Regeling vervallen per 06-01-2012

Verordening kwaliteit peuterspeelzalen 2005

Geldend van 28-10-2005 t/m 05-01-2012

Intitulé

Verordening kwaliteit peuterspeelzalen 2005

Verordening kwaliteit peuterspeelzalen 2005

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a college: het college van burgemeester en wethouders van Den Helder;

b peuterspeelzaal: een accommodatie met een programma-aanbod voor kinderen vanaf de leeftijd van 2 jaar tot het moment waarop zij naar de basisschool gaan. Het programma is gericht op het creëren van ontmoetings-, speel- en ontwikkelingsmogelijkheden. De accommodatie en het aangeboden programma voldoen aan de algemeen aanvaarde normen van pedagogische kwaliteit, veiligheid en hygiëne, zoals die onder meer zijn neergelegd in de Wet kinderopvang;

c vergunninghouder: een natuurlijke of rechtspersoon die een peuterspeelzaal in stand houdt of gaat houden en daartoe een vergunning heeft;

d functionaris: een in de peuterspeelzaal werkzame persoon die werkzaamheden verricht, opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO, en die over de voor die werkzaamheden benodigde opleiding beschikt;

e begeleider: de in een peuterspeelzaal werkzame persoon die anders dan als functionaris belast is met het bieden van verzorging, opvoeding en begeleiding aan kinderen;

f toezichthouder: de door het college aangewezen persoon die is belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften uit deze verordening;

g NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut vastgestelde norm.

Artikel 2

Vergunningplicht

1 Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van het college een peuterspeelzaal open te stellen of te houden.

2 Op vergunningaanvragen is Afdeling 4.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

3 Een vergunning wordt aangevraagd door middel van de indiening van een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3

Weigering en ontheffing

1 Het college weigert de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 2 van deze verordening worden gesteld.

2 In afwijking van lid 1 is het college bevoegd tijdelijk ontheffing te verlenen van de op artikel 10, lid 3, gebaseerde nadere regels.

Artikel 4

Voorschriften en beperkingen

1 Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2 Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften na te komen.

3 De vergunning of ontheffing is niet overdraagbaar.

Artikel 5

Behandeling aanvragen

1 Op in behandeling genomen aanvragen is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

2 Een ieder kan zijn zienswijze over de aanvraag naar voren brengen.

Artikel 6

Termijnen

1 Het college beslist op een aanvraag om vergunning of op een verzoek tot tijdelijke ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.

2 Het college kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 7

Duur van de vergunning of ontheffing

1 De vergunning wordt verleend voor maximaal vijf jaar.

2 De ontheffing wordt verleend voor maximaal één jaar.

Artikel 8

Verplichtingen van de vergunninghouder

1 De vergunninghouder is verplicht aan het college gegevens te verstrekken die door of namens hem in verband met de huisvesting, verzorging en begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.

2 De vergunninghouder is verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag, daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan het college.

3 De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op te hangen.

Artikel 9

Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

1 Het college kan de vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen:

a indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

c indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

d indien binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de vergunning of de ontheffing wordt gemaakt;

e indien de houder van de vergunning of de ontheffing dit verzoekt.

2 Het college kan in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting van de peuterspeelzaal gelasten, indien naar zijn oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze verordening voortvloeien, daartoe aanleiding geven.

HOOFDSTUK 2 Kwaliteitsregels

Artikel 10

Nadere regels

1 De peuterspeelzaal dient hygiënisch en veilig te zijn en een deugdelijke inrichting te hebben.

2 De vergunninghouder biedt een programma aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

3 Het college is bevoegd nadere regels te stellen waaraan de peuterspeelzaal, de vergunninghouder en de in de peuterspeelzaal werkzame functionarissen en begeleiders moeten voldoen. Deze regels hebben betrekking op:

a de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

b de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van de peuterspeelzaal en de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheids- en bekwaamheidseisen, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving;

c de aanwezigheid van gegevens in de peuterspeelzaal.

Artikel 11

Informatie aan ouders/verzorgers

De vergunninghouder informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst schriftelijk over het te voeren beleid, waaronder het pedagogisch beleid.

Artikel 12

De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De vergunninghouder moet ten behoeve van de in de peuterspeelzaal aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Artikel 13

Groepsgrootte, verblijfsduur en aantallen functionarissen

1 Een groep in een peuterspeelzaal staat ten minste onder leiding van een functionaris en een begeleider.

2 De maximum verblijfsduur in de peuterspeelzaal is 3½ uur per dag.

3 Een groep bestaat uit maximaal 16 kinderen.

Artikel 14

Verblijfsruimte

1 Er is per kind een binnenruimte beschikbaar van minimaal drie m² netto speeloppervlak. De netto vierkante meters worden berekend door de netto vierkante meters zoals beschreven in NEN 2580 te verminderen met het noodzakelijke oppervlak van aanwezige kasten, keukenelementen en verschoonblokken.

2 Er is per kind een buitenspeelruimte beschikbaar van minimaal vier m² netto speeloppervlak, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

Artikel 15

Voorkoming verspreiding infectieziekten

1 De vergunninghouder, dan wel degene die met de dagelijkse leiding van de peuterspeelzaal is belast, is met betrekking tot alle kinderziekten verplicht ten minstede richtlijnen van de GGD te volgen. De ergunninghouder dient daartoe de directeur van de GGD te raadplegen en diens advies op te volgen.

2 Van de in het eerste lid omschreven verplichting is de vergunninghouder ontheven, zodra de behandelend geneesheer een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van een infectieziekte is uitgesloten.

Artikel 16

Verklaring omtrent het gedrag

1 Personen die als functionaris of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

2 Deze verklaring wordt aan de vergunninghouder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

3 Indien de vergunninghouder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de vergunninghouder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de vergunninghouder vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 3 Het gemeentelijk toezicht

Artikel 17

Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 18

Onderzoek door de toezichthouder

1 De toezichthouder onderzoekt na een vergunningaanvraag als bedoeld in artikel 2 of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 2 van deze verordening.

2 Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder periodiek of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 2 van deze verordening.

3 Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een vergunninghouder van de voorschriften in hoofdstuk 2 van deze verordening.

Artikel 19

Het inspectierapport

1 De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

2 Indien de toezichthouder oordeelt dat door de vergunninghouder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

3 De toezichthouder stelt namens het college de vergunninghouder in de gelegenheid van het rapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze binnen 3 weken na verzenddatum kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de vergunninghouder in een bijlage bij het rapport.

4 De toezichthouder zendt het rapport na de periode waarbinnen de zienswijze kenbaar gemaakt kan worden aan de vergunninghouder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats, en aan het college.

5 Het inspectierapport is openbaar.

Artikel 20

Aanwijzing en bevel

1 Het college kan de vergunninghouder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

2 In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

3 Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

4 De vergunninghouder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

HOOFDSTUK 4 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21

Strafbepaling

Overtreding van artikel 2 en 8 en van de kwaliteitsregels in hoofdstuk 2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 22

Overgangsbepalingen

1 Binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dienen alle vergunninghouders van peuterspeelzalen te voldoen aan de in of krachtens deze verordening gestelde eisen.

2 Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de Verordening kinderopvang, vastgesteld op 5 maart 1997, blijven gedurende één jaar na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

3 Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Verordening kinderopvang is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de 8e dag na die van de bekendmaking.

Artikel 24

Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening kwaliteit peuterspeelzalen 2005.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 5 oktober 2005.

W.F. Bellinga, voorzitter (waarnemend)

W.F.H. van der Paard, griffier.

Afgekondigd op 20 oktober 2005, in werking getreden op 28 oktober 2005.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING VERORDENING KWALITEIT PEUTERSPEELZALEN 2005.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 a

Begripsomschrijvingen

De begrippen zijn omwille van de eenduidigheid overgenomen uit de oude verordening, voorzover van toepassing. Gedeeltelijk in een iets gewijzigde vorm. De redactie is zoveel mogelijk gelijk aan die van de deelsubsidieverordening peuterspeelzalen 2005.

Artikel 1 b

Dit artikel geeft de omschrijving van een peuterspeelzaal waarop deze verordening van toepassing is.

Van belang is het begrip programma-aanbod. Uit dit begrip volgt het criterium dat het bezoek aan de peuterspeelzaal bestendig is. Het incidenteel of informeel (door ouders zelf) aanbieden van peuteropvang valt niet onder de werking van deze verordening.

Voorzieningen die evenmin onder de verordening vallen zijn bijvoorbeeld een gezinsvervangend

tehuis, een medisch kleuterdagverblijf en lokaliteiten waarin aan bezoekers van gebouwen of

inrichtingen gelegenheid wordt geboden kinderen voor de (korte) duur van het bezoek te doen verblijven.

Artikel 1 e

Tot de begeleiders worden gerekend vrijwilligers, stagiaires, mensen met een werkervaringsplaats of ouders die bij de begeleiding van de peuters worden ingezet.

Artikel 2

Vergunningplicht

De kernfunctie van de verordening is het vergunningplichtig maken van het houden van een peuterspeelzaal. De vergunningplicht is een middel en vindt zijn legitimatie in het feit dat de overheid, in het belang van (zeer) jonge kinderen, toezicht wil houden op de wijze waarop met deze kwetsbare doelgroep, buiten het gezins- of familieverband, wordt omgegaan. Dit laat onverlet de verantwoordelijkheid van de ouder(s) of verzorger(s) voor de algehele lichamelijke en geestelijke gezondheid en de opvoeding en ontwikkeling van zijn kind. De overheid neemt deze verantwoordelijkheid via het vergunning- en toezichtstelsel niet over. Het stelsel beperkt zich tot de borging van veiligheid en hygiëne en tot het pedagogische beleid van de speelzaal.

De verordening maakt geen onderscheid tussen gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde speelzalen.

De in de verordening opgenomen eisen zijn minimumeisen. Het staat de vergunninghouder vrij hogere kwaliteitseisen te hanteren.

De aanvraag

Afdeling 4.1.1. Algemene wet bestuursrecht regelt de aanvraag van beschikkingen. Art. 4:1 bepaalt dat de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

Voordat de gemeente kan besluiten de gevraagde vergunning te verlenen, zal ze moeten onderzoeken of de vergunningvrager aan alle gestelde kwaliteitseisen voldoet. De vergunningvrager zal de gegevens moeten verstrekken die de gemeente nodig heeft om te kunnen beoordelen of aan de gestelde kwaliteitseisen wordt voldaan. Art. 4:4 Algemene wet bestuursrecht geeft het bestuursorgaan de bevoegdheid om het gebruik van formulieren vast te stellen voor het indienen van de aanvraag en het verstrekken van gegevens.

Bij de vergunningaanvraag voor het houden van een peuterspeelzaal zijn in ieder geval de volgende gegevens van belang (voor zover voorradig op het moment van aanvraag):

a openingstijden van de voorziening; b een op schaal (minimaal 1:200) vervaardigde tekening en omschrijving van de ligging en indeling van het perceel, dan wel de perceelgedeelten, waarin de peuterspeelzaal is of zal

worden gerealiseerd; op de tekening moet voor elke ruimte worden aangegeven waarvoor deze is bestemd;

c het aantal vierkante meters speeloppervlak per kind (buiten en binnen);

d het totaal aantal kinderen dat per dagdeel maximaal aanwezig kan zijn;

e het minimum aantal functionarissen dat per groep per dagdeel aanwezig zal zijn, alsmede een afschrift van hun diploma's;

f een afschrift van de aansprakelijkheids- en ongevallenverzekeringspolis;

g indien de aanvrager een rechtspersoon vertegenwoordigt, een opgave van namen en adressen van de bestuursleden en een kopie van de statuten;

h naam en adres van de contactpersoon.

Artikel 3

Weigering en ontheffing

Art. 4:5, eerste en derde lid Algemene wet bestuursrecht, geeft de regeling met betrekking tot het aanvullen van ontbrekende gegevens. Weigering zal niet eerder plaatsvinden dan nadat toepassing aan deze regeling is gegeven.

De bepaling in het tweede lid is opgenomen om in bijzondere omstandigheden toch een vergunning te kunnen afgeven, doch gedurende een bepaalde periode een ontheffing te verlenen. De ontheffing kan slechts tijdelijk zijn, waarbij de lengte van de tijdelijkheid afhangt van de feiten.

Artikel 4

Voorschriften, beperkingen

Dit artikel biedt de mogelijkheid tot het leveren van maatwerk.

In literatuur en jurisprudentie wordt algemeen het standpunt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan (Wie het meerdere mag, mag ook het mindere).

Artikel 5

Behandeling aanvragen

Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht bevat de voorbereidingsprocedure. Deze procedure ziet er aIs volgt uit:

  • -

    De aanvraag of de ontwerpvergunning wordt met de daarop betrekking hebbende stukken voor alle belanghebbenden ter inzage gelegd voor een periode van ten minste vier weken.

  • -

    Er wordt kennisgeving gedaan van de ter inzage legging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, dan wel op andere geschikte wijze. Het bestuursorgaan stelt de aanvrager van de vergunning op de hoogte van de toepassing van hetgeen is geregeld in afdeling 3.4.

  • -

    Belanghebbenden (in deze verordening: een ieder) kunnen hun zienswijze over de aanvraag of ontwerpvergunning schriftelijk of mondeling naar voren brengen.

  • -

    Nadat de reactieperiode is verstreken, dient het bestuursorgaan de aanvrager van de vergunning in de gelegenheid te stellen op de zienswijzen te reageren.

    Een aanvraag wordt pas in behandeling genomen indien deze compleet is.

Artikel 6

Termijnen

Het uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht is dat in het wettelijk voorschrift de termijn wordt aangegeven waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven. De termijn gaat in vanaf het moment waarop de aanvraag of het verzoek in behandeling is genomen. Bij het ontbreken van een of meer gegevens krijgt de aanvrager een periode gelegenheid om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Deze periode wordt niet meegerekend voor het vaststellen van de beslistermijn.

Artikel 7

Duur van de vergunning of ontheffing

De vergunningsduur is gelimiteerd tot een maximum periode waardoor periodiek een nieuwe vergunningaanvraag moet worden gedaan. Dit heeft het voordeel dat na een aantal jaren de gehele situatie van de betreffende speelzaal opnieuw kan worden bezien. De praktijk leert namelijk dat tussentijdse wijzigingen, aanpassingen of verbouwingen niet altijd even secuur aan de vergunningverlener worden gemeld. Een maximum vergunningperiode van vijf jaar is goed werkbaar gebleken.

De vergunning kan voor een kortere periode worden verleend indien bijvoorbeeld bij de aanvraag nog niet aan alle vereisten kan worden voldaan. Het wegwerken van de tekortkomingen is dan een voorwaarde om de vergunningtermijn verlengd te krijgen. De vergunningverlening voor een kortere termijn dan de maximum periode is een beperking zoals bedoeld in artikel 4.

Ontheffing verlenen kan alleen tijdelijk (artikel 3, lid 2) en ontheffing kan alleen worden verleend van de nadere regels die burgemeester en wethouders kunnen stellen. Een ruimere ontheffingsbevoegdheid zou de verordenende bevoegdheid van de Raad uithollen.

Artikel 8

Verplichtingen van de vergunninghouder

De vergunninghouder heeft een informatieplicht die er op is gericht de vergunningverlener in staat te stellen om lopende de vergunningtermijn de aanspraak op de vergunning te toetsen aan gewijzigde omstandigheden.

Bij het verstrekken van gegevens is vanzelfsprekend de bescherming van de privacy gewaarborgd.

Artikel 9

Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

Het eerste lid, sub d, beoogt te voorkomen dat vergunningen ongebruikt worden gelaten. Men mag ervan uitgaan dat de vergunninghouder binnen een jaar na het verlenen van de vergunning van start kan gaan met de peuterspeelzaal. Een latere start betekent dat opnieuw vergunning moet worden aangevraagd.

Het tweede lid omschrijft een bijzondere sluitingsbevoegdheid. Daarnaast zijn burgemeester en wethouders bevoegd bestuursdwang uit te oefenen krachtens artikel 125 van de Gemeentewet. Voordat zij daartoe overgaan, dient de vergunninghouder schriftelijk te worden gewaarschuwd. Een voorbeeld van een dringende omstandigheid die niet uit de verordening voortvloeit, maar toch het belang van de kinderen kan schaden, is een disfunctionerend management van een peuterspeelzaal.

Als bij controle zoals bedoeld in hoofdstuk 3, wordt geconstateerd dat de vergunninghouder van een peuterspeelzaal niet meer aan de eisen voldoet, dan zal niet in alle gevallen directe intrekking van de vergunning voor de hand liggen. Vaak zal de gemeente kunnen volstaan met afspraken over de te nemen maatregelen en de termijn waarbinnen deze getroffen moeten zijn.

HOOFDSTUK 2 Kwaliteitsregels

Artikel 10

Nadere regels

In lid 1 en lid 2 worden de basiskwaliteitseisen gesteld aan de accommodatie en aan het programma. Deze basiseisen zijn een aanvulling op hetgeen bij of krachtens andere wet- en regelgeving vastgelegd is. Dit zijn bijvoorbeeld de Woningwet, bouwbesluit en –verordening, gebruiksvergunning, Warenwet en –besluit, Besluit veiligheid attracties en speeltoestellen, Arbowet en –besluit, Wet collectieve preventie gezondheidszorg en Infectieziektenwet.

In het derde lid wordt de delegatiebevoegdheid van de gemeenteraad aan burgemeester en wethouders geregeld, voor wat betreft de uitwerking van voorschriften voor peuterspeelzalen. De reikwijdte van de nadere regels is beperkt tot de in lid 3 genoemde onderdelen a t/m c.

Voorbeelden van nadere regels uit de huidige praktijk zijn:

  • -

    De verblijfsruimten zijn aan de zonzijde voorzien van zonwering.

  • -

    Het verlichtingsniveau in de verblijfsruimten dat door middel van kunstlicht kan worden bereikt, bedraagt minimaal 150 lux.

  • -

    De handenwasgelegenheid voor kinderen is aangebracht op een voor hen bereikbare hoogte.

  • -

    De garderobes liggen buiten de verblijfsruimten.

  • -

    In het kindercentrum is vastgelegd wie belast is met de dagelijkse leiding en wie bij afwezigheid vervangt.

  • -

    De ramen dienen voorzien te zijn van veiligheidsglas of van veiligheidsfolie tot minimaal 1.20 meter vanaf de vloer.

  • -

    De radiatoren dienen beveiligd te zijn tegen verwonding/verbranding.

  • -

    De toegangsdeuren en ramen dienen beveiligd te zijn.

  • -

    Per 10 kinderen dient er 1 toilet aanwezig te zijn.

  • -

    De functionaris dient in het bezit te zijn van een geldig EHBO of BHV diploma, bij voorkeur kinder-EHBO aangevuld met BHV.

  • -

    Er dient een gifwijzer en een EHBO-trommel aanwezig te zijn.

Artikel 11

Informatie aan ouders/verzorgers

Een goede informatie aan de ouders/verzorgers van de kinderen die gebruik maken van een peuterspeelzaal is één van de instrumenten die kwaliteitsbevorderend werken. De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst schriftelijk over:

a het te voeren beleid, waaronder het pedagogisch beleid;

b de wijze waarop klachten worden behandeld;

c de wijze waarop de inspraak is geregeld;

d de wijze waarop het contact met de ouders/verzorgers wordt onderhouden.

Artikel 12

De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

Dit artikel voorkomt gemeentelijke aansprakelijkheid.

Artikel 13

Groepsgrootte, verblijfsduur en aantallen functionarissen

In het peuterspeelzaalwerk is het gebruikelijk dat een groep uit maximaal 16 kinderen bestaat. Uiteraard kan het aantal kinderen per groep verlaagd worden. Dit is met name van belang bij de zogenaamde peuterplusgroepen, waarbij de groepsgrootte maximaal 14 kinderen bedraagt. De maximum verblijfsduur per dag verhindert dat peuters een gehele dag in plaats van een dagdeel naar de peuterspeelzaal gaan. Uit de praktijk blijkt dat een dagdeel gelijk staat aan ± 2½ uur.

Artikel 14

Verblijfsruimte

De Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut (NEN) geeft normen uit ten behoeve van uniformering van de Nederlandse bouwvoorschriften. In de norm NEN 2580 zijn de definities neergelegd van netto- en bruto vloeroppervlak. Netto wil zoveel zeggen als de omtrek van het gebouw (of kamer) minus de bouwconstructie en vaste elementen zoals wandkasten en verwarmingselementen.

Artikel 15

Voorkoming verspreiding infectieziekten

Dit artikel in de verordening is een uitbreiding van de bepalingen opgenomen in de infectieziektenwet en biedt een instrument voor het nemen van maatregelen met betrekking tot alle kinderziektes.

Dit artikel biedt vergunninghouders de mogelijkheid om kinderen die niet ingeënt zijn de toegang tot de peuterspeelzaal te weigeren. De vergunninghouder kan als toelatingsvoorwaarde stellen dat de kinderen het landelijk vaccinatieschema moeten (hebben) doorlopen.

Artikel 16

Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de vergunninghouder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle functionarissen en begeleiders die in zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de vergunninghouder moet worden overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de vergunninghouder wordt overgelegd, in het geval de vergunninghouder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

HOOFDSTUK 3 Het gemeentelijk toezicht

Artikel 17

Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 18

Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:

  • -

    het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal te gaan exploiteren;

  • -

    het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • -

    het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat periodiek een controle wordt uitgevoerd. In de praktijk wordt jaarlijks gecontroleerd.

Artikel 19

Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie artikel 19, eerste lid). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wet Kinderopvang plaatsvindt.

Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de vergunninghouder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken binnen 3 weken na verzenddatum. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.

Artikel 20

Aanwijzing en bevel

Indien de vergunninghouder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de vergunninghouder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

HOOFDSTUK 4 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21

Strafbepaling

Geen toelichting nodig.

Artikel 22

Overgangsbepalingen

Geen toelichting nodig.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Geen toelichting nodig.

Artikel 24

Citeertitel

Geen toelichting nodig.