Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Delft houdende regels omtrent referenda in de gemeente Delft (Referendumverordening Delft 2020)

Geldend van 26-02-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Delft houdende regels omtrent referenda in de gemeente Delft (Referendumverordening Delft 2020)

De raad van de gemeente Delft,

Gelet op de artikelen 84,149 en 154 van de Gemeentewet, en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht

Gezien het advies van de Commissie Economie, Financiën en Bestuur van 23 juni 2020, besluit vast te stellen de volgende verordening:

Referendumverordening Delft 2020

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    referendum: volksraadpleging waarbij de kiesgerechtigden zich uitspreken over een ontwerp-raadsbesluit dan wel over een raadsbesluit met betrekking tot een ingediend burgerinitiatief;

  • b.

    kiesgerechtigde: ingezetene van de gemeente Delft, die voldoet aan de vereisten voor actief kiesrecht voor deelname aan de verkiezing van leden van de gemeenteraad;

  • c.

    raad: de gemeenteraad van Delft;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Delft;

  • e.

    referendumkamer: de commissie van advies als bedoeld in artikel 3 en 4;

  • f.

    subsidie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4:21 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht.

  • g.

    werkdag: een dag, niet zijnde een zaterdag of een zondag en niet zijnde een algemeen erkende feestdag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Algemene Termijnenwet, noch een in het tweede of krachtens het derde lid van genoemd artikel met een algemeen erkende feestdag gelijkgestelde dag.

Paragraaf 2 Onderwerpen

Artikel 2 Onderwerp van referendum en uitzonderingsbepalingen

  • 1. Er kan een referendum gehouden worden op initiatief van kiesgerechtigden.

  • 2. Alleen ontwerp-raadsbesluiten kunnen onderwerp zijn van een referendum.

  • 3. De volgende ontwerp-raadsbesluiten kunnen geen onderwerp zijn van een referendum:

    • a.

      de uitvoering van besluiten van hogere bestuursorganen of de wetgever waaromtrent de raad geen beleidsvrijheid heeft;

    • b.

      besluiten tot het voeren van rechtsgedingen;

    • c.

      handelingen en gedragingen van collegeleden, raadsleden of ambtenaren waartegen een klacht kan worden ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een door de raad of het college vastgestelde klachtenregeling;

    • d.

      besluiten dan wel voorgenomen besluiten over individuele kwesties, zoals benoemingen, ontslagen, schorsingen, schenkingen en kwijtscheldingen, beslissingen over rechtspositionele regelingen, evenals beslissingen met betrekking tot geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers en andere rechthebbenden;

    • e.

      vaststelling en wijziging van de gemeentelijke begroting en rekening;

    • f.

      gemeentelijke belastingen en tarieven;

    • g.

      besluiten betreffende bestemmingsplannen en beheersverordeningen;

    • h.

      besluiten met een spoedeisend karakter;

    • i.

      besluiten op grond van een gehouden referendum of in het kader van deze verordening;

    • j.

      besluiten die naar het oordeel van de raad hun grondslag vinden in een eerder genomen besluit van de afgelopen twee jaar waarover een referendum is gehouden of kon worden gehouden;

    • k.

      besluiten over de vaststelling, wijziging of intrekking van de arbeidsvoorwaardenregeling en daaruit voortvloeiende besluiten met betrekking tot de raadsgriffier en de medewerkers van de griffie;

    • l.

      besluiten over het voor kennisgeving aannemen van notities en rapporten;

    • m.

      besluiten in het kader van deze verordening;

    • n.

      besluiten waarvan de raad van mening is dat andere dringende redenen aanleiding zijn om geen referendum te houden (bijvoorbeeld de belangen van kwetsbare groepen).

  • 4. In afwijking van het tweede lid, kunnen raadsbesluiten over het al dan niet instemmen met een burgerinitiatief onderwerp van een referendum zijn. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3 De referendumkamer

Artikel 3 Taken

  • 1. Er is een referendumkamer. De referendumkamer heeft tot taak:

    • a.

      de raad te adviseren over de vraag of er sprake is van een uitgezonderd besluit als bedoeld in artikel 2, derde lid;

    • b.

      de raad te adviseren over de vraagstelling voor referenda inclusief de antwoordmogelijkheden en stemprocedure;

    • c.

      de raad te adviseren over de datum van het te houden referendum;

    • d.

      de voorzitter van de raad te adviseren over het papieren en digitale formulier voor de ondersteuningsverklaringen;

    • e.

      te adviseren over de door het college te verstrekken voorlichting inzake referenda;

    • f.

      toezicht te houden op de uitvoering van de verordening en het objectieve of neutrale karakter van de door het college te verstrekken voorlichting over het referendum;

    • g.

      klachten te behandelen in het kader van de toezichttaak genoemd onder f;

    • h.

      te adviseren bij geschillen tussen direct bij het referendum betrokken partijen;

    • i.

      Het college te adviseren over de verstrekking van subsidies zoals bedoeld in artikel 12;

    • j.

      het college te adviseren over de stembiljetten.

  • 2. De referendumkamer adviseert voorts gevraagd en ongevraagd over aanpassingen van deze verordening, over de bij referenda en referendumaanvragen te volgen procedure en over overige zaken het referendum betreffende.

  • 3. De agenda, verslagen, hoorzittingen en de adviezen van de referendumkamer zijn openbaar;

  • 4. De beraadslagingen over de adviezen vinden in beslotenheid plaats;

  • 5. De raad heeft inzage in de stukken waaromtrent door de referendumkamer geheimhouding is opgelegd. De referendumkamer kan inzage slechts weigeren voor zover zij in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 4 Samenstelling

  • 1. De referendumkamer bestaat uit maximaal vijf leden.

  • 2. Voor besluitvorming binnen de referendumkamer is een quorum vereist van drie leden. Bij het staken van de stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

  • 3. De raad benoemt de leden op een door het presidium in te dienen aanbeveling. Voor het lidmaatschap komen niet in aanmerking leden van de gemeenteraad, leden van het college van burgemeester en wethouders en ambtenaren in dienst van de gemeente Delft, met uitzondering van onderwijzend personeel.

  • 4. De raad wijst één van de leden als voorzitter aan. De referendumkamer wijst een van de leden als plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 5. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar. Na deze periode kunnen zij maximaal twee keer terstond worden herbenoemd. In bijzondere gevallen kan de raad besluiten tot een derde herbenoeming.

  • 6. De leden kunnen te allen tijde ontslag nemen en dienen dit schriftelijk in bij de raad.

  • 7. De referendumkamer kan zich laten bijstaan door externe adviseurs.

  • 8. De griffier of een door deze aangewezen griffiemedewerker verzorgt de ambtelijke ondersteuning van de referendumkamer. Zo nodig doet de griffier hiertoe een verzoek om ambtelijke bijstand.

Artikel 5 Vergoedingen

  • 1. De leden van de referendumkamer, niet zijnde de voorzitter, ontvangen voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie en andere noodzakelijke bijeenkomsten een vergoeding van € 152,- (prijspeil 2020).

  • 2. De voorzitter van de vergaderingen van de referendumkamer ontvangt een vergoeding van € 245,- (prijspeil 2020).

  • 3. Overige kosten ter zake van andere werkzaamheden of bemoeiingen ten behoeve van de referendumkamer worden vergoed op basis van de werkelijk gemaakte en aantoonbare kosten.

  • 4. De vergoedingen genoemd in het eerste en tweede lid worden jaarlijks geïndexeerd met het door het college vastgestelde materiële prijsstijgingspercentage.

  • 5. Het college voorziet in de benodigde middelen voor de werkzaamheden van de referendumkamer.

Paragraaf 4 Inleidend verzoek referendum op initiatief van kiesgerechtigden

Artikel 6 Voorwaarden inleidend verzoek

  • 1. Een inleidend verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de raad, uiterlijk zes werkdagen voor de raadsvergadering waarin het ontwerp-raadsbesluit wordt besproken.

  • 2. Leden van de raad en commissieleden/niet raadsleden kunnen geen inleidend verzoek indienen.

  • 3. Het inleidend verzoek om een referendum te houden wordt ondersteund door ten minste

  • 800 ondersteuningsverklaringen van personen die kiesgerechtigd zijn op de dag dat het inleidende verzoek wordt ingediend, zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Een ondersteuningsverklaring voor het inleidend verzoek bestaat uit een handtekening met de daarbij behorende naam, adres, woonplaats, en geboortedatum.

  • 5. Ondersteuningsverklaringen worden geplaatst op een daartoe door of namens de voorzitter van de raad verstrekt formulier waarop de titel van het ontwerp-raadsbesluit is opgenomen.

  • 6. In aanvulling op het vijfde lid kunnen ondersteuningsverklaringen ook worden opgenomen op een door of namens de voorzitter van de raad beschikbaar te stellen digitaal formulier op de gemeentelijke website. Deze digitale mogelijkheid komt zoveel mogelijk overeen met het papieren formulier voor de ondersteuningsverklaringen. Als handtekening, zoals in het vierde lid genoemd, van een dergelijke digitaal ingediende ondersteuningsverklaring, dient in dat geval DigiD te worden gebruikt.

  • 7. Indien het verzoek namens meerdere initiatiefnemers wordt gedaan, wordt in het verzoek aangegeven welke groep van ten minste twee en ten hoogste vier van de ondertekenaars geacht kan worden voor het vervolg van de procedure te fungeren als gesprekspartners namens de indieners.

Artikel 7 Behandeling inleidend verzoek

  • 1. Voorafgaand aan de plenaire behandeling bedoeld in het vierde lid, adviseert de referendumkamer de raad over de toelaatbaarheid van het onderwerp. Indien het college van mening is dat er redenen zijn het verzoek niet in te willigen, stelt het de referendumkamer hiervan tijdig in kennis.

  • 2. Indien naar de mening van de referendumkamer het inleidende verzoek onvoldoende duidelijk is, treedt de referendumkamer hierover in overleg met de indieners van het inleidend verzoek.

  • 3. De voorzitter van de raad controleert de ondersteuningsverklaringen op naam, adres, woonplaats, geboortedatum en kiesgerechtigheid zoals bedoeld in artikel 6, derde lid.

  • 4. De raad beslist of het inleidend verzoek wordt ingewilligd.

  • 5. Het raadsvoorstel met betrekking tot het inleidend verzoek wordt voorbereid door het presidium.

  • 6. De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het inleidende verzoek zo spoedig mogelijk openbaar op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

  • 7. Als het verzoek wordt ingewilligd behandelt de raad het ontwerp-raadsbesluit waarop het verzoek zich richt. Het ontwerp-raadsbesluit zoals dat luidt na verwerking van eventuele aangenomen amendementen, wordt vervolgens aangehouden tot de eerstvolgende vergadering na de dag waarop de uitslag van het referendum wordt bekendgemaakt, tenzij eerder negatief over de ontvankelijkheid van het referendumverzoek wordt beslist.

  • 8. Indien de eerstvolgende vergadering na de uitslag van het referendum niet binnen vier weken valt, wordt binnen die termijn ten behoeve van de stemming een extra vergadering bijeengeroepen.

Paragraaf 5 Definitief verzoek referendum op initiatief van kiesgerechtigden

Artikel 8 Vraagstelling

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het besluit van de raad om de kiesgerechtigden in de gelegenheid te stellen een definitief verzoek in te dienen, treedt de referendumkamer in overleg met de indieners en het college over de vraagstelling en antwoordcategorieën.

  • 2. De referendumkamer brengt binnen 10 werkdagen na het genoemde besluit advies uit over de vraagstelling en antwoordcategorieën aan de raad tenzij de raad een andere termijn vaststelt.

  • 3. De raad stelt met inachtneming van het advies van de referendumkamer in de eerstvolgende vergadering de vraagstelling en antwoordcategorieën vast.

Artikel 9 Voorwaarden definitief verzoek

  • 1. Het volgens de bepalingen van dit artikel indienen van ondersteuningsverklaringen door kiesgerechtigden wordt beschouwd als het collectief indienen van het definitieve verzoek.

  • 2. Het definitieve verzoek is ontvankelijk wanneer er binnen de daarvoor aangewezen periode ten minste 4000 ondersteuningsverklaringen worden ingediend door personen die kiesgerechtigd zijn op de dag waarop de raad heeft besloten dat het inleidend verzoek wordt ingewilligd.

  • 3. Een ondersteuningsverklaring voor een definitief verzoek bestaat uit een handtekening met de daarbij behorende naam, adres, woonplaats en geboortedatum.

  • 4. Ondersteuningsverklaringen worden geplaatst op een daartoe door de voorzitter van de raad verstrekt formulier waarop de titel van het ontwerp raadsbesluit is opgenomen. In aanvulling hierop voorziet de gemeentelijke website in de mogelijkheid om digitale ondersteuningsverklaringen in te dienen. Deze digitale mogelijkheid komt zoveel mogelijk overeen met het papieren formulier voor de ondersteuningsverklaringen.

  • 5. Voor het plaatsen van een ondersteuningsverklaring op een papieren formulier dient de kiesgerechtigde zich te legitimeren met een geldig identiteitsbewijs. Indien gebruikt gemaakt wordt van digitale ondersteuningsverklaringen, dient de kiesgerechtigde zich door middel van DigiD te legitimeren.

  • 6. De formulieren zijn gedurende zes weken -of totdat het benodigde aantal geldige verklaringen is verkregen - beschikbaar in het Stadskantoor en op ten minste vier andere door het college aangewezen locaties. Het college draagt er zorg voor dat op een wekelijkse koopavond en op zaterdag ten minste een van deze locaties geopend is. Digitale formulieren zijn gedurende ten minste dezelfde periode beschikbaar op de gemeentelijke website.

Artikel 10 Behandeling definitief verzoek

  • 1. De voorzitter van de raad controleert de ondersteuningsverklaringen op naam, adres, woonplaats, geboortedatum en kiesgerechtigdheid als bedoeld in artikel 9 tweede lid

  • 2. Wekelijks maakt de voorzitter van de raad bekend hoeveel geldige ondersteuningsverklaringen zijn ingediend.

  • 3. Indien het definitief verzoek voldoet aan de in deze verordening bepaalde vereisten, besluit de raad in de eerstvolgende vergadering na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 9, eerste lid, over het houden van een referendum.

  • 4. In de vergadering bedoeld in het derde lid kunnen met betrekking tot het raadsvoorstel geen amendementen meer worden ingediend.

  • 5. Indien het verzoek niet voldoende wordt ondersteund, verklaart de raad het verzoek niet-ontvankelijk.

  • 6. De voorzitter van de raad doet openbare kennisgeving van een besluit tot het houden van een referendum.

Paragraaf 6 Referendum over een raadsbesluit met betrekking tot een ingediend burgerinitiatief

Artikel 11 Referendum over een raadsbesluit met betrekking tot een ingediend burgerinitiatief

  • 1. Op een referendum naar aanleiding van een definitief raadsbesluit als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing, met uitzondering van artikel 7, zevende lid.

  • 2. Het raadsbesluit zoals bedoeld in het eerste lid treedt niet eerder in werking dan de dag na de vergadering bedoeld in het vijfde lid, tenzij eerder over de ontvankelijkheid van het referendumverzoek wordt beslist.

  • 3. In afwijking van artikel 6, het eerste lid, moet het inleidende verzoek naar aanleiding van het definitieve raadsbesluit over een burgerinitiatief binnen 6 weken na besluitvorming van de raad over bedoeld burgerinitiatief bij de voorzitter van de raad zijn ingediend.

  • 4. In het geval een inleidend verzoek, als bedoeld in het derde lid, tijdig maar korter dan vijf werkdagen voorafgaand aan een reguliere raadsvergadering wordt ingediend, dan wordt het verzoek behandeld in de eerstvolgende reguliere raadsvergadering

  • 5. Na bekendmaking van de uitslag van het referendum, neemt de raad in de eerstvolgende raadsvergadering een besluit over het al dan niet volgen van de uitslag.

Paragraaf 7 Subsidie

Artikel 12 Doelgroep en advies referendumkamer

  • 1. In verband met tegemoetkoming in de kosten van de activiteiten ten behoeve van het publieke debat en meningsvorming over het ontwerp-besluit waarop het referendum betrekking heeft kan het college een subsidie verlenen aan:

    • -

      rechtspersonen, met uitzondering van politieke groeperingen als bedoeld in hoofdstuk G van de Kieswet

    • -

      collectieven van ten minste 6 kiesgerechtigde inwoners.

  • 2. Het college neemt besluiten over subsidie, zoals bedoeld in deze paragraaf, steeds met inachtneming van het advies van de referendumkamer.

Artikel 13 Toepasselijke regelgeving

Op subsidies verstrekt op grond van deze verordening is de Algemene Subsidieverordening gemeente Delft 2018 niet van toepassing.

Artikel 14 Subsidiabele kosten

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt ter bekostiging van materiele kosten die aanvrager maakt ten behoeve van activiteiten in het kader van het referendum.

  • 2. Loonkosten of kosten voor eigen arbeid komen in beginsel niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3. Indien loonkosten voor externe professionals onvermijdelijk zijn, dan worden deze gemaximeerd op € 35,- per uur met een maximum van 20 uur.

Artikel 15 Weigeringsgronden

Niet voor subsidie komen in aanmerking activiteiten die:

  • a.

    Geheel of gedeeltelijk plaatsvinden na de dag van de stemming

  • b.

    Met winstoogmerk worden ondernomen

  • c.

    Zijn begonnen voordat op de subsidieaanvraag is beslist

  • d.

    Niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen.

Artikel 16 Aanvraag

  • 1. Aanvragen worden gedaan met gebruikmaking van een door het college beschikbaar te stellen aanvraagformulier, en dienen een opgave te bevatten van de volgende gegevens:

    • a.

      de aard en inhoud van de activiteiten en of deze voor, tegen of neutraal zijn;

    • b.

      de wijze waarop een bijdrage aan het publieke debat en meningsvorming wordt gerealiseerd en het beoogde publieksbereik van de bijdrage;

    • c.

      een gespecificeerde begroting die inzicht geeft in de geraamde inkomsten en uitgaven voor zover deze betrekking hebben op de activiteit;

    • d.

      een tijdsplanning;

    • e.

      de rechtsvorm, de statuten, en het vestigingsadres van de rechtspersoon namens welke de aanvraag wordt gedaan en de handtekeningen van degene(n) die bevoegd is/zijn de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

    • f.

      indien het een collectief van kiesgerechtigde inwoners betreft: de achternaam, voorletter(s), het adres, de woonplaats, de geboortedatum en de handtekening van ten minste zes kiezers;

    • g.

      het rekeningnummer waarop het subsidiebedrag overgemaakt dient te worden.

  • 2. Een aanvraag kan worden ingediend gedurende drie weken na de dag van bekendmaking van het besluit van de raad tot het houden van een referendum als bedoeld in artikel 10 of 11.

  • 3. Het college maakt de begin- en einddatum van de aanvraagtermijn bekend in het elektronische Gemeenteblad en in de Stadskrant

Artikel 17 Aanvullen onvolledige aanvraag

Indien een aanvraag om subsidie onvolledig is, wordt de aanvrager schriftelijk een termijn van vijf werkdagen verleend om de aanvraag aan te vullen. De termijn gaat in op de eerste werkdag na verzending van het verzoek om aanvulling.

Artikel 18 Budget, subsidieplafond

  • 1. De raad stelt een budget beschikbaar ten behoeve van de organisatie, de voorlichting en het publieke debat en meningsvorming.

  • 2. Subsidie kan worden verleend als en voor zover de raad hiervoor een budget ter beschikking heeft gesteld en voor zover dit budget toereikend is.

  • 3. Er is een subsidieplafond van € 90000,- per raadsperiode, bestaande uit drie deelplafonds.

  • 4. Een subsidie(deel)plafond bedraagt:

    • a.

      € 30000,- van het totale subsidiebudget voor de activiteiten die tot doel hebben de kiesgerechtigden te laten stemmen voor het ontwerp-raadsbesluit,

    • b.

      € 30000,- van het totale subsidiebudget voor de activiteiten die tot doel hebben de kiesgerechtigden te laten stemmen tegen het ontwerp-raadsbesluit.

    • c.

      € 30000,- van het totale subsidiebudget voor activiteiten die tot doel hebben het debat en meningsvorming over het ontwerp-raadsbesluit op neutrale wijze te bevorderen.

  • 5. Per aanvraag wordt ten hoogste € 5000,- subsidie verleend.

Artikel 19 Subsidieverlening en vaststelling

  • 1. Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 14 dagen na afloop van de sluitingsdatum van de aanvraagtermijn beslist het college over de subsidieverlening.

  • 2. Subsidieverlening vindt plaats in volgorde van de door het college aangebrachte rangschikking, totdat het vastgestelde deelplafond is bereikt.

  • 3. Bij de rangschikking van de aanvragen houdt het college rekening met de volgende aspecten en de mate waarin naar verwachting:

    • a.

      de activiteiten bijdragen aan het publieke debat en meningsvorming onder kiesgerechtigden;

    • b.

      de activiteiten voor het publiek toegankelijk zijn of de uitingen openbaar zijn;

    • c.

      de activiteiten bekendgemaakt zijn bij het publiek;

    • d.

      verschillende doelgroepen worden bereikt:, en

    • e.

      het gevraagde bedrag in verhouding staat tot het verwachte resultaat:

  • 4. De verleende subsidie wordt uitgekeerd in de vorm van een voorschot.

  • 5. Uiterlijk zes weken na de dag van de stemming dient de subsidieontvanger schriftelijk een aanvraag tot vaststelling in. Bij de aanvraag wordt gevoegd:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, de aan de activiteiten verbonden doelstellingen zijn bereikt en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden lasten en baten (financieel verslag of jaarrekening).

  • 6. Het college besluit uiterlijk zes weken na de datum van de aanvraag over de vaststelling van de subsidie.

  • 7. Een subsidie als bedoeld in artikel 12 heeft een eenmalig karakter.

  • 8. Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de door aanvrager ingediende begroting als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c.

Paragraaf 8 Organisatie en uitvoering

Artikel 20 Datum referendum

  • 1.

    De raad stelt tegelijkertijd met het besluit tot het houden van een referendum de datum daarvan vast, met dien verstande dat het referendum niet later plaats vindt dan uiterlijk vier maanden na dit besluit.

  • 2.

    In het geval de in het eerste lid genoemde termijn van vier maanden afloopt binnen twee maanden voor een algemene verkiezing kan de termijn worden overschreden opdat de stemmingen kunnen worden gecombineerd.

  • 3.

    Een referendum vindt niet plaats in de voor de regio aangewezen schoolvakanties voor het basis- en voortgezet onderwijs. De in het eerste lid van dit artikel genoemde termijn van vier maanden kan door de raad worden verlengd met maximaal zes weken, indien een deel van de zomervakantie in die vier maanden valt.

  • 4.

    Er kunnen meer referenda op dezelfde dag worden gehouden.

Artikel 21 Organisatie en uitvoering

  • 1. Op de procedure ter voorbereiding van het referendum, de stemming, en de vaststelling en bekendmaking van de uitslag van het referendum zijn de hoofdstukken E, paragrafen 2 en 4, J, L, N, paragraaf 1, en P, paragrafen 1 en 4, van de Kieswet van overeenkomstige toepassing, voor zover bij deze verordening niet anders is bepaald.

  • 2. Een referendum wordt gehouden onder de kiesgerechtigden van het gehele grondgebied van de gemeente Delft.

  • 3. De stukken met betrekking tot de te nemen beslissing liggen voor een ieder ter inzage op door de voorzitter van de raad aan te wijzen plaatsen. In de openbare kennisgeving wordt daarvan mededeling gedaan.

Artikel 22 Oproep

  • 1. Ten behoeve van het referendum wordt een afzonderlijk kiesgerechtigdenregister bijgehouden, waarin de kiesgerechtigden voor het referendum worden opgenomen.

  • 2. Een kiesgerechtigde voor het referendum ontvangt een afzonderlijke oproeping.

Artikel 23 Uitslag

  • 1. Het centraal stembureau berekent de uitslag van het referendum en geeft aan hoeveel stemmen voor en tegen het (ontwerp)raadsbesluit zijn uitgebracht alsmede het aantal blanco en ongeldige stemmen en het aantal stemmen bij volmacht. Het centraal stembureau stelt vast of een meerderheid voor dan wel tegen het (ontwerp)raadsbesluit heeft gestemd waarbij blanco en ongeldige stemmen buiten beschouwing worden gelaten.

  • 2. Voor een geldige uitslag is nodig dat het aantal stemmen op de antwoordcategorie die de meerderheid heeft gekregen, ten minste twintig procent omvat van alle stemmen die bij het referendum konden worden uitgebracht.

  • 3. Het centraal stembureau brengt de uitslag over aan de raad, vergezeld van het proces-verbaal, en maakt beide onverwijld bekend op een algemeen toegankelijke wijze.

  • 4. De raad doet op basis van het door het centraal stembureau vastgestelde proces-verbaal een uitspraak over de vraag of de stemming op wettige wijze is geschied, en of er sprake is van een geldige uitslag als bedoeld in het tweede lid.

Paragraaf 9 Overige bepalingen

Artikel 24 Verantwoording

  • 1. Na afloop van het referendum maakt de referendumkamer een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in ieder geval een verantwoording over de uitvoering van de taken genoemd in artikel 3.

  • 3. De referendumkamer brengt het eindverslag uiterlijk 16 weken na de datum waarop het referendum is gehouden ter kennis van de raad en het college.

Artikel 25 Evaluatie

1. De raad is belast met de uitvoering van de evaluatie van het referendum.

2. De raad kan het college opdragen de evaluatie uit te voeren.

Artikel 26. Strafbepaling

Met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft degene die:

  • a.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of stempassen namaakt of vervalst met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • b.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of stempassen die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken;

  • c.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of stempassen voorhanden heeft met het oogmerk om deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • d.

    als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze is overleden;

  • e.

    bij een referendum door gift of belofte een kiesgerechtigde omkoopt om volmacht te geven tot het uitbrengen van zijn stem;

  • f.

    stelselmatig personen aanspreekt of anderszins persoonlijk benadert ten einde hen te bewegen het formulier op hun oproepingskaart, bestemd voor het stemmen bij volmacht, te ondertekenen en deze kaart af te geven.

Slotbepalingen

Artikel 27 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 28 Intrekking

De Referendumverordening Delft 2018 wordt ingetrokken.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Referendumverordening Delft 2020

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 januari 2021.

,burgemeester.

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

,griffier.

Drs. R.G.R. Jeene CMC

Toelichting Referendumverordening Delft 2020

Algemeen

Er zijn meerdere aanleidingen om de Referendumverordening 2018 te herzien, deze in trekken en onderhavige verordening vast te stellen.

Ten eerste de motie “Digitaal beter dan papier”, van 1 februari 2018 waarin de raad uitsprak dat ondersteuningsverklaringen in het vervolg ook digitaal ingediend moeten kunnen worden.

Ten tweede het advies van de Referendumkamer van 10 oktober 2018, waarin werd aangegeven dat de Referendumverordening Delft 2018 voor wat betreft subsidies verwees naar een niet meer geldende beleidsregel. Ook gaf de Referendumkamer aan dat de systematiek van de Algemene Subsidieverordening Gemeente Delft 2018 niet goed aansluit bij het specifieke onderwerp referendum. In dat kader adviseerde de Referendumkamer voor de subsidies voor referenda een afzonderlijke subsidieverordening vast te stellen. In het advies van 12 februari 2020 is de Referendumkamer specifiek ingegaan op een mogelijke invulling van een subsidieregeling voor referenda.

De Referendumkamer heeft zich (naar aanleiding van een advies van het college aan de raad van 14 november 2019), in haar advies van 24 december 2019 uitgesproken voor het invoeren van genoemde digitale ondersteuning, het schrappen van een geldigheidsdrempel, het mogelijk maken van referenda op initiatief van de raad, het in de verordening opnemen van een subsidieregeling, en het aanpassen van het vereiste aantal ondersteuningsverklaringen bij inleidende en definitieve referendumverzoeken.

In de nieuwe verordening is geen sprake van een opkomstdrempel, maar nog steeds wel van een geldigheidsdrempel. Er wordt een gekwalificeerde meerderheid gehanteerd: dus geen normale meerderheid van stemmen, maar een meerderheid die voldoende groot moet zijn.

In de loop van 2019 kondigde de VNG aan met een nieuwe modelverordening te komen, waarin de nieuwste inzichten en ervaringen met referenda verwerkt zouden worden. Uiteindelijk is in december 2019 de definitieve versie van de modelverordening verschenen. Hiervoor genoemde zaken komen terug in de modelverordening. De Referendumkamer adviseerde verder (24 december 2019) om na te gaan in hoeverre de modelverordening aanleiding gaf om bestaande bepalingen van de verordening anders te formuleren.

Een en ander is voor het presidium en het college aanleiding geweest kritisch naar de huidige verordening te kijken, en ook aansluiting te zoeken bij de modelverordening van de VNG. Dit leidt tot het voorstel voor een nieuwe verordening: de Referendumverordening Delft 2020, onder gelijktijdige intrekking van de Referendumverordening Delft 2018.

Tenslotte nog het volgende: Een referendumverordening waarbij de mogelijkheid wordt gegeven een referendum te organiseren over een ontwerp raadsbesluit is bij uitstek een instrument van de raad.

In de voorgestelde Referendumverordening Delft 2020 worden diverse taken niet gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: college), maar aan de raad of griffier gelaten. Dit is in afwijking van de huidige verordening, waarin bijvoorbeeld in artikel 8 lid 3 expliciet bevoegdheden aan het college zijn toegekend. Uiteraard staat het de raad vrij om (delen van) de uitvoering van een te houden het referendum bij het college te leggen.

Overigens behoren zaken als het geven van voorlichting en het organiseren van de stemming wel tot de verantwoordelijkheden van het college.

Artikelsgewijs

Aanhef

In artikel 84 van de Gemeentewet is bepaald dat de raad, het college of de burgemeester andere commissies dan bedoeld in de artikelen 82, eerste lid, en 83, eerste lid, van de Gemeentewet kan instellen. Genoemd artikel is de basis voor het instellen van de referendumkamer.

Artikel 149 van de Gemeentewet (“De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt”) is de (autonome) grondslag van de Referendumverordening.

Artikel 154 van de Gemeentewet betreft de strafbaarstelling door de raad van overtredingen van zijn verordeningen (uitgewerkt in artikel 26).

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

Onderdeel a Referendum

Deze verordening gaat uit van een referendum op basis van een ontwerp-raadsbesluit. Een referendum is dus in de eerste plaats te zien als een advies van burgers aan de raad over een voorgenomen besluit. In de Referendumverordening Delft 2018 wordt nog gesproken over ‘raadgevend referendum’. Die term wordt nu niet meer gebruikt. Gezien de nieuwe definitie is elk op grond van deze verordening te houden referendum raadgevend, want het wordt ingezet met betrekking tot een ontwerp-raadsbesluit. Er is dus geen sprake van een correctief referendum (referendum op basis van een genomen besluit dat door burgers wordt gecorrigeerd door het houden van een referendum). Het onderscheid raadgevend tegenover correctief hoeft dus niet te worden gemaakt.

De enige uitzondering is een referendum dat wordt gehouden naar aanleiding van een definitief raadsbesluit volgend op een ingediend burgerinitiatief. De reden is dat de Verordening burgerinitiatief Delft 2009 een dergelijk raadsbesluit referendabel maakt.

Onderdeel b Kiesgerechtigd

Voor het begrip ‘kiesgerechtigd’ is aangesloten bij degene die gerechtigd is deel te nemen aan de raadsverkiezingen. Dit is geregeld in artikel B3 van de Kieswet (18 jaar of ouder, Nederlander of EU-onderdaan of vijf jaar een verblijfsvergunning, of rechtmatig in Nederland verblijvend op grond van de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een verdrag tussen een internationale organisatie en de Staat der Nederlanden inzake de zetel van deze organisatie in Nederland).

De nadere bepaling van kiesgerechtigd zijn is afhankelijk van de fase waarin het proces verkeert: het gaat er om wie stemrecht zou hebben bij de raadsverkiezing op de dag dat het inleidende verzoek wordt ingediend (het inleidend verzoek, zie artikel 6 lid 3) en de dag dat de raad heeft besloten dat het inleidend verzoek wordt ingewilligd (het definitieve verzoek, artikel 9, tweede lid en artikel 7, vierde lid).

Onderdeel f subsidie

Deze definitie is hier opgenomen om te benadrukken dat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is op subsidies die worden aangevraagd en verleend in het kader van een te houden referendum. Dat houdt ook in dat de mogelijkheden om subsidies te weigeren, in te trekken, en terugvorderen die in de Awb zijn opgenomen ook gelden voor de subsidies voor referenda, naast hetgeen hierover in deze verordening al is opgenomen. De benodigde wettelijke grondslag voor de subsidieverlening kan worden gevonden in deze verordening.

Paragraaf 2 Onderwerpen

Artikel 2. Onderwerp van referendum en uitzonderingsbepalingen

Eerste lid

Onderwerp van een referendum is een ontwerp-raadsbesluit in zijn geheel. In de praktijk kan het zijn dat onderdelen van het besluit tot meer of minder discussie leiden, maar het is niet mogelijk om daar onderscheid in te maken door een onderdeel uit het ontwerp raadsbesluit centraal te stellen en aan een referendum te onderwerpen. Dat neemt niet weg dat de raad aan het college of (indien van toepassing) aan een andere indiener van het ontwerp-raadsbesluit zou kunnen verzoeken om het te splitsen zodat een deel van het oorspronkelijke voorstel aan een referendum kan worden ontworpen.

Tweede lid

Hier is nog eens (voor alle duidelijkheid) opgenomen dat alleen ontwerp-raadsbesluiten zich lenen voor een referendum. Strikt genomen volgt dit overigens al uit de definitie van referendum in artikel 1.

Een uitzondering is dat een referendum gehouden kan worden over een definitief raadsbesluit naar aanleiding van een burgerinitiatief (zie hiervoor artikel 2, vierde lid en de toelichting daarbij).

Derde lid

Bepaalde onderwerpen waarover de raad een besluit kan nemen lenen zich minder goed voor een referendum. Deze zijn hier als uitzondering opgenomen. De lijst is gebaseerd op de ervaringen met onder meer de Tijdelijke referendumwet en ervaringen die de VNG heeft verzameld uit verordeningen van andere gemeenten.

Bij de onderdelen e en f gaat het om het budgetrecht van de raad.

Bij onderdeel g is ten opzichte van de Referendumverordening Delft 2018 iets gewijzigd. In de Omgevingswet is geen sprake meer van een besluit naar aanleiding van een verklaring van geen bedenkingen in de zin van de Wabo. De raad krijgt hier een adviesrecht. Nu er geen sprake meer is van een te nemen besluit op dit punt, kan dat er ook geen sprake zijn van een referendum hierover.

Vierde lid

Hoewel deze verordening uitgaat van een referendum te houden naar aanleiding van een ontwerp-raadsbesluit, is er één uitzondering (zie ook de toelichting bij artikel 1, onderdeel a). Het betreft een referendum dat volgt op een definitief raadsbesluit dat genomen is naar aanleiding van een ingediend burgerinitiatief. Op basis van de Verordening burgerinitiatief Delft 2009 kunnen burgers aan de raad een voorstel doen voor een te nemen besluit. Indien de raad naar aanleiding van het voorstel een besluit neemt, bepaalt genoemde verordening dat over dat definitieve raadsbesluit een referendum gehouden kan worden (zie artikel 9, derde lid van de Verordening burgerinitiatief Delft 2009).

De uitzonderingen die genoemd worden in het derde lid zijn overigens ook van toepassing op een referendum naar aanleiding van een definitief raadsbesluit in het kader van een burgerinitiatief.

Paragraaf 3 De referendumkamer

Artikel 3. Taken referendumkamer

De referendumkamer heeft diverse adviserende taken. Daarnaast houdt de referendumkamer toezicht op het gehele referendumproces. De referendumkamer kan gevraagd en ongevraagd advies geven.

De referendumkamer adviseert aan respectievelijk de raad, de voorzitter van de raad en het college.

De referendumkamer heeft een adviserende rol bij diverse stappen in het referendumproces die gevoelig kunnen liggen of voor discussie kunnen zorgen. In het eerste lid onderdeel f is de rol van de referendumkamer als toezichthouder op het hele referendumproces vastgelegd. Een uitvloeisel van die rol is de behandeling door de referendumkamer van klachten over het referendumproces (onder g). Klachten kunnen over uiteenlopende zaken gaan, bijvoorbeeld het afkeuren van een aantal ondersteunende handtekeningen, het aantal stembureaus of een campagne uiting van een organisatie.

Wellicht ten overvloede: de taak die de referendumkamer heeft ten aanzien van klachten over het referendumproces heeft niet te maken met het klachtrecht dat wordt geregeld in hoofdstuk 9 van de Awb; dat klachtrecht gaat immers alleen over gedragingen van bestuursorganen en personen die daarbij werkzaam zijn. De afdoening daarvan is een taak van het bestuursorgaan zelf.

Nieuw in de verordening is het expliciet benoemen van de taak die de referendumkamer heeft inzake advisering over subsidies in het kader van te houden referenda. Hierbij adviseert de referendumkamer aan het college. Verder heeft de referendumkamer ook een expliciete rol gekregen bij advisering over het digitale formulier dat gebruikt wordt bij ondersteuningsverklaringen.

Artikel 4. Samenstelling referendumkamer

De referendumkamer is een permanente commissie omdat een referenduminitiatief ineens kan opkomen en er dan binnen enkele dagen een advies dient te worden uitgebracht over bijvoorbeeld de vraag of een referendum mogelijk is over het ontwerp raadsbesluit. Het kan zijn dat de leden van de referendumkamer lange tijd niet bijeenkomen. Als er geen referenduminitiatief is, zal er doorgaans geen reden zijn om te vergaderen. De benoemingstermijn van vier jaar, met een mogelijkheid om deze twee keer met vier jaar te verlengen, is gehandhaafd ten opzichte van de Referendumverordening Delft 2018. Toegevoegd is de mogelijkheid dat de raad in bijzondere gevallen tot een derde herbenoeming kan besluiten. De reden is om zoveel als mogelijk de continuïteit te waarborgen.

Wanneer een lid van de referendumkamer ontslag neemt, is het aan de raad om zo snel mogelijk een vervanger te benoemen. Er is niet bepaald dat het lid van de Referendumkamer aanblijft totdat in diens opvolging is voorzien. Het kan soms enkele maanden duren voordat er een opvolger is benoemd. Het is niet gewenst om iemand die ontslag neemt in het ongewisse te laten over wanneer dat ontslag uiteindelijk ingaat. Er is niet expliciet geregeld dat leden van de referendumkamer (bijvoorbeeld in geval van niet functioneren) ontslagen kunnen worden. In het algemeen geldt dat diegene die benoemt ook kan ontslaan.

Artikel 5. Vergoedingen referendumkamer

De vergoedingen voor de voorzitter en de leden van de referendumkamer, zoals die waren opgenomen in de Referendumverordening Delft 2018, zijn aangepast aan het prijspeil 2020.

Paragraaf 4 Inleidend verzoek referendum op initiatief van kiesgerechtigden

Artikel 6. Voorwaarden inleidend verzoek

Het inleidend verzoek heeft twee functies: het aantonen dat er binnen de gemeente enig draagvlak is voor een referendum en een toetsmoment of over het ontwerp raadsbesluit een referendum kan worden gehouden. Daarom is het aantal handtekeningen voor het inleidend verzoek in de regel laag. Als richtlijn kan 1% van het aantal kiesgerechtigden (weergegeven in een getal) worden gehanteerd. Het definitief verzoek (artikel 9) moet aantonen dat er voldoende draagvlak binnen de gemeente is om daadwerkelijk een referendum te houden. Voor het definitief verzoek kan een aantal van 5% van de kiesgerechtigden (uitgedrukt in een absoluut getal) als richtlijn worden gebruikt.

Derde lid

Hier is een belangrijke wijziging ten opzichte de huidige Referendumverordening Delft 2018 te vinden. In die verordening dient een inleidend verzoek vergezeld te gaan van tenminste 300 ondersteuningsverklaringen van kiesgerechtigden. Dit aantal is gebaseerd op de Tijdelijke Referendumwet (geldend van 2002 tot 2005). Deze wet vereiste voor een geldig inleidend verzoek een percentage van 0,033% van de kiesgerechtigden, hetgeen voor de Delftse situatie neerkwam op afgerond 300 ondersteuningsverklaringen.

In navolging van de modelverordening wordt in de nieuwe verordening voor het inleidend verzoek uitgegaan van een aantal ondersteuningsverklaringen dat neerkomt op 1% van de kiesgerechtigden. Dit komt, afgerond, neer op een absoluut aantal van 800.

De VNG baseert de gehanteerde 1% op onderzoek naar een aantal recente referendumverordeningen. De referendumkamer ondersteunt in het advies van 24 december 2019 de keuze voor een absoluut aantal van 800.

Het hanteren van een absoluut aantal biedt duidelijkheid voor de burger over de eisen die gesteld worden aan een inleidend verzoek

Dit betekent wel dat sterke groei of krimp van het aantal inwoners van Delft, en daarmee van het aantal kiesgerechtigden, er toe kan leiden dat 800 ondersteuningsverklaringen niet meer overeenkomt met 1% van de kiesgerechtigden. In dat geval zou een aanpassing van het benodigde aantal ondersteuningsverklaringen aan de orde kunnen zijn.

Van belang is verder dat op welk moment de kiesgerechtigheid wordt beoordeeld. De huidige verordening biedt hierover geen expliciete bepaling. In de modelverordening van de VNG wordt uitgegaan van kiesgerechtigdheid op het moment van verstrekken van het formulier waarop de ondersteuningsverklaring moet worden geplaatst. Het lijkt duidelijker om de eis te stellen dat iemand kiesgerechtigd moet zijn op het moment dat het inleidend verzoek wordt ingediend.

Immers, anders zou voor iedere ondertekenaar moeten worden bekeken of hij op het moment van ondertekenen kiesgerechtigd was. En dat kunnen dan veel momenten zijn. Daarom lijkt het praktischer om uit te gaan van de eis van kiesgerechtigdheid op het moment dat het inleidend verzoek wordt ingediend. Want dan is er maar één ijkmoment.

Vierde tot en met zesde lid

Ondersteuningsverklaringen kunnen in de procedure voor het inleidend verzoek op grond van deze verordening schriftelijk en digitaal worden ingediend. Dit in afwijking van de modelverordening van de VNG, die de digitale weg vanaf de fase van het definitieve verzoek openstelt (artikel 6, vierde lid, van de modelverordening VNG). Het digitaal indienen van ondersteuningsverklaringen is een uitdrukkelijke wens van de Raad, gegeven de aangenomen motie ‘Digitaal beter dan papier” van 1 februari 2018.

De handtekeningen moeten worden geplaatst op formulieren die door de voorzitter van de raad worden verstrekt. De referendumkamer heeft een adviserende rol.

Ondersteuningsverklaringen kunnen ook digitaal worden geplaatst. Er zal daartoe een digitaal formulier worden ontwikkeld, waarop de burger zijn gegevens kan invullen en via DigID zijn handtekening kan zetten. Het digitale formulier zal op de gemeentelijke website beschikbaar zijn.

In de fase van het inleidend verzoek is er vaak weinig tijd beschikbaar tussen het moment waarop bekend wordt dat een voorstel in de raad aan de orde zal komen en het moment waarop de ondersteuningsverklaringen uiterlijk moeten worden ingediend. De voorzitter van de raad zou de griffier kunnen machtigen om namens hem de formulieren te verstrekken of beschikbaar te stellen. Dit is mogelijk gemaakt door in het vijfde en zesde lid is op te nemen dat een formulier ook namens de voorzitter van de raad kan worden verstrekt.

Artikel 7. Behandeling inleidend verzoek

Derde lid

Bij het controleren van de geldigheid van de handtekeningen wordt beoordeeld of diegenen die de ondersteuningsverklaring indienen kiesgerechtigd zouden zijn voor de raadsverkiezingen op het moment dat het inleidend verzoek bij de voorzitter van de raad is ingediend (zie artikel 6, derde lid en de toelichting daarbij).

Bij het zetten van de handtekening is nog niet bekend of, en zo ja, wanneer het referendum gehouden wordt. Daarom wordt hier voor een andere peildatum gekozen dan de dag van het referendum. Het ligt voor de hand ook de controle te laten uitvoeren door de voorzitter van de raad. Door of namens hem kan gebruik worden gemaakt van de Basisregistratie Personen.

Vierde lid

De raad beslist of het inleidend verzoek kan worden ingewilligd. Hierbij wordt getoetst aan de in artikel 2, derde lid, vermelde onderwerpenlijst. Er wordt beoordeeld of er een voldoende aantal geldige ondersteuningsverklaringen is. De referendumkamer heeft hierbij een adviserende rol. Het besluit van de raad op het inleidend verzoek is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen staat bezwaar en beroep open.

Zevende lid

Als de raad het ontwerp-raadsbesluit referendabel acht, wordt het inhoudelijk besproken, waarbij uiteraard amendementen en moties kunnen worden ingediend. Over het ontwerp raadsbesluit zelf wordt niet gestemd. Dit gebeurt pas nadat het referendum is gehouden, of nadat de raad heeft besloten dat er geen referendum gehouden kan worden. Het ontwerp-raadsbesluit wordt dus aangehouden.

Paragraaf 5 Definitief verzoek referendum op initiatief van kiesgerechtigden

Artikel 8 Vraagstelling

De raad stelt de vraagstelling van het referendum vast na advies van de referendumkamer; deze zal daarover doorgaans in overleg treden met de initiatiefnemers van het referendum en de portefeuillehouder uit het college.

Bij een referendum op initiatief van de kiesgerechtigden ligt de vraagstelling grotendeels vast: de vraag is gekoppeld aan het ontwerp raadsbesluit. De tekst van een ontwerp-raadsbesluit is in veel gevallen te uitgebreid om in de vraagstelling te worden opgenomen. Daarom zal in de regel worden gezocht naar een kortere beschrijving die voldoende duidelijkheid biedt over de vraag waar het om gaat. In dit artikel worden geen beperkingen en /of nadere eisen gesteld aan de vorm van de uiteindelijke vraag.

Artikel 9 Voorwaarden definitief verzoek

Eerste lid

De referendumkamer heeft in het evaluatieverslag van van18 augustus 2016 naar aanleiding van het AZC-referendumverzoek geadviseerd om het vereiste van een formele indiening van het definitieve verzoek door de initiatiefnemers te schrappen. De referendumkamer gaf aan een dergelijk vereiste onpraktisch en overbodig te vinden. De referendumkamer adviseerde het vereiste te schrappen en vast te leggen dat het indienen van voldoende ondersteuningsverklaringen door de kiesgerechtigden wordt beschouwd als het indienen van het definitieve verzoek.

Het advies van de referendumkamer is opgevolgd.

Tweede lid

De kiesgerechtigdheid is hier gekoppeld aan de dag waarop de raad besloten heeft dat het inleidend verzoek wordt ingewilligd. Voor het aantal ondersteuningsverklaringen kan de richtlijn van 5% van het aantal kiesgerechtigden gehanteerd worden. Dit komt in absolute getallen neer op afgerond 4000. Er is hier geen wijziging ten opzichte van de Referendumverordening Delft 2018. Soms wordt de vraag gesteld of ondersteuningsverklaringen die zijn afgegeven in de fase van het inleidend verzoek ook meetellen voor het definitieve verzoek. Dat is niet het geval. In de eerste fase worden aan de ondersteuningsverklaringen minder eisen gesteld dan in de fase van het definitieve verzoek. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat het ontwerp-raadsbesluit na amendering door de raad anders luidt dan in de inleidende fase kon worden voorzien.

Vierde lid

Net als bij het inleidend verzoek (zie toelichting bij artikel 6), wordt de mogelijkheid geboden om ondersteuningsverklaringen digitaal in te dienen.

Zesde lid

Voor zowel de fysieke als de digitale mogelijkheid voor het afgeven van ondersteuningsverklaringen geldt dat die mogelijkheid afgesloten wordt wanneer geconstateerd wordt dat het vereiste aantal rechtsgeldige verklaringen is bereikt. In deze fase van het proces gaat het er niet om te meten hoeveel steun een referendumverzoek geniet. De enige vraag die voorligt is of het vereiste aantal wordt gehaald.

Artikel 10 Behandeling definitief verzoek

Eerste lid

De procedure voor het definitief verzoek is verder in grote lijnen gelijk aan die voor het inleidend verzoek (zie artikel 6 en 7). Dit houdt onder meer in dat de voorzitter van de raad controleert op voldoende handtekeningen van kiesgerechtigden.

Derde lid

Er volgt nu weer een besluitmoment voor de raad, namelijk of er wel of niet een referendum wordt gehouden. Dit houdt in dat wordt getoetst of aan alle vereisten van het definitieve verzoek is voldaan. In de tekst van het derde lid is gekozen voor de woorden 'over het houden van een referendum' en niet voor 'tot het houden van een referendum' omdat de raad ook als aan alle voorwaarden is voldaan nog de theoretische mogelijkheid heeft om het referendumverzoek alsnog af te wijzen. Het is echter duidelijk dat zoiets in dit stadium bijzonder ongewenst zou zijn en tot veel onbegrip bij betrokkenen zou leiden. Een rechter zou een weigering in dit stadium vrijwel zeker niet accepteren.

Vierde lid

Naar aanleiding van een eerder ingediende inleidende verzoek neemt de raad een besluit of dat wordt ingewilligd (artikel 7, vierde lid). Het ontwerp-raadsbesluit naar aanleiding waarvan het inleidend verzoek is ingediend, wordt behandeld door de raad, inclusief moties en amendementen. Vervolgens wordt het ontwerp-raadsbesluit aangehouden (artikel 7, zevende lid). Indien de raad vervolgens besluit tot het houden van een referendum (artikel 10, derde lid), is het niet raadzaam dat verdere amendementen nog worden toegestaan. De indieners en ondersteuners van het definitieve verzoek hebben zich immers gebaseerd op het ontwerp-besluit dat eerder is aangehouden juist voor het doel van het referendum. Over dìe versie van het ontwerp-raadsbesluit zou het referendum dan moeten gaan. Amendementen/moties dienen daarom in een eerder stadium te worden ingediend, te weten bij de behandeling van het ontwerp-besluit nadat het inleidend verzoek is ingewilligd (artikel 7, vierde lid en zevende lid).

Paragraaf 6 Referendum over een raadsbesluit met betrekking tot een ingediend burgerinitiatief

Artikel 11. Referendum over een raadsbesluit met betrekking tot een ingediend burgerinitiatief

Op een referendum dat gehouden wordt naar aanleiding van een burgerinitiatief zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing. Op enkele punten wijkt de procedure af van die van een ‘gewoon’ referendum. Ten eerste wordt het referendum gehouden over een definitief raadsbesluit, het gaat dus niet om een ontwerp-raadsbesluit. Om deze reden is er geen sprake meer van dat het raadsbesluit behandeld en geamendeerd wordt. Dit houdt in dat artikel 7, zevende lid, niet van toepassing kan zijn. Het is uitdrukkelijk wel de bedoeling dat het al vastgestelde raadsbesluit niet ten uitvoer wordt gelegd totdat de raad een besluit neemt over de uitslag van het referendum (zie het vijfde lid). In het tweede lid wordt daarom opgenomen dat een raadsbesluit dat genomen is naar aanleiding van een burgerinitiatief en waarover een referendum wordt gehouden, niet eerder in werking treedt dan dat de raad een besluit heeft genomen over het al dan niet volgen van de uitslag van het referendum.

Wat verder afwijkt, is het moment waarop een inleidend verzoek uiterlijk moet zijn ingediend. Normaliter is dat zes dagen voor de raadsvergadering waarop het ontwerp-raadsbesluit wordt besproken (artikel 6, eerste lid). Omdat het raadsbesluit waarover het referendum wordt gehouden al is genomen, is, in navolging van de Referendumverordening Delft 2018, gekozen voor een termijn van zes weken na het definitieve raadsbesluit. Om deze reden wordt in het derde lid afgeweken van artikel 6, eerste lid.

Paragraaf 7 Subsidie

Artikel 12 Doelgroep en advies referendumkamer

Het doel van de subsidieverstrekking is bijdragen aan de meningsvorming en aan het voeren van het publieke debat over het ontwerp raadsbesluit dat onderwerp is van het referendum onder de burgers in de gemeente. Burgers moeten hun mening kunnen vormen voordat zij een stem uitbrengen. Vaak zijn initiatiefnemers van een referendum en andere betrokkenen burgers. Om hen een mogelijkheid te geven subsidie aan te vragen voor het stimuleren van het publieke debat en meningsvorming wordt hier gesproken van een collectief van kiesgerechtigden. Daarnaast kunnen verenigingen, wijkorganen, stichtingen en dergelijke subsidie aanvragen.

De referendumkamer heeft een adviserende rol bij de subsidietoekenning, zie ook artikel 3, eerste lid, onderdeel i.

Artikel 13 Toepasselijke regelgeving

In aanvulling op wat in het algemene deel en in de toelichting bij artikel 1 onderdeel f hierover is besproken, wordt in artikel 13 benadrukt dat subsidie bij referenda uitputtend in deze verordening geregeld wordt. De Algemene Subsidieverordening gemeente Delft 2018 (ASV) is niet van toepassing. Onder andere termijnen en weigeringsgronden uit de ASV passen niet bij het bijzondere karakter van referendumsubsidies. In navolging van het advies van de referendumkamer van 10 oktober 2018 en 12 februari 2020 is er voor gekozen referendumsubsidies in een aparte verordening (i.c. de Referendumverordening Delft 2020) te regelen. Dit neemt niet weg dat de subsidiebepalingen uit de Awb aanvullend van toepassing zijn.

Artikel 14 Subsidiabele kosten

Alleen de kosten die direct samenhangen met de activiteit en die naar het oordeel van het college redelijk zijn in relatie tot de verwachte bijdrage van de activiteit aan het doel van deze subsidie zoals vermeld in het tweede lid, komen in aanmerking. Loonkosten van bijvoorbeeld personen die bij een subsidieontvanger in dienst zijn, zijn expliciet uitgezonderd. Onder omstandigheden kan wel de (redelijke) vergoeding voor een speciaal aangetrokken deskundige voor subsidie in aanmerking komen. Deze kosten worden gemaximeerd op € 35,- per uur voor een maximum van 20 uur.

Artikel 15 Weigeringsgronden

Hier is een inhoudelijke toets van de aanvragen om subsidie opgenomen in de vorm van weigeringsgronden. De aanvragen die niet worden geweigerd worden vervolgens beoordeeld op de manier die is beschreven in artikel 19, tweede en derde lid.

Artikel 16 Aanvraag

De modelverordening van de VNG bevat geen bepaling over de aanvraag voor een subsidie bij een referendum. Toch is dit wenselijk. Het biedt het college de mogelijkheid om een apart aanvraagformulier ter beschikking te stellen, en aan te geven welke elementen een aanvraag moet bevatten, en welke bijlagen moeten worden bijgevoegd, zodat voor de aanvrager zoveel mogelijk duidelijkheid vooraf wordt bereikt.

Tweede lid

Nadat de raad een het besluit genomen heeft dat een referendum wordt gehouden, en dat besluit bekend is gemaakt, heeft een aanvrager drie weken om een aanvraag in te dienen.

Derde lid

Het college maakt de begin- en einddatum van de aanvraagtermijn bekend.

Artikel 17 Aanvullen onvolledige aanvraag

In het geval een aanvraag niet voldoet aan de vereisten zoals genoemd in artikel 16, kan deze buiten behandeling worden gelaten. Dit kan echter niet voordat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen. Een dergelijke brief schort de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag op. Een en ander volgt uit artikel 4:5 en 4:15, eerste lid onderdeel a Awb. Voor alle duidelijkheid is dit expliciet opgenomen in de verordening. Overigens gaat de opschortingstermijn in met ingang van de eerste werkdag na verzending van het verzoek de aanvraag aan te vullen. Dat is ruimer dan artikel 4:15, eerste lid onderdeel a Awb bepaalt.

Artikel 18 Budget, subsidieplafond, en termijnen

Eerste lid

Als duidelijk is dat er een referendum komt, dient de raad een budget vast te stellen. Allereerst voor de organisatie van het referendum zelf (stempassen, stembiljetten, stembureaus, enz). Daarnaast een bedrag voor voorlichting. Er kan vanuit de gemeente een folder worden opgesteld met neutrale informatie over het ontwerp raadsbesluit dat onderwerp is van het referendum, of er kan een referendumkrant worden gemaakt waarbij de neutrale gemeentelijke informatie kan worden aangevuld met informatie van voor- en tegenstanders. De referendumkamer heeft een toezichthoudende rol bij het verstrekken van deze neutrale informatie door de gemeente. In het geval van een referendumkrant heeft de referendumkamer uiteraard geen rol ten aanzien van de informatie verstrekt door voor- en tegenstanders.

Tenslotte dient er een budget te zijn voor de te verlenen subsidie (zie toelichting bij het tweede lid).

Derde lid

Daarnaast wordt een subsidieplafond ten bedrage van € 90000,- vastgesteld voor het verstrekken van subsidies voor activiteiten die burgers en maatschappelijke organisaties rond het referendum organiseren. Voor subsidie komen activiteiten in aanmerking die het publieke debat en de meningsvorming rond het referendum ondersteunen. Het is gewenst dat direct bij het besluit tot het laten plaatsvinden van een referendum de condities vaststaan. Indien het plafond bij het indienen van een verzoek nog moet worden vastgesteld, kan dat leiden tot discussies en kan het extra tijd in beslag nemen. Daarom, en ook voor maximale duidelijkheid vooraf, is er voor gekozen dat het subsidieplafond in de verordening vast te leggen. Een en ander conform het advies van de referendumkamer van 12 februari 2020.

Een subsidieplafond is belangrijk omdat daardoor openeinderegelingen worden voorkomen. Als het subsidieplafond is bereikt, moet de aanvraag om subsidie namelijk worden geweigerd (artikel 4:25, tweede lid, van de Awb). Een subsidieplafond is iets anders dan alleen vermelding op de begroting dat er voor een bepaald beleidsterrein een bepaald bedrag beschikbaar is aan subsidies. Een subsidieplafond is concreter; het moet onder die naam worden vastgesteld als het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking krachtens een wettelijk voorschrift van bepaalde met name genoemde subsidies (artikel 4:22 van de Awb). In deze verordening gebeurt dat door vermelding van het plafond in de verordening.

Bij de bekendmaking van een subsidieplafond moet ook worden bekendgemaakt hoe het wordt verdeeld (artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De bekendmaking van het subsidieplafond gebeurt in dit geval via de bekendmaking van deze verordening en de bekendmaking van de verdeelsleutel gebeurt in dit geval ook via de verordening: in artikel 19, tweede en derde lid, is bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

Vierde lid

Naast een totaal budget gelden er deelplafonds voor de verschillende categorieën (voor, tegen en neutraal). Het betreft hier een bedrag van € 30.000,- per categorie. Hetgeen als toelichting bij het derde lid is vermeld is hier ook van toepassing.

Vijfde lid

Naast de bovengrens van het subsidieplafond en de deelplafonds, geldt dat per aanvraag ten hoogste € 5000,- subsidie wordt verleend. Daarbij is wel van belang dat in artikel 21, tweede en derde lid aangegeven wordt hoe waarop getoetst wordt, en hoe het beschikbare bedrag verdeeld wordt.

Artikel 19 Subsidieverlening en vaststelling

Eerste lid

Deze bepaling bevat de beslistermijn die geldt voor een aanvraag voor subsidie op grond van deze verordening. De beslistermijn is 14 dagen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat onvolledige aanvragen kunnen leiden tot een opschorting van de beslistermijn (zie hiervoor artikel 17 en de toelichting daarop).

Tweede en derde lid

De subsidie wordt verstrekt om zoveel mogelijk verschillende initiatieven te ondersteunen die een zo divers mogelijk publiek bereiken. Daarom is gekozen voor een tendersysteem. Nadat de aanvraagtermijn gesloten is, wordt een besluit genomen over de aanvragen. Een systeem waarbij op volgorde van binnenkomst wordt beslist is minder geschikt, omdat de activiteiten dan niet onderling kunnen worden afgewogen zodat een meest effectieve mix van initiatieven kan worden gehonoreerd.

De aanvragen worden op basis van de aspecten genoemd in het derde lid door het college beoordeeld en gerangschikt. De referendumkamer heeft hierbij een adviserende rol.

Er is – op advies van de referendumkamer - geen gebruik gemaakt van het toekennen van punten aan de verschillende aspecten waarop de aanvragen worden beoordeeld, zoals in de modelverordening van de VNG wel het geval is. Deze methode biedt volgens de VNG een manier om de aanvragen te toetsen op de criteria en ze onderling tegen elkaar af te wegen

De referendumkamer heeft in het advies van 12 februari 2020 aangegeven dat bedoelde toekenningen van punten zou leiden tot schijnzekerheid. Uiteraard is het wel de bedoeling dat het college de aanvragen beoordeelt op de criteria en ze onderling afweegt en vergelijkt.

Vijfde lid

Een referendumproces wordt oplettend gevolgd door inwoners en lokale media. Hoewel het om relatief lage subsidiebedragen zal gaan, moet wel verantwoording over de bestede gelden worden afgelegd voordat de subsidie definitief wordt vastgesteld. Dat gebeurt via de aanvraag tot vaststelling. In deze bepaling wordt aangegeven welke bewijsstukken moeten worden overgelegd.

Zesde lid

Het college dient binnen zes weken na de datum van de aanvraag tot vaststelling te besluiten.

Als uit de overgelegde stukken (of op een andere manier) blijkt dat de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, kan de subsidie lager worden vastgesteld dan was verleend, of zelfs worden ingetrokken. Hierbij kan het versterkte voorschot (vierde lid ) – deels – worden teruggevorderd (artikelen 4:48, eerste lid, en 4:57 van de Awb).

Zevende lid

Subsidieverlening bij referenda is per definitie niet meerjarig en/of langdurig.

Paragraaf 8 Organisatie en uitvoering

Artikel 20 Datum referendum

Tegelijk met het besluit over het houden van een referendum (zie artikel 10, derde lid) neemt de raad ook een besluit over de datum waarop het referendum wordt gehouden. De referendumkamer brengt over de datum advies uit.

Artikel 21 Organisatie en uitvoering

Eerste lid

Het ligt voor de hand om voor de procedures rond de stemming aan te sluiten bij de gang van zaken bij de raadsverkiezingen. Vandaar dat de desbetreffende bepalingen uit de Kieswet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, voor zover er geen regeling in deze verordening zelf is opgenomen. Het gaat om de volgende onderdelen:

  • hoofdstuk E, paragraaf 2: de instelling en bemensing van stembureaus door het college;

  • hoofdstuk E, paragraaf 4: de instelling van het centraal stembureau (bij een lokaal referendum is er geen taak voor een hoofdstembureau; paragraaf 3 van hoofdstuk E is hier daarom niet vermeld);

  • hoofdstuk J: de stemming (met onder andere de oproep, de inrichting van het stemlokaal, het uitbrengen van de stem);

  • hoofdstuk L: het stemmen bij volmacht;

  • hoofdstuk N, paragraaf 1: de telling van de stemmen;

  • hoofdstuk P, paragraaf 1: de werkzaamheden van het centraal stembureau ten behoeve van de vaststelling en de bekendmaking van de uitslag;

  • hoofdstuk P, paragraaf 4: de vaststelling en de bekendmaking van de uitslag in een openbare zitting van het centraal stembureau. Ook is hier geregeld dat er een proces-verbaal van de werkzaamheden wordt opgemaakt. Zie over de bekendmaking ook de toelichting bij artikel 23.

Artikel 22 Oproep

Kiesgerechtigden worden op gelijke wijze als bij raadsverkiezingen opgeroepen.

Artikel 23. Uitslag

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de taken van het centraal stembureau bij de telling, de vaststelling en de bekendmaking van de uitslag van een referendum. Deze wijken deels af van desbetreffende bepalingen in de Kieswet of vullen deze aan. Zie de toelichting bij artikel 23.

Onder andere artikel P23 van de Kieswet (onderdeel van paragraaf 4) is van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarin is geregeld dat het centraal stembureau zijn proces-verbaal met weglating van de ondertekening onverwijld op een algemeen toegankelijke wijze elektronisch openbaar maakt. Daarbij is ook bepaald dat hiervoor bij ministeriële regeling een internetadres kan worden aangewezen. Dat laatste is op het moment van verschijnen van deze modelverordening nog niet gebeurd.

In het tweede lid is een zogenaamde geldigheidsdrempel opgenomen. Nadrukkelijk is niet gekozen voor een opkomstdrempel, omdat dat zou kunnen leiden tot strategisch gedrag van de kiezer.

Bij strategisch gedrag blijft de groep van voorstanders van het concept-besluit thuis omdat zij dan hopen dat de opkomstdrempel niet wordt gehaald en daarmee de uitslag als ongeldig wordt beschouwt. Dit heeft als gevolg dat ook de uitslag van het referendum in twijfel wordt getrokken.

Om dit te voorkomen is gekozen voor een "gekwalificeerde meerderheid".

Dit betekent dat er niet alleen een meerderheid nodig is van het totaal uitgebrachte stemmen, maar dat die meerderheid ook een bepaald percentage moet zijn van diegenen die stemgerechtigd zijn (te weten 20%). Is de meerderheid niet voldoende groot, dan is er geen sprake van een geldige uitslag In het derde lid is verder bepaald dat het centraal stembureau de uitslag aan de raad overbrengt. Het vierde lid regelt dat de raad een uitspraak doet over de wettigheid van de stemming, en of er sprake is van een geldige uitslag.

Paragraaf 9 Overige bepalingen

Artikel 24 en 25 Verantwoording en evaluatie

Na afloop van het referendum legt de referendumkamer verantwoording af over de wijze waarop de taken zoals opgenomen in artikel 3 zijn uitgevoerd. Vervolgens evalueert de raad het proces.

Artikel 26. Strafbepaling

Op grond van artikel 154, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad op overtreding van een verordening een straf stellen van ten hoogste drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie (€ 4.350,- in 2020). Voor het bepalen van wat strafbaar is, is aangesloten bij hoofdstuk Z, paragraaf 1, van de Kieswet.