Participatieverordening

Geldend van 06-01-2012 t/m heden

Intitulé

Participatieverordening

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet Participatiebudget en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet(ten) : Wet werk en bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW); Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); de Wet Participatiebudget (Wpb).

    • b.

      het college: het college van Burgemeester en Wethouders

    • c.

      de gemeente: de gemeente Den Helder;

    • d.

      de doelgroep: de persoon in de leeftijd van 16 en 17 jaar die valt onder de doelgroep van de Wet Participatiebudget; de personen in de leeftijd van 18 tot 65 jaar aan wie op grond van artikel 7, eerste lid onder a en lid 7 WWB door de gemeente ondersteuning dient te worden geboden; personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet evenals de niet uitkeringsgerechtigden jonger dan 65 jaar;

    • e.

      de belanghebbende: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie door de gemeenteondersteuning wordt geboden;

    • f.

      de werknemer: het lid van de doelgroep dat een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening;

    • g.

      uitkeringsgerechtigde(n): degene(n) die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet.

      Met degene die bijstand ontvangt wordt gelijkgesteld degene die een uitkering ontvangt op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • h.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle maatschappelijk aanvaardbare arbeid. De werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn of ingaan tegen de integriteit van de persoon zijn uitgesloten;

    • i.

      participatie-instrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 WWB en artikel 34 IOAW en IOAZ, zoals een leerwerktraject ofeen gesubsidieerde arbeidsplaats;

    • j.

      participatievoorzieningen: regelingen c.q. maatregelen ter ondersteuning van de participatie-instrumenten die gericht kunnen zijn op bijvoorbeeld maatschappelijke activering, zorg of arbeidstoeleiding;

    • k.

      een traject: een aaneenschakeling van participatie-instrumenten;

    • l.

      sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

    • m.

      participatieplaatsen: onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a WWB, artikel 38a IOAW en IOAZ;

    • n.

      arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijk gesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

    • o.

      minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag verminderd met de daarover verschuldigde loonheffing en werkgeversdeel ;

    • p.

      premie: een premie als bedoeld in artikel 10a, zesde lid WWB en artikel 38a IOAW en IOAZ;

    • q.

      scholing: scholing of opleiding als bedoeld in artikel 10a, vijfde lid WWB, artikel 38a IOAW en IOAZ en artikel 3 van de Wet Participatiebudget;

    • r.

      plan van aanpak: een plan van aanpak als bedoeld in artikel 9a lid 7, artikel 44 lid 4 en artikel 44a WWB;

    • s.

      schuldhulpverlening: een door de gemeente aangeboden pakket van voorzieningen gericht op het opheffen en voorkomen van problematische schulden;

    • t.

      kinderopvang: gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van

      kinderopvang;

    • u.

      tegenprestatie: de tegenprestatie als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder c van de wet.

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college ondersteunt de belanghebbenden die behoren tot de doelgroep en biedt daarbij, voor zover het college dat noodzakelijk acht, één of meer voorzieningen aan.

  • 2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van participatie-instrumenten. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de instrumenten die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan participatie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor leden van de doelgroep, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan participatie-instrument, of voor het bereiken van het doel van een traject of een participatie-instrument.

  • 5. Het college kan één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen

  • 6. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 2 Doel en ondersteuning

Artikel 3 Doel

Het college streeft actief naar deelname aan het arbeidsproces c.q. maatschappelijk proces en scholingvan de doelgroep.

Artikel 4 Vorm van ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zonodig participatie-instrumenten kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. Bij de inzet van participatie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Participatie-instrumenten die gericht zijn op arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

  • 4. Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de participatie van belanghebbende.

Artikel 5 Beëindiging en weigering van de ondersteuning

Het college kan een participatievoorziening beëindigen en een aangevraagde Participatievoorziening weigeren

indien:

  • a.

    belanghebbende zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 6 van deze verordening of die als bedoeld in artikel 9 of 17 van de WWB, artikel 13 of 37 van de IOAW of van de IOAZ niet of in onvoldoende mate nakomt;

  • b.

    belanghebbende niet (langer) behoort tot de doelgroep;

  • c.

    het college een participatievoorziening aanbiedt die naar haar oordeel wat arbeidsmarkttoeleiding of participatie bevorderlijker is dan die welke is toegekend of aangevraagd;

  • d.

    naar het oordeel van het college de voorziening niet (langer) dan wel in onvoldoende mate bijdraagt aan arbeidsinschakeling, deelname maatschappelijk proces en scholing;

  • e.

    het door het college ingestelde subsidie- of budgetplafond voor de betreffende voorziening is bereikt of het maximale aantal personen dat in aanmerking komt voor de voorziening is bereikt.

Artikel 6 Onderzoek

Het college kan, voordat besloten wordt tot een traject of tot de inzet van participatie-instrumenten, een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de participatie-instrumenten of andere vormen van begeleiding.

Artikel 7 Verplichtingen

Onverminderd de verplichtingen op grond van de WWB, IOAW en IOAZ, gelden voor belanghebbenden de volgende verplichtingen:

  • 1.

    de belanghebbende die door het college een participatie-instrument en/of een hierop afgestemde voorziening wordt aangeboden waaronder de tegenprestatie, is verplicht hiervan gebruik te maken;

  • 2.

    de belanghebbende die deelneemt aan een traject is gehouden aan de verplichtingen die gelden op grond van de wet, de wet Suwi, deze verordening evenals aan de nader op te leggen verplichtingen die het college aan het aangeboden traject en/of voorziening heeft verbonden, waaronder in ieder geval:

    • a.

      het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject, geschikt participatie-instrument en/of een geschikte voorziening;

    • b.

      het verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 5 van deze verordening;

    • c.

      het meewerken aan begeleiding en controle bij ziekteverzuim;

    • d.

      het onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • e.

      het tijdig melden van het door ziekte of andere oorzaak niet kunnen voldoen aan de verplichtingen van het ingezette traject;

    • f.

      het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject;

    • g.

      na te laten wat de realisatie van het doel van het traject of van de participatie-instrumenten belemmert;

  • 3.

    de belanghebbende jonger dan 27 jaar is gehouden aan de verplichtingen zoals opgenomen in het plan van aanpak;

  • 4.

    indien de schuldensituatie van belanghebbende naar het oordeel van het college de arbeidsinschakeling of de ondersteuning belemmert, wordt belanghebbende verplicht mee te werken aan een door het college aangeboden schuldhulpverleningsvoorziening;

  • 5.

    de belanghebbende wordt verplicht passende kinderopvang te regelen indien dit voor deelname aan een traject of voor de arbeidsinschakeling noodzakelijk is dat belanghebbende diens kinderen laat opvangen, dan wel wordt hij verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden kinderopvangvoorziening.

Artikel 8 Handhaving

  • 1. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een traject en /of voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen, conform wat hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening WWB 2012 en de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2012.

  • 2. Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een traject en/of een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het 2e lid van artikel 6 van deze verordening, kan het college de kosten van het traject en/of voorziening dan wel de verstrekte subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 3. Indien een werkgever, een bedrijf of instelling een voorziening heeft ontvangen en niet heeft voldaan aan de door het college opgelegde voorwaarden en verplichtingen, kan het college de verstrekte voorziening van hen terugvorderen.

Artikel 9 Rechten

  • 1. Bij het opstellen van een traject kan de belanghebbende zijn wensen kenbaar maken en wordt er rekening gehouden met de wensen voor zover het de arbeidsmarkttoeleiding of participatie bevordert.

  • 2. Het college kan besluiten tot vrijlating van inkomsten uit arbeid tot het wettelijk vastgestelde maximum per maand.

  • 3. Het college kan ter bevordering van de participatie aan uitkeringsgerechtigden een premie aanbieden.

Hoofdstuk 3 Participatie-instrumenten

Artikel 10 Algemene bepalingen over participatie-instrumenten

  • 1. In beleidsregels wordt vastgelegd welke participatie-instrumenten en voorzieningen het college in elk geval kan aanbieden evenals de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, ten aanzien van participatie-instrumenten en voorzieningen, nadere regels stellen. Deze beleidsregels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een participatie-instrument dan wel een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van participatie-instrumenten en/of voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of –vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van, en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van trajecten, participatie-instrumenten, voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

  • 3. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een participatie-instrument dan wel voorziening nadere voorwaarden verbinden.

Artikel 11 Participatieplaatsen

  • 1. Dit instrument kan ingezet worden voor belanghebbende als de kans op inschakeling op de arbeidsmarkt gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt.

  • 2. De werkzaamheden betreffen additionele werkzaamheden.

  • 3. Een voorziening in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert behoort tot de mogelijkheden.

  • 4. Na gedurende zes maanden wordt bij voldoende medewerking een premie verstrekt.

  • 5. Aan een persoon jonger dan 27 jaar kan op grond van artikel 7 lid 8 WWB geen voorziening aangeboden in de vorm van een participatieplaats.

Artikel 12 Loonkostensubsidie

  • 1. De loonkostensubsidie heeft als doel de belanghebbende, door middel van een tijdelijke subsidie, op regulier werk te plaatsen.

  • 2. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat een loonkostensubsidie geïndiceerd is.

  • 3. Het instrument wordt niet ingezet als de belanghebbende als gezinslid is aan te merken en het (bruto)inkomen van het gezin hoger is dan 110% van het wettelijke minimumloon.

  • 4. De loonkostensubsidie duurt maximaal één jaar.

Hoofdstuk 4 Kostenvergoeding

Artikel 13 Vergoeding voor kosten

Het college kan een vergoeding verstrekken aan een lid van de doelgroep voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van het traject tot duurzame uitstroom.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 14 Bevoegdheid college.

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het college kan in individuele bijzondere situaties ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Participatieverordening.

Artikel 17 Inwerkingtreding

  • 1.

    Na haar bekendmaking treedt de verordening in werking op 1 januari 2012, tenzij de Wet “Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” nr. 32 815) op een latere datum in werking treedt, in welk geval deze verordening in werking treedt op diezelfde latere datum.

  • 2.

    Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening is ingetrokken de Reïntegratieverordening, door de raad vastgesteld in zijn vergadering van 9 juni 2004.

Ondertekening

Aldus besloten in de raadsvergadering van 19 december 2011.
Koen Schuiling, voorzitter
Mr. drs. M. Huisman, griffier

Artikelsgewijze toelichting

Inleiding

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling of, zolang dat nog niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie van degenen die behoren tot de doelgroep. De verantwoording om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 en artikel 10a lid 5 van de WWB en artikel 34 IOAW en IOAZ. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm gegeven wordt volgt uit artikel 8 WWB en 35 IOAW en IOAZ.

Tevens is ondersteuning mogelijk aan leden van de doelgroep in de leeftijd van 16 en 17 jaar, zoals opgenomen in de Wet Participatiebudget (Wpb).

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Lid 1

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB, IOAW en IOAZ, de Wpb en de Awb.

Lid 2

In dit lid worden omschrijvingen gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan.

Artikel 2 Opdracht aan het college

De WWB, de IOAW, de IOAZ en de Wpb geven aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van participatie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren.

Lid 5 en lid 6

Budget- en subsidieplafonds

De gemeente kan, bij algemene richtlijnen in de vorm van beleidsregels, een verdeling maken van de middelen over de verschillende instrumenten en voorzieningen om de financiële risico’s te beheersen. Het ontbreken van financiële middelen alleen, kan geen reden zijn voor de afwijzing van een verzoek. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, (goedkopere) alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per instrument en/of voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

In dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen, op basis van de bedragen die in een beleidsplan of in de begroting voor de verschillende instrumenten en voorzieningen worden gereserveerd.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van trajecten, instrumenten en voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor participatie-instrumenten en voorzieningen die subsidies inhouden. Dit plafond dient echter wel bekend gemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (artikel 4:27 Awb).

Hoofdstuk 2 Doel en ondersteuning

Artikel 3 Doel

Het bevorderen van uitstroom uit de inkomensvoorziening en reductie van de uitkeringsduur wordt onder meer gerealiseerd door een kwalitatief aanbod van participatie-instrumenten. De instrumenten en/of voorzieningen zijn gericht op verbetering van de kans op werk en maatschappelijke participatie in een samenhangende aanpak; het behalen van een startkwalificatie; het wegnemen van eventuele belemmeringen en het bieden van begeleiding, scholing, zorg, bemiddeling en nazorg.

Artikel 4 Vorm van ondersteuning

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere participatie-instrumenten. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties.

Participatie-instrumenten en eventueel daarop gebaseerde voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, dan wel dat zonder die inzet maatschappelijke participatie niet mogelijk is.

Bij de inzet van participatie-instrumenten wordt prioriteit gegeven aan de inzet van voorzieningen die naar het oordeel van het college het meest efficiënt zijn en aan die doelgroepen waarbij de inzet van voorzieningen naar het oordeel van het college het meest effectief is.

Voorzieningen in het kader van de ondersteuning kunnen aangeboden worden aan de belanghebbende behorend tot de doelgroep, een werkgever evenals aan een bedrijf of instelling die een bijdrage levert aan de ontwikkeling van een belanghebbende.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende, diens persoonlijke omstandigheden en motivatie. Maatwerk draagt immers in belangrijke mate bij aan duurzame uitstroom.

Artikel 6 Onderzoek

In de meeste gevallen zal, voordat tot de inzet van participatie-instrumenten wordt besloten, een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses. Niet uitgesloten is dat het onderzoek zelf wordt verricht. Eventueel kan na een zelf verricht onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen.

Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van participatie-instrumenten niet nodig is.

Artikel 7 Verplichtingen

In de WWB, de IOAW en de IOAZ, zijn de verplichtingen die gelden bij het recht op een uitkering uitgebreid opgenomen. Voor alle duidelijkheid zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen in het kader van de participatie nogmaals opgenomen.

Deelname aan participatie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn al door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor degenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het participatietraject worden gekoppeld, welke uiteraard ook voor bijstandsgerechtigden gelden.

Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren.

Artikel 8 Handhaving

Lid 1

Dit lid is de verbinding met de afstemmingsverordeningen. De afstemmingsverordeningen regelen de toepassing van een verlaging indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze afstemming bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Lid 2

Wanneer belanghebbenden (zonder uitkering, Anw-ers en/of werkzaam in gesubsidieerde arbeid) zich niet houden aan de verplichtingen kan de gemeente niet de uitkering verlagen met een maatregel. Daarom is in dit lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen dat er sprake is van verwijtbaar handelen waardoor een traject en/of geboden voorzieningen niet tot het gewenste resultaat leidt dan wel ten onrechte is verstrekt, de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn kan terugvorderen.

Lid 3

Voorzieningen aan een belanghebbende (als omschreven in lid 2), werkgever, bedrijf of instelling worden teruggevorderd als:

  • ·

    De activiteiten waarvoor de voorziening is aangeboden niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • ·

    Niet is voldaan aan de aan de voorziening verbonden voorwaarden of verplichtingen;

  • ·

    De voorziening is aangeboden op basis van onjuiste of onvolledige gegevens en het verstrekken van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zouden hebben geleid;

  • ·

    De voorziening op andere gronden ten onrechte is aangeboden en belanghebbende, werkgever, instelling of bedrijf dit wist of behoorde te weten.

Hoofdstuk 3 Participatie-instrumenten

Artikel 10 Algemene bepalingen over re-integratie-instrumenten

Dit artikel regelt enkele zaken die te maken hebben met alle participatie-instrumenten en participatievoorzieningen, ook die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

De participatievoorzieningen die het college kan aanbieden zijn gericht op:

1.Zorg

De belanghebbende is niet in staat tot deelname aan het arbeidsproces door ernstige beperkingen, waarbij er een zorgvraag is. De zorgvraag is dusdanig dat een behandeling ervan noodzakelijk is alvorens werk kan worden geaccepteerd. Het gaat hier om een zorgvraag die niet door de afdeling Publiekszaken zelf kan worden ingevuld, maar waarbij externe, professionele partijen moeten worden ingeschakeld. Het gaat dan bijvoorbeeld om zware verslaving of ernstige psychische problemen.

2.Maatschappelijke activering

De belanghebbende is niet in staat regulier werk te verrichten door ernstige beperkingen of ontbreken van basale arbeidsvaardigheden. Belanghebbende dient eerst sociale vaardigheden voldoende te hebben ontwikkeld, voordat er sprake kan zijn van arbeidstoeleiding. Het gaat dan bijvoorbeeld om het accepteren van gezag, op tijd opstaan of er verzorgd uitzien.

3.Arbeidsactivering

De belanghebbende heeft nog vaardigheden nodig voor het verrichten van regulier werk. Door scholing of ervaring (bijvoorbeeld stage) dienen competenties verbeterd of ontwikkeld te worden. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om het opdoen van arbeidsritme.

4.Arbeidstoeleiding

De belanghebbende heeft ondersteuning nodig bij het vinden van werk. Er zijn – in tegenstelling tot arbeidsactivering – geen in de persoon gelegen belemmeringen voor werkaanvaarding.

5.Regulier werk met ondersteuning

De belanghebbende verricht regulier werk met ondersteuning. Loonkostensubsidie is een vorm van ondersteuning van regulier werk. Een vorm van nazorg of een traject voor schuldhulpverlening zijn andere voorbeelden van ondersteuning van regulier werk.

6.Activiteiten gericht op jongeren van 16 en 17 jaar voor wie de leerplicht of kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en de jongeren van 18 tot 27 jaar. Deze activiteiten zijn hoofdzakelijk gericht op het behalen van een startkwalificatie dan wel hen terug te leiden naar school.

Bij de vorm van ondersteuning die aan belanghebbenden wordt gegeven kunnen verschillende instrumenten ingezet worden, zoals:

  • ·

    Scholing of training

  • ·

    Stage

  • ·

    Participatieplaats

  • ·

    Gesubsidieerde arbeidsplaats

  • ·

    Sociale activering

  • ·

    Arbeidsbemiddeling

  • ·

    Proefplaatsing

  • ·

    Loonkostensubsidie

  • ·

    Leerwerktraject

Lid 2

Dit lid geeft het college de bevoegdheid om voor participatie-instrumenten en voorzieningen nadere regels te stellen.

Lid 3

Hierin is de bevoegdheid geregeld dat het college aan een instrument dan wel een voorziening nadere verplichtingen kan verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn (maatwerk) afhankelijk van de situatie en de persoon.

Artikel 11 Participatieplaatsen

Participatieplaatsen zijn bedoeld voor mensen die een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente en die moeilijk aan het werk komen. De uit te voeren werkzaamheden betreffen additionele werkzaamheden gedurende maximaal twee jaar. Het zijn werkzaamheden met behoud van uitkering. Bij voldoende inspanningen door belanghebbende om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten verstrekt de gemeente na een periode van 6 maanden een premie.

In de WWB zelf wordt uitgebreid ingegaan op de participatieplaatsen.

Artikel 12 Loonkostensubsidie

Lid 4

De loonkostensubsidie wordt in principe voor de duur van maximaal een jaar verstrekt, omdat deze bedoeld is voor leden van de doelgroep die kunnen uitstromen naar regulier werk.