Regeling vervallen per 06-02-2021

Lozingsverordening 1993

Geldend van 05-07-1996 t/m 05-02-2021

Intitulé

Lozingsverordening 1993

De raad der gemeente Delft;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 16 maart 1993;

mede in beschouwing genomen de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater

b e s l u i t :

  • a.

    in te trekken de Lozingsverordening 1992;

  • b.

    vast te stellen de LOZINGSVERORDENING gemeente Delft 1993.

HOOFDSTUK I, ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsomschrijving.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    riolering: het gemeentelijk rioolstelsel met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen en pers- leidingen en andere openbare werken en installaties van overeenkomstige aard;

  • b.

    stoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • c.

    afvalwater: te lozen water, koelwater daaronder begrepen, waarin al dan niet stoffen als bedoeld onder b. voorkomen;

  • d.

    waterbeheerder: het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland;

  • e.

    werk: vast aanwezige voorziening, waarmee stoffen direkt of indirekt in de riolering kunnen worden gebracht.

  • f.

    inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen activiteit die binnenzekere begrenzing pleegt te worden verricht.

Artikel 2. Verbod te lozen zonder een rioolaansluiting.

  • 1. Het is verboden afvalwater te lozen op de riolering zonder daarbij gebruik te maken van een door of vanwege de ge- meente aangelegde of goedgekeurde rioolaansluiting.

  • 2. Het is verboden stoffen te lozen op de riolering door middel van straatkolken, straatputten of soortgelijke voorzieningen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van de in de voorgaande leden opgenomen verboden ontheffing verlenen.

Artikel 3. Controle van de afvalwaterlozing.

  • 1. Teneinde de naleving van de bepalingen gesteld in of krachtens deze verordening te kunnen controleren, moet een controlevoorziening worden aangebracht in de bedrijfsafvalwaterriolering.

  • 2. De afvalstromen van huishoudelijke aard moeten, voor zover mogelijk, pas na de controlevoorziening bij de bedrijfsaf- valwaterstroom worden gevoegd.

  • 3. Een inrichting, welke valt onder de opsomming in artikel B van het uitvoeringsbesluit en/of welke processen uitvoert waarbij chemicaliën worden toegepast, zoals een foto-ontwikkel- en afdrukbedrijf, een laboratorium en een druk- kerij, en/of welke nadere eisen opgelegd heeft gekregen, onderzoekt tenminste 1 maal per jaar in hoeverre zij voldoet aan de geldende eisen m.b.t. haar lozingen.

  • 4. Indien de in lid 3 bedoelde inrichting stoffen loost, waarvoor concentratiegrenzen gelden, maakt analyse van een afvalwater-(steek)monster onder representatieve bedrijfsomstandigheden een vast onderdeel van het in lid 3 bedoelde onderzoek uit.

  • 5. Met betrekking tot de zuiveringstechnische voorzieningen vetafscheider, olie/ben- zineafscheider, slibvangput en amalgaamafscheider, geldt, dat de controle op de goede werking van de voorziening, conform het hieromtrent gestelde in het uitvoeringsbesluit, kan dienen als vervanging van de plicht als bedoeld in lid 4.

  • 6. De resultaten van het in lid 3 bedoelde onderzoek worden tenminste 5 jaren bewaard. Op diens verzoek moeten de resultaten aan een controlerend ambtenaar ten inzage worden gegeven.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen schriftelijk ontheffing verlenen van het gestelde in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel.

HOOFDSTUK II, KENNISGEVING

Artikel 4. Kennisgeving van lozing.

  • 1. Degene die voornemens is vanuit een inrichting door middel van een werk stoffen, anders dan stoffen welke vrijkomen bij het normale huishoudelijke gebruik van een ruimte, op de riolering te lozen, moet hiervan, tenminste acht weken voordat de lozing zal aanvangen, aan burgemeester en wethouders schriftelijk kennis geven met inachtneming van hetgeen hierna daaromtrent bepaald is.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een reeds aangevangen, ongemelde lozing of op een voornemen tot wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van het te lozen afvalwater.

  • 3. Een kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt ondertekend en ingediend door degene die het werk feitelijk zal gebruiken of gebruikt, dan wel degene die de lozing laat plaatshebben. De in dit lid bedoelde personen zijn bevoegd een gemachtigde aan te wijzen; in dat geval dient bij de kennisgeving een machtiging te worden overgelegd.

  • 4. Burgemeester en wethouders stellen een kennisgevingsformulier vast, waarvan bij kennisgeving gebruik moet worden gemaakt. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot de inhoud van de kennisgeving en de daarbij over te leggen bescheiden. Een kennisgeving dient ten minste te bevatten: a. naam en adres van degene die het werk feitelijk zal gebruiken of gebruikt dan wel degene die de lozing laat plaatshebben;

    • b.

      een opgave van de wijze van lozen op de riolering alsmede een nauwkeurige karakterisering van de te lozen stoffen, hemelwater hieronder begrepen, naar samenstelling, eigenschappen en hoeveelheid; c. de maatregelen die door of vanwege de aanvrager zijn of zullen worden getroffen om de belasting van de riolering, die de lozing kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken.

  • 5. De kennisgeving vervalt:

    • a.

      wanneer gedurende drie jaren na de indiening ervan, niet of niet overeenkomstig de kennisgeving is geloosd;

    • b.

      wanneer een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, kennisgeving wordt ingediend.

Artikel 5. Verbodsbepaling.

Het is degene bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, verboden een inrichting die door middel van een werk afvalwater of stoffen op de riolering kan lozen of loost op te richten, in werking te hebben of uit te breiden of te wijzigen, voor zover dit kan leiden tot een wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van het te lozen afvalwater of de te lozen stoffen indien: a. de kennisgeving daarvan niet of niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 is gedaan; b. gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij deze kennisgeving zijn verstrekt.

HOOFDSTUK III, EISEN DIE DE WATERBEHEERDER STELT

Artikel 6. Bepalingen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aande gemeente gegeven voorschriften.

  • 1. Inrichtingen, waarvoor een kennisgevingsplicht geldt als bedoeld in artikel 4, eerste lid, mogen door middel van een werk afvalwater op de riolering lozen, mits zij voldoen aan de in artikel A van het door burgemeester en wethouders te nemen uitvoeringsbesluit gestelde eisen.

  • 2. Inrichtingen, waarvoor een kennisgevingsplicht geldt als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en die zijn genoemd in artikel B, tweede lid van het door burgemeester en wethouders te nemen uitvoeringsbesluit, moeten tevens voldoen aan de in artikel B, derde lid van het te nemen uitvoeringsbesluit gestelde eisen.

  • 3. Het is de in het tweede lid bedoelde inrichtingen toegestaan op een andere wijze dan opgelegd krachtens het tweede lid afvalwater door middel van een werk te lozen, indien de lozing uitsluitend bestaat uit met huishoudelijk afvalwater overeenkomend bedrijfsafvalwater.

Artikel 7. Nadere voorschriften.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot een lozing als bedoeld in artikel 4, lid 1, nadere voorschriften opleggen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften.

  • 2. Het bepaalde in of krachtens artikel 6 blijft, voor zover niet anders is bepaald, onverminderd gelden.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen een lozing als bedoeld in artikel 4, lid 1 verbieden indien nadere voorschriften redelijkerwijze de uitvoering van de door de waterbeheerder gegeven voorschriften niet kunnen waarborgen.

Artikel 8. Verbodsbepalingen.

Het is degene bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, verboden door middel van een werk stoffen op de riolering te lozen indien: a. algemene voorschriften die krachtens artikel 6 of artikel 9 zijn opgelegd niet worden nagekomen; b. de nadere voorschriften die burgemeester en wethouders krachtens artikel 7 hebben opgelegd, niet worden nagekomen; c. burgemeester en wethouders de lozing verboden hebben krachtens artikel 7, derde lid.

Artikel 9. Overige bepalingen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 8 is het verboden zonder schriftelijke ontheffing van bur- gemeester en wethouders op de riolering op enigerlei wijze stoffen te lozen die door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder kunnen opleveren voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk dat de waterbeheerder in beheer heeft en waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan; b. schadelijk of verontreinigend kunnen zijn voor het ontvangende oppervlaktewater.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen in het kader van het normale huishoudelijke gebruik dat van een woonruimte wordt gemaakt; b. het lozen van stoffen van normaal huishoudelijke aard vanuit mobiele lozingsbronnen zoals toiletwagens

HOOFDSTUK IV, RIOLERINGSBELANG

Artikel 10. Bepalingen ter bescherming van de riolering en de goede werking daarvan.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 is het verboden op de riolering op enigerlei wijze afvalwater te lozen dat door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder kan opleveren voor de riolering, dan wel de goede werking daarvan, of voor de daarop aangeslotenen;

    • b.

      een nadelige invloed kan hebben op de verwerking van het uit het riool te verwijderen slib.

  • 2. Het is in het bijzonder verboden op de riolering afvalwater te lozen:

    • a.

      met een temperatuur van meer dan 30 °C;

    • b.

      met een pH lager dan 6,5 of hoger dan 10,0, alsmede zuren en basen die niet in water zijn opgelost;

    • c.

      met een sulfaatgehalte (als SO42-) van meer an 300 mg per liter;

    • d.

      met stoffen die verstopping of beschadiging van de riolering of daarmee verbonden installaties kunnen veroorzaken, zoals oliën en vetten in een concentratie van 200 mg/l of meer, snel bezinkende stoffen en persistente kunststoffen; e. met behulp van versnijdende apparatuur;

    • f.

      met stoffen die brand- of explosiegevaar of giftige gassen kunnen opleveren, zoals benzine en cyaniden;

    • g.

      met stoffen die stankoverlast kunnen veroorzaken, zoals mercaptanen en fenolen; h. dat voorafgaande aan de lozing door een beerput, rottingsput of septictank is geleid.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 is het verboden op de riolering op zodanige wijze stoffen te lozen dat daardoor de goede werking van de riolering kan worden belemmerd.

  • 4. Het in het tweede lid, onder a, b en c bepaalde geldt niet voor: a. het lozen van stoffen in het kader van het normale huishoudelijke gebruik dat van een woonruimte wordt gemaakt; b. het lozen van stoffen van normaal huishoudelijke aard vanuit mobiele lozingsbronnen zoals toiletwagens.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften opleggen ter bescherming van de riolering en de goede werking daarvan, alsmede ter bescherming van de kwaliteit van het uit het riool te verwijderen slib.

  • 6. Het is verboden afvalwater op de riolering te lozen in strijd met nadere voorschriften als bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen schriftelijk ontheffing verlenen van het gestelde in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel.

HOOFDSTUK V, NADERE VOORSCHRIFTEN

Artikel 11. Bepalingen betreffende nadere voorschriften.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften als bedoeld in artikel 7 en 10, al dan niet voor een bepaalde termijn, opleggen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen, spoedeisende gevallen uitgezonderd, nadere voorschriften niet opleggen dan nadat degene aan wie deze voorschriften zullen worden opgelegd en de waterbeheerder in de gelegenheid zijn gesteld binnen vier weken hun oordeel hierover kenbaar te maken.

Artikel 12. Toezenden nadere voorschriften.

Burgemeester en wethouders zenden de beschikking tot het opleggen van nadere voorschriften toe aan de kennisgever, als bedoeld in artikel 4, derde lid. Zij zenden een afschrift van de beslissing aan de waterbeheerder en de regionale inspecteur van de volksge- zondheid voor de hygiëne van het milieu.

Artikel 13. Zakelijk karakter van de nadere voorschriften.

De nadere voorschriften gelden zowel voor de aanvrager als voor diens rechtsverkrijgende.

HOOFDSTUK VI, STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 14. Verstrekken van inlichtingen.

Een ieder is verplicht aan de ambtenaren belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening alle medewerking te verlenen en op eerste vordering alle inlichtingen te verstrekken, inzage te verschaffen in bescheiden en hen in de gelegenheid te stellen daarvan afschrift te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel 15. Kennisgeving van bijzondere omstandigheden.

  • 1. Indien wordt vastgesteld of het vermoeden bestaat dat door bijzondere omstandigheden afvalwater wordt geloosd of zal worden geloosd dat door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder oplevert voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan;

    • b.

      schadelijk of verontreinigend is voor het ontvangende oppervlaktewater;

    • c.

      gevaar, schade of hinder oplevert voor de riolering dan wel de goede werking daarvan of voor de daarop aan- geslotenen;

    • d.

      een nadelige invloed heeft op de verwerking van het uit het riool te verwijderen slib, is degene die afvalwater op de riolering loost verplicht kennis te geven aan burgemeester en wethouders of een daartoe door hen aangewezen ambtenaar en onmiddellijk alle maatregelen te nemen die gevaar, schade of hinder kunnen voorkomen dan wel beperken.

  • 2. Burgemeester en wethouders dan wel de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaar doen van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving melding aan de waterbeheerder.

Artikel 16. Strafbepaling.

Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechter- lijke uitspraak: de artikelen 2 en 5, voor zover betrekking hebbend op de naleving van 'hoofdstuk rioleringsbelang'; artikel 10, lid 1, 2, 3 en 6; artikel 14, voor zover het toezicht op de naleving van artikel 10; artikel 15, lid 1, voor zover betrekking hebbend op onderdeel c en d.

Artikel 17. Opsporingsambtenaren.

De opsporing van de in artikel 16 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze ver- ordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft, die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 18. Betreden dan wel binnentreden van gebouwen en terreinen.

  • 1. Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, zijn bevoegd tot het binnentreden in al dan niet besloten ruimten en plaatsen zonder toestemming van de rechthebbende of gebruiker.

  • 2. Tevens zijn zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner, rechthebbende of gebruiker, voor zover deze voorschriften strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen.

  • 3. Het in de leden 1 en 2 bepaalde geldt niet ten aanzien van die ruimten waarvan het betreden dan wel binnentreden, buiten het geval van ontdekking op heterdaad, voor het opsporen van een strafbaar feit ingevolge het bepaalde in artikel 123 van het Wetboek van Strafvordering niet is toegelaten.

Artikel 19. Nemen van monsters.

  • 1. De in artikel 17 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de lozing van afvalwater in de riolering te meten, alsmede monsters daarvan te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. De resultaten van de metingen, alsmede de uitslag van het onderzoek van de monsters worden ten spoedigste ter kennis van de betrokken lozers gebracht.

  • 2. Voor zoveel mogelijk zal de lozer op daartoe strekkend verzoek een eigen monster ter beschikking worden gesteld.

Artikel 20. Inwerkingtreding.

  • 1. De verordening treedt in werking op de 3e dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2. Op dat tijdstip vervalt de Lozingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 27 april 1978 (78.08), met inbegrip van latere besluiten tot wijziging van deze verordening.

Artikel 21. Overgangsbepaling.

  • 1. Vergunningen en ontheffingen verleend krachtens de Lozingsverordening 1978 zijn, voor zover het gebod of verbod, waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, nog gedurende drie jaren na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de Lozings verordening riolering van 1978 blijven, voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, nog gedurende drie jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Degene als bedoeld in artikel 4, eerste lid van deze verordening is vrijgesteld van de in dit lid vervatte verplichting tot schriftelijke kennisgeving, voor zover voor de betreffende lozingen vergunning of ontheffing is verleend krachtens de Lozingsverordening 1978.

  • 4. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning of ontheffing op grond van de Lozingsverordening 1978 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

  • 5. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning, ontheffing, voorschrift of beperking, bedoeld in het eerste lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in het derde lid is ingekomen binnen de voordien geldende beroepster- mijn, wordt beslist met toepassing van de Lozingsverordening 1978.

  • 6. De vergunning, ontheffing of het voorschrift of de beperking, bedoeld in het eerste of tweede lid blijft, onverminderd het in het eerste en tweede lid bepaalde, van kracht totdat onherroepelijk is beslist op een beroep- of bezwaarschrift, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 22. Citeertitel.

Deze verordening kan worden aangehaald als "Lozingsverordening 1993".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 maart 1993.

Bekendgemaakt ingevolge artikel 139 en 143 van de Gemeentewet op 9 juli 1993 en treedt inwerking op 12 juli 1993.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 16 december 1993. Bericht van ontvangst van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland dd. 13 januari 1994, nr. WEB/215148. Bij besluit van burgemeester en wethouders van 1 maart 1994 is de datum van inwerkingtreding van deze gewijzigde verordening bepaald op 15 maart 1994.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 25 januari 1996. Ter kennisname gezonden aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 30 januari 1996.

Bekendgemaakt op 27 juni 1996.

lo.burgemeester

C.M. van der Bie

lo.secretaris

D.J. van Doorninck