Regeling vervallen per 28-09-2012

Toeslagenverordening WWB 2012

Geldend van 06-01-2012 t/m 27-09-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening WWB 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebbendezelfde betekening als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • c.

      de norm: de bijstandsnorm zoals gedefinieerd in artikel 5 onder c van de wet;

    • d.

      toeslag: een verhoging van de norm als bedoeld in artikel 25 van de wet;

    • e.

      minimumloon: het netto minimumloon als bedoeld in artikel 37 van de wet;

    • f.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag,evenals een woonwagen of een woonschip.

Artikel 2 Categorieën

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend geldt een categorieaanduiding. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gezin.

  • 2. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar.

  • 3. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 van de wet laten de toepassing van artikel 18 eerste lid van de wet onverlet.

  • 4. Deze verordening voorziet niet in een verlaging ten aanzien van schoolverlaters zoals genoemd in

    artikel 28 van de wet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt 20% van het minimumloon voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt 10% van het minimumloon voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3. In afwijking van het voorgaande wordt de toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar en 22 jaar op grond van artikel 29 van de wet afwijkend vastgesteld:

    • a.

      voor een alleenstaande van 21 jaar bedraagt de toeslag 10% van het minimumloon en voor een alleenstaande van 22 jaar 15% van het minimumloon, als in diens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      voor een alleenstaande van 21 jaar én 22 jaar bedraagt de toeslag 5% van het minimumloon, als in diens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een persoon niet in aanmerking genomen als een ander diein dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, als het een inwonend studerend kind betreftdat aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 4, lid 2, aanhef van de wet.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gezin

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van het minimumloon voor het gezin dat met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woonruimte heeft.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt een persoon niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, als het een inwonend studerend kind betreft dat aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 4, lid 2, aanhef van de wet.

Artikel 5. Verlaging wegens woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • 1.

    15% van het minimumloon indien woning wordt bewoond waaraan geen woonlasten zijn verbonden, voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin;

  • 2.

    15% van het minimumloon indien geen woning wordt bewoond door de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin;

  • 3.

    de verlaging bedoeld in sub 1 en sub 2 van dit artikel vindt plaats op de toeslag en bij de categorie gezin vindt de verlaging plaats op de norm.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 6 Bevoegdheid College

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening, nadere regels vaststellen.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Het college kan in individuele bijzondere situaties ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WWB 2012.

Artikel 9 Inwerkingtreding

  • 1.

    Na haar bekendmaking treedt de verordening in werking op 1 januari 2012, tenzij de Wet "wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op de bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden" (nr. 32 815) op een latere datum in werking treedt, in welk geval deze verordening in werking treedt op diezelfde latere datum.

  • 2.

    Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingetrokken de Toeslagenverordening WWB 2010, door de raad vastgesteld in zijn vergadering van 4 april 2011 en met terugwerkende kracht in werking getreden op 1 januari 2010 en de Toeslagenverordening WIJ 2009, door de raad vastgesteld in zijn vergadering van 14 december 2009.

Aldus besloten in de raadsvergadering van 19 december 2011.

Koen Schuiling, voorzitter

mr. drs. M. Huisman, griffier

TOELICHTING

Algemeen

Deze verordening is tot stand gekomen als gevolg van de wetswijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ).

Bij de aanscherping van de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets heeft de regering in aanmerking genomen dat de WWB rekening houdt met het kunnen delen van kosten en het als gevolg daarvan optreden van schaalvoordelen. De hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten worden immers bepaald door de mate waarin de kosten van degenen die in dezelfde woonruimte wonen met elkaar kunnen worden gedeeld.

In de WWB, zoals die gold tot 1 januari 2012, werd er vanuit gegaan dat alleen gehuwden of daarmee gelijkgestelden, alle algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen waardoor er bij hen sprake was van maximale schaalvoordelen binnen de huishouding. De regering is van mening dat hiervan ook sprake is bij degenen die bloed- en aanverwanten in de eerste graad zijn en die bij elkaar wonen in dezelfde woonruimte.

Onder deze reikwijdte vallen niet zakelijke relaties, zoals onderhuurschap, kostgangerschap of andere woonvormen (studentenhuizen en woongroepen) én bloed- en aanverwanten in de tweede graad en verder.

Bij zakelijke relaties gaat het om deelname aan het economische verkeer, waarbij door een partij voor de te leveren prestaties (gebruik van woonruimte) een prijs is bedongen en de andere partij voor die prestaties bereid is daarvoor een prijs te betalen (huur). In de bijstand wordt, via inkomenskorting en/of via deze verordening (toeslagenbeleid), rekening gehouden met de opbrengst van de ene partij en de prijs die de andere partij betaalt. Naarmate de zakelijkheid toeneemt, vermindert de financiële verstrengeling.

Hoewel bij zakelijke relaties in zekere mate de kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld, is er geen sprake van een volledige financiële verstrengeling, zoals die wel aanwezig is bij gehuwden en ongehuwd samenwonenden en naar de mening van de regeling ook bij bloed- en aanverwanten in de eerste graad die in dezelfde woonruimte hun hoofdverblijf hebben.

Op grond van vorenstaande merkt de regering de bloed- en aanverwanten in de eerste graad die in dezelfde woonruimte het hoofdverblijf hebben, aan als gezin dat als eenheid een zelfstandig subject van bijstand wordt en recht krijgt op de bijstandsnorm van 100% van het netto minimumloon.

In twee situaties wordt een uitzondering gemaakt op de gezinsbijstand;

  • 1.

    de situatie waarin een meerderjarig bloed- of aanverwant in de eerste graad studeert of een opleiding volgt en waarvan het in aanmerking te nemen inkomen (inclusief de ontvangen studiefinanciering) niet meer bedraagt dan 80% van het netto minimumloon, inclusief vakantietoeslag;

  • 2.

    de situatie dat er sprake is van een gezinslid, jonger dan 65 jaar en zorgbehoevend. Daarvan is sprake (kortweg) als iemand onderdeel uitmaakt van een gezin en beschikt over een geldig indicatiebesluit op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor 10 of meer uren zorg per week en deze zorg voor minstens dat aantal uren door een ander gezinslid wordt verleend. De volledige omschrijving is opgenomen in artikel 4 vijfde lid van de wet.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

Lid 1

Er is voor gekozen om de begrippen die zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2

Deze elementaire begrippen in deze verordening verwijzen naar de definiëring in de WWB, om alle misverstanden te voorkomen.

Artikel 2 Categorieën

Lid 1

In artikel 30 van de wet is bepaald dat de verordening een categoriaal karakter moet hebben.

De normen zijn in de wet, achtereenvolgend in de artikelen 20, 21 en 22 onderverdeeld in de categorieën alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin. In de verordening is ervoor gekozen om deze categoriale indeling te hanteren.

Lid 2

Voor belanghebbenden in de leeftijdscategorie 18 tot en met 20 jaar gelden de normen als bedoeld in de wet. Ingevolge artikel 30 derde lid van de wet kan het college slechts de norm verhogen in de gevallen als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b van de wet.

Deze verordening ziet derhalve op belanghebbenden van 21 tot 65 jaar.

Lid 3

Op grond van artikel 30 vierde lid van de wet kan het college, de bijstand afwijkend vaststellen als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende noodzakelijk is. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan, is de individualiseringsplicht expliciet opgenomen.

Lid 4

Artikel 28 geeft het college de mogelijkheid om de normen voor schoolverlaters die recentelijk de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding hebben beëindigd, tijdelijk te verlagen. Bij de invoering van de WWB in 2004 is in Den Helder ervoor gekozen om van deze verlagingsmogelijkheid geen gebruik te maken.

Daarom is in deze verordening geen nadere bepaling opgenomen dat ten opzichte van belanghebbende niet gelijktijdig gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheden, bedoelt in de artikelen 28 en 29 eerste lid, zoals opgenomen in artikel 30, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 3 Toeslagen

Lid 1

De hoogte van 20% van het minimumloon als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woonruimte geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30, tweede lid, onderdeel a van de wet.

Lid 2

Het gezamenlijk bewonen van woonruimte levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten in uitgebreide zin kunnen worden gedeeld. De kosten van onder andere huur, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke, zijn voor personen die woonruimte delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%.

Ingeval er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het minimumloon. Dit is nietvan toepassing als meerdere personen in een hulpverleningsinstelling e.d. woonachtig zijn.

Lid 3

Artikel 29 van de wet geeft het college de bevoegdheid de toeslagen afwijkend vast te stellen. Zonder afwijkende toeslag is het verschil met het minimumloon niet of beperkt aanwezig en dat geeft een te geringe stimulans om werk te aanvaarden. Reden om voor 21 en 22 jarigen een afwijkende toeslag te hanteren.

Lid 4

Zonder toepassing van dit lid zou het kind tot het gezin worden gerekend en moet er met de inkomsten rekening gehouden worden voor de vaststelling van het gezinsinkomen. Dat wordt hiermee nu voorkomen. Het stimuleert tevens het kind om naast de studie ook een baantje er bij te

nemen.

Artikel 4 Verlaging gezin

Bij de toepassing van de norm voor een gezin is al rekening gehouden met het feit dat de gezinsleden de kosten van het huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woonruimte nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Ongeacht van het aantal andere personen dat in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft, vindt een verlaging van 10% van de norm plaats. Dit omdat het in de praktijk dan ook vaak gaat om een grotere en duurdere woning bij meer bewoners van woonruimte.

Artikel 5 Verlaging wegens woonsituatie

Lid 1

Artikel 27 geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen voor zover belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie, waaronder het niet aanhouden van een woning.

Als aan de woonruimte geen woonkosten verbonden zijn, is er sprake van lagere bestaanskosten. Uitgangspunt hierbij is dat niet tegenover een derde woonkosten verschuldigd zijn. Dit financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten is vastgesteld op 15%, gebaseerd op het bedrag dat de minister van Infrastructuur en Milieu (v/h ministerie VROM) hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huurtoeslag (het zogenaamde normbedrag voor minimuminkomensklasse).

Lid 2

Als door de belanghebbende in het geheel geen woonruimte wordt bewoond, wordt hij/zij geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van alle woonlasten.

Gekozen is om deze situatie toch vergelijkbaar te stellen met een belanghebbende die geen huur of hypotheeklasten heeft, daar een dakloze geconfronteerd wordt met de hogere kosten van het op straat leven, zoals de kosten van nachtopvang. De hoogte van de verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen dan wel de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen.

Lid 3

De korting vindt plaats op de toeslag. Omdat in de situaties van het gezin geen toeslag wordt verstrekt, vindt de korting plaats op de norm.