Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019 gemeenten Delfzijl, Appingedam en Loppersum.

Geldend van 01-01-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019 gemeenten Delfzijl, Appingedam en Loppersum.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl

Gelet op het bepaalde in: Artikel 31 van de Participatiewet, artikel 4 en artikel 8 van de IOAW en artikel 4 en artikel 8 van de IOAZ,

Overwegende dat: Bovengenoemde bepalingen het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geven om inkomstenvrijlating te formaliseren.

Besluit: vast te stellen de volgende beleidsregels:

Artikel 1. Inkomstenvrijlating

  • 1.

    Onder inkomstenvrijlating wordt verstaan de inkomsten die op grond van:

    • a.

      artikel 31, tweede lid onder n van de wet, artikel 8, tweede lid van de IOAW en artikel 8 derde lid van de IOAZ gedurende ten hoogste 6 maanden niet aangemerkt worden als middelen en die bijdragen aan arbeidsinschakeling;

    • b.

      artikel 31, tweede lid onder r van de wet, artikel 8 vijfde lid van de IOAW en artikel 8, negende lid van de IOAZ gedurende maximaal 30 aaneengesloten maanden niet aangemerkt worden als middelen en die bijdragen aan arbeidsinschakeling;

    • c.

      artikel 31 tweede lid onder y van de wet, artikel 4b en artikel 8, het zevende en achtste lid van de IOAW en artikelen 4b en artikel 8 elfde en twaalfde lid van de IOAZ niet aangemerkt worden als middelen, tenzij er niet langer sprake is van een medische urenbeperking.

  • 2.

    De inkomstenvrijlating als bedoeld in het eerste lid, gaat in op de eerste dag van de maand waaraan de inkomsten moeten worden toegerekend.

  • 3.

    Aan de inkomstenvrijlating als bedoeld in het eerste lid onder a wordt als eerste toepassing gegeven, daarna wordt toepassing gegeven aan de inkomstenvrijlating als bedoeld in het eerste lid onder b, alvorens de inkomstenvrijlating als bedoeld in het eerste lid onder c toe te passen.

  • 4.

    De belanghebbende die bij inwerkingtreding van deze beleidsregel inkomsten uit arbeid heeft en deze inkomsten korter dan zes maanden ontvangt, heeft recht op vrijlating voor de resterende maanden. Belanghebbende moet wel voldoen aan alle overige voorwaarden zoals genoemd in deze beleidsregel.

Artikel 2 Vaststelling recht

Om voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 1 in aanmerking te komen, moet er in ieder geval sprake zijn van het volgende:

  • 1.

    De belanghebbende ontvangt legale inkomsten uit deeltijdarbeid, waarbij de werkzaamheden na de ingangsdatum van de uitkering zijn begonnen.

  • 2.

    Voor toepassing van een inkomstenvrijlating dienen de inkomsten uit arbeid in deeltijd als bedoeld in lid 1, samen met andere inkomstenbestanddelen, niet hoger te zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag.

  • 3.

    Als inkomsten uit arbeid in deeltijd worden mede aangemerkt:

    • a.

      doorbetaling van loon door de werkgever tijdens ziekte;

    • b.

      een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg in verband met zwangerschap en bevalling;

    • c.

      een uitkering op grond van de Ziektewet in verband met ziekte als gevolg van zwangerschap en bevalling; of

    • d.

      inkomen uit arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep als deeltijd zelfstandige.

  • 4.

    Belanghebbende moet bezig zijn met een traject, gericht op uitstroom uit de bijstand;

  • 5.

    Over de door belanghebbende te verrichten arbeid is vastgesteld dat deze een bijdrage levert aan de arbeidsinschakeling van belanghebbende;

  • 6.

    Het recht op inkomstenvrijlating wordt ambtshalve of, wanneer dit niet mogelijk is op schriftelijke aanvraag vastgesteld.

  • 7.

    Het college bepaalt, als dit noodzakelijk is, welke gegevens een uitkeringsgerechtigde voor de vaststelling van het recht op een inkomstenvrijlating moet verstrekken, alsmede de wijze en het tijdstip waarop hij de gegevens moet verstrekken.

Artikel 3. Eenmalige toekenning inkomstenvrijlating

  • 1.

    De inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder n en artikel 31 tweede lid onder r wordt één maal per uitkeringsperiode toegekend.

  • 2.

    Als dezelfde uitkeringsperiode wordt aangemerkt:

    • a.

      de periode waarin een uitkering aaneengesloten of na een onderbreking die korter is dan 30 dagen wordt voortgezet;

    • b.

      de situatie waarin de uitkering wordt hersteld, na een onderbreking wegens verblijf in detentie, verblijf in het buitenland of verblijf in een inrichting, ongeacht de duur van deze onderbreking;

    • c.

      de situatie waarin sprake is van voortzetting van een uitkering die in een andere gemeente al werd verstrekt;

    • d.

      de situatie waarin na wijziging van bijvoorbeeld woon- of gezinssituatie de uitkering met een andere norm wordt voortgezet.

  • 3.

    Indien bij toepassing van artikel 1 lid 1 onder a de nieuwe uitkeringsperiode minder dan 6 maanden na de ingangsdatum van inkomstenvrijlating aanvangt, ontstaat geen nieuw recht op inkomstenvrijlating.

  • 4.

    Indien bij toepassing van artikel 1 lid 1 onder b de nieuwe uitkeringsperiode minder dan 30 maanden na de ingangsdatum van de inkomstenvrijlating aanvangt, ontstaat geen nieuw recht op inkomstenvrijlating.

Artikel 4. Herziening en intrekking recht inkomstenvrijlating.

Het college kan het recht op een inkomstenvrijlating herzien of intrekken;

  • a.

    als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 Participatiewet of artikel 13 IOAW en IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte toepassen van een inkomstenvrijlating op de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag van een uitkeringsgerechtigde;

  • b.

    als anderszins een inkomstenvrijlating ten onrechte op de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag vaneen uitkeringsgerechtigde toegepast is.

Artikel 5. Herziening, intrekking en terugvordering bijstand of uitkering.

Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 4 van deze beleidsregels genomen heeft, herziet het college het recht op bijstand/uitkering of trekt deze overeenkomstig artikel 54 lid 3 Participatiewet of artikel 17 IOAW en IOAZ in en vordert de ten onrechte of te hoog verstrekte bijstand/uitkering terug.

Artikel 6. Gevallen waarin de beleidsregel niet voorziet

In die gevallen waarin deze beleidsregel niet voorziet of tot onbillijkheden zou leiden beslist het college.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2019

  • 2.

    De beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels Inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019 van de gemeente Delfzijl

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl op 30 oktober 2018.

Gerard Beukema,

Burgemeester

Peter Leeuw

secretaris

Toelichting

In deze beleidsregels geeft het college aan hoe aan de inkomstenvrijlatingen van parttime werken uitvoering wordt gegeven. De voorwaarden die in de wettelijke bepalingen rondom inkomstenvrijlatingen zijn neergelegd, zijn van toepassing op deze beleidsregels.

Artikel 1 Inkomstenvrijlating

De Participatiewet kent in artikel 31, tweede lid, sub n en r van de Participatiewet, artikel 8 tweede lid en vijfde lid van de IOAW en artikel 8, derde lid en negende lid van de IOAZ een vrijlatingsbepaling, waarvan toepassing is voorgeschreven. De inhoud van de vrijlating is volledig uitgewerkt. Aan de gemeente is de bevoegdheid gegeven te bepalen in welke gevallen/situaties zij van oordeel is dat de vrijlating een bijdrage levert aan arbeidsinschakeling en of uitstroom uit de bijstand.

In artikel 31, tweede lid onder z van de Participatiewet, artikel 4b en artikel 8, zevende en achtste lid van de IOAW en artikel 8, elfde en twaalfde lid van de IOAZ is geregeld dat inkomsten uit arbeid van een persoon die medisch urenbeperkt is tot 15% van deze inkomsten uit arbeid met een maximum bedrag per maand, genoemd in het betreffende artikel, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, vrijgelaten wordt. Dit is opgenomen in artikel 1 eerste lid onder c. Dit deel wordt dus niet in mindering gebracht op de uitkering.

Dit is wel het geval als de inkomstenvrijlating zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n of tweede lid onder r reeds wordt toegepast. Dit is geregeld in artikel 1, derde lid van deze beleidsregels. De drie inkomstenvrijlatingen kunnen dus niet tegelijk worden toegepast.

Achterliggende gedachte bij de inkomstenvrijlating in het kader van medische urenbeperking is het gegeven dat mensen met een medische urenbeperking niet in staat zijn om voltijds te werken, waardoor het inkomen lager kan liggen dan de uitkering. Omdat het zou betekenen dat mensen met een medische urenbeperking die naar vermogen werken voor onbeperkte duur structureel een inkomen hebben onder de bijstandsnorm en daardoor geen profijt hebben van hun inspanningen, is extra inkomstenvrijlating geïntroduceerd.

Er is in de wet geen begrenzing opgenomen aan de duur van de inkomstenvrijlating. Onder het begrip "medische urenbeperking" wordt verstaan: als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling voor een geringer aantal uren belastbaar zijn dan de normale arbeidsduur.

De regeling gaat in per 1 januari 2019.

Cliënten die bij inwerkingtreding van deze beleidsregel inkomsten uit arbeid heeft en deze inkomsten korter dan zes maanden ontvangt, hebben recht op vrijlating voor de resterende maanden. Deze cliënten moeten wel voldoen aan alle overige voorwaarden zoals genoemd in deze beleidsregel,

De ingangsdatum is de eerste van de maand waarin de inkomsten worden gekort op de uitkering.

Artikel 2. Vaststelling recht.

Het doel van het vrijlaten van een deel van de in komsten uit arbeid is het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Iemand die gaat werken heeft dan een hoger totaalinkomen dan een bijstandsgerechtigde die niet werkt. Het stimuleert mensen minder om te gaan werken als ze hetzelfde bedrag per maand krijgen dan iemand die niet werkt en enkel een bijstandsuitkering ontvangt. Toepassing van de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder a en b kan in die gevallen waarbij belanghebbende bezig is met een traject gericht op uitstroom uit de bijstand.

Artikel 3. Eenmalige toekenning inkomstenvrijlating

De vrijlating wordt toegekend eenmaal per uitkeringsperiode omdat er daarbij niet van uitgegaan kan worden dat de omstandigheden globaal genomen hetzelfde zijn en het middel ter stimulering opnieuw op zijn plaats is. In deze situatie is de belanghebbende volledig uitgestroomd, maar door omstandigheden teruggekeerd in de bijstand. Er bestaat dan een situatie waarin opnieuw behoefte bestaat aan stimulering van de uitstroom. Aangezien ook na een betrekkelijk korte periode van onderbreking een nieuw recht op uitkering kan bestaan, zou toch een ongewenste snelle opeenvolging van vrijlatingsperioden kunnen ontstaan. Daarom is in het tweede lid gedefinieerd welke situaties aangemerkt kunnen worden als dezelfde bijstandsperiode.

Artikel 4. Herziening en intrekking recht inkomstenvrijlating

In geval belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht en inkomsten heeft verzwegen bestaat geen recht op inkomstenvrijlating. Belanghebbende heeft inkomsten verzwegen, veelal met het doel een hoger totaalinkomen te verwerven dan wettelijk mogelijk is. Belanghebbende is hiermee gericht op het vergroten van het inkomen en niet op vergroting van de kans op arbeidsinschakeling en daarmee uitstroom uit de bijstand. Daarmee kan worden aangenomen dat het toepassen van de inkomstenvrijlating niet bijdraagt aan arbeidsinschakeling van belanghebbende. Het toepassen van de inkomstenvrijlating is in die gevallen dan ook niet aan de orde.

Artikel 5, 6 en 7

Behoeft geen toelichting