Regeling vervallen per 16-12-2016

Beleidsregel Draagkrachtberekening Bijzondere Bijstand

Geldend van 30-03-2015 t/m 15-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregel Draagkrachtberekening Bijzondere Bijstand

Algemeen

Een alleenstaande of een gezin heeft recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. De middelen zoals opgenomen in artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de Participatiewet worden hierbij buiten beschouwing gelaten.

In onderliggende beleidsregel wordt vastgesteld welke middelen in aanmerking genomen worden als draagkracht en de duur van de draagkrachtperiode.

Artikel 1 Vaststelling draagkracht

  • 1.

    • a.

      Er is geen sprake van draagkracht wanneer het vastgestelde inkomen, met in achtneming van het gestelde in artikel 2 en 3, minder bedraagt dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm met uitzondering van artikel 22a van de Participatiewet.

    • b.

      Indien het vastgestelde inkomen 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm overschrijdt, wordt de draagkracht vastgesteld op 50% van het bedrag van de overschrijding.

  • 2. De draagkracht wordt vastgesteld per maand.

  • 3. De draagkracht wordt incidenteel of periodiek verrekend met de verstrekking(en).

Artikel 2 Middelen

  • 1. Bij de vaststelling van de draagkracht wordt uitgegaan van:

    • a.

      het inkomen van de maand waarin de aanvraag is ingediend, tenzij er sprake is van wisselende inkomsten. In dat geval wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen van de drie maanden voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ingediend;

    • b.

      het vermogen op de datum waarop de aanvraag is ingediend.

  • 2. Bij de berekening van het inkomen wordt rekening gehouden met het volgende:

    • a.

      het bedrag van particuliere oudedagsvoorziening als bedoeld in de artikel 33, vijfde lid, van de Participatiewet;

    • b.

      het voor rekening van belanghebbende blijvende verschil tussen de maximale zorgtoeslag en de zorgtoeslag die betrokkene daadwerkelijk ontvangt;

    • c.

      de ten laste van belanghebbende blijvende kosten van verpleging of verzorging in een inrichting;

    • d.

      buitengewone uitgaven.

  • 3. Bij overschrijding van de van toepassing zijnde vermogensgrens zoals opgenomen in artikel 34 van de Participatiewet, wordt het meerdere van het vermogen volledig aangemerkt als draagkracht.

Artikel 3 Buitengewone uitgaven

Als buitengewone uitgaven als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder d worden, voor zover hiervoor geen bijstand, toeslagen of andere vergoedingen wordt verstrekt, aangemerkt:

  • a.

    de ten laste van de belanghebbende blijvende woonkosten tot een maximum waarbij rekening wordt gehouden met de normhuur;

  • b.

    de lasten van de door belanghebbende bewoonde woning in eigendom met in achtneming van het bepaalde in beleidsregel “Bijstandsverlening bij eigen woningbezit”;

  • c.

    de betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsverband van de belanghebbende levende echtgenoot en kinderen tot 21 jaar, evenals de verschuldigde betalingen onder aftrek van het belastingvoordeel ten behoeve van de gewezen echtgenoot;

  • d.

    de door de Dienst Uitvoering Onderwijs opgelegde verplichte ouderbijdrage (zoals vastgesteld in de beschikking) in verband met studie en opleiding van de studerende kinderen;

  • e.

    de eventuele reiskosten voor kinderen jonger dan 18 jaar die (voortgezet) onderwijs volgen buiten de gemeente, omdat de onderwijsvoorziening binnen de eigen gemeente niet aanwezig is;

  • f.

    de kosten van eigen bijdrage in de maatwerkvoorziening en andere WMO-voorzieningen;

  • g.

    de eigen bijdrage kinderopvang die overblijft na aftrek van de ontvangen toeslag van de belastingdienst (Wet Kinderopvangtoeslag);

  • h.

    eventuele ouderbijdrage in het kader van de jeugdhulpverlening.

Artikel 4 De draagkrachtperiode

  • 1. De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de bijzondere bijstand wordt aangevraagd.

  • 2. De duur van de draagkrachtperiode wordt vastgesteld voor een periode van:

    • a.

      12 maanden voor belanghebbende(n) met variabele inkomsten zoals inkomen uit of in verband met arbeid, pensioenen, alimentatie of uitkeringen (waaronder uit IOAW, IOAZ of WAZ);

    • b.

      36 maanden voor belanghebbende(n) constante variabele inkomsten zoals een volledig inkomen uit Wajong, WAO/WIA of AOW-pensioen (zonder aanvullendpensioen);

    • c.

      onbepaalde tijd voor belanghebbende(n) met een inkomen uit een (aanvullende) bijstandsuitkering of AOW met aanvullende inkomensondersteuning (AIO), zolang het recht op die uitkering bestaat.

Artikel 5 Overgangsrecht

Deze beleidsregel is van toepassing op aanvragen die op of na 1 januari 2015 worden ingediend.

Artikel 6 Hardheidsclausule

Het college kan in individuele situaties ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel als toepassing van die bepalingen leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Draagkrachtberekening bijzondere bijstand.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Na bekendmaking treedt dit besluit in werking en werkt terug vanaf 1 januari 2015.

Den Helder, 3 maart 2015

Burgemeester en Wethouders van Den Helder

Koen Schuiling, burgemeester

Dr. Joost C.M. Cox, secretaris