Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Delft houdende regels omtrent coördinatie Coördinatieverordening gemeente Delft 2018

Geldend van 04-05-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Delft houdende regels omtrent coördinatie Coördinatieverordening gemeente Delft 2018

De raad van de gemeente Delft;

Overwegende dat het mogelijk is besluiten die samenhangen met de realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen te coördineren en zodoende een kortere proceduretijd te bewerkstelligen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 februari 2018;

gelet op:

artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

artikel 147 en 149 van de Gemeentewet,

gezien het advies van de commissie Ruimte en Verkeer;

b e s l u i t

vast te stellen:

Coördinatieverordening gemeente Delft 2018

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    besluit: te coördineren besluiten als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

  • b.

    coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden en bekendmaken van besluiten in één gezamenlijke procedure overeenkomstig de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wro;

  • c.

    gemeentelijk ruimtelijk beleid: ruimtelijk beleid zoals neergelegd in ruimtelijke(structuur-)visies, ruimtelijke (/stedenbouwkundige) plannen, beleidsnota’s/-visies en kaders met inbegrip van daarmee naar aard en strekking te vergelijken documenten;

  • d.

    bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro, hieronder mede begrepen een wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a en b van de Wro;

  • e.

    structuurvisie: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wro;

  • f.

    bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

  • g.

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wabo;

  • h.

    aanvrager: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend. 

Artikel 2 – Reikwijdte van de verordening

  • a. Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding en bekendmaking van een besluit ter verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid om een bestemmingsplan, dan wel wijzigings- of uitwerkingsplan vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevings-recht, al dan niet met de aan de omgevingsvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen, afwijkingen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

  • b. Besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waa-voor een verklaring van geen bedenking nodig is van Gedeputeerde Staten en/of de Minister vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

Artikel 3 – Besluiten (vergunningen, afwijkingen) die naast de besluiten genoemd in artikel 2 deel uit kunnen maken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan vast te stellen

De voorbereiding en bekendmaking van besluiten over onderstaande toestemmingen en/of vergunningen en/of afwijkingen kan gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening, mits van toepassing en nodig ter verwezenlijking van de ruimtelijke ontwikkeling en waarbij het bevoegd gezag bij de gemeente Delft ligt:

  • a.

    een besluit als bedoeld in de Wet geluidhinder;

  • b.

    vergunningen en toestemmingen op grond van de Waterwet;

  • c.

    een afwijking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van de Woningwet;

  • d.

    verkeersbesluiten op grond van de Wegenverkeerswet en/of Administratieve Bepalingen voor het Wegverkeer;

  • e.

    wegonttrekkingsbesluiten op grond van de Wegenwet;

Artikel 4 – Gevallen waarin besluiten kunnen worden gecoördineerd

In de volgende gevallen en onder de volgende condities bevordert het college van burgemeester en wethouders een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3:

  • a.

    het besluit over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk die op het moment van indienen alleen op grond van artikel 2.10, eerste lid, sub c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan, het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk mogelijk maakt, maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten, en;

  • b.

    een ander besluit, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, is genoemd in artikel 3 en verband houdt met de aanvraag of met het bestemmingsplan als bedoeld onder a, en;

  • c.

    het college van burgemeester en wethouders heeft vastgesteld dat het besluit of de besluiten als bedoeld in artikel 3 gecoördineerd kan/kunnen worden voorbereid en bekendgemaakt, en;

  • d.

    het college van burgemeester en wethouders heeft vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 5 voordoet, en;

  • e.

    de aanvrager om een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van het besluit of de besluiten genoemd in artikel 3 heeft gevraagd of zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking evenals met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft, en;

  • f.

    het een ruimtelijke ontwikkeling betreft die dient ter verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Artikel 5 – Geval waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

Een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten op grond van deze verordening is niet mogelijk indien blijkt dat het verhaal van schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro niet is verzekerd door middel van een planschadeverhaalsovereenkomst.

Artikel 6 – Procedureregeling

  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • b. De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedureregeling kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • c. Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld in het eerste lid heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 "Samenhangende besluiten" van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.

  • d. Bij toepassing van lid c is het college van burgemeester en wethouders het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7 – Verslaglegging

Het college brengt jaarlijks verslag uit aan de Gemeenteraad over de projecten welke met een gecoördineerde behandeling op grond van deze verordening zijn doorlopen. Het jaarlijkse verslag bevat in elk geval:

  • a.

    een overzicht en een omschrijving van de projecten welke met een gecoördineerde behandeling zijn doorlopen;

  • b.

    een overzicht van de termijnen waarbinnen de besluitvorming heeft plaatsgevonden.

Artikel 8 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening gemeente Delft 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 april 2018.

,burgemeester.

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

,griffier.

Drs. R.G.R. Jeene CMC

Toelichting op de Coördinatieverordening gemeente Delft 2018:

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

Artikel 1 onder c: gemeentelijk ruimtelijk beleid

Ter verwezenlijking van onderdelen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid kan het wenselijk zijn dat de voorbereiding en bekendmaking van bepaalde besluiten gecoördineerd wordt. Het gemeentelijk ruimtelijk beleid is gedefinieerd als ruimtelijk beleid zoals is terug te vinden in verschillende relevante beleidsstukken, als de Structuurvisie, bestemmingsplannen en diverse beleidsnota’s/-visies en kaders.  Het begrip is ruim gedefinieerd om te voorkomen dat onderdelen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid afkomstig van de bestuursorganen van de gemeente bij voorbaat van coördinatie worden uitgesloten.  

Artikel 2

Artikel 2 geeft de reikwijdte aan waarbij alle besluiten ter verwezenlijking van een onderdeel van gemeentelijk ruimtelijk beleid kunnen worden gecoördineerd al dan niet op verzoek van een derde. De voorliggende verordening strekt dus tot de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, of een wijziging dan wel uitwerking van een bestemmingsplan, of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo en de voorbereiding van besluiten over één of meer van de in artikel 3 genoemde toestemmingen, vergunningen en/of afwijkingen.

Zoals uit het onderling verband van de artikelen 2 en 3 van de regels blijkt, heeft de voorliggende verordening uitsluitend betrekking op die vergunningen/toestemmingen waarvoor het bevoegde gezag bij de gemeente Delft ligt. Een en ander in het licht van de praktische uitvoerbaarheid van de coördinatieregeling en het beeld dat nu bestaat ten aanzien van besluiten waarvoor toepassing van de coördinatieregeling is gevraagd. Dit laat uiteraard onverlet de mogelijkheid om alsnog via een separaat raadsbesluit een uitgebreidere toepassing van de coördinatieregeling toe te staan.

Per aanvraag of verzoek met betrekking tot een ruimtelijke ontwikkeling zal in overleg met de aanvrager/verzoeker moeten worden afgewogen welke besluiten gecoördineerd kunnen worden ten behoeve van het welslagen van de ruimtelijke ontwikkeling. Ten overvloede wordt opgemerkt dat er geen verplichting bestaat tot coördineren.

Artikel 3

Artikel 3 geeft een opsomming van de besluiten die in combinatie met het bestemmingsplan (dit is met inbegrip van een herziening van een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan) of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo, gecoördineerd kunnen worden voorbereid en bekendgemaakt.

De Wabo heeft als uitgangspunt gediend, maar het lijstje van de coördinatieverordening is korter. De reden daarvoor is het streven om de coördinatieverordening inhoudelijk zo eenvoudig mogelijk te maken. Alleen besluiten met een ruimtelijke component (en dus met een relatie met het bestemmingsplan of met de omgevingsvergunning) zijn opgenomen. Vergunningen die zelden verstrekt worden zijn ook niet opgenomen.

Gelet op het feit dat wetsartikelen aan verandering onderhevig zijn is ervoor gekozen om in artikel 3 zo min mogelijk verwijzingen naar concrete wetsartikelen van de betreffende besluiten op te nemen.  Als gevolg hiervan zou de indruk kunnen ontstaan dat ook gevallen zonder ruimtelijke component kunnen worden betrokken in de toepassing van de coördinatieregeling. Dit is echter niet het geval. Een nadere begrenzing hiervoor is te vinden in de aanhef van het artikel waarin wordt gesproken over ‘(…) mits van toepassing en nodig ter verwezenlijking van de ruimtelijke ontwikkeling (…)’.

Bij enkele vergunningen en/of afwijkingen is een concrete verwijzing naar wetsartikel(en) opgenomen om verwarring te voorkomen en zekere richting/zekerheid te verschaffen voor zover dit mogelijk is. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat indien na vaststelling er wetswijzigingen plaatsvinden die van invloed zijn op de concrete verwijzing naar wetsartikelen in deze verordening, dan niet strikt de  ‘oude’ verwijzing leidend dient te zijn maar de geest/bedoeling van wat in de verordening is vastgelegd in relatie tot de wetswijziging(en).

Artikel 4

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje ‘en’ om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan.

Lid a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan of over een uitwerkingsplan of over een wijzigingsplan wordt gecombineerd met een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In die gevallen wordt de coördinatieregeling met name van meerwaarde beschouwd, redenen waarom de toepassing van de coördinatieregeling volgens deze verordening zich hiertoe beperkt.

Wanneer een bestemmingsplan dat meedoet in de coördinatieregeling moet deze de beoogde strijdigheid opheffen, zodat de eventueel benodigde omgevingsvergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de aanvraag omgevingsvergunning past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone procedure van een omgevingsvergunning.

Lid b bepaald dat andere besluiten die worden betrokken in de coördinatie, als bedoeld in artikel 3, verband moeten hebben met de aanvraag of met het bestemmingsplan.

Lid c moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van artikel 4 maar ook artikel 3 is voldaan, maar het college ziet ook of aan de procedure-eisen voldaan is. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.

Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie  ‘bevordert’. Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat maar niet daartoe verplicht is.

Een ruime uitleg van lid c kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen en waartoe de Gemeenteraad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming wenselijk is niet toe.

Op grond van lid d stelt het college van burgemeester en wethouders vast of artikel  5 geen belemmering is voor het toepassen van de coördinatieregeling. Dit lid c moet in beperkende zin uitgelegd worden: als er een belemmering is, dan is een gecoördineerde besluitvorming niet mogelijk.

Uit lid e blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling willen toepassen. Dit kan weliswaar op verzoek van aanvrager of ambtshalve worden geïnitieerd, maar de randvoorwaarde is wel dat beiden partijen het eens zijn over de toepassing van de coördinatieregeling. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat bijvoorbeeld de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening en/of constructieberekeningen uit te laten uitvoeren.

Uit lid f blijkt dat het, in het verlengde van de wettelijke grondslag, tenslotte moet gaan om een ruimtelijke ontwikkeling die dient ter verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid .

Artikel 5

In dit artikel staat in welk geval coördinatie niet mogelijk is. Een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten op grond van deze verordening is niet mogelijk indien blijkt dat het verhaal van schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro niet is verzekerd door middel van een planschadeverhaalsovereenkomst .

De gemeente is in beginsel namelijk niet bereid een financieel risico als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan voor zijn rekening te nemen. Gecoördineerde besluitvorming is in een dergelijk geval dan ook uitgesloten op grond van deze verordening.

Artikel 6

De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. Het is in beginsel wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Daarom geeft de Gemeenteraad het college in dit artikel de mogelijkheid mee om een procedureregeling vast te stellen. Daarin kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.

Voor coördinatieprocedures heeft de wetgever overigens voorzien in de opname van Afdeling 3.5 in de Algemene wet bestuursrecht. Dit onderdeel van de Awb (met name: § 3.5.3) werkt pas als een wet of een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing verklaart. Zolang het college nog géén procedureregeling heeft vastgesteld is op grond van lid c de procedure van de Awb van toepassing. Dat is handig, omdat de regeling van het college nog niet klaar is en het overigens ook aan te bevelen is om die regeling pas op te stellen nadat ervaring is opgedaan met het toepassen van de coördinatieregeling.

Als het college een procedureregeling vaststelt en bekend maakt, blijft lid c buiten toepassing.

De Awb verplicht het college van burgemeester en wethouders om een aanvrager in kennis te stellen van alle vergunningen die de aanvrager voor zijn project nodig heeft. Lid b geeft aan dat het wenselijk is dat het college in de procedureregeling aangeeft hoe aan die verplichting vorm wordt gegeven.

Met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 over administratief beroep. Deze artikelen zijn overbodig, omdat de Wro dit aspect regelt. Bij toepassing van de coördinatieverordening volgen alle gecoördineerde besluiten de procedure van het bestemmingsplan of omgevingsvergunning.

Lid d is opgenomen voor alle duidelijkheid. Dat het college het  ‘coördinerend orgaan’  is, blijkt ook al uit artikel 3.31, eerste lid van de Wro, dus feitelijk is dit lid overbodig.

Artikel 7

Het college doet jaarlijks verslag over de projecten waarop coördinatie is toegepast. In dit verslag vermeldt het college in elk geval om welke projecten het gaat en welke termijnen zijn gevolgd. Dit overzicht kan nuttig blijken voor toekomstige afwegingen over gecoördineerde behandeling.

Artikel 8

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening gemeente Delft 2018.