Regeling vervallen per 04-01-2016

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 03-01-2016

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2015

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

In de nieuwe Wmo 2015 staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zijn sociale netwerk nadrukkelijk voorop en is de gemeente alleen aan zet voor zover de burger niet zelf of met de hulp van dat netwerk tot participatie kan komen. De gedachte die jaren geleden met ‘De Kanteling’ al is ingezet, wordt nu in de wet verankerd. Voor zover citaten worden opgevoerd zijn deze ontleend aan de Wmo 2015 en de bijbehorende Memorie van Toelichting.

Zelfredzaamheid

Het recht op compensatie van de domeinen is in zekere zin vervangen door het recht op een zorgvuldige toegangsprocedure in de nieuwe Wmo 2015. Dit betekent dat zelfredzaamheid tijdens het gesprek met de zorgvrager, nog meer dan voorheen, het vertrekpunt is.

De omschrijving van ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen:

  • 1.

    het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

  • 2.

    het voeren van een gestructureerd huishouden.

Reikwijdte algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)

Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van een deel van de persoonlijke verzorging.

De ADL-uitgangspunten worden gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van aantoonbare lichamelijke en of geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan uitvoeren, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, zelfs niet langer thuis kunnen blijven wonen.

Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende ADL-verrichtingen van belang:

“ondersteuning bieden bij het in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact”.

Bij de beoordeling in hoeverre iemand zelfredzaam is op het gebied van de algemene dagelijkse levensverrichtingen wordt nadrukkelijk gekeken naar:

“het bieden van ondersteuning bij het laten uitvoeren van deze handelingen door de inwoner zelf” .

Reikwijdte gestructureerd huishouden

Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of hulp bij het omgaan met geld.

Participatie

Op grond van de Wmo 2015 gaat het bij participatie om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

Gebruikelijke hulp

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen.

Onder huisgenoot wordt verstaan:

“een persoon die- ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwoning wordt beoordeeld aan de hand van de concrete en feitelijke situatie. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen en voordeur door elkaar lopen”.

Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen en het helpen bij de afwas. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (bijvoorbeeld door regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd worden.

Mantelzorg en bovengebruikelijke zorg

Mantelzorg wordt in de Wmo 2015 gedefinieerd als:

“hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw die rechtstreeks voortvloeien uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van hulpverlenend beroep”.

Onder sociale netwerk in het kader van de bestaande sociale relaties wordt verstaan:

personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt”.

Mantelzorg overstijgt gewoonlijk de gebruikelijke zorg en wordt bovengebruikelijke zorg genoemd. Tot 2013 was mantelzorg per definitie bovengebruikelijke zorg die voor vergoeding in het kader van de AWBZ in aanmerking kwam.

In de Wmo 2015 blijft mantelzorg in principe vrijwillig. Wel krijgt de gemeente de opdracht om eerst na te gaan of het probleem van de cliënt met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost. Dat zou kunnen inhouden dat met het eigen sociaal netwerk of de mantelzorger wordt afgesproken dat deze bovengebruikelijke zorg levert. Bij deze afweging dient de gemeente de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorg kan de draagkracht van de mantelzorger versterken. Een mantelzorger heeft onder de Wmo 2015 geen zelfstandig recht op een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend aan degene met de beperking. Wel krijgt de gemeente de opdracht de mantelzorger(s) te betrekken bij het gesprek en na te gaan of behoefte bestaat aan ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo te worden verstrekt.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

  • -

    niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, én;

  • -

    in de reguliere handel verkrijgbaar is, én

  • -

    in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.

Heel duidelijk zijn deze criteria niet. De jurisprudentie verwoordt het zo:

“een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was” .

Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:

  • -

    de handicap plotseling ontstaat, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal aangeschaft of vervangen moeten worden;

  • -

    de aanvrager een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

Algemene voorzieningen

De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt:

een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang”.

Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen voorzieningen in de markt, waarmee de gemeente geen bemoeienis heeft en voorzieningen die geheel of gedeeltelijk door de gemeente worden bekostigd. Deze voorzieningen zijn voorliggend aan de maatwerkvoorziening.

De zin ”zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk” moet wel in de context worden bekeken. Het betekent in dit verband dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft. De voorziening in kwestie kan wel een toegangstoets doen of iemand tot de doelgroep van de voorziening behoort. De Wmo 2015 biedt gemeenten meer mogelijkheden om voor voorzieningen te verwijzen naar gesubsidieerde of commerciële algemene voorzieningen.

Maatwerkvoorzieningen

Het verschil tussen maatwerkvoorzieningen en individuele voorzieningen wordt als volgt uitgelegd in de Wmo 2015:

“het begrip ‘maatwerkvoorziening’ duidt beter dan het voorheen gebruikelijke begrip 'indivduele voorziening' aan dat het niet gaat om één of meer concrete en herhaalbaar in te zetten aanbod van activiteiten en voorzieningen, maar om een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen ”.

Een maatwerkvoorziening is dus een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten (waaronder begeleiding), hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere

maatregelen ten behoeve van:

  • A.

    zelfredzaamheid en participatie

  • B.

    beschermd wonen en opvang.

Ad A. Zelfredzaamheid en participatie

De gemeente beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter ondersteuning van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

Te bereiken resultaat

De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven.

Ad B. Opvang en beschermd wonen

De gemeente beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter ondersteuning van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten (al dan niet in verband met risico’s voor veiligheid) voor zover de cliënt deze problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

Te bereiken resultaat

De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Goedkoopst adequaat

De gemeente mag de voorziening die het goedkoopst adequaat is inzetten. Dit begrip betekent zoveel als dat de voorziening doelmatig moet zijn. Het begrip heeft zowel betrekking op een voorziening in natura als op een persoonsgebonden budget (pgb).

Voorzienbaarheid

In de jurisprudentie is over dit begrip nog geen volledige duidelijkheid. Het begrip is vooral van toepassing op ouderen die een Wmo-voorziening aanvragen. Bij het ouder worden mag van mensen gevraagd worden dat zij anticiperen op beperkingen die te maken hebben met ouderdom en daarvoor reserveren. Voor huishoudelijke ondersteuning vindt de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat deze bij een zeker inkomen en bij een zekere leeftijd als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Daarnaast wordt verwacht van senioren of personen met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld dat zij anticiperen op de toekomst.

Er zijn voorzieningen waarvan voorzienbaar is dat deze ooit nodig zullen zijn, en waarvoor men zelf dient te zorgen. Dit zijn ook algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Persoonsgebonden budget

Onder persoonsgebonden budget wordt verstaan:

“B edrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken”.

Clientondersteuning

Onder cliëntondersteuning wordt verstaan:

O nafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen”.

Dossier

Onder dossier wordt verstaan:

“Geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan “.

Geweld

Onder geweld bij de verstrekking van een voorziening wordt verstaan:

“S eksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft ”.

Spoedeisend geval

Onder spoedeisend geval wordt verstaan:

“Situatie waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld”.

Vertegenwoordiger

Onder vertegenwoordiger wordt verstaan:

“Een persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake ”.

Woningaanpassing

Onder woningaanpassing wordt verstaan:

“ B ouwkundige of woontechnische i ngreep in of aan een woonruimte”.

HOOFDSTUK 2 TOEGANGSPROCEDURE; VAN MELDING TOT AANVRAAG

De positie van de cliënt is in de Wmo 2015 versterkt. In de Wmo 2015 is een uitvoerige beschrijving van een zorgvuldige toegangsprocedure opgenomen. Het recht op compensatie van de domeinen is in zekere zin vervangen door het recht op een zorgvuldige toegangsprocedure. Burgers moeten zich eerst ‘melden’ bij de gemeente met de hulpvraag. Een formele schriftelijke aanvraag mag niet direct worden ingediend. Dan gaat de gemeente onderzoek doen naar wat de aanvrager precies vraagt en nodig heeft. De vorm waarin dit geregeld wordt, is vrij. Dit onderzoek moet echter uiterst zorgvuldig gebeuren. Het komt er op neer dat het verzoek van de aanvrager al behandeld wordt zonder dat er een formele aanvraag aan ten grondslag ligt. In de praktijk gebeurde dit onder de oude Wmo ook. Dit is een uitvloeisel van het ‘keukentafelgesprek’ en de ‘Kantelingsgedachte’. Nu wordt deze werkwijze in de nieuwe wet expliciet benoemd.

Artikel 1 Melding

Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij de gemeente worden gemeld.

  • a.

    De melding is vormvrij.

  • b.

    Het college bevestigt de ontvangst en registreert de melding.

  • c.

    Indien de melding daartoe aanleiding geeft, wordt in samenspraak met de cliënt een onderzoek ingesteld.

Artikel 2 Cliëntondersteuning

Het college voorziet, en op verzoek van de cliënt in de beschikbaarheid van cliëntondersteuning:

  • a.

    bij eenvoudige hulpvragen met informatie, vraagverheldering en advies.

  • b.

    bij complexe hulpvragen met kortdurende ondersteuning.

Artikel 3 Onderzoek

  • 1. Het college stelt bij de uitvoering van de wet, de verordening en de daarop van toepassing zijnde regelgeving, de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht.

  • 2. Bij het uitvoeren van het onderzoek neemt het college het bepaalde genoemd in artikel 5 van de verordening in acht.

  • 3. De cliënt is verplicht het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet, de verordening en de hierop van toepassing zijnde regelgeving.

  • 4. Bij het opstellen van het ondersteuningsplan neemt het college het bepaalde genoemd in artikel 6 van de verordening in acht:

    • a.

      Het ondersteuningsplan wordt als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

    • b.

      De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op de verlening van een maatwerkvoorziening.

Artikel 4 Aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een maatwerkvoorziening dient schriftelijk te worden ingediend.

  • 2. Een aanvraag wordt alleen in behandeling genomen wanneer het aanvraagformulier is voorzien van naam, adres en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) en bij de gemeente is ingeleverd.

  • 3. Indien er nog stukken ontbreken vraagt de gemeente cliënt om de aanvraag aan te vullen (artikel 4:5 Awb).

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE BEGRENZINGEN BIJ HET VERSTREKKEN VAN EEN MAATWERKVOORZIENING

Artikel 5 Algemeen

  • 1. Een persoon heeft slechts recht op een maatwerkvoorziening voor zover hij staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) als inwoner van de gemeente Den Helder en zijn woonplaats heeft in de gemeente Den Helder:

    • a.

      Ingevolge artikel 1:10 lid 1 BW bevindt de woonplaats zich te zijner woonstede, en bij gebrek van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Het gaat om waar iemand werkelijk woont, de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, terug te keren.

    • b.

      Ingevolge artikel 1:11 BW verliest een natuurlijk persoon zijn woonstede door daden waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven. Iemand wordt vermoed zijn woonstede te hebben verplaatst, wanneer hij daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze kennis heeft gegeven aan het college.

  • 2. Lid 1 geldt niet voor de maatwerkvoorzieningen opvang en beschermd wonen. Nadere regelgeving is omschreven in artikel 29.

Artikel 6 Noodzaak

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan worden toegekend indien deze langdurig noodzakelijk is:

    • a.

      om de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie op te heffen of te verminderen;

    • b.

      om te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen en opvang voor de cliënt die onvoldoende redzaam is om zelfstandig te kunnen wonen.

  • 2. Een maatwerkvoorziening kan worden toegekend indien deze kortdurend noodzakelijk is:

    • a.

      ter ontlasting van de mantelzorger;

    • b.

      in kortdurende zorgsituaties, met uitzicht op dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt;

    • c.

      voor een periode van maximaal drie maanden.

  • 3. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid wordt ook betrokken het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, met inbegrip van persoonlijke verzorging: het in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen/lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact.

Artikel 7 Geen recht op een maatwerkvoorziening

Er bestaat geen recht op een maatwerkvoorziening, indien:

  • a.

    De voorziening voor de cliënt als aanvrager algemeen gebruikelijk is.

  • b.

    De cliënt de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie zelf kan oplossen door gebruik te maken van:

    • -

      het sociale netwerk van de cliënt;

    • -

      vrijwilligerswerk;

    • -

      gebruikelijke hulp;

    • -

      een algemene voorziening, die passend en toereikend is.

  • c.

    De aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

  • d.

    De aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij:

    • -

      het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven; en

    • -

      het nog na te gaan is of de ingekochte voorziening of de uitgevoerde aanpassing noodzakelijk en de goedkoopst adequate voorziening was.

  • e.

    Een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder in het kader van een wettelijke regeling of bepaling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan of niet meer gebruikt kan worden als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

  • f.

    Op grond van enige andere wettelijke of niet-wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat.

  • g.

    De cliënt de beperkingen die hij ondervindt kan opheffen of verminderen door het anders organiseren van het dagelijks leven waaronder het huishouden.

HOOFDSTUK 4 SPECIFIEKE CRITERIA BIJ HET VERSTREKKEN VAN HUISHOUDELIJKE HULP

Artikel 8 Algemeen

  • 1. Hulp bij het huishouden is noodzakelijk wanneer een cliënt beperkingen ondervindt bij het verrichten van de huishoudelijke taken.

  • 2. Bij de vaststelling van de noodzaak van huishoudelijke hulp wordt rekening gehouden met gebruikelijke hulp en mantelzorg.

  • 3. Van zowel volwassenen als jonge kinderen wordt een bijdrage in het huishouden verlangd. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen. Het college hanteert de volgende uitgangspunten:

    • a.

      van kinderen jonger dan 5 jaar wordt geen bijdrage verlangd;

    • b.

      van kinderen van 5 tot en met 12 jaar wordt verwacht dat er huishoudelijke taken kunnen worden verricht, zoals opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand doen;

    • c.

      van kinderen van 13 jaar tot en met 17 jaar wordt naast de genoemde werkzaamheden voor kinderen van 5 tot en met 12 jaar ook verwacht dat de bedden worden verschoond, de stofzuiger wordt gehanteerd en alle boodschappen worden gedaan;

    • d.

      van huisgenoten vanaf 18 jaar wordt verwacht dat alle huishoudelijke werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

  • 4. Bij gebruikelijke hulp wordt geen rekening gehouden met school, hobby en werkzaamheden van de kinderen.

  • 5. Indien huisgenoten alleen in het weekend aanwezig zijn wordt van deze huisgenoten verwacht dat de schoonmaakwerkzaamheden in het weekend worden uitgevoerd. Hiermee wordt gedoeld op kinderen die door de week elders op kamers verblijven, echtgenoten die buiten de stad werken en alleen in het weekend thuiskomen.

  • 6. Indien de huisgenoten niet ieder weekend thuiskomen wordt hier rekening mee gehouden indien aan de volgende kenmerken wordt voldaan:

    • a.

      het is inherent aan het werk/opleiding, en

    • b.

      het heeft een verplichtend karakter, en

    • c.

      het is voor een aaneengesloten periode van tenminste 7 etmalen.

  • 7. Voor de periodes dat de onder lid 6 genoemde huisgenoten niet aanwezig zijn, kan hulp bij het huishouden worden geboden. Gedurende de periodes dat deze huisgenoten wel aanwezig zijn (langer dan één week) wordt geen hulp aangeboden.

  • 8. Voor de hoogte van de indicatie voor hulp bij het huishouden worden vastgestelde normtijden toegepast.

Artikel 9 Uitgangspunten normtijden

Bij de vaststelling van de normtijden gelden de volgende uitgangspunten:

  • a.

    alleen werkzaamheden die de aanvrager niet zelf kan doen en waarvoor geen mantelzorger(s) beschikbaar zijn of gebruikelijke hulp aanwezig is, worden gecompenseerd;

  • b.

    bij het vaststellen van de omvang van de huishoudelijke hulp wordt uitdrukkelijk meegewogen de werkzaamheden die de aanvrager wel kan uitvoeren;

  • c.

    de cliënt bepaalt zelf de indeling van de werkzaamheden. De normtijden zijn inclusief een sociale component, zoals bijvoorbeeld koffie drinken;

  • d.

    de voorziening hulp bij het huishouden wordt aangeboden vanaf een half uur per week en kan worden uitgebreid in tijdsperioden van 15 minuten op grond van maatwerk;

  • e.

    de uit te voeren werkzaamheden zijn wekelijks noodzakelijk;

  • f.

    er wordt maatwerk geleverd;

  • g.

    de aangeboden hulp betreft de woonkamer, keuken, wc, natte cel, één slaapkamer en de gang;

  • h.

    de aangeboden hulp betreft niet de tuin, de hobbykamer, extra slaapkamers wanneer het een één- of tweepersoonshuishouden betreft, de zolder en de berging;

  • i.

    er wordt geen tijd geïndiceerd voor het doen van de afwas en in- en uitruimen van de vaatwasmachine;

  • j.

    er is geen noodzaak voor hulp bij het bereiden van het eten, de ramen wassen (buitenom) en het doen van de boodschappen. Daarvoor zijn andere voorzieningen beschikbaar, zoals respectievelijk maaltijdservice, glazenwasser en boodschappenservice;

  • k.

    hulp bij het huishouden wordt aangeboden in de vorm van Categorie 1 (HH1) of Categorie 2 (HH2);

  • l.

    HH1 omvat de volgende werkzaamheden:

    a.licht huishoudelijk werk: opruimen, stof afnemen, beddengoed rechttrekken, huishoudelijke afval opruimen;

    b.zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, schrobben, dweilen, sanitair en keuken schoonmaken, bedden verschonen;

    c.was verzorging:het sorteren en wassen van kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen /afhalen van de was, vouwen en strijken en opbergen.

  • m.

    HH2 omvat de volgende werkzaamheden:

    d. licht huishoudelijk werk: opruimen, stof afnemen, beddengoed rechttrekken, huishoudelijke afval opruimen;

    e. zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, schrobben, dweilen, sanitair en keuken schoonmaken, bedden verschonen;

    f. was verzorging: het sorteren en wassen van kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen-afhalen van de was, in- en uitruimen wasdroger, vouwen en strijken en opbergen.

    g. organisatie van het huishouden: organiseren, plannen van huishoudelijke taken;

    h. het actief signaleren van veranderingen van de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt.

  • n.

    voor de werkzaamheden “organisatie van het huishouden” en “het actief signaleren van veranderingen van de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt” wordt geen tijd geïndiceerd, daar dit van de ingezette hulp verwacht mag worden.

Artikel 10 Normtijden

  • 1. Bij het bepalen van de omvang van de hulp bij het huishouden gelden de volgende normtijden.

    Licht huishoudelijk werk: ca. 30 minuten

    Zwaar huishoudelijk werk:

    Stofzuigen: ca. 30 minuten

    Schrobben/dweilen: ca. 15 minuten

    Badkamer en wc: ca. 20 minuten

    Keuken schoonmaken: ca. 20 minuten

    Bedden verschonen: ca. 15 minuten

    Was verzorging: ca. 20 minuten.

  • 2. Indien bij de cliënt alle in lid 1 genoemde werkzaamheden worden overgenomen gelden de volgende normtijden:

  • 1 persoonshuishouden

    2,5 uur

    2 persoonshuishouden

    (echtpaar)

    2,5 uur

    Indien 1 slaapkamer in gebruik is

    Elke persoon extra

    0,5 uur

    i.v.m. 1 slaapkamer extra te doen

    Component COPD/allergie

    (mits woning is gesaneerd)

    1 uur

HOOFDSTUK 5 SPECIFIEKE CRITERIA BIJ HET VERSTREKKEN VAN WOONVOORZIENINGEN

Artikel 11 Algemeen

  • 1.

    Een persoon met een beperking kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien een verhuizing naar een aangepaste of makkelijker aan te passen woning niet te realiseren of niet de goedkoopst adequate oplossing is en ook een algemene voorziening geen oplossing kan bieden. Hierbij dient de belanghebbende van de voorziening afhankelijk te zijn voor het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen.

  • 2.

    Bij een woningaanpassing gaat het om de belemmeringen in en rond de woning te verminderen of op te heffen. Het betreffen de belemmeringen met betrekking tot de normale woonfuncties als slapen, eten, lichaamsreiniging en dergelijke. Voor het bereiken van de woning wordt gesteld dat voor aanpassing in aanmerking komt 20 vierkante meter verhard pad tussen de openbare weg en de toegang van de woning die gebruikt wordt. Het gebruik van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt niet onder de compensatieplicht van de gemeente. Evenmin is het de bedoeling dat vanuit professionele oppas of verzorgingsoogpunt dan wel vanuit therapeutisch oogpunt hulpmiddelen en/of voorzieningen worden aangebracht of dat er belemmeringen worden opgeworpen. Hulpmiddelen ten behoeve van professionele verzorging zijn uitgesloten.

  • 3.

    Bij een woonvoorziening dient nagegaan te worden wat voor de belanghebbende de essentiële woonruimten zijn. Onder essentiële woonruimte wordt verstaan:

    • a.

      een slaapgelegenheid die bereikt en gebruikt kan worden;

    • b.

      een toiletgelegenheid die bereikt en gebruikt kan worden;

    • c.

      een natte cel die gebruikt en bereikt kan worden;

    • d.

      een kookgelegenheid/keuken die gebruikt en bereikt kan worden;

    • e.

      een woonkamer die gebruikt en bereikt kan worden;

    • f.

      de toegang tot de woning die gebruikt en bereikt kan worden.

  • 4.

    Bij het bepalen of een belanghebbende al dan niet in aanmerking komt voor een woonvoorziening en bij het selecteren van een noodzakelijke voorziening spelen de volgende factoren een rol:

    • a.

      ernst en omvang van de beperkingen;

    • b.

      het ziekteverloop/de prognose;

    • c.

      de noodzaak van de voorziening(en);

    • d.

      de intensiteit van het gebruik van de voorziening(en);

    • e.

      bouwkundige situatie;

    • f.

      de aanwezigheid van alternatieve oplossingen.

  • 5.

    Wat betreft de ernst en omvang van de beperkingen, zoals aangegeven in lid 4 onder a, die tot de belemmering(en) leidt worden onderscheiden:

    • 1.

      geen probleem;

    • 2.

      met moeite maar wel alleen/zelfstandig;

    • 3.

      alleen met voorziening maar zonder andere persoon;

    • 4.

      alleen met enige hulp van andere persoon al dan niet met voorziening;

    • 5.

      alleen met voortdurende assistentie, maar zonder voorziening;

    • 6.

      alleen met voortdurende assistentie en bovendien met voorziening;

    • 7.

      onmogelijk, ook met voorziening en/of hulp ander persoon.

  • 6.

    Of de belanghebbende in aanmerking komt voor een onroerende, roerende of financiële voorziening of een combinatie hiervan, hangt af van de ondervonden beperkingen en belemmeringen, van de bouwkundige situatie van de woning en van de goedkoopst adequate oplossing.

  • 7.

    Een aanbouw wordt alleen overwogen als essentiële woonruimtes niet op een andere manier bereikbaar kunnen worden gemaakt (verhuizing heeft het primaat) en een losse woonunit geen goedkopere en meest adequate oplossing is. Ook het feit dat de verhuurder de huurwoning niet beschikbaar wil houden voor personen met een beperking of geen toestemming wil geven voor de verbouwing kan een reden zijn om een losse woonunit te verstrekken.

  • 8.

    De belanghebbende kan wanneer er sprake is van een aantoonbare allergie voor huisstofmijt en dit aantoonbare beperkingen met zich meebrengt in aanmerking komen voor sanering van de vloerbedekking in de slaapkamer. Bij uitzondering kan ook de vloerbedekking in de woonkamer worden gesaneerd, indien betrokkene bijvoorbeeld aantoonbaar een groot deel van de dag in de woonkamer doorbrengt (moet doorbrengen). Sanering van gordijnen, gestoffeerde meubels e.d. komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze hoeven niet acuut te worden vervangen en kunnen op termijn, passend binnen het budget van de belanghebbende, worden vervangen.

  • 9.

    Een vergoeding voor sanering onder lid 10, artikel 9, is slechts mogelijk, voor zover de betreffende vloerbedekking nog niet is afgeschreven. Als afschrijvingstermijn wordt 8 jaar gehanteerd, zodat de financiële tegemoetkoming als volgt wordt vastgesteld:

    0 - 2 jaar oud: vergoeding 100% van de aanschafkosten;

    2 - 4 jaar oud: 75% van de kosten;

    4 - 6 jaar oud: 50% van de kosten;

    6 - 8 jaar oud; 25% van de kosten.

    Indien het artikel 8 jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt.

  • 10.

    Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassingen wordt aangesloten bij de eisen zoals deze in het bouwbesluit zijn geformuleerd.

Artikel 12 Typen woonvoorzieningen

Een verstrekking kan bestaan uit een of meerdere van de onderstaande typen (of een combinatie hiervan):

  • a.

    Onroerende woonvoorzieningen; men spreekt van onroerende voorzieningen wanneer deze aard- en nagelvast zijn;

  • b.

    Roerende woonvoorzieningen; dit zijn losse woonvoorzieningen (zoals douche/toiletstoelen);

  • c.

    Naast de individuele verstrekkingen kan de gemeente ook collectieve voorzieningen financieren met het streven in de toekomst minder kosten te hebben aan individuele middelen;

  • d.

    Bij de bouw van aanpasbare woningen kunnen de meerkosten uit het budget betaald worden, tenzij de aanpassingen in het Bouwbesluit al zijn opgenomen.

Artikel 13 Maximum vergoedingen

Richtlijnen voor het aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming wordt verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

Soort vertrek

Aantal m2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek of in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Aanbouw m2

Uitbreiding m2

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoons slaapkamer

10

4

Tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

wastafelruimte

doucheruimte

2

3

1

2

Entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort, dat bij het nieuw aanleggen van paden dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt, bedraagt 20 m2.

Artikel 14 Gemeenschappelijke ruimten

Gemeenschappelijke ruimten kunnen worden aangepast indien zonder deze aanpassingen de woonruimte voor de belanghebbende ontoegankelijk blijft. De navolgende aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten komen in aanmerking voor een tegemoetkoming:

  • a.

    Het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

  • b.

    Het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    Het aanbrengen van extra trapleuningen.

Overige aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zijn uitgesloten.

Artikel 15 Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. De vergoeding van kosten voor onderhoud en reparatie aan een reeds verstrekte woonvoorziening, wordt beschouwd als een aparte voorziening, waarvoor als zodanig een aanvraag ingediend moet worden.

  • 2. Kosten van onderhoud en keuring worden vergoed zoals vastgesteld in de verordening.

  • 3. Dagelijkse en geringe (dus algemeen gebruikelijke) reparaties zijn voor rekening van de belanghebbende.

  • 4. De reparatiekosten ten gevolge van schade die aan de schuld van de gebruiker te wijten zijn, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 5. Reparatiekosten behalve die van de punten 3 en 4 kunnen alleen vergoed worden, wanneer de reparatie door een door de gemeente goedgekeurde reparateur wordt uitgevoerd.

Artikel 16 Verhuizen

  • 1. De belanghebbende kan in aanmerking komen voor een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een makkelijker aan te passen woning. Die woning kan zich in dezelfde woonplaats of gemeente bevinden, of in een andere woonplaats of gemeente. De gemeente waar de woning staat van waaruit de belanghebbende verhuist, verstrekt de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

  • 2. Voor verhuizing is het noodzakelijk dat op het moment van de beslissing een aangepaste of gemakkelijk aan te passen woning beschikbaar is of dat binnen één jaar een dergelijke woning beschikbaar zal komen.

  • 3. Van de persoon met een beperking wordt verwacht dat hij/zij actief op zoek gaat naar een andere woning en de ondernomen activiteiten schriftelijk bijhoudt, zo mogelijk in de vorm van kopieën van de correspondentie. De termijn van een jaar kan worden verlengd als de persoon met een beperking niet voldoende activiteiten onderneemt in het zoeken naar een woning.

  • 4. Als verhuizen goedkoper is dan het aanpassen van de huidige bewoonde woning, gaat het verhuizen voor het aanpassen van de woning.

  • 5. Indien een belanghebbende tweemaal een aangeboden geschikte of geschikt te maken woning weigert op niet reële gronden wordt de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding ingetrokken. De bemiddeling naar andere geschikte woonruimte wordt gestaakt. Tevens is het niet mogelijk om dan alsnog de huidige woning aan te passen.

  • 6. Een niet-gehandicapte kan in aanmerking komen voor een verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding wanneer deze een aangepaste woning verlaat ten behoeve van een gehandicapte.

  • 7. Lid 4 van artikel 16 is zowel van toepassing bij huurwoningen als bij koopwoningen. Bij een koopwoning zal een afweging gemaakt moeten worden of het kopen van een andere geschikte of gemakkelijk aan te passen woning gezien kan worden als de meest goedkope en adequate oplossing. Met de verhuizing zijn immers meer kosten gemoeid dan alleen de kosten van het aanpassen. Het kopen van een andere duurdere woning kan onevenredige kosten opleveren voor de persoon met een beperking of het gezin waartoe het behoort. In overleg met de betrokken partijen zal bezien moeten worden welke keuze de voorkeur heeft. In de belangenafweging zullen alle feiten en omstandigheden – financiële en niet financiële – gewogen moeten worden. De verwachting voor wat betreft de bruikbaarheid van de woning in de toekomst kan ook een rol spelen.

  • 8. Ook als er een geschikte huurwoning beschikbaar is, geldt het primaat van verhuizen naar die woning voor de eigenaar van de koopwoning. Er kan en mag verwacht worden dat de eigen woning verkocht wordt. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat een geschikte seniorenwoning te huur is. Mede gelet op de toekomst ligt het voor de hand dat er gekozen wordt voor de huurwoning.

HOOFDSTUK 6 SPECIFIEKE CRITERIA BIJ HET VERSTREKKEN VAN VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 17 Algemeen

  • 1.

    Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsten. Dit betekent dat naar voorzieningen gekeken wordt, waarmee een cliënt afstanden kan afleggen binnen de gemeentegrenzen. Voor het opheffen van vervoersbeperking buiten de gemeentegrenzen kan gebruik gemaakt worden van Valys. Valys regelt het vervoer van deur naar deur buiten de gemeentegrenzen.

  • 2.

    De volgende selectiefactoren worden meegewogen:

    • a.

      leeftijd

      Er bestaat een relatie tussen de leeftijd van de belanghebbende en diens verplaatsingsgedrag, Bij de beoordeling van een vervoersvoorziening wordt daarmee rekening gehouden. Zo bestaat er een groot verschil in verplaatsingsgedrag van dat van een kind, dat van een volwassene en dat van een oudere. Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt de vervoersbehoefte eerst toe, en op latere leeftijd weer af.

      * Bij kinderen onder de 5 jaar wordt geacht dat zij geen zelfstandige vervoersbehoefte hebben omdat de ouders hen meenemen.

      * Kinderen van 5 tot en met 11 jaar kunnen een zelfstandige vervoersbehoefte hebben over de middellange afstand. Zij hebben geen zelfstandige vervoersbehoefte over de lange afstand. Zij worden geacht bij het vervoer begeleid te worden.

      * Kinderen van 12 jaar en ouder en volwassenen hebben een zelfstandige vervoersbehoefte;

    • b.

      verplaatsingsmotieven

      Voor motieven voor vervoer komen in aanmerking de dingen die men normaliter van dag tot dag pleegt te doen: winkelen, sport, hobby, bezoeken aan bijeenkomsten, culturele activiteiten, familie- en vriendenbezoeken. Hiermee wordt de vervoersbehoefte in kaart gebracht. Gekeken wordt naar de levensstijl van de persoon met beperkingen, waarbij de levensstijl van personen zonder beperkingen als referentiekader wordt gebruikt, of het dagelijkse leven zoals dat vóór de beperkingen werd geleid. Van de persoon met beperkingen wordt wel verlangd dat deze zijn verplaatsingspatroon enigermate aan de beperkingen aanpast.

  • 3.

    Er gelden de volgende typen vervoersvoorzieningen; een driewielfiets, taxibonnen of een kilometervergoeding, een scootmobiel of een rolstoel.

Artikel 18 Taxibonnen/kilometervergoeding

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor taxibonnen of een kilometervergoeding indien deze langdurig niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken ten gevolge van lichamelijke en/of verstandelijke belemmeringen.

  • 2. Er worden maximaal 180 bonnen op jaarbasis verstrekt.

  • 3. Er wordt maximaal 1500 km of 2000 km per jaar voor een kilometervergoeding gegeven.

Artikel 19 Scootmobiel

  • 1. Als belanghebbende meer dan 200 meter kan lopen komt belanghebbende niet in aanmerking voor een scootmobiel. Een scootmobiel is ter vervanging van de loopfunctie.

  • 2. De snelheid van een scootmobiel is begrensd tot 10 kilometer per uur.

  • 3. Indien belanghebbende is gecompenseerd met taxibonnen of een kilometervergoeding of een driewielfiets, komt belanghebbende niet in aanmerking voor een scootmobiel.

Artikel 20 Rolstoel

  • 1. Een persoon met een beperking kan voor een rolstoel in aanmerking komen:

    • a.

      wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken; en

    • b.

      de hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van andere voorliggende voorziening of andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden; en

    • c.

      indien een algemene voorziening niet aanwezig is.

  • 2. De rolstoel die aan het programma van eisen voldoet kan worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 3. De verstrekking zoals genoemd in het vorige lid bevat de aanschaf inclusief de onderhouds- en of reparatiekosten voor de rolstoel.

  • 4. Aan het verstrekken van een rolstoel is de voorwaarde verbonden, dat na 5 jaar opnieuw recht op een nieuwe rolstoel bestaat.

Artikel 21 Sportrolstoel

  • 1. De cliënt betrokkene dient aan te tonen:

    • a.

      dat hij/zij regelmatig sport, en

    • b.

      dat de gebruiker zonder sportrolstoel zijn sport niet kan beoefenen, en

    • c.

      een rolstoelvoorziening voor dagelijks gebruik niet voldoet.

  • 2. Indien één rolstoelvoorziening voor zowel sport als dagelijks gebruik kan worden gebruikt, wordt slechts één voorziening verstrekt.

  • 3. De sportrolstoel kan worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 4. De verstrekking in het vorige lid bevat de aanschaf inclusief de onderhouds- en of reparatiekosten voor de sportrolstoel.

HOOFDSTUK 7 SPECIFIEKE CRITERIA BIJ HET VERSTREKKEN VAN BEGELEIDING

Artikel 22 Onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt of een persoon is aangewezen op begeleiding (individueel of groep), respijtzorg, en/ of beschermd wonen.

  • 2. Wat betreft het onderzoek neemt het college in acht het bepaalde onder artikel 5 “gesprek” van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015”.

  • 3. Het onderzoek door het college naar de aanspraak op begeleiding richt zich eerst op de objectieve bepaling van de beperkingen die de ingezetene in zijn functioneren ondervindt als gevolg van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap.

  • 4. Het college kan voor het onderzoek een onafhankelijke deskundige, zijnde een arts, verpleegkundige, orthopedagoog of psycholoog aanwijzen voor de objectieve bepaling van de beperkingen en de noodzakelijkheid en/of invulling van de functie begeleiding.

  • 5. Het college kan onderzoeken of een persoon in aanmerking komt voor een bepaling van de loonwaarde op grond van de Participatiewet, welke als voorliggende voorziening wordt beschouwd.

Artikel 23 Afbakening

  • 1. Begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het ondersteunen bij de zelfredzaamheid en/of participatie.

  • 2. Om toegang te kunnen krijgen tot de maatwerkvoorziening begeleiding dient er sprake te zijn van een objectief vastgestelde somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. De aanvrager dient dit in eerste instantie zelf, eventueel met hulp van zijn netwerk, aan te tonen.

  • 3. Na de aanvraag wordt er eerst gekeken of er ook kan worden voorzien in de hulpvraag door inzet van gebruikelijke begeleiding (artikel 24) of door inzet van een voorliggende voorziening(en) (artikel 26).

  • 4. Begeleiding groep is voorliggend op begeleiding individueel wanneer dit hetzelfde doel beoogd.

  • 5. Begeleiding in groepsverband is een integraal pakket. Het bevat ook de nodige persoonlijke verzorging en begeleiding individueel.

  • 6. Bij hulp bij het huishouden gaat het om het overnemen van huishoudelijke taken, al dan niet in combinatie met de organisatie van deze taken. Bij de functie begeleiding gaat het om de hulp bij de regie/structuur van het huishouden gericht op het plannen, stimuleren en voorspreken van deze taken, waarna de belanghebbende die taken zelf uitvoert.

Artikel 24 Gebruikelijke begeleiding

  • 1. Alle begeleiding van de cliënt door de ouder, door partners onderling, door inwonende kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke begeleiding als er sprake is van een kortdurende situatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat de maatwerkvoorziening begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

  • 2. Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke zorg wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.

Artikel 25 Uitzonderingen gebruikelijke begeleiding

Er gelden de volgende uitzonderingen op artikel 24 (gebruikelijke begeleiding):

  • 1.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding ten behoeve van cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.

  • 2.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorzieningen hiertoe te worden aangewend;

    • b.

      als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van maatwerkvoorziening(en) met een persoonsgebonden budget, dient men die overbelasting op te heffen door deze maatwerkvoorziening door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.

Artikel 26 Voorliggende voorzieningen

Er zijn verschillende voorzieningen voorliggend de op de maatwerkvoorziening begeleiding:

  • 1.

    Zorgverzekeringswet: deze geneeskundige zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. Hiermee kan ook begeleiding gepaard gaan en is dan een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling, met een geneeskundig doel.

  • 2.

    Wet langdurige zorg. Deze wet is gericht op 24uurs zorg en toezicht.

  • 3.

    Aanvullende verzekering: de aanvullende verzekering valt niet onder de Zorgverzekeringswet en is in die zin geen voorliggende voorziening. Als belanghebbende een aanvullende verzekering heeft, dan heeft dit een algemeen gebruikelijk karakter. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan kan van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie.

  • 4.

    Arbeidsvoorzieningen zoals de WAO, ziektewet, WIA en Wajong en Wsw.

  • 5.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals alarmering, maaltijdvoorzieningen en boodschappen bezorgservice.

Artikel 27 Activiteiten begeleiding

  • 1. Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie in het huishouden op het gebied van wonen, onderwijs, dagbesteding, inkomen.

  • 2. Het ondersteunen bij praktische vaardigheden / handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid.

Artikel 28 Vervoer

  • 1. Als belanghebbende is aangewezen op begeleiding in groepsverband dan omvat deze ondersteuning - zo nodig - ook het vervoer van en naar de locatie van de begeleiding;

  • 2. Toezicht tijdens het vervoer kan niet worden geïndiceerd.

HOOFDSTUK 8 SPECIFIEKE CRITERIA BIJ HET VERSTREKKEN VAN OPVANG EN BESCHERMD WONEN

Artikel 29 Algemeen

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor opvang, wanneer bij de intake, voor beoordeling van de toegang aandacht wordt besteed aan:

    • a.

      de mate waarin de belanghebbende slachtoffer is van huiselijk geweld en vanwege ernstige dreiging en/of geweld niet op een andere plek dan de opvang veilig kan verblijven met eventuele kinderen;

    • b.

      de mate van dak- en thuisloosheid, met inachtneming van de contra-indicaties in verband met de sociale en psychische omstandigheden van de belanghebbende en de richtlijnen in verband met regiobinding.

  • 2.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      de cliënt een psychiatrische aandoening heeft; en

    • b.

      de cliënt 18 jaar of ouder is en legaal in Nederland verblijft; en

    • c.

      de cliënt niet zelfstandig kan leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf en anderen vormt als gevolg van de psychiatrische aandoening; en

    • d.

      er sprake is van regiobinding; en

    • e.

      de cliënt niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen kunnen opheffen; en

    • f.

      cliënt niet dakloos is, klinische behandeling niet voorliggend is en aanvrager niet voldoet aan de criteria voor de Wet langdurige zorg.

  • Bij een vermoeden van de noodzaak tot beschermd wonen wordt altijd door het college van Den Helder, in deze de centrumgemeente de noodzakelijke expertise ingewonnen.

HOOFDSTUK 9 RESPIJTZORG; INHOUD EN AFBAKENING

Artikel 30 Inhoud

  • 1. Respijtzorg betreft logeren (kortdurend verblijf) met als doel het ontlasten van de mantelzorger.

  • 2. Kan, zo nodig, gepaard gaan met de nodige persoonlijke verzorging en begeleiding.

Artikel 31 Afbakening

  • 1. Op respijtzorg kan aanspraak worden gedaan indien dit voor de mantelzorger noodzakelijk is en het bijdraagt aan het langer thuis wonen van de client.

  • 2. Kan maximaal voor drie etmalen per week worden ingezet.

  • 3. Er is permanent toezicht door de mantelzorger nodig voor de cliënt.

HOOFDSTUK 10 PERSOONSGEBONDEN BUDGET; REGELS, AFWIJZINGSGRONDEN EN HOOGTE VAN HET TARIEF

Artikel 32 Toewijzingscriteria

Een gemeentelijk persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien:

  • 1.

    De cliënt naar oordeel van de gemeente op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn aangewezen vertegenwoordiger, voldoende in staat is om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 2.

    De cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen.

  • 3.

    Naar het oordeel van de gemeente is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de individuele voorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit zijn.

  • 4.

    Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden c.q. tot aanschaf van de voorziening worden overgegaan c.q. gestart worden met de uitvoering van de ondersteuning waarop het persoonsgebonden budget betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente.

Artikel 33 Kwaliteitseisen

  • 1. Het college stelt in ieder geval de volgende kwaliteitseisen aan de in te kopen hulp:

    • a.

      is veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht;

    • b.

      voldoet aan de noodzakelijke/gebruikelijke professionele standaard zoals deze ook gelden voor gecontracteerde aanbieders van maatwerkvoorzieningen Wmo.

    • c.

      is afgestemd op de behoefte van de cliënt en op andere ontvangen zorg;

    • d.

      is verstrekt met respect voor de rechten van de cliënt;

    • e.

      is proportioneel.

  • 2. Het college toetst vooraf of de kwaliteit bij de pgb-houder voldoende is gegarandeerd. De aanvrager maakt dit inzichtelijk in het persoonlijk ondersteuningsplan.

  • 3. In dit persoonlijk ondersteuningsplan is vastgelegd bij wie de pgb-houder zijn ondersteuning, zorg of hulp zal inkopen, op welke manier dit bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de kwaliteit van die hulp is gewaarborgd.

  • 4. Er vindt periodiek een gesprek met de pgb-houder plaats over de behaalde resultaten. Per pgb-houder wordt bij de toegang bepaald hoe deze periodieke toetsing plaatsvindt (op basis van maatwerk).

Artikel 34 Voorwaarden betalen persoon uit het sociale netwerk

Het uitbetalen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt is alleen onder voorwaarden mogelijk:

  • 1.

    De cliënt of zijn vertegenwoordiger moet aangeven welke hulp deze persoon levert en welk deel van deze hulp uitbetaald zou moeten worden en waarom (motiveringsplicht).

  • 2.

    Er sprake is van verlies aan inkomsten voor deze persoon uit het sociale netwerk. Dit is het geval wanneer deze persoon behoort tot de beroepsbevolking en door de geboden hulp minder kan deelnemen aan de arbeidsmarkt. Er is geen sprake van inkomstenverlies wanneer deze persoon uit het sociale netwerk een uitkering ontvangt. Het verlenen van 8 uur zorg aan een persoon die behoort tot het netwerk is zogenaamde ‘gebruikelijke zorg’ en gaat niet perse ten koste van een betaalde baan.

  • 3.

    De persoon in staat is om de gevraagde hulp te bieden en deze hulp niet te zwaar is.

  • 4.

    Daarnaast wordt gekeken of er zorg in natura beschikbaar is en de kosten die iemand moet maken om deze zorg te verlenen. De kosten van deze ondersteuning zijn niet hoger dan de kosten van zorg in natura die ook geschikt zal zijn voor de betreffende cliënt.

  • 5.

    De persoon op geen enkele wijze druk op de pgb-houder heeft uitgeoefend bij zijn besluitvorming.

Artikel 35 Trekkingsrecht

  • 1. De gemeente stort de uit te betalen pgb’s op rekening van het servicecentrum pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • 2. De cliënt, zijnde de budgethouder, laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener.

  • 3. De niet bestede pgb bedragen worden door SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

Artikel 36 Afwijzingsgronden

Het college mag het persoonsgebonden budget weigeren wanneer:

  • 1.

    Blijkt dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

  • 2.

    De cliënt niet voldoet aan de aan het pgb verbonden voorwaarden zoals omschreven in hoofdstuk 10.

  • 3.

    De cliënt het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    De cliënt in de afgelopen 3 jaar misbruik heeft gemaakt van enige voorziening in het sociale domein, waaronder begrepen het niet voldoen aan de voorwaarden van een eerder verleende pgb.

  • 5.

    De cliënt deelneemt aan een schuldhulpverleningstraject.

  • 6.

    De cliënt handelingsonbekwaam is verklaard.

  • 7.

    De cliënt niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats.

  • 8.

    De cliënt niet beschikt over een bankrekening.

  • 9.

    Er op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de maatwerkvoorziening zo snel weer door een andere voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een pgb.

  • 10.

    Wanneer er voor korter dan 13 weken ondersteuning noodzakelijk is.

  • 11.

    Er een beroep kan worden gedaan op een collectief aanbod van de gemeente Den Helder en dit aanbod kan voorzien in de hulpvraag van cliënt.

Artikel 37 Zaken die niet mogen worden bekostigd

De volgende zaken mogen niet uit een pgb worden bekostigd:

  • a.

    tussenpersonen of belangbehartigers;

  • b.

    administratiekosten;

  • c.

    feestdagenuitkeringen;

  • d.

    vrije besteding.

Artikel 38 Hoogte van het tarief; algemene uitgangspunten

  • 1. Het college bepaalt aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden.

  • 2. Het pgb bedraagt maximaal de hoogte van de kosten waarbij is uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening, dit wordt bepaald op grond van marktconsultatie door middel van het overleggen van drie offertes. Het tarief is altijd marktconform. Een cliënt die een duurdere voorziening wenst dan de voorziening die het goedkoopst adequaat is, betaalt de meerkosten zelf.

  • 3. Het totaal van inkomsten uit pgb van de informele hulp kan niet meer bedragen dan de bijstandsnorm. De pgb-houder en de gemeente bepalen of de informele hulp een vergoeding ontvangt en zo ja: de hoogte van de vergoeding. Hierover worden afspraken vastgelegd in het persoonlijk ondersteuningsplan. Er kan voor gekozen worden een onkostenvergoeding te verstrekken.

  • 4. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 5. Het tarief is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 6. Het tarief bedraagt minimaal het landelijk vastgestelde minimumloon passend bij de leeftijd, wanneer er wordt gewerkt conform de dienstregeling aan huis.

  • 7. Het tarief wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

Artikel 39 Hoogte van het tarief; specifieke uitgangspunten

  • 1. De pgb vergoeding voor een HH1 (hulp bij het huishouden), door een niet daartoe opgeleid persoon, bedraagt maximaal € 12,80. Dit is een marktconform tarief op basis waarvan volgens de dienstregeling aan huis schoonmaakondersteuning kan worden ingekocht door de cliënt.

  • 2. Het pgb voor vervoer van en naar de dagbesteding bedraagt maximaal de hoogte van de kosten waarbij is uitgegaan van de goedkoopst adequate vervoersvoorziening, dit wordt bepaald op grond van marktconsultatie door middel van het overleggen van drie offertes. Het tarief is altijd marktconform. Een cliënt die een duurdere voorziening wenst dan de voorziening die het goedkoopst adequaat is, betaalt de meerkosten zelf.

  • 3. Een aanpassing aan een vervoersmiddel wordt bepaald op basis van de laagste marktconforme kostprijs. Hiervoor dient de cliënt minimaal drie offertes in bij de gemeente.

  • 4. Verhuiskosten worden bepaald op basis van:

  • a. de omvang van de verhuizing;

  • b. de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende verhuizer;

  • c. de laagste kostprijs van een verhuizing. Hiervoor dient de cliënt minimaal drie offertes in bij de gemeente.

  • 5. Aanschaf en onderhoud van een rolstoel c.q. sportrolstoel wordt bepaald op basis van het laagste tarief voor een rolstoel c.q. sportrolstoel in natura opgenomen in het door de gemeente gesloten contract met een leverancier van hulpmiddelen.

  • 6. Het bezoekbaar maken van een woning wordt bepaald op basis van de laagste marktconforme kostprijs. Hiervoor dient de cliënt minimaal drie offertes in bij de gemeente.

HOOFDSTUK 11 EIGEN BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 40 Algemeen

  • 1. Voor alle maatwerkvoorzieningen verstrekt vanuit de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Vaststelling en inning van de eigen bijdrage geschiedt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

  • 2. De bijdrage als bedoeld in het eerste lid is niet verschuldigd:

  • a. voor een rolstoel of een pgb voor aanschaf van een rolstoel, incl. de aanpassingen hieraan;

  • b. voor een verhuizing en herinrichting woning;

  • c. voor het bezoekbaar maken van de woning;

  • d. indien een uitzondering op de inning is opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3. In afwijking van lid 1 wordt de inning van de eigen bijdrage voor verblijf in een opvang namens het college verricht door de instellingen die de opvang uitvoeren en hiervoor door het college worden gefinancierd.

Artikel 41 Eigen bijdrage voor woningaanpassing

Voor woningaanpassingen ten behoeve van personen onder de 18 jaar wordt een eigen bijdrage opgelegd aan de onderhoudsplichtige ouders of daarmee gelijkgestelden.

Artikel 42 Hoogte van de eigen bijdrage

  • 1.

    De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    Het maximum van de eigen bijdrage als bedoeld in artikel 12, lid 1 b, van de verordening bedraagt:

    • a.

      voor de ongehuwde persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt € 19,40 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 22.331. Het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 22.331;

    • b.

      voor de ongehuwde die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt € 19,40 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 16.634 het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 16.634;

    • c.

      voor de gehuwde personen indien een van beide de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt of beiden die leeftijd nog niet hebben bereikt € 27,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 27.917 het bedrag van € 27,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 27.917;

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt € 27,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 23.046 het bedrag van € 27,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 23.046.

  • 3.

    Het eerst en tweede lid zijn niet van toepassing op de berekening van de bijdrage in de kosten voor beschermd wonen of verblijf in een opvang:

    • a.

      de hoogte van de eigen bijdrage voor beschermd wonen is gelijk aan die genoemd in artikel 3.11 tot en met artikel 3.19 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • b.

      de hoogte van de eigen bijdrage voor verblijf in een opvang is gelijk aan die genoemd in artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

HOOFDSTUK 12 WAARDERING VAN MANTELZORGERS

Artikel 43 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het Mantelzorgcentrum ontvangt jaarlijks een budget voor de uitvoering van het blijk van waardering voor mantelzorgers, die woonachtig zijn in de gemeente Den Helder. Het Mantelzorgcentrum biedt jaarlijks na overleg met de gemeente en relevante ketenpartners een extra ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers aan voor diverse doelgroepen. Het aanbod kan onder meer bestaan uit:

  • a.

    voorlichting/informatie;

  • b.

    training/educatie/lotgenotencontact;

  • c.

    ondersteuning bij regelklussen;

  • d.

    onderzoek naar de mogelijkheden de extra kosten voor de mantelzorger te reduceren;

  • e.

    verwennen en ontspannen;

  • f.

    extra inzet vrijwillige respijtzorg.

Het college draagt zorg voor adequate informatie over het beschikbare ondersteuningsaanbod.

HOOFDSTUK 13 OVERGANGSREGELING

Artikel 44 Overgangsregeling

  • 1. Onder overgangscliënten verstaan we hier alle AWBZ cliënten die overkomen naar de Wmo en de huidige Wmo.

  • 2. Overgangscliënten behouden bij ongewijzigde situatie en met een geldige indicatie in 2015 hetzelfde pgb als in 2014.

HOOFDSTUK 14 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 45 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015 en worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2015.

Den Helder, 9 december 2014

Burgemeester en wethouders van Den Helder,

Koen Schuiling, burgemeester

Dr. Joost C.M. Cox , secretaris

Inleiding

Inleiding

Afkortingenlijst

Afkortingenlijst