Regeling vervallen per 01-01-2018

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING DEN HELDER 2016

Geldend van 04-01-2016 t/m 31-12-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING DEN HELDER 2016

AFKORTINGENLIJST

ADL Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen

Awb Algemene wet bestuursrecht

AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (1)

BRP Basisregistratie personen

CAK Centraal Administratie Kantoor

CIZ Centrum Indicatiestelling Zorg

CRvB Centrale Raad van Beroep

pgb persoonsgebonden budget

SVB Sociale Verzekeringsbank

Wao Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

WIA Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Wlz Wet langdurige zorg

Wmo Wet maatschappelijke ondersteuning

Wpg Wet publieke gezondheid

Wsnp Wet schuldsanering natuurlijke personen

Wvg Wet voorzieningen gehandicapten

Wwb Wet werk en bijstand

Zvw Zorgverzekeringswet

(1) De Algemene wet bijzondere ziektekosten wordt vanaf 1-1-2015 anders georganiseerd en wordt vervangen door andere

regelingen. Lichtere vormen van zorg en ondersteuning uit de AWBZ gaan over naar de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Zorgverzekeringswet. Voor zwaardere en langdurige zorg geldt een nieuwe Wet langdurige zorg. Daar waar in deze beleidsregels over AWBZ-bewoner of AWBZ-instelling wordt gesproken wordt bedoeld: een bewoner die in een instelling verblijft en die de indicatie voor langdurig verblijf heeft verzilverd.

INLEIDING

Wmo 2015

De Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (Wmo 2015) maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Deze taken zijn in 2015 toegevoegd aan het takenpakket dat eerder bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Het afgelopen jaar was het eerste jaar dat de gemeente deze extra taken heeft uitgevoerd. Dit bracht veel nieuwe werkzaamheden met zich mee. Aan de hand van de opgedane ervaringen is het noodzakelijk om de betreffende verordening en beleidsregels aan te passen.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een zorgvraag: die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorzien gemeenten in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. Wanneer iemand naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, beslist het college tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. Een maatwerkvoorziening kan bestaan uit diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren of het in stand houden van zelfredzaamheid, participatie of het bieden van beschermd wonen of opvang aan een cliënt. Ook datgene dat nodig is om de mantelzorger van de cliënt te ondersteunen bij het verlenen van mantelzorg of om deze (tijdelijk) te ontlasten in een situatie van (dreigende) overbelasting, kan onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening. Het te bereiken resultaat is het uitgangspunt voor inzet van maatwerkvoorzieningen. Dit komt ook terug in de wijze waarop de gemeente de voorzieningen inkoopt. Niet het aantal uren is leidend, maar het te bereiken resultaat. Via het regisseursmodel kan de cliënt samen met de cliëntondersteuner een zo optimaal mogelijk voorzieningenarrangement samenstellen om het gewenste resultaat te behalen.

Toegangsprocedure

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2016 en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure vast.

Bezwaar en beroep

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Richtinggevende kaders

Voor de bepaling van de reikwijdte van de gemeentelijke verantwoordelijkheid zijn de volgende kaders richtinggevend:

  • 1.

    De Wmo 2015.

  • 2.

    Het bestuursakkoord 2015-2018 “Den Helder Perspectief” het “Transitieplan Sociaal Domein” en de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2016. De belangrijkste uitgangspunten van deze beleidsplannen zijn: keuzevrijheid voor inwoners, financiële beheersbaarheid, eigen kracht, zorg en ondersteuning dichtbij georganiseerd, ondersteuningsaanbod afgestemd op leefgebieden van de inwoner en vergroting van participatiemogelijkheden van de inwoner. In de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2016 is opgenomen dat de gemeente op onderdelen nadere regels kan stellen. De nadere regels met betrekking tot maatwerkvoorzieningen zijn uitgewerkt in deze Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016.

  • 3.

    Voorzieningen en zorg die op grond van andere wetten zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) worden geleverd, vallen niet onder de Wmo 2015. Overigens wil dit niet zeggen dat voorzieningen die niet onder de Zvw of Wlz worden geleverd automatisch onder de Wmo 2015 vallen.

  • 4.

    De gemeentelijke budgetten voor de Wmo taken zoals bepaald in de afspraken met betrekking tot de rijksbegroting 2016 en de septembercirculaire 2015.

  • 5.

    Het in de Wmo 2015 bepaalde overgangsrecht voor verschillende doelgroepen. Voor inwoners met een Wmo-voorziening geldt conform het overgangsrecht dat de lopende indicatie behouden blijft totdat de beschikking afloopt of er een herindicatie plaatsvindt. Voor cliënten in een beschermde woonvorm geldt conform het overgangsrecht dat de lopende indicatie gedurende 5 jaar wordt behouden en er vindt geen bezuiniging op het budget plaats. De overige cliënten krijgen een overgangstermijn tot uiterlijk 1 juli 2016 (2).

De verdere kanteling als gevolg van de Wmo 2015 is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2016 en Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 wel correct heeft gehanteerd.

(2) De cliënt behoudt het recht op de CIZ-indicatie. De gemeente mag de ondersteuning / voorziening die met de CIZ-indicatie is

verzilverd wel anders invullen

HOOFDSTUK 1 Definities en Begrippen

In de Wmo 2015 staat de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner en zijn sociale netwerknadrukkelijk voorop en is de gemeente alleen aan zet voor zover de inwoner niet zelf of met de hulpvan dat netwerk tot participatie kan komen.

Voor zover citaten worden opgevoerd zijn deze ontleend aan de Wmo 2015 en de bijbehorende Memorie van Toelichting.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wmo, Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorzieningen

      Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel ofgeen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van degeldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Algemeen gebruikelijkevoorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo te worden verstrekt.

      Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

      • -

        niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, én;

      • -

        in de reguliere handel verkrijgbaar is, én

      • -

        in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.

      Heel duidelijk zijn deze criteria niet. De jurisprudentie verwoordt het zo:

      “Een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben

      beschikt als hij niet gehandicapt was”.(3)

    • b.

      Algemeen voorzieningen

      De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt:

      Een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften,persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning”.

      Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen voorzieningen in de markt, waarmee degemeente geen bemoeienis heeft en voorzieningen die geheel of gedeeltelijk door de gemeente

      worden bekostigd. Deze voorzieningen zijn voorliggend aan de maatwerkvoorziening.

      De zin ”zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk” moet wel in de context worden bekeken. Hetbetekent in dit verband dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft (4). De

      voorziening in kwestie kan wel een toegangstoets doen of iemand tot de doelgroep van devoorziening behoort. De Wmo 2015 biedt gemeenten meer mogelijkheden om voor voorzieningen te verwijzen naar gesubsidieerde of commerciële algemene voorzieningen

    • c.

      Begeleiding

      De definitie van begeleiding in de Wmo 2015 luidt:

      “Activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

    • d.

      Cliëntondersteuning(5)

      De definitie van cliëntondersteuning in de Wmo 2015 luidt:

      “Onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen”.

    • e.

      Gebruikelijke hulp

      De definitie van gebruikelijke hulp in de Wmo 2015 luidt:

      “Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten”.

    • f.

      Goedkoopst adequaat

      De gemeente mag de voorziening die het goedkoopst adequaat is inzetten. Dit begrip betekent zoveel als dat de voorziening doelmatig moet zijn. Het begrip heeft zowel betrekking op een voorziening in natura als op een persoonsgebonden budget (pgb).

    • g.

      .Maatwerkvoorzieningen

      Het verschil tussen maatwerkvoorzieningen en individuele voorzieningen wordt als volgt uitgelegd in de Wmo 2015:

      “Het begrip ‘maatwerkvoorziening’ duidt beter dan het voorheen gebruikte begrip ‘individuelevoorziening’ aan dat het niet gaat om één of meer concrete en herhaalbaar in te zetten aanbod van

      activiteiten en voorzieningen, maar op een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel vanmaatregelen”.

      Een maatwerkvoorziening is dus een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van

      een persoon afgestemd geheel van diensten (waaronder begeleiding), hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere

      maatregelen ten behoeve van:

      • A.

        zelfredzaamheid en participatie

      • B.

        beschermd wonen en opvang.

      Ad A. Zelfredzaamheid en participatie

      De gemeente beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter ondersteuning van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze

      beperkingen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

      Te bereiken resultaat

      De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie om zo lang mogelijk in de eigen

      leefomgeving te kunnen blijven.

      Ad B. Beschermd wonen en opvang De gemeente beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter ondersteuning van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten (al dan niet in verband met risico’s voor veiligheid) voor zover de cliënt deze problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

      Te bereiken resultaat

      De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

    • h.

      Mantelzorg en bovengebruikelijke zorg

      De definitie van mantelzorg in de Wmo 2015 luidt:

      “Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, jeugdhulp, hetopvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw die

      rechtstreeks voortvloeien uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend inhet kader van hulpverlenend beroep”.

      Onder sociale netwerk in het kader van de bestaande sociale relaties wordt verstaan:

      “Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt”.

      Mantelzorg overstijgt gewoonlijk de gebruikelijke zorg en wordt bovengebruikelijke zorg genoemd.

      In de Wmo 2015 blijft mantelzorg in principe vrijwillig. Wel krijgt de gemeente de opdracht om eerst na te gaan of het probleem van de cliënt met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost. Dat zou kunnen inhouden dat met het eigen sociaal netwerk of de mantelzorger wordt afgesproken dat deze bovengebruikelijke zorg levert.(6) Bij deze afweging dient de gemeente de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorg kan de draagkracht van de mantelzorger versterken. Een mantelzorger heeft onder de Wmo 2015 geen zelfstandig recht op een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend aan degene met de beperking. Wel krijgt de gemeente de opdracht de mantelzorger(s) te betrekken bij het gesprek en na te gaan of behoefte bestaat aan ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.

    • i.

      Participatie

      Op grond van de Wmo 2015 gaat het bij participatie om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook

      een vereiste dat hij zich kan verplaatsen

    • j.

      Persoonsgebonden budget

      De definitie van persoonsgebonden budget in de Wmo 2015 luidt:

      “Een bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken”.

    • k.

      Spoedeisend geval

      De definitie van spoedeisend geval in de Wmo 2015 luidt :

      “Een situatie waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld”.

    • l.

      .Vertegenwoordiger

      De definitie van vertegenwoordiger in de Wmo 2015 luidt:

      “Een persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake”.

    • m.

      Voorzienbaarheid

      In de jurisprudentie is over dit begrip nog geen volledige duidelijkheid. Het begrip is vooral van toepassing op ouderen die een Wmo-voorziening aanvragen. Bij het ouder worden mag van mensen gevraagd worden dat zij anticiperen op beperkingen die te maken hebben met ouderdom en daarvoor reserveren. Daarnaast wordt verwacht van senioren of personen met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld dat zij anticiperen op de toekomst.

    • n.

      Zelfredzaamheid

      De definitie van zelfredzaamheid in de Wmo 2015 luidt:

      “In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden”.

      Bij de beoordeling in hoeverre iemand zelfredzaam is op het gebied van de algemene dagelijkse levensverrichtingen wordt nadrukkelijk gekeken naar: het bieden van ondersteuning bij het laten uitvoeren van deze handelingen door de cliënt zelf.

      Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken.

(3) Zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562

(4) Het verwijzen van cliënten naar een algemene voorzieningof het geven van inzicht dat zij bepaalde zaken wellicht ook zelf zouden kunnen doen of regelen, is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Van een besluit is pas sprake nadat een aanvraag is ingediend en daarop is beslist.

(5) De gemeente Den Helder heeft een overeenkomst met MEE aangaande cliëntenondersteuning. daarnaast zijn er diverse andere aanbieders die een vorm van cliëntondersteuning bieden in de gemeente Den Helder (Stichting Mantelzorgorganisatie, De Wering etc.).

(6) Het Rijk heeft in het kader van de AWBZ richtlijnen ontwikkeld voor gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp. Gekozen is om deze richtlijnen niet op te nemen in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016, omdat dit niet aansluit bij de Kantelingsgedachte.

HOOFDSTUK 2 Toegangsprocedure: van melding tot aanvraag

De positie van de cliënt is in de Wmo 2015 versterkt. In de Wmo 2015 is een uitvoerige beschrijvingvan een zorgvuldige toegangsprocedure opgenomen. Inwoners moeten zich eerst ‘melden’ bij de gemeente met de hulpvraag. Een formele schriftelijke aanvraag mag niet direct worden ingediend. Eerst onderzoekt de gemeente wat de inwoner precies vraagt en nodig heeft. De vorm waarin dit wordt geregeld is vrij. Dit onderzoek moet echter uiterst zorgvuldig gebeuren. Het komt er op neer dat het verzoek van de aanvrager al behandeld wordt zonder dat er een formele aanvraag aan ten grondslag ligt.

Artikel 2 Melding

Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij de gemeente worden gemeld.

  • a.

    De melding is vormvrij.

  • b.

    Het college bevestigt de ontvangst en registreert de melding.

  • c.

    Indien de melding daartoe aanleiding geeft, wordt in samenspraak met de cliënt een onderzoek ingesteld.

Artikel 3 Cliëntondersteuning

Het college voorziet in de beschikbaarheid van cliëntondersteuning:

  • a.

    bij eenvoudige hulpvragen met informatie, vraagverheldering en advies.

  • b.

    bij complexe hulpvragen met kortdurende ondersteuning.

Artikel 4 Onderzoek

  • 1. Het college stelt bij de uitvoering van de wet, de verordening en de daarop van toepassing zijnde regelgeving, de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht.

  • 2. Bij het uitvoeren van het onderzoek neemt het college het bepaalde genoemd in artikel 5 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2016 in acht.

  • 3. De cliënt is verplicht het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet, de Verordening en de hierop van toepassing zijnde regelgeving.

  • 4. Het college onderzoekt of een inwoner is aangewezen op een maatwerkvoorziening ter ondersteuning van de zelfredzaamheid of participatie voor zover iemand dit niet zelf met behulp van zijn netwerk of met vrijwillige inzet kan regelen en voor zover de algemene voorzieningen niet (meer) toereikend zijn.

  • 5. Het onderzoek door het college naar de aanspraak op een maatwerkvoorziening richt zich eerst op de objectieve bepaling in hoeverre iemand zelfredzaam is en/of belemmeringen ondervindt in zijn dagelijks functioneren als gevolg van zijn stoornis of beperking.

  • 6. Het college kan voor het onderzoek een onafhankelijke deskundige, zijnde een arts, verpleegkundige, orthopedagoog of psycholoog aanwijzen voor de objectieve bepaling van de stoornissen of beperkingen en de noodzakelijkheid en/of invulling van de maatwerkvoorziening.

  • 7. Het college onderzoekt of er ook kan worden voorzien in de hulpvraag door inzet van gebruikelijke hulp (artikel 28) of door inzet van één of meerdere voorliggende voorzieningen (artikel 7).

  • 8. Bij het opstellen van het ondersteuningsplan neemt het college het bepaalde genoemd in artikel 6 van de Verordening in acht:

    • a.

      Het ondersteuningsplan wordt als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening;

    • b.

      De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op de verlening van een maatwerkvoorziening.

  • 9. Bij een eenvoudige hulpvraag bestaat het ondersteuningsplan uit een gespreksverslag.

Artikel 5 Aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een maatwerkvoorziening dient schriftelijk te worden ingediend.

  • 2. Een aanvraag wordt alleen in behandeling genomen wanneer de aanvraag is voorzien van naam, adres en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) en bij de gemeente is ingeleverd.

  • 3. Een aanvraag die anders dan via het daartoe ontwikkeld formulier is ingediend, kan onder omstandigheden op grond van artikel 4.5. van de Awb, buiten behandeling worden gelaten. In dit geval geeft het college de aanvrager eerst de gelegenheid alsnog een aanvraagformulier in te vullen.

  • 4. Indien er nog stukken ontbreken vraagt de gemeente de cliënt om de aanvraag aan te vullen (artikel 4:5 Awb).

  • 5. Op de aanvraag wordt beslist met een beschikking van het college.

HOOFDSTUK 3 Het verstrekken van een maatwerkvoorziening

Artikel 6 Algemeen

  • 1. Een inwoner heeft slechts recht op een maatwerkvoorziening voor zover hij staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) als inwoner van de gemeente Den Helder en zijn woonplaats heeft in de gemeente Den Helder:

    • a.

      Ingevolge artikel 1:10 lid 1 BW bevindt de woonplaats zich te zijner woonstede, en bij gebrek van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Het gaat om waar iemand werkelijk woont, de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, terug te keren;

    • b.

      Ingevolge artikel 1:11 BW verliest een natuurlijk persoon zijn woonstede door daden waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven. Iemand wordt vermoed zijn woonstede te hebben verplaatst, wanneer hij daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze kennis heeft gegeven aan het college.

  • 2. Lid 1 geldt niet voor de maatwerkvoorzieningen opvang en beschermd wonen. Nadere regelgeving is omschreven in artikel 32.

Artikel 7 Voorliggende voorzieningen

Er zijn verschillende voorzieningen voorliggend op een maatwerkvoorziening:

  • a.

    Zorgverzekeringswet: deze geneeskundige zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. Hiermee kan ook begeleiding gepaard gaan en is dan een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling, met een geneeskundig doel.

  • b.

    Wet langdurige zorg. Deze wet is gericht op 24-uurs zorg en toezicht.

  • c.

    Aanvullende verzekering: de aanvullende verzekering valt niet onder de Zorgverzekeringswet en is in die zin geen voorliggende voorziening. Als belanghebbende een aanvullende verzekering heeft, dan heeft dit een algemeen gebruikelijk karakter. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan kan van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie.

  • d.

    Arbeidsvoorzieningen zoals de WAO, ziektewet en WIA.

  • e.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals alarmering, maaltijdvoorzieningen en boodschappen bezorgservice.

  • f.

    Algemene voorzieningen zoals algemeen maatschappelijk werk, ouderenwerk en inloop GGZ.

Artikel 8 Geen recht op een maatwerkvoorziening

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

  • b.

    voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

  • c.

    voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

  • d.

    als het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór de datum van de beschikking heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

  • e.

    voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie;

  • f.

    als deze als gevolg van de beperkingen van de cliënt voor zichzelf of voor derden onveilig is;

  • g.

    als op grond van enige andere wettelijke of niet-wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat.

Artikel 9 Noodzaak

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan worden toegekend indien deze langdurig noodzakelijk is:

    • a.

      om de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie op te heffen of te verminderen;

    • b.

      om te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen en opvang voor de cliënt die onvoldoende redzaam is om zelfstandig te kunnen wonen.

  • 2. Een maatwerkvoorziening kan worden toegekend indien deze kortdurend noodzakelijk is:

    • a.

      ter ontlasting van de mantelzorger;

    • b.

      in kortdurende zorgsituaties, met uitzicht op dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt;

    • c.

      voor een periode van maximaal drie maanden.

  • 3. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid wordt ook betrokken het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, met inbegrip van persoonlijke verzorging: het in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen/lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact.

Artikel 10 Ingangsdatum van de maatwerkvoorziening

  • 1. De maatwerkvoorziening gaat in op de datum van het toekenningsbesluit.

  • 2. Als er sprake is van een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 2.3.2. van de Wmo, dan wordt de ingangsdatum van de (tijdelijke) maatwerkvoorziening gesteld op de datum van de melding, met dien verstande dat gedurende de periode, gelegen tussen de datum van de melding en de datum van het toekenningsbesluit, de maatwerkvoorziening uitsluitend in natura kan worden verstrekt.

  • 3. Als een maatwerkvoorziening voor een bepaalde periode is toegekend en de nieuwe aanvraag voor afloop van de indicatieperiode is ingediend, dan wordt de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening gesteld op de dag na afloop van de indicatieperiode.

  • 4. Als de aanvraag voor een maatwerkvoorziening pas na afloop van de indicatieperiode wordt ingediend, dan wordt de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening gesteld op de datum van het toekenningsbesluit.

Artikel 11 Beëindiging toekenning maatwerkvoorziening

De toekenning eindigt wanneer:

  • a.

    de cliënt verhuist naar een andere gemeente;

  • b.

    de cliënt overlijdt;

  • c.

    de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • d.

    de cliënt aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • e.

    de cliënt die een pgb voor zijn maatwerkvoorziening ontvangt geen verantwoording over de besteding van het pgb aflegt.

HOOFDSTUK 4 Huishoudelijke hulp

Artikel 12 Algemeen

  • 1. Hulp bij het huishouden is noodzakelijk wanneer een cliënt beperkingen ondervindt bij het verrichten van de huishoudelijke taken.

  • 2. Bij de vaststelling van de noodzaak van huishoudelijke hulp wordt rekening gehouden met gebruikelijke hulp en mantelzorg.

  • 3. Van zowel volwassenen als jonge kinderen wordt een bijdrage in het huishouden verlangd. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen. Het college hanteert de volgende uitgangspunten:

    • a.

      van kinderen jonger dan 5 jaar wordt geen bijdrage verlangd;

    • b.

      van kinderen van 5 tot en met 12 jaar wordt verwacht dat er huishoudelijke taken kunnen worden verricht, zoals opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand doen;

    • c.

      van kinderen van 13 jaar tot en met 17 jaar wordt naast de genoemde werkzaamheden voor kinderen van 5 tot en met 12 jaar ook verwacht dat de bedden worden verschoond, de stofzuiger wordt gehanteerd en alle boodschappen worden gedaan;

    • d.

      van huisgenoten vanaf 18 jaar wordt verwacht dat alle huishoudelijke werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

  • 4. Bij gebruikelijke hulp wordt geen rekening gehouden met school- en hobbywerkzaamheden van de kinderen.

  • 5. Indien huisgenoten alleen in het weekend aanwezig zijn wordt van deze huisgenoten verwacht dat de schoonmaakwerkzaamheden in het weekend worden uitgevoerd. Hiermee wordt gedoeld op kinderen die door de week elders op kamers verblijven, echtgenoten die buiten de stad werken en alleen in het weekend thuiskomen.

  • 6. Indien de huisgenoten niet ieder weekend thuiskomen wordt hier rekening mee gehouden indien aan de volgende kenmerken wordt voldaan:

    • a.

      het is inherent aan het werk/opleiding, en

    • b.

      het heeft een verplichtend karakter, en

    • c.

      het is voor een aaneengesloten periode van tenminste 7 etmalen.

  • 7. Voor de periodes dat de onder lid 6 van artikel 12 genoemde huisgenoten niet aanwezig zijn, kan hulp bij het huishouden worden geboden. Gedurende de periodes dat deze huisgenoten wel aanwezig zijn (langer dan één week) wordt geen hulp aangeboden.

  • 8. Voor de hoogte van de indicatie voor hulp bij het huishouden worden vastgestelde normtijden toegepast.

Artikel 13 Uitgangspunten normtijden

Bij de vaststelling van de normtijden gelden de volgende uitgangspunten:

  • a.

    Alleen werkzaamheden die de aanvrager niet zelf kan doen en waarvoor geen mantelzorger(s) beschikbaar zijn of gebruikelijke hulp aanwezig is, worden gecompenseerd;

  • b.

    Bij het vaststellen van de omvang van de huishoudelijke hulp wordt uitdrukkelijk meegewogen de werkzaamheden die de aanvrager wel kan uitvoeren;

  • c.

    De cliënt bepaalt zelf de indeling van de werkzaamheden. De normtijden zijn inclusief een sociale component, zoals bijvoorbeeld koffie drinken;

  • d.

    De voorziening hulp bij het huishouden wordt aangeboden vanaf een half uur per week en kan worden uitgebreid in tijdsperioden van 15 minuten op grond van maatwerk;

  • e.

    De uit te voeren werkzaamheden zijn wekelijks noodzakelijk;

  • f.

    Er wordt maatwerk geleverd;

  • g.

    De aangeboden hulp betreft de woonkamer, keuken, wc, natte cel, één slaapkamer en de gang;

  • h.

    De aangeboden hulp betreft niet de tuin, de hobbykamer, extra slaapkamers wanneer het een één- of tweepersoonshuishouden betreft, de zolder en de berging;

  • i.

    Er wordt geen tijd geïndiceerd voor het doen van de afwas en in- en uitruimen van de vaatwasmachine;

  • j.

    Er is geen noodzaak voor hulp bij het bereiden van het eten, de ramen wassen (buitenom) en het doen van de boodschappen. Daarvoor zijn andere voorzieningen beschikbaar, zoals respectievelijk maaltijdservice, glazenwasser en boodschappenservice;

  • k.

    Hulp bij het huishouden wordt aangeboden in de vorm van Categorie 1 (HH1) of Categorie 2 (HH2);

  • l.

    HH1 omvat de volgende werkzaamheden:

    • ·

      licht huishoudelijk werk: opruimen, stof afnemen, beddengoed rechttrekken, huishoudelijke afval opruimen;

    • ·

      zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, schrobben, dweilen, sanitair en keuken schoonmaken, bedden verschonen;

    • ·

      was verzorging: het sorteren en wassen van kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen /afhalen van de was, vouwen en strijken en opbergen.

  • m.

    HH2 omvat de volgende werkzaamheden:

    • ·

      licht huishoudelijk werk: opruimen, stof afnemen, beddengoed rechttrekken, huishoudelijke afval opruimen;

    • ·

      zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, schrobben, dweilen, sanitair en keuken schoonmaken, bedden verschonen;

    • ·

      was verzorging: het sorteren en wassen van kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen-afhalen van de was/in- en uitruimen wasdroger, vouwen en strijken en opbergen;

    • ·

      organisatie van het huishouden: organiseren, plannen van huishoudelijke taken;

    • ·

      het actief signaleren van veranderingen van de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt.

  • n.

    Voor de werkzaamheden “organisatie van het huishouden” en “het actief signaleren van veranderingen van de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt” wordt geen tijd geïndiceerd, daar dit van de ingezette hulp verwacht mag worden.

Artikel 14 Normtijden

  • 1.

    Bij het bepalen van de omvang van de hulp bij het huishouden gelden de volgende normtijden:

    Licht huishoudelijk werk: ca. 30 minuten

    Zwaar huishoudelijk werk:

    Stofzuigen ca. 30 minuten

    Schrobben/dweilen ca. 15 minuten

    Badkamer en wc ca. 20 minuten

    Keuken schoonmaken ca. 20 minuten

    Bedden verschonen ca. 15 minuten

    Was verzorging ca. 20 minuten

  • 2.

    Indien bij de cliënt alle in lid 1 van artikel 14 genoemde werkzaamheden worden overgenomen gelden de volgende normtijden:

    1 persoonshuishouden

    2,5 uur

    2 persoonshuishouden

    (echtpaar)

    2,5 uur

    Indien 1 slaapkamer in gebruik is

    Elke persoon extra

    0,5 uur

    i.v.m. 1 slaapkamer extra te doen

    Component COPD/allergie

    (mits woning is gesaneerd)

    1 uur

  • 3.

    Indien de cliënt de licht huishoudelijke werkzaamheden van de onder lid 1 van artikel 14 genoemde werkzaamheden zelf kan uitvoeren, gelden de volgende normtijden:

1 persoonshuishouden

2 uur

2 persoonshuishouden

(echtpaar)

2 uur

Indien 1 slaapkamer in gebruik is

Elke persoon extra

0,15 uur

i.v.m. 1 slaapkamer extra te doen

Component COPD/allergie

(mits woning is gesaneerd)

0,45 uur

HOOFDSTUK 5 Woonvoorzieningen

Artikel 15 Algemeen

  • 1.

    Een inwoner met een beperking kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien een verhuizing naar een aangepaste of makkelijker aan te passen woning niet te realiseren of niet de goedkoopst adequate oplossing is en ook een algemene voorziening geen oplossing kan bieden. Hierbij dient de cliënt van de voorziening afhankelijk te zijn voor het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen.

  • 2.

    Bij een woningaanpassing gaat het om de belemmeringen in en rond de woning te verminderen of op te heffen. Voor het bereiken van de woning wordt gesteld dat voor aanpassing in aanmerking komt 20 vierkante meter verhard pad tussen de openbare weg en de toegang van de woning die gebruikt wordt. Het gebruik van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt niet onder de compensatieplicht van de gemeente. Evenmin is het de bedoeling dat vanuit professionele oppas of verzorgingsoogpunt dan wel vanuit therapeutisch oogpunt hulpmiddelen en/of voorzieningen worden aangebracht of dat er belemmeringen worden opgeworpen. Hulpmiddelen ten behoeve van professionele verzorging zijn uitgesloten.

  • 3.

    Bij een woonvoorziening dient nagegaan te worden wat voor de cliënt de essentiële woonruimten zijn. Onder essentiële woonruimte wordt verstaan:

    • a.

      een slaapgelegenheid die bereikt en gebruikt kan worden;

    • b.

      een toiletgelegenheid die bereikt en gebruikt kan worden;

    • c.

      een natte cel die gebruikt en bereikt kan worden;

    • d.

      een kookgelegenheid/keuken die gebruikt en bereikt kan worden;

    • e.

      een woonkamer die gebruikt en bereikt kan worden;

    • f.

      de toegang tot de woning die gebruikt en bereikt kan worden.

  • 4.

    Bij het bepalen of een inwoner met een beperking al dan niet in aanmerking komt voor een woonvoorziening en bij het selecteren van een noodzakelijke voorziening spelen de volgende factoren een rol:

    • a.

      ernst en omvang van de beperkingen;

    • b.

      het ziekteverloop/de prognose;

    • c.

      de noodzaak van de voorziening(en);

    • d.

      de intensiteit van het gebruik van de voorziening(en);

    • e.

      bouwkundige situatie;

    • f.

      de aanwezigheid van alternatieve oplossingen.

  • 5.

    Wat betreft de ernst en omvang van de beperkingen, zoals aangegeven in lid 4 onder a, die tot de belemmering(en) leidt worden onderscheiden:

    • a.

      geen probleem;

    • b.

      met moeite maar wel alleen/zelfstandig;

    • c.

      alleen met voorziening maar zonder andere persoon;

    • d.

      alleen met enige hulp van andere persoon al dan niet met voorziening;

    • e.

      alleen met voortdurende assistentie, maar zonder voorziening;

    • f.

      alleen met voortdurende assistentie en bovendien met voorziening;

    • g.

      onmogelijk, ook met voorziening en/of hulp ander persoon.

  • 6.

    Of de cliënt in aanmerking komt voor een onroerende, roerende of financiële voorziening of een combinatie hiervan, hangt af van de ondervonden beperkingen en belemmeringen, van de bouwkundige situatie van de woning en van de goedkoopst adequate oplossing.

  • 7.

    Een aanbouw wordt alleen overwogen als essentiële woonruimtes niet op een andere manier bereikbaar kunnen worden gemaakt ( verhuizing heeft het primaat ) en een losse woonunit geen goedkopere en meest adequate oplossing is. Ook het feit dat de verhuurder de huurwoning niet beschikbaar wil houden voor personen met een beperking of geen toestemming wil geven voor de verbouwing kan een reden zijn om een losse woonunit te verstrekken.

  • 8.

    De cliënt kan wanneer er sprake is van een aantoonbare allergie voor huisstofmijt en dit aantoonbare beperkingen met zich meebrengt in aanmerking komen voor sanering van de vloerbedekking in de slaapkamer. Bij uitzondering kan ook de vloerbedekking in de woonkamer worden gesaneerd, indien betrokkene bijvoorbeeld aantoonbaar een groot deel van de dag in de woonkamer doorbrengt (moet doorbrengen). Sanering van gordijnen, gestoffeerde meubels e.d. komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze hoeven niet acuut te worden vervangen en kunnen op termijn, passend binnen het budget van de cliënt, worden vervangen.

  • 9.

    Een vergoeding voor sanering onder lid 8 van artikel 15, is slechts mogelijk, voor zover de betreffende vloerbedekking nog niet is afgeschreven. Als afschrijvingstermijn wordt 8 jaar gehanteerd, zodat de financiële tegemoetkoming als volgt wordt vastgesteld:

    0 - 2 jaar oud: vergoeding 100% van de aanschafkosten;

    2 - 4 jaar oud: 75% van de kosten;

    4 - 6 jaar oud: 50% van de kosten;

    6 - 8 jaar oud; 25% van de kosten.

    Indien het artikel 8 jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt.

  • 10.

    Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassingen wordt aangesloten bij de eisen zoals deze in het bouwbesluit zijn geformuleerd.

Artikel 16 Typen woonvoorzieningen

Een verstrekking kan bestaan uit een of meerdere van de onderstaande typen (of een combinatie hiervan):

  • a.

    Onroerende woonvoorzieningen; men spreekt van onroerende voorzieningen wanneer deze aard- en nagelvast zijn;

  • b.

    Roerende woonvoorzieningen; dit zijn losse woonvoorzieningen (zoals douche/toiletstoelen);

  • c.

    Naast de individuele verstrekkingen kan de gemeente ook collectieve voorzieningen financieren met het streven in de toekomst minder kosten te hebben aan individuele middelen;

  • d.

    Bij de bouw van aanpasbare woningen kunnen de meerkosten uit het budget betaald worden, tenzij de aanpassingen in het Bouwbesluit al zijn opgenomen.

Artikel 17 Maximum vergoedingen

Richtlijnen voor het aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming wordt verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

Soort vertrek

Aantal m2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek of in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Aanbouw m2

Uitbreiding m2

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoons slaapkamer

10

4

Tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

wastafelruimte

doucheruimte

2

3

1

2

Entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort, dat bij het nieuw aanleggen van paden dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt, bedraagt 20 m2.

Artikel 18 Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. De vergoeding van kosten voor onderhoud en reparatie aan een reeds verstrekte woonvoorziening, wordt beschouwd als een aparte voorziening, waarvoor als zodanig een aanvraag ingediend moet worden.

  • 2. Kosten van onderhoud en keuring worden vergoed zoals vastgesteld in de verordening.

  • 3. Dagelijkse en geringe (dus algemeen gebruikelijke) reparaties zijn voor rekening van de cliënt.

  • 4. De reparatiekosten ten gevolge van schade die aan de schuld van de gebruiker te wijten zijn, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 5. Reparatiekosten, behalve die van de punten in lid 3 en lid 4 van artikel 18, kunnen alleen worden vergoed, wanneer de reparatie door een door de gemeente goedgekeurde reparateur wordt uitgevoerd.

Artikel 19 Verhuizen

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding indien wordt verhuisd naar een aangepaste of een makkelijker aan te passen woning. Die woning kan zich in dezelfde woonplaats of gemeente bevinden, of in een andere woonplaats of gemeente. De gemeente waar de woning staat van waaruit de cliënt verhuist, verstrekt de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

  • 2. Voor verhuizing is het noodzakelijk dat op het moment van de beslissing een aangepaste of gemakkelijk aan te passen woning beschikbaar is of dat binnen één jaar een dergelijke woning beschikbaar zal komen.

  • 3. Van de inwoner met een beperking wordt verwacht dat hij actief op zoek gaat naar een andere woning en de ondernomen activiteiten schriftelijk bijhoudt, zo mogelijk in de vorm van kopieën van de correspondentie. De termijn van één jaar kan worden verlengd als de inwoner met een beperking voldoende activiteiten onderneemt in het zoeken naar een woning.

  • 4. Als verhuizen goedkoper is dan het aanpassen van de huidig bewoonde woning, gaat het verhuizen voor het aanpassen van de woning.

  • 5. Indien een inwoner met een beperking tweemaal een aangeboden geschikte of geschikt te maken woning weigert op niet reële gronden wordt de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding ingetrokken. De bemiddeling naar andere geschikte woonruimte wordt gestaakt. Tevens is het niet mogelijk om dan alsnog de huidige woning aan te passen.

  • 6. Een niet-gehandicapte kan in aanmerking komen voor een verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding wanneer deze een aangepaste woning verlaat ten behoeve van een gehandicapte.

  • 7. Lid 4 van artikel 19 is zowel van toepassing bij huurwoningen als bij koopwoningen. Bij een koopwoning zal een afweging gemaakt moeten worden of het kopen van een andere geschikte of gemakkelijk aan te passen woning gezien kan worden als de meest goedkope en adequate oplossing. Met de verhuizing zijn immers meer kosten gemoeid dan alleen de kosten van het aanpassen. Het kopen van een andere duurdere woning kan onevenredige kosten opleveren voor de persoon met een beperking of het gezin waartoe het behoort. In overleg met de betrokken partijen zal bezien moeten worden welke keuze de voorkeur heeft. In de belangenafweging zullen alle feiten en omstandigheden – financiële en niet financiële – gewogen moeten worden. De verwachting voor wat betreft de bruikbaarheid van de woning in de toekomst kan ook een rol spelen.

  • 8. Ook als er een geschikte huurwoning beschikbaar is, geldt het primaat van verhuizen naar die woning voor de eigenaar van de koopwoning. Er kan en mag worden verwacht dat de eigen woning wordt verkocht. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat een geschikte seniorenwoning te huur is. Mede gelet op de toekomst ligt het voor de hand dat er wordt gekozen voor de huurwoning.

Artikel 20 Geen recht op een woonvoorziening

Geen maatwerkvoorziening in verband met wonen wordt verstrekt:

  • a.

    in het geval de beperkingen bij het normaal gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    als de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • c.

    ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

  • d.

    voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting.

  • e.

    ten behoeve van specifiek op inwoners met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

  • f.

    indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is.

HOOFDSTUK 6 Vervoersvoorzieningen

Artikel 21 Algemeen

  • 1.

    Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsten. Dit betekent dat naar voorzieningen wordt gekeken, waarmee een cliënt afstanden kan afleggen binnen de gemeentegrenzen. Voor het opheffen van vervoersbeperking buiten de gemeentegrenzen kan gebruik worden gemaakt van Valys. Valys regelt het vervoer van deur naar deur buiten de gemeentegrenzen.

  • 2.

    De volgende selectiefactoren worden meegewogen:

    a.Leeftijd

    Er bestaat een relatie tussen de leeftijd van de belanghebbende en diens verplaatsingsgedrag. Bij de beoordeling van een vervoersvoorziening wordt daarmee rekening gehouden. Zo bestaat er een groot verschil in verplaatsingsgedrag van dat van een kind, dat van een volwassene en dat van een oudere. Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt de vervoersbehoefte eerst toe, en op latere leeftijd weer af.

    • ·

      Bij kinderen onder de 5 jaar wordt geacht dat zij geen zelfstandige vervoersbehoefte hebben omdat de ouders hen meenemen.

    • ·

      Kinderen van 5 tot en met 11 jaar kunnen een zelfstandige vervoersbehoefte hebben over de middellange afstand. Zij hebben geen zelfstandige vervoersbehoefte over de lange afstand. Zij worden geacht bij het vervoer begeleid te worden.

    • ·

      Kinderen van 12 jaar en ouder en volwassenen hebben een zelfstandige vervoersbehoefte.

    b. Verplaatsingsmotieven

    Voor motieven voor vervoer komen in aanmerking de dingen die men normaliter van dag tot dag pleegt te doen: winkelen, sport, hobby, bezoeken aan bijeenkomsten, culturele activiteiten, familie- en vriendenbezoeken. Hiermee wordt de vervoersbehoefte in kaart gebracht. Gekeken wordt naar de levensstijl van de persoon met beperkingen, waarbij de levensstijl van personen zonder beperkingen als referentiekader wordt gebruikt, of het dagelijkse leven zoals dat vóór de beperkingen werd geleid. Van de persoon met beperkingen wordt wel verlangd dat deze zijn verplaatsingspatroon enigermate aan de beperkingen aanpast.

  • 3.

    Er gelden de volgende typen vervoersvoorzieningen; een driewielfiets, taxibonnen of een kilometervergoeding, een scootmobiel of een rolstoel.

Artikel 22 Taxibonnen/kilometervergoeding

  • 1. Een inwoner komt in aanmerking voor taxibonnen of een kilometervergoeding indien deze langdurig niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken ten gevolge van lichamelijke en/of verstandelijke belemmeringen.

  • 2. Er worden maximaal 180 taxibonnen op jaarbasis verstrekt.

  • 3. Er worden maximaal 90 taxibonnen op jaarbasis verstrekt aan een cliënt die reeds over een scootmobiel beschikt.

  • 4. Per taxibon mag maximaal één begeleider de cliënt vergezellen.

  • 5. Een taxibon is dagelijks geldig van 7.30 uur tot 23.30 uur.

  • 6. De kilometervergoeding wordt in de vorm van een pgb verstrekt. Hierbij wordt een maximale vervoersbehoefte van 1500 km per jaar als uitgangspunt genomen.

Artikel 23 Autoaanpassing

  • 1. Een autoaanpassing wordt vergoed wanneer een cliënt is aangewezen op een eigen auto om verplaatsingen mogelijk te maken in de leefomgeving en op grond van een medisch advies dat het Wmo-taxivervoer niet voldoet.

  • 2. De vorm van verstrekking bestaat uit een pgb voor de kosten van aanpassing van de eigen auto.

Artikel 24 Scootmobiel

  • 1. Als een cliënt meer dan 200 meter kan lopen komt deze niet in aanmerking voor een scootmobiel. Een scootmobiel is ter vervanging van de loopfunctie.

  • 2. De snelheid van een scootmobiel is begrensd tot 10 kilometer per uur.

  • 3. Indien een cliënt is gecompenseerd met een driewielfiets, komt hij niet in aanmerking voor een scootmobiel.

Artikel 25 Rolstoel

  • 1. Een persoon met een beperking kan voor een rolstoel in aanmerking komen:

    • a.

      wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken; en

    • b.

      de hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van andere voorliggende voorziening of andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden; en

    • c.

      indien een algemene voorziening niet aanwezig is.

  • 2. De rolstoel die aan het programma van eisen voldoet kan worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 3. De verstrekking zoals genoemd in het vorige lid bevat de aanschaf inclusief de onderhouds- en of reparatiekosten voor de rolstoel.

  • 4. Aan het verstrekken van een rolstoel is de voorwaarde verbonden, dat na 5 jaar opnieuw recht op een nieuwe rolstoel bestaat.

Artikel 26 Sportrolstoel

  • 1. De cliënt dient aan te tonen:

    • a.

      dat hij/zij regelmatig sport, en

    • b.

      dat de gebruiker zonder sportrolstoel zijn sport niet kan beoefenen, en

    • c.

      een rolstoelvoorziening voor dagelijks gebruik niet voldoet.

  • 2. Indien één rolstoelvoorziening voor zowel sport als dagelijks gebruik kan worden gebruikt, wordt slechts één voorziening verstrekt.

  • 3. De sportrolstoel kan worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 4. De verstrekking in het vorige lid bevat de aanschaf inclusief de onderhouds- en of reparatiekosten voor de sportrolstoel.

  • 5. De tegemoetkoming voor aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel bedraagt maximaal € 3.000,- voor een periode van drie jaar.

HOOFDSTUK 7 Begeleiding

Artikel 27 Algemeen

  • 1. Begeleiding omvat:

    • a.

      het bieden van ondersteuning gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en die strekt tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing.

    • b.

      het bieden van ondersteuning op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven, waaronder begeleiding bij tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen.

    • c.

      het bieden van ondersteuning bij het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie.

  • 2. Persoonlijke Verzorging wordt waar nodig uitgevoerd in combinatie met begeleiding en voor zover er geen aanspraak is op de Zorgverzekeringswet vanwege een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop.

Artikel 28 Gebruikelijke hulp

  • 1. Alle begeleiding van de cliënt door de ouder, door partners onderling, door inwonende kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat de maatwerkvoorziening begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

  • 2. Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.

Artikel 29 Uitzonderingen gebruikelijke hulp

Er gelden de volgende uitzonderingen op artikel 28 (gebruikelijke hulp):

  • a.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp ten behoeve van cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.

  • b.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorzieningen hiertoe te worden aangewend.

HOOFDSTUK 8 Dagbesteding

Artikel 30 Algemeen

  • 1. Dagbesteding is ondersteuning in een groep en kent een waaier aan verschijningsvormen en zinvolle activiteiten. Algemeen uitgangspunt is dat activiteiten bijdragen aan de zelfredzaamheid en aansluiten op wat iemand (nog) kan (leren) en of bijdragen aan de samenleving.

  • 2. Dagbesteding kan ook dienen als ondersteuning voor mantelzorgers waardoor zij beter in staat blijven hun zorgtaken uit te voeren.

  • 3. Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de persoon actief wordt betrokken.

  • 4. Dagbesteding biedt mogelijkheden voor tijdsstructurering, zingeving en het aangaan van sociale contacten, waardoor bepaalde gedragsproblemen kunnen afnemen.

Artikel 31 Vervoer dagbesteding

  • 1. Het bieden van vervoer is verbonden aan dagbesteding voor zover de cliënt niet in staat is om zelf, met behulp van zijn netwerk of met vrijwillige inzet van en naar de dagbesteding te komen. In die gevallen neemt de aanbieder van de dagbesteding de organisatie van het vervoer op zich.

  • 2. Het vervoer omvat het vervoer van en naar de locatie van de dagbesteding.

  • 3. Toezicht tijdens het vervoer wordt niet geïndiceerd.

HOOFDSTUK 9 Opvang en beschermd wonen

Artikel 32 Algemeen

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor opvang, wanneer bij de intake, voor beoordeling van de toegang aandacht wordt besteed aan:

    • a.

      de mate waarin de belanghebbende slachtoffer is van huiselijk geweld en vanwege ernstige dreiging en/of geweld niet op een andere plek dan de opvang veilig kan verblijven met eventuele kinderen;

    • b.

      de mate van dak- en thuisloosheid, met inachtneming van de contra-indicaties in verband met de sociale en psychische omstandigheden van de belanghebbende en de richtlijnen in verband met regiobinding.

  • 2. Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      de cliënt een psychiatrische aandoening heeft; en

    • b.

      de cliënt 18 jaar of ouder is en legaal in Nederland verblijft; en

    • c.

      de cliënt niet zelfstandig kan leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf en anderen vormt als gevolg van de psychiatrische aandoening; en

    • d.

      er sprake is van regiobinding; en

    • e.

      de cliënt niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen kunnen opheffen; en

    • f.

      cliënt niet dakloos is, klinische behandeling niet voorliggend is en aanvrager niet voldoet aan de criteria voor de Wet langdurige zorg.

  • 3. Bij een vermoeden van de noodzaak tot beschermd wonen wordt altijd door het college van Den Helder, in deze de centrumgemeente de noodzakelijke expertise ingewonnen.

Artikel 33 Beschikking

  • 1. Het verlenen van de beschikking opvang is gemandateerd aan de aanbieders maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.

  • 2. Als aan de cliënt beschermd wonen wordt toegekend, wordt in de verleningsbeschikking opgenomen dat, in over overleg met de aanbieder, overbruggingszorg kan worden geboden wanneer sprake is van een wachttijd.

HOOFDSTUK 10 Kortdurend verblijf

Artikel 34 Algemeen

  • 1. Kortdurend verblijf is een tijdelijk verblijf in een instelling of in een gezin bedoeld om de mantelzorger(s) te ontlasten.

  • 2. Op kortdurend verblijf kan aanspraak worden gedaan indien dit voor de mantelzorger noodzakelijk is en het bijdraagt aan het langer thuis wonen van de cliënt.

  • 3. Voorafgaand wordt per situatie beoordeeld wat nodig is en daarin wordt meegenomen welke alternatieven er zijn (extra hulp in huis, respijtzorg vergoed door de Zorgverzekeringswet of opname).

  • 4. Het kortdurend verblijf is in principe planbaar en bedoeld voor cliënten wier ondersteuningsbehoefte gepaard gaat met permanent toezicht.

  • 5. Toezicht tijdens kortdurend verblijf kan ook een vorm van actieve observatie zijn.

  • 6. Wanneer verpleging nodig is moet dit geregeld worden via de Zorgverzekeringswet. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

  • 7. De duur van het verblijf is één, twee of drie etmalen per week. In specifieke situaties is een langere aaneengesloten periode mogelijk voor zover daarmee de maximale periode op jaarbasis niet wordt overschreden.

Artikel 35 Vervoer kortdurend verblijf

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de locatie van het verblijf.

HOOFDSTUK 11 Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget (pgb) kan een instrument zijn voor een cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.

Uitgangspunt is dat de cliënt een maatwerkvoorziening ‘in natura’ krijgt. De mogelijkheid van een toekennen van een pgb bestaat echter, indien de aanvrager dit wenst. Aan het toekennen van een pgb verbindt de wetgever evenwel strenge eisen.

Artikel 36 Toewijzingscriteria

  • 1. Een gemeentelijk persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien:

    • a.

      De cliënt naar oordeel van de gemeente op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn aangewezen vertegenwoordiger, voldoende in staat is om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

    • b.

      De cliënt aan de hand van een persoonlijk pgb-plan motiveert:

      • ·

        dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is;

      • ·

        dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot betere, effectievere en doelmatiger ondersteuning.

    • c.

      Naar het oordeel van de gemeente de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de individuele voorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit zijn.

  • 2. Er mag niet voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden c.q. tot aanschaf van de voorziening worden overgegaan c.q. gestart worden met de uitvoering van de ondersteuning waarop het persoonsgebonden budget betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente.

  • 3. Er wordt geen pgb verstrekt voor eenzelfde voorziening waarvoor de cliënt ondersteuning in natura krijgt.

Artikel 37 Kwaliteitseisen

  • 1.

    Het college stelt in ieder geval de volgende kwaliteitseisen aan de in te kopen maatwerkvoorziening:

    • a.

      Het is veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht;

    • b.

      Het voldoet aan de noodzakelijke/ gebruikelijke professionele standaard zoals deze ook gelden voor gecontracteerde aanbieders van maatwerkvoorzieningen Wmo;

    • c.

      Het is afgestemd op de behoefte van de cliënt en op andere ontvangen zorg;

    • d.

      Het is verstrekt met respect voor de rechten van de cliënt;

    • e.

      Het is proportioneel.

  • 2.

    De budgethouder heeft op grond van de Wmo zelf de regie over de ondersteuning die hij met het pgb contracteert. Daarmee heeft hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen.

  • 3.

    Het college toets vooraf of de kwaliteit bij de pgb-houder voldoende is gegarandeerd. De aanvrager maakt dit inzichtelijk in een persoonlijk pgb-plan.

  • 4.

    In dit plan is vastgelegd bij wie de pgb-houder zijn ondersteuning, zorg of hulp zal inkopen, wat zijn motivatie is een pgb aan te vragen, op welke manier dit bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid, wat de beoogde resultaten zijn van de ondersteuning, zorg of hulp en hoe de kwaliteit van die hulp is gewaarborgd.

  • 5.

    Er vindt periodiek een gesprek met de pgb-houder plaats over de behaalde resultaten met een pgb. Per pgb-houder wordt bij de toegang bepaald hoe deze periodieke toetsing plaatsvindt (op basis van maatwerk).

Artikel 38 Trekkingsrecht

  • 1. De gemeente stort de uit te betalen pgb’s op rekening van het Servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • 2. De budgethouder, laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener.

  • 3. De niet bestede pgb-bedragen worden door SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

  • 4. Bij verandering van hulpverlener dient de budgethouder dit door te geven aan het college. Het college toetst opnieuw de kwaliteit van de in te kopen hulp en geeft dit door aan de SVB. De budgethouder stuurt de zorgovereenkomst met de nieuwe hulpverlener naar de SVB. Op basis van goedgekeurde facturen betaalt de SVB de nieuwe hulpverlener uit.

Artikel 39 Afwijzingsgronden

Het college weigert het persoonsgebonden budget op grond van één of meerdere van onderstaande redenen:

  • a.

    De cliënt heeft onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt;

  • b.

    De cliënt voldoet niet aan de pgb verbonden voorwaarden zoals omschreven in hoofdstuk 11;

  • c.

    De cliënt gebruikt het pgb niet of voor een ander doel;

  • d.

    De cliënt heeft in de afgelopen 3 jaar misbruik gemaakt van enige voorziening in het sociale domein, waaronder begrepen het niet voldoen aan de voorwaarden van een eerder verleende pgb;

  • e.

    De cliënt neemt deel aan een schuldhulpverleningstraject in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp);

  • f.

    De cliënt is (volgens de rechtbank) handelingsonbekwaam verklaard;

  • g.

    De cliënt beschikt niet over een vaste woon- of verblijfplaats;

  • h.

    De cliënt beschikt niet over een bankrekening;

  • i.

    Op grond van de progressiviteit van een ziektebeeld is te voorzien dat de maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel spoedig door een andere voorziening vervangen dient te worden.

Artikel 40 Verplichtingen pgb

  • 1. Het pgb mag niet besteed worden aan:

    • a.

      een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      administratiekosten en feestdagenuitkering;

    • c.

      vrije besteding, tenzij de cliënt overgangsrecht AWBZ en/of andere wetgeving heeft;

    • d.

      reiskosten;

    • e.

      administratieve bemiddelingsbureaus, tussenpersonen of belangenbehartigers

  • 2. In afwijking van het gestelde onder lid 1, sub e mogen de kosten voor arbeidsbemiddeling uit het pgb worden betaald, indien de betrokken partij een Per Saldo keurmerk heeft.

  • 3. De budgethouder aan wie een pgb is verleend komt met de aanbieder in een schriftelijke zorgovereenkomst, de hulpverlening overeen. In de zorgovereenkomst zijn ten minste afspraken opgenomen over de kwaliteit en het resultaat van de ondersteuning, zorg of hulp, de inschakeling van het type hulpverlener (medewerker van een zorgorganisatie of sociaal netwerk) en wijze van declareren.

  • 4. De budgethouder volgt de wettelijke regels voor vakantie en verlof bij vakantie van de zorgverlener.

  • 5. De budgethouder volgt de regels van de SVB bij (vervanging van) een zieke zorgverlener.

  • 6. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting bij een persoon uit het sociale netwerk vanwege het leveren van maatwerkvoorziening(en) met een pgb, dient men die overbelasting op te heffen door deze maatwerkvoorziening door (andere) personen/zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.

Artikel 41 Beschikking pgb

  • 1. Als aan de cliënt een pgb wordt toegekend, wordt in de verleningsbeschikking tenminste opgenomen:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur van de voorziening is waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • f.

      wanneer de toetsing van behaalde resultaten plaatsvindt.

  • 2. De pgb-toekenning eindigt wanneer:

    • a.

      de budgethouder geen verantwoording aflegt;

    • b.

      de budgethouder zijn pgb laat omzetten in een voorziening in natura (ZIN).

Artikel 42 Hoogte van het tarief

  • 1. Het college bepaalt aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan hoe hij het pgb gaat besteden en tegen welk tarief.

  • 2. Het pgb-tarief voor professionals, werkzaam conform aantoonbare professionele standaarden, bedraagt 80% van het laagste tarief van de door de gemeente gecontracteerde aanbieders.

  • 3. Het pgb-tarief voor personen uit het sociale netwerk bedraagt:

    • a.

      € 12,80 per uur voor HH1 (hulp bij het huishouden). Dit is een marktconform tarief op basis waarvan volgens de dienstregeling aan huis schoonmaakondersteuning kan worden ingekocht door de cliënt.

    • b.

      € 20,00 per uur voor begeleiding;

    • c.

      € 30,00 per etmaal voor kortdurend verblijf.

  • 4. De pgb-vergoeding voor verhuiskosten bedraagt maximaal € 1500,00.

  • 5. Het bezoekbaar maken van een woning wordt bepaald op basis van de laagste marktconforme kostprijs. Hiervoor dient de cliënt minimaal twee offertes in bij de gemeente.

  • 6. Het pgb dat wordt verleend voor de kilometervergoeding bedraagt € 550,00 per jaar bij maximaal 1500 km per jaar.

  • 7. Een aanpassing aan een vervoersmiddel wordt bepaald op basis van de laagste marktconforme kostprijs. Hiervoor dient de cliënt minimaal twee offertes in bij de gemeente.

  • 8. Aanschaf en onderhoud van een rolstoel c.q. sportrolstoel wordt bepaald op basis van het laagste tarief voor een rolstoel c.q. sportrolstoel in natura, opgenomen in het door de gemeente gesloten contract met een leverancier van hulpmiddelen.

  • 9. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 10. Het tarief wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

HOOFDSTUK 12 Eigen bijdrage in de kosten

Artikel 43 Algemeen

  • 1. Voor alle maatwerkvoorzieningen verstrekt vanuit de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Vaststelling en inning van de eigen bijdrage geschiedt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

  • 2. De bijdrage als bedoeld in het eerste lid is niet verschuldigd:

    • a.

      voor een (sport)rolstoel of een pgb voor aanschaf van een (sport)rolstoel, incl. de aanpassingen hieraan;

    • b.

      voor een verhuizing en herinrichting woning;

    • c.

      voor het bezoekbaar maken van de woning;

    • d.

      indien een uitzondering op de inning is opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015

  • 3. In afwijking van lid 1 van artikel 43 wordt de inning van de eigen bijdrage voor verblijf in een opvang namens het college verricht door de instellingen die de opvang uitvoeren en hiervoor door het college worden gefinancierd.

  • 4. De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 5. Het vierde lid van artikel 43 is niet van toepassing op de berekening van de bijdrage in de kosten voor beschermd wonen of verblijf in opvang.

Artikel 44 Eigen bijdrage voor woningaanpassing

Voor woningaanpassingen ten behoeve van personen onder de 18 jaar wordt een eigen bijdrage opgelegd aan de onderhoudsplichtige ouders of daarmee gelijkgestelden.

HOOFDSTUK 13 Waardering van mantelzorgers

Artikel 45 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Het Mantelzorgcentrum ontvangt jaarlijks een budget voor de uitvoering van het blijk van waardering voor mantelzorgers, die woonachtig zijn in de gemeente Den Helder. Het Mantelzorgcentrum biedt jaarlijks na overleg met de gemeente en relevante ketenpartners een extra ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers aan voor diverse doelgroepen. Het aanbod kan onder meer bestaan uit:

    • a.

      voorlichting/informatie;

    • b.

      training/educatie/lotgenotencontact;

    • c.

      ondersteuning bij regelklussen;

    • d.

      onderzoek naar de mogelijkheden de extra kosten voor de mantelzorger te reduceren;

    • e.

      verwennen en ontspannen;

    • f.

      extra inzet vrijwillige respijtzorg.

  • 2. Het college draagt zorg voor adequate informatie over het beschikbare ondersteuningsaanbod.

HOOFDSTUK 14 Overige bepalingen

Artikel 46 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2016 en worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2016.

Ondertekening

Burgemeester en Wethouders van Den Helder,
Koen Schuiling, burgemeester
Dr. Joost C.M. Cox, gemeentesecretaris

INHOUDSOPGAVE

Afkortingenlijst 3

Inleiding 4

Hoofdstuk 1 Definities en begrippen 6

Hoofdstuk 2 Toegangsprocedure:van melding tot aanvraag 10

Hoofdstuk 3 het verstrekken van een maatwerkvoorziening 12

Hoofdstuk 4 Huishoudelijke hulp 14

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen 17

Hoofdstuk 6 Vervoersvoorzieningen 21

Hoofdstuk 7 Begeleiding 23

Hoofdstuk 8 Dagbesteding 24

Hoofdstuk 9 Opvang en beschermd wonen 25

Hoofdstuk 10 Kortdurend verblijf 26

Hoofdstuk 11 Persoonsgebonden budget 27

Hoofdstuk 12 Eigen bijdrage in de kosten 30

Hoofdstuk 13 Waardering van mantelzorgers 31

Hoofdstuk 14 Overige bepalingen 32