, ter keuze van de adviescommissie, laten behandelen.

Artikel 6 De samenstelling van de adviescommissie.

Deze adviescommissie bestaat uit drie vaste leden. Artikel 6 bevat tevens de bepalingen die de deskundigheid en onafhankelijkheid van de leden bedingen. Tevens is geheimhouding van hetgeen ter kennis komt in dit artikel vastgelegd.

Artikel 7 Het onderzoek van de adviescommissie

  • 1.

    In lid 1 wordt bepaald aan de hand van welke vragen de adviescommissie het verzoek moet onderzoeken. Het zal niet altijd nodig zijn alle in het eerste lid genoemde vragen te beantwoorden. Wanneer bijvoorbeeld uit het onderzoek blijkt dat het nadeel niet het gevolg is van besluiten of handelingen van de gemeente Delft, dan zal de beantwoording van de overige vragen achterwege blijven.

  • 2.

    Alle partijen moeten de hun beschikbare relevante informatie aan de adviescommissie overleggen. Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende bescheiden, maar alle informatie die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk of dienstig kan worden geacht.

  • 3.

    Het derde lid maakt het mogelijk dat de adviescommissie de situatie ter plaatse in ogenschouw gaat nemen. De adviescommissie heeft echter niet de bevoegdheid plaatsen te betreden tegen de wil van de rechthebbende.

  • 4.

    Het vierde lid stelt de adviescommissie in de gelegenheid inlichtingen in te winnen bij derden. Inlichtingen die deze derden verschaffen moeten in het advies worden vermeld.

Artikel 8 Mondelinge toelichting

Dit artikel, waarin de verzoeker en het college in de gelegenheid worden gesteld een mondelinge toelichting te geven, spreekt voor zich.

Artikel 9 Het advies van de adviescommissie

Alvorens een definitief advies aan het college te geven, rapporteert de adviescommissie de bevindingen van haar onderzoek naar de in artikel 7 lid 1 gestelde vragen in een concept-advies. Dit concept-advies wordt aan verzoeker en het college gezonden, waarna verzoeker en het college hun eventuele bedenkingen tegen dit concept-advies schriftelijk aan de adviescommissie bekend kunnen maken. Blijkens lid 4 dienen deze bedenkingen binnen zes weken na de datum van verzending van het concept-advies door de adviescommissie te zijn ontvangen. Binnen zes weken na het verstrijken van de termijn waarbinnen de bedenkingen kunnen worden ingediend verzendt de adviescommissie haar definitieve advies aan verzoeker en aan het college.

Indien het naar het oordeel van de adviescommissie niet redelijk is dat het nadeel geheel of ten dele ten laste van de verzoeker blijft, beschrijft zij in het concept-advies tevens de omvang en vorm van de toe te kennen nadeelcompensatie.

Artikel 10 Overige vergoedingen

  • 1.

    Het eerste lid stelt een grens aan de waarde van de compensatie, indien de nadeelcompensatie niet in geld maar op andere wijze plaatsvindt. De waarde van de compensatie in natura mag niet hoger zijn dan het bedrag in geld waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken. Wanneer de waarde van de compensatie op andere wijze groter zou zijn dan het bedrag in geld waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken, kan het college besluiten alsnog nadeelcompensatie in geld toe te kennen.

  • 2.

    Het tweede lid bepaalt dat het college tevens kan besluiten tot het toekennen van door verzoeker gemaakte deskundigenkosten. Hierbij geldt een dubbel redelijkheidscriterium: zowel het inschakelen van de deskundige als de gemaakte kosten zelf moeten redelijk zijn. Daarnaast geldt dat de verzoeker zijn verzoek tijdig, dat wil zeggen voordat de adviescommissie haar definitieve advies heeft verzonden een verzoek hiertoe indient.

Artikel 11 De beslissing op het verzoek

Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van het definitieve advies van de adviescommissie op het verzoek om nadeelcompensatie. De beslissing op het verzoek moet worden gemotiveerd. Ter motivering van het besluit kan het college volstaan met een verwijzing naar het door de adviescommissie uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en de beslissing in overeenstemming is met het advies van de adviescommissie. Bij een afwijking van het advies moet deze afwijking gemotiveerd worden.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Via de hardheidsclausule is de mogelijkheid opengelaten om in incidentele gevallen van het bepaalde in deze verordening af te wijken en een voor dat incidentele geval passende nadeelcompensatie te verstrekken.

Artikel 13 Inwerkingtreding

En

Artikel 14 Overgangs- en slotbepalingen

Deze bepalingen spreken voor zich.